Antwoord op vragen van het lid Van Ojik over het uitblijven van een wetsvoorstel rond het vaststellen van staatloosheid
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2019D31382, datum: 2019-07-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20182019-3521).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ()
Onderdeel van zaak 2019Z12079:
- Gericht aan: A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Indiener: A. van Ojik, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
3521
Vragen van het lid Van Ojik (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het uitblijven van een wetsvoorstel rond het vaststellen van staatloosheid (ingezonden 13 juni 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 22 juli 2019) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3291.
Vraag 1, 2 en 3
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen heeft aangegeven dat u het wetsvoorstel over de vaststelling van staatloosheid in het voorjaar van 2018 zou indienen?1 Waarom is dit, ruim een jaar later, nog steeds niet gebeurd?
Bent u zich ervan bewust dat in de jaarplanning 2019 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die u naar de Kamer heeft gezonden, de behandeling van het wetsvoorstel was gepland voor het eerste kwartaal van 2019?
Wanneer gaat u het wetsvoorstel aan de Kamer aanbieden? Kunt u een concrete datum geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 1, 2 en 3
Het wetsvoorstel over staatloosheid bestaat uit twee onderdelen. Allereerst wordt een procedure in het leven geroepen om staatloosheid te laten vaststellen door een civiele rechter. Met deze nieuwe vaststellingsprocedure kunnen meer personen hun staatloosheid aantonen. Het wetsvoorstel strekt voorts tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Aan deze rijkswet worden twee nieuwe optierechten toegevoegd, specifiek gericht op staatloos in Nederland geboren kinderen. Aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel wordt al geruime tijd gewerkt. Anders dan gehoopt is het eerder aan uw Kamer gecommuniceerde moment van indiening niet gehaald. Ik zal u na de zomer nader berichten over de vervolgstappen in dit wetgevingsproces.
Vraag 4
Bent u bekend met het bericht «Utrecht wil staatlozen helpen»?2
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Kunt u de schatting van Statelessness and Inclusion bevestigen dat circa 8.000 mensen momenteel staatloos zijn?
Antwoord 5
Het betreft hier geen schatting van het aantal vreemdelingen in Nederland dat vastgesteld staatloos is, maar een schatting van het aantal personen van wie verondersteld wordt dat zij voor de status van staatloze in aanmerking komen. Ik beschik niet over informatie waarop deze veronderstelling gebaseerd kan worden. Mij zijn alleen de aantallen bekend van vreemdelingen die op dit moment als staatloos zijn geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP), en van vreemdelingen die nog in procedure zijn in afwachting van een beslissing op een verblijfsaanvraag en in hun vreemdelingendossier staan vermeld als staatloos.
Vraag 6
Bent u bereid om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om gemeenten te ondersteunen en handvaten aan te rijken, bijvoorbeeld ten aanzien van het opnemen van mensen in de Basisregistratie Personen en voor het helpen van staatlozen, zolang het wetsvoorstel nog niet is behandeld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ik ben graag bereid tot overleg om scherp te krijgen welke problematiek zich concreet voordoet en op welke wijze gemeenten zouden kunnen worden ondersteund. Mogelijk kunnen reeds lopende overleggen met mijn departement worden gebruikt om informatie van de zijde van de gemeenten in te brengen. Voor wat betreft uw verwijzing naar de BRP kan ik alvast het volgende melden. Indien de gemeente de nationaliteit, of in dit geval de staatloosheid, niet kan vaststellen op grond van artikel 2.15 van de Wet basisregistratie personen dan informeert de gemeente, op basis van artikel 2.17 van deze wet, bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met welk nationaliteitsgegeven betrokkene bij de IND bekend is. Indien de Minister van Justitie en Veiligheid dit gegeven in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland heeft vastgesteld, dient de gemeente dat gegeven te ontlenen aan de mededeling daarover van de Minister en vervolgens in de BRP op te nemen. Indien betrokkene ook bij de IND niet bekend is als staatloos, zal hij in de BRP worden geregistreerd met de vermelding dat de nationaliteit onbekend is. Overigens kunnen uitsluitend vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven als ingezetene in de BRP worden opgenomen.