[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de vergelijking van rechtsstelsels en de methode van het World Justice Project

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2019D31582, datum: 2019-07-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20182019-3532).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2019Z10628:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3532

Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de vergelijking van rechtsstelsels en de methode van het World Justice Project (ingezonden 28 mei 2019).

Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 24 juli 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3048.

Vraag 1

Waarom heeft u beiden nu 1 serie vragen over hetzelfde onderwerp beantwoord? Wie gaat hier nu over?1

Antwoord 1

De Minister voor Rechtsbescherming is verantwoordelijk voor het Nederlandse rechtsbestel en derhalve primair verantwoordelijk voor de beantwoording van deze vragen. De vragen in de eerdere series vragen zijn derhalve door, dan wel namens, de Minister voor Rechtsbescherming beantwoord.

Vraag 2

Wat zijn uw bronnen geweest bij het beantwoorden van deze series Kamervragen? Is dat uitsluitend of vooral informatie geweest die door het World Justice Project aan u is verstrekt? Heeft u ook eigen onderzoek gedaan, of laten doen?

Antwoord 2

Zoals ook aangegeven in de eerdere beantwoording zijn uw vragen vooral beantwoord op basis van informatie verstrekt door het World Justice Project. Ik heb zelf geen onderzoek laten uitvoeren.

Vraag 3

Waar u eerst deed voorkomen alsof de ranglijst tot stand komt door een grote enquête onder duizend respondenten per land én het bevragen van nationale experts, erkent u nu dat de antwoorden van de respondenten niet of nauwelijks betrekking hebben op de staat van de rechtspraak en het dus uitsluitend of vooral de mening van de bevraagde experts is die bepalend is voor de ranglijst, klop dit?

Antwoord 3

Nee, dit klopt niet. In mijn beantwoording op uw vragen van 28 januari jl. heb ik geschetst hoe de index wordt opgesteld. In mijn beantwoording op uw vragen van 20 mei ben ik op uw verzoek nader ingegaan op de verschillende onderzoeksmethoden.

Vraag 4

Klopt het voorts dat ongeveer 20 nationale experts worden bevraagd en dat de meeste van die namen openbaar worden? Hoe groot is dan de kans dat er stevige kritiek wordt geuit?

Antwoord 4

Het World Justice Project heeft mij laten weten dat er 21 experts zijn bevraagd, van wie er 13 toestemming hebben gegeven om hun naam op te nemen in de Rule of Law Index.

Het is voorts niet aan mij om namens de deskundigen te spreken.

Vraag 5

Hoe representatief is het om stellige conclusies te trekken over de rechtspraak aan de hand van de bevindingen van deze kleine groep experts? Hoe kunnen de rechtsstelsels wereldwijd dan goed vergeleken worden teneinde tot een bruikbare ranglijst te komen?

Antwoord 5

Zoals al eerder gesteld is de Rule of Law Index opgebouwd uit verschillende onderzoeksmethoden; zowel een bevolkingsonderzoek als een deskundigenonderzoek.

Verder heb ik ook in de eerdere beantwoording van uw vragen van 28 januari en 20 mei jl. aangegeven dat er meerdere indicatoren met betrekking tot de staat van de rechtstaat zijn. Ik verwijs nogmaals onder anderen naar de rapporten van de European Commission for the Efficiency of Justice van de Raad van Europa en het Europees Justitieel Scoreboard van de Europese Commissie. Ook de rapportage van het World Justice Project is een indicator. Elke van deze rapporten kennen een eigen methode van data verzameling en data verwerking. Overigens wijs ik er op dat het moeilijk is rechtsstelsels met elkaar te vergelijken. De onderlinge verschillen in opbouw en werking zijn soms aanzienlijk hetgeen een vergelijking niet altijd makkelijk maakt. Het is daarom goed te spreken van indicatoren.

Al deze indicatoren wijzen in een bepaalde richting namelijk dat het Nederlands rechtstelsel over het algemeen genomen goed functioneert.

Vraag 6

Kunt u vraag zeven van de vorige serie vragen alsnog volledig beantwoorden? Waarom antwoordde u stellig dat het bedrijf «YouGov» het onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd, maar «YouGov» dit zelf ontkent, verwijst naar «Lightspeed», maar «Lightspeed» zelf van niks weet en «YouGov» uiteindelijk niet toestaat dat het eenvoudige antwoord op de vraag wie dit onderzoek heeft uitgevoerd gegeven mag worden? Hoe is het nu mogelijk dat er onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag wie dit onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Waarom blijft dit schimmig?

Antwoord 6

Zoals ook al eerder aangeven heeft het World Justice Project mij laten weten dat zij YouGov gecontracteerd hebben om het bevolkingsonderzoek uit te voeren, waarbij YouGov het werven van respondenten met betrekking tot het online panel heeft uitbesteed aan Lightspeed. Dit blijkt eveneens uit een schrijven van YouGov gericht aan het WJP welke WJP mij ter inzage heeft gegeven. Deze treft u aan als bijlage2.

Vraag 7

Erkent u nu dat het eigenlijk niet verantwoord is om met deze gebruikte methode en onduidelijkheid, stellige conclusies te trekken over de staat van de rechtsstaat in vergelijking met andere landen?

Antwoord 7

Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de beantwoording van vraag 5.

Vraag 8

Waarom blijft u zich in publieke uitingen steeds uitsluitend baseren op deze omstreden ranglijst van het World Justice Project als u meent dat er toch ook andere indicatoren zijn voor uw bewering dat de Nederlandse rechtspraak tot de wereldwijde top behoort?

Antwoord 8

Ik ben er me niet bewust van me in mijn publieke uitlatingen te beperken tot het World Justice Project. In de antwoorden op de twee series van uw vragen over dit onderwerp en in de brief van 16 november 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 470) heb ik ook andere indicatoren benoemd. Daarnaast verwijs ik nogmaals naar de beantwoording van vraag 5.

Vraag 9

Kunt u nu erkennen dat uw eerste beantwoording van de Kamervragen, namelijk dat de ranglijst van het World Justice Project erop wijst dat de Nederlandse rechtsstaat goed scoort, dat YouGov tweejaarlijks in Nederland onderzoek uitvoert onder een representatieve groep inwoners, dat alle onderzochte landen dezelfde onderzoeksvragen krijgen, en dat u geen aanleiding heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het onderzoek, onder de maat is geweest?

Antwoord 9

Nee.

Vraag 10

Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?

Antwoord 10

Ja.


  1. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/01/28/antwoorden-kamervragen-over-aangaande-de-bruikbaarheid-van-de-cijfers-van-het-world-justice-project-bij-het-vergelijken-van-rechtsstelsel, en: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/05/20/antwoorden-kamervragen-inzake-de-betrouwbaarheid-bruikbaarheid-van-vergelijkingen-tussen-rechtsstelsels-en-het-world-justice-project↩︎

  2. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer↩︎