[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het vervolgonderzoek evaluatie Kaderwet zbo's 2012-2016

Evaluatie Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D31142, datum: 2019-07-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiƫle HTML versie (kst-33147-8).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33147 -8 Evaluatie Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Onderdeel van zaak 2019Z15143:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

33 147 Evaluatie Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

Nr. 8 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16Ā juli 2019

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 3Ā april 2019 over het vervolgonderzoek evaluatie Kaderwet zbo's 2012ā€“2016 (Kamerstuk 33Ā 147, nr. 7).

De vragen en opmerkingen zijn op 17Ā mei 2019 aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 15Ā juli 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx

1. Doelmatigheid en doelmatigheidsverslag

Vraag:

De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de invloed van de aanpassing inzake de doelmatigheidstoets is op de hoeveelheid controle en informatie die er dan ontstaat binnen de driehoek: eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer. Ook willen deze leden weten waarom er voor de meting betreffende de doelmatigheid is gekozen voor een periode van vijf jaar. Voorts willen deze leden ook weten wanneer de wetswijziging verwacht wordt, specifiek vanaf welke cyclus die in werking zal treden.

De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris of het niet beter zou zijn om de vereisten voor het doelmatigheidsverslag aan te passen, dan de verplichting geheel af te schaffen? De leden van de D66-fractie vragen ook wat de Staatssecretaris vindt van een vijfjaarlijkse, in plaats van een jaarlijkse toets? Draagt dit bij aan de doelmatige besteding van publieke middelen, waar het kabinet aan hecht?

Antwoord:

Op dit moment onderzoekt een interdepartementale werkgroep hoe binnen de bestaande structuren voor periodieke verantwoording en evaluatie van zboā€™s de beoordeling van de doelmatigheid van zboā€™s verbeterd kan worden. Daarnaast blijft doelmatigheid wel degelijk ook jaarlijks te beoordelen in verantwoordingsdocumenten zoals het jaarverslag. Het voornemen is om in het wetsvoorstel dat naar aanleiding van de evaluatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet) wordt voorbereid, het vereiste van een doelmatigheidsverslag van de accountant worden geschrapt, omdat gebleken is dat die vorm in elk geval niet geschikt is. Sinds de invoering van het driehoeksmodel tussen eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer is de meerwaarde ervan beperkt. Het doel van de werkgroep is om te komen met een voorstel voor de meest geschikte manier om (periodiek) de doelmatigheid en doeltreffendheid te evalueren. Afhankelijk van de uitkomst van voornoemd onderzoek zal zo nodig in de Kaderwet worden voorzien in een ander controlemechanisme.

2. Aansluiten begrotingscyclus Rijk

Vraag:

De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan het stimuleren en faciliteren van een zo transparant mogelijk proces rondom de afgesproken datum van de begroting. Deze leden willen weten of de Minister per organisatie of per ministerie inzichtelijkheid verwacht over de indiendatum, wanneer die in werking zal treden en of er ook een toelichting wordt opgenomen met duiding waarom er voor de afwijkende datum is gekozen.

Antwoord:

Zoals ik in mijn brief van 3Ā april 2019 (Kamerstuk 33Ā 147, nr. 7)heb gemotiveerd, is er voor zboā€™s die geen onderdeel zijn van de rechtspersoon Staat, ruimte gelaten aan de vakministers om een afwijkende datum af te spreken waarop de begroting moet zijn ingediend. Deze ruimte is geboden omdat voor niet door de begroting gefinancierde zboā€™s, zoals tariefgefinancierde zboā€™s, andere eisen gelden. Omdat de variatie die daardoor ontstaat of kan ontstaan het stelsel minder overzichtelijk maakt, zal per organisatie de afgesproken indiendatum worden opgenomen in het zbo-register, met toelichting. Op die manier wordt de inzichtelijkheid van indiendata van de begrotingen per organisatie vergroot. De wijziging van het zbo-register gaat in het najaar in.

Vraag:

De leden van de D66-fractie lezen dat een aantal zboā€™s niet hoeft aan te sluiten bij de begrotingscyclus van het Rijk. Kan de Staatssecretaris toelichten op welke wijze deze ruimte, om zelf het tijdstip van indienen van een begroting te bepalen, past bij Ā«de heterogeniteit van het zbo-landschapĀ»? Was niet juist het doel van de Kaderwet om meer harmonisatie tot stand te brengen in dat Ā«heterogene landschapĀ»? De verantwoordingsmechanismen dienen er toch juist toe om meer eenduidigheid aan te brengen? De leden van de D66-fractie vragen tevens waarom de Staatssecretaris er niet voor heeft gekozen de zboā€™s te verzoeken de indiening van de begrotingen gelijk te trekken met de begrotingscyclus Rijk, en het hen te laten motiveren wanneer ze van deze regel willen afwijken (het Ā«pas toe of leg uitĀ» principe)?

