Verslag van een notaoverleg, gehouden op 1 juli 2019, over mensenrechtenbeleid
Mensenrechten in het buitenlands beleid
Verslag van een notaoverleg
Nummer: 2019D31820, datum: 2019-07-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32735-269).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (PVV)
- Mede ondertekenaar: T.J.E. van Toor, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 32735 -269 Mensenrechten in het buitenlands beleid.
Onderdeel van zaak 2019Z10836:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2019-06-06 12:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2019-06-12 13:30: Aansluitend aan de stemmingen de Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-07-01 17:00: Mensenrechtenbeleid (Notaoverleg), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2019-07-01 17:00: Mensenrechtenbeleid (Notaoverleg), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2019-07-03 14:40: Aansluitend aan de beëdiging: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid
Nr. 269 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Vastgesteld 31 juli 2019
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben op 1 juli 2019 overleg gevoerd met de heer Blok, Minister van Buitenlandse Zaken, over:
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 29 mei 2019 inzake de Mensenrechtenrapportage 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 245);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 28 mei 2019 inzake rapportage 2018 – Internationale Mensenrechtenprocedures (Kamerstuk 32 735, nr. 247);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 13 maart 2019 inzake stand van zaken ratificatie van facultatieve protocollen bij VN-mensenrechtenverdragen (Kamerstuk 33 826, nr. 27);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 29 mei 2019 inzake reactie op verzoek commissie over de brief van organisaties over snellere behandeling brief over facultatieve protocollen bij het IVESCR (2019D22346);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 4 april 2019 inzake actuele situatie in Egypte (Kamerstuk 32 623, nr. 256);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 26 april 2019 inzake reactie op het verzoek van het lid Van den Hul, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 17 april 2019, over de uitzetting van de Human Rights Watch directeur door Israël (Kamerstuk 32 735, nr. 241);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 mei 2019 inzake verlenging contract Extern Volkenrechtelijk Adviseur (Kamerstuk 35 000 V, nr. 70);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 juni 2019 inzake beantwoording vragen commissie over de verlenging van het contract van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (Kamerstuk 35 000 V, nr. 73);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 5 juni 2019 inzake reactie op verzoek commissie over het bericht «Saoedische zussen willen naar Nederland: Ze kunnen ons hier vermoorden» (Kamerstuk 32 735, nr. 246).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Pia Dijkstra
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking,
De Roon
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Toor
Voorzitter: Pia Dijkstra
Griffier: Konings
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Pia Dijkstra, Van Helvert, Karabulut, Koopmans, Van Ojik, De Roon, Sjoerdsma, Van der Staaij en Voordewind,
en de heer Blok, Minister van Buitenlandse Zaken.
Aanvang 17.05 uur.
De voorzitter:
Welkom bij dit notaoverleg van de vaste commissie van Buitenlandse Zaken over het onderwerp mensenrechtenbeleid. Ik heet de Minister en zijn ondersteuning van harte welkom. Ik heet de collega's in de Kamer van harte welkom.
Een paar mededelingen. Mevrouw Ploumen laat zich verontschuldigen wegens ziekte. Omdat dit een notaoverleg is even een herinnering aan hoe we dat ook alweer doen. Na de eerste termijn van de Kamer wordt het overleg vanavond geschorst voor een korte dinerpauze van een halfuur. In de tweede termijn kunnen moties worden ingediend en de Minister zal die in zijn tweede termijn van een appreciatie voorzien. Ik breng in herinnering dat moties in een notaoverleg niet kunnen worden overgenomen door de Minister. Ik stel voor maximaal twee interrupties per fractie in de eerste termijn van de Kamer. Ter herinnering nog even de spreektijden: VVD acht minuten in de eerste termijn en vier minuten in de tweede, PVV, CDA, D66, GroenLinks en PvdA – maar die is er niet – zes minuten in de eerste termijn en drie minuten in de tweede, ChristenUnie, Partij voor de Dieren, 50PLUS, SGP, Denk, Forum voor Democratie vier minuten in de eerste termijn en twee minuten in de tweede termijn.
Meneer De Roon.
De heer De Roon (PVV):
Even een punt van orde. Ik stel voor dat, als we uit de eerste termijn een minuut spreektijd over hebben, wij die mogen gebruiken in de tweede termijn. Of omgekeerd: als we in eerste termijn tekortkomen, mogen we minuten uit de tweede termijn gebruiken. Is dat akkoord?
De voorzitter:
Dat lijkt mij prima. Het is helemaal aan u hoe u uiteindelijk de verdeling wenst te maken. Voor de goede gang van zaken is het goed om dit af te spreken.
Ik stel voor om snel te beginnen. Als eerste is het woord aan de heer Koopmans namens de VVD.
De heer Koopmans (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Mensenrechten zijn zeer belangrijk, zijn cruciaal. We hebben daar gelukkig middelen voor. Die middelen moeten we dan ook inzetten voor een maximaal resultaat. Het budget moet natuurlijk geen excuus zijn om geld te geven aan groepen die wij toevallig aardig vinden of die passen bij onze overtuiging. Het gaat om de mensenrechten. Daarom moeten we focussen op resultaat. En focus is waar ik het vandaag voornamelijk over wil hebben.
De focus van het mensenrechtenbeleid moet eerst gericht zijn op Nederlands directe betrokkenheid. Dan denk ik bijvoorbeeld aan mensensmokkel richting Nederland, die resulteert in duizenden verdrinkingen ieder jaar. Dat moeten we bestrijden. Dat zijn de echt grote mensenrechtenschendingen waarmee wij ons bezig moeten houden. Ik denk ook aan gedwongen huwelijken van Nederlanders, vaak Nederlanders met een dubbele nationaliteit, die naar een ander land worden meegenomen om daar gedwongen te trouwen, of die daar worden achtergelaten. Het is heel goed dat de Minister de suggestie van mijn voorganger heeft overgenomen om een Forced Marriage Unit op te zetten in het ministerie en dat hij die werkzaamheden nu geïntegreerd heeft door het hele ministerie heen. Op dit soort afschuwelijke mensenrechtenschendingen moeten we focussen.
Bij die directe Nederlandse betrokkenheid vraag ik ook even naar de kritiek op Nederland wat mensenrechtenschendingen betreft. Welk deel van de kritiek, die we vaak bij de Universal Periodic Review krijgen, is nu eigenlijk bestemd, niet alleen voor Nederland hier maar ook voor de andere landen in het Koninkrijk? Wij worden daar wel steeds op aangesproken, maar wat is de verantwoordelijkheid van Nederland hier? Want wij moeten onze verantwoordelijkheden heel serieus nemen.
Kijk bij de focus daarna naar de ring rond Europa, de landen die bij de Europese Unie willen of de landen die heel veel EU-steun krijgen. Daar hebben wij extra invloed en daar kunnen wij die invloed aanwenden om mensenrechtenschendingen te bestrijden. Ik denk daarbij in die ring van instabiliteit rond Europa ook aan landen die voor ons een groot risico vormen, weer met illegale migratie en mensensmokkel, maar ook andere onlusten. Ik denk dan onder meer aan Libië. Vorige week hebben we Kamerbreed stilgestaan bij de moord op Salwa Bugaighis, een mensenrechtenverdediger in Libië, een vrouw die is vermoord wegens haar denkbeelden, haar activisme voor vrouwenrechten en democratie in Libië. Het is goed dat de regering daar blijvend aandacht aan geeft en steun blijft geven om straffeloosheid daar te bestrijden.
Bij de focus denk ik ook aan de motie die ik vorig jaar met de heer Van Helvert heb ingediend, die oproept om in ons mensenrechtenbeleid en met de spaarzame middelen niet te focussen op OESO-landen, rijke, ontwikkelde landen met een eigen rechtsstaat waarvan we mogen verwachten dat ze zelf strijden voor de mensenrechten. Maar in de uitgaven van de laatste tijd zie ik toch weer een project dat plaatsvindt in Griekenland. Als ik het goed heb, heet dat Technodromo. Ik vraag me dan af of Griekenland niet zelf voor mensenrechten kan zorgen. Moet Nederland zich daar nou mee bemoeien? En als we dat doen, moeten we dat dan direct doen of kunnen we dat ook via de Europese Unie doen? Ik denk hierbij ook aan het project dat we laatst hebben besproken en waarbij Nederland een bedrag aan vrouwenvoetbal in Qatar heeft gegeven. Dat ging om een beperkt bedrag, maar toch. Is dat nou de manier om vrouwenrechten te bevorderen? Dat lijkt me niet. Gelukkig heeft de Minister al gezegd dat hij zal zorgen dat dit soort dingen in de toekomst niet meer voorkomt. Ik vraag hem of hij dat nog eens kan bevestigen.
Bij focus kijk ik ook naar de fundamentele rechten. Eerst kijken we naar Nederland, zoals ik al besprak, dan naar de ring rond Europa en dan naar niet-OESO-landen. Als we daarbuiten kijken, verder weg, naar waar we niet direct betrokken zijn, zou ik zeggen: laten we vooral kijken naar die gebieden waar de ernstigste mensenrechtenschendingen zijn, zodat we niet over de hele wereld verspreid bezig zijn, waar we maar onrecht tegenkomen of dingen die we slecht vinden. Laten we focussen en daarbij kijken naar de ergste dingen.