Antwoord:

Harmonisatie en ordening zijn inderdaad doelen van de Kaderwet. De Kaderwet regelt daarom wat er in de begroting moet komen te staan. De harmonisatie is dus met name te vinden in de inhoud van de begrotings- en verantwoordingsdocumenten. Afwijken van de begrotingscyclus van het Rijk wat betreft het tijdstip van indiening van de begroting, wordt slechts toegestaan wanneer een zbo eigen rechtspersoonlijkheid heeft, met een eigen cyclus, en daarbij bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk tariefgefinancierd is. Bovendien wordt de tariefstelling veelal later dan het tijdstip van indiening van de begrotingsstukken vastgesteld. Dat laat onverlet dat de Minister zijn bevoegdheden ter zake moet kunnen uitoefenen, en daarom de begroting ter goedkeuring dient te ontvangen op een door hem te bepalen tijdstip.

3. Diversen

Vraag:

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris hij het ermee eens is dat alle zboā€™s hun jaarverslag openbaar moeten maken, en dat het tevens wenselijk zou zijn dat zij dat in een vast format doen, zoals de lagere overheden dat in Informatie-voor-derden (Iv3) doen? Op deze wijze ontstaat er daadwerkelijk transparantie en overzicht in de financiĆ«n van zboā€™s. De aan het woord zijnde leden verzoeken om een reactie van de Staatssecretaris op dit voorstel.

Antwoord:

Op grond van de Kaderwet dienen zboā€™s hun jaarverslag zowel aan de Minister als aan beide Kamers der Staten-Generaal te zenden. Daarmee worden de jaarverslagen feitelijk openbaar, maar nog niet per se breed toegankelijk. Ik zal bij de voorbereiding van het wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie onderzoeken of het nodig is dit onderwerp bij of krachtens de Kaderwet nader te reguleren. Wat betreft het Ā«formatĀ» van verslaglegging wordt onderzocht op welke wijze ten aanzien van zboā€™s (en andere overheidsinstellingen) de publieke verantwoording kan verbeteren, bijvoorbeeld door zo veel mogelijk standaardisering, door automatisering van verantwoordingsprocessen en door verbetering van de jaarverslagen door, onder meer, focus op de maatschappelijke bijdrage van de instellingen.

Vraag:

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie hoeveel ZBOā€™s onder de reikwijdte van de Kaderwet vallen? Is het waar dat dat maar de helft is? Wat voor consequenties heeft dit? Is een uitbreiding van de reikwijdte van de Kaderwet nodig?

Antwoord:

Het aantal (clusters van) zboā€™s dat onder de Kaderwet valt, bedraagt, uitgaande van het zbo-register, thans 88. In totaal zijn er thans 151 (clusters van) zboā€™s. Zelfstandige organisaties die niet onder de Kaderwet vallen, betreffen voor het grootste gedeelte keuringsinstanties, zogenoemde conformiteitsbeoordelingsinstanties, zoals bijvoorbeeld de keuringsinstanties die producten keuren op grond van de Warenwet. Er kunnen goede redenen zijn om deze niet onder de Kaderwet te brengen. Zo kan bij keuringsinstanties de tucht van de markt de marktprijs en kwaliteit ook waarborgen. Daarnaast betreft het privaatrechtelijke rechtspersonen, waarvoor geldt dat de Minister in de regel geen benoemingsrecht heeft. Verder zijn er andere clusters te identificeren waarvoor specifieke wet- en regelgeving is ontworpen, bijvoorbeeld notarissen en universiteiten. De consequenties zijn daarom beperkt, omdat deze groepen op een andere manier zijn gereguleerd. Het is voor deze groepen ongewenst geoordeeld deze onder de Kaderwet te brengen, omdat de wet- en regelgeving het toezicht op deze groepen onnodig complex maakt en dit het functioneren van de organisaties niet verbetert. Een eenvormig zbo-veld is bovendien nooit de doelstelling van het kabinetsbeleid geweest. Het aantal en de diversiteit van de zboā€™s worden niet onnodig vergroot; de Kaderwet draagt hieraan bij.

Het is mijn beleidslijn dat in de toekomst alle publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen en de privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen die niet vanwege specifieke wetgeving zijn uitgezonderd onder de Kaderwet zullen vallen. Daarom dienen alle nieuw in te stellen zboā€™s onder de Kaderwet te vallen. Voor oudere zboā€™s dient de vakminister ervoor te zorgen dat het zbo voldoet aan het verzelfstandigingsbeleid. Een uitzondering daarop moet goed zijn beargumenteerd. Bij de wetsvoorbereiding zal dan ook bezien worden welke mogelijkheden er zijn om de reikwijdte van de Kaderwet te verduidelijken om daarmee een verdere harmonisatie en ordening te realiseren.