Dan denk ik bijvoorbeeld aan genocide en aan de situatie van de Rohingya in Myanmar. We horen daar afschuwelijke dingen over. De VN schrijven daar heel alarmerende rapporten over. We hebben allemaal al gezegd: laten we proberen bij het Internationaal Strafhof een zaak tegen de grootste misdadigers te beginnen. Maar we weten allemaal dat dat heel moeilijk en moeizaam is. Is het niet mogelijk om een zaak te beginnen bij het Internationaal Gerechtshof? Is het voor de Minister mogelijk om met een voldoende aantal gelijkgezinde landen, een diverse groep, te kijken of we een zaak kunnen beginnen op basis van staatsaansprakelijkheid? We kijken dan of we Myanmar kunnen aanspreken op de aansprakelijkheid van de staat, bijvoorbeeld middels het leger dat daar actief is. Als we zo'n zaak kunnen beginnen, kan het Internationaal Gerechtshof mogelijk ook voorlopige maatregelen uitspreken. Dat is misschien veel nuttiger. Daarmee kiezen we een focus op de essentiële dingen, en op resultaat.
Voorzitter. Dan heb ik nog een aantal punten, weer vanuit de idee van focus en meetbaarheid. Meetbaarheid mag niet gebaseerd zijn op het aantal evenementen, manifestaties, theatershows of zelfs organisaties dat we hebben gesponsord. Dit moet op resultaat gebaseerd zijn. We moeten aangeven welke voortgang er is geboekt. Dat is een taak voor de Minister. Uit de stukken die we nu hebben, is dat niet voldoende op te maken. Het is ook niet voldoende duidelijk welke indicatoren nou eigenlijk zijn gebruikt om effectiviteit te meten, anders dan het aantal evenementen, zeg ik maar even kortweg.
Voorzitter. Ik heb dan nog een andere vraag. Waarom worden zovele miljoenen euro's van ons mensenrechtenbeleid buiten het Mensenrechtenfonds gedekt? Ik begrijp dat iets van 105 miljoen uit overige fondsen komt. Is dat nuttig? Is daarin niet meer focus mogelijk? En als dat mag, voorzitter, zou ik zeggen: is daarin niet meer «streamlining» mogelijk?
Nederland is in februari weer begonnen met een campagne om lid te worden van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties. Kan de Minister duidelijk maken wat hij precies uit die nieuwe termijn wil halen? Wat zijn zijn prioriteiten? Kan hij ook toelichten waarom het Minister Kaag was die de campagne aftrapte?
Voorzitter. Dan nog iets anders. De VVD heeft begrip voor het aanhouden van de ondertekening van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten wegens de onduidelijkheid over de financiële en juridische gevolgen. Dit is nou eenmaal een heel gevoelige zaak. Ik begrijp dat vele collega's nog over overige gevoelige zaken zullen spreken. Ik denk dat het heel goed is dat Nederland ook bijdraagt aan de vrouwenrechten middels de VN-gezant voor inclusieve financiering.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Er zijn een paar vragen voor u. Ik zie de heer Van Ojik en de heer Van Roon. De heer Van Roon was eerst.
De heer De Roon (PVV):
Ik waardeer het betoog over focus zeer. Ik zal daar zelf ook nog op ingaan in mijn inbreng. Ik wil de woordvoerder van de VVD een citaat voorhouden van Ronny Naftaniel. Deze heeft het volgende getwitterd: «Een Tweede Kamer die accepteert dat Minister Kaag in Iran bij Rouhani op bezoek ging met een hoofddoek, moet niet zeuren over de ontmoeting van Máxima in Japan met Mohammed bin Salman.» Wat vindt de heer Koopmans daarvan?
De heer Koopmans (VVD):
Ik wil eerst aan de heer De Roon vragen of hij doelt op de kledij of op de mensen die je ontmoet.
De heer De Roon (PVV):
Ik doel gewoon op het hele citaat. Ik wil het wel even op papier aan u geven, dan kunt u het zelf nalezen.
De heer Koopmans (VVD):
Ik wil reageren op hetgeen de heer De Roon met focus vraagt. Hij vraagt mij nu om willekeurig op een tweet van iemand anders te reageren. Ik denk dat hij wat meer focus wil aanbrengen.
De heer De Roon (PVV):
Ik wil gewoon weten wat de reactie van de heer Koopmans op dit citaat is. Als de Minister bij Rouhani op bezoek gaat met een hoofddoek op, moet de Tweede Kamer, die dit goed heeft gevonden, dan gaan zitten zeuren over het gesprek van de Koningin met Bin Salman? Dat is wat wordt betoogd in deze tweet. Ik vraag de heer Koopmans wat hij daarvan vindt.
De heer Koopmans (VVD):
Ik denk dat de heer De Roon mij niet wil gelijkstellen met de hele Tweede Kamer. Maar hoe dan ook zal ik niet degene zijn die hier wordt bedoeld als wordt gezegd dat Kamerleden zitten te zeuren. Over het bezoek van de VN-gezant voor inclusieve financiering heb ik gezegd dat ik daar volledig begrip voor heb. Wat betreft het bezoek van Minister Kaag aan de heer Rouhani in Iran lijkt het mij heel goed dat Nederland diplomatieke contacten onderhoudt met Iran, onder meer omdat in Iran nu een grote overschrijding van het nucleair akkoord dreigt. Daar moet je over praten om dat aan te kunnen pakken. Ook Iran heeft in Nederland verantwoordelijkheid voor het vermoorden van mensen. Dan is het heel goed dat wij daarover gaan spreken. Ik denk dus dat het heel goed is dat wij diplomatieke contacten hebben met Iran, als wij maar heel duidelijk maken dat Iran op heel veel punten radicaal de verkeerde weg inslaat.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik heb een vraag over hetzelfde punt. Collega Koopmans zegt dat hij veel waardering heeft voor het werk van de VN-gezant voor inclusieve financiering. Dat geldt ook voor mij. Maar die VN-gezant is toevallig ook onze vorstin. Nu is de Koningin afgelopen weekend onderdeel geworden van een nogal fel maatschappelijk debat over de vraag of zij had moeten spreken met de Saudische kroonprins die een paar dagen daarvoor in een VN-rapport is beschuldigd van persoonlijke betrokkenheid bij de moord op Jamal Khashoggi. Mijn vraag aan collega Koopmans is of hij dat ook een goed idee vindt. Hij heeft wel op Twitter gezet dat hij dat heel goed vond, maar het is toch de taak van het kabinet om ervoor te zorgen dat leden van het Koningshuis en zeker onze vorstin geen onderdeel worden van een vrij heftig maatschappelijk debat. Of ziet hij dat anders?
De heer Koopmans (VVD):
Volgens mij gaat het hier om twee vragen. De eerste is: kan onze Koningin, in haar hoedanigheid als VN-gezant voor inclusieve financiering, haar werk uitoefenen? Ik denk dat het heel belangrijk is dat zij dit doet. Wat betekent dat werk? Dat betekent dat zij moet praten met de mensen die zij een stap kan laten zetten op het vlak van het verbeteren van de vrouwenrechten. Het laatste doe je niet met de kroonprinses van Zweden, maar onder meer met de kroonprins van Saudi-Arabië, een land waar de vrouwenrechten er heel slecht voor staan. Dat moet ze dus kunnen doen.
De tweede vraag is dan: kan onze Koningin überhaupt haar werk doen als er een controverse van komt? Als het antwoord luidt dat dit niet kan omdat daar een controverse van komt, zeg je in feite: zodra iemand, of het nu de heer Van Ojik is of iemand anders, zegt dat hij het er niet mee eens is, is er sprake van een veto op de mogelijkheid van de VN-gezant om haar werk te doen. Dat is volgens mij ook niet wat de heer Van Ojik bedoelt.
De voorzitter:
Meneer Van Ojik, in tweede instantie.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Nee, ik reageer op de stelling en de tweet van de heer Koopmans, waarin hij aangeeft dat het een hele goede zaak was dat de Koningin met de Saudische kroonprins heeft gesproken, terwijl ze daarmee tegelijkertijd, zoals iedereen weet, onderwerp is geworden van een fel maatschappelijk debat. Ik heb de volgende stelling over de Koningin, en ik dacht dat de heer Koopmans het daarover wel met mij eens zou zijn. Zij kan zich niet verdedigen en moet door het kabinet ertegen beschermd worden dat ze onderdeel wordt van het maatschappelijk debat. Dat heeft niets met de waardering voor haar werk te maken. Dat heeft te maken met hoe de politieke antenne van het kabinet – en in dit geval van de Minister van Buitenlandse Zaken, want daar debatteren we vandaag mee – staat afgesteld als het gaat om het nemen van de politieke verantwoordelijkheid voor het optreden van de Koningin in een gesprek met de kroonprins. Daarvan kun je toch niet zeggen: dat is hartstikke goed gegaan? Of wel? Is dat wat de heer Koopmans zegt?
De voorzitter:
Meneer Van Ojik, meneer Koopmans heeft het woord.
De heer Koopmans (VVD):
Daar wil ik ook twee aparte dingen over zeggen. Voorop staat dat de moord op de heer Khashoggi, die eigenlijk ten grondslag ligt aan deze discussie, afschuwelijk is. En ik denk dat wij allemaal in de Kamer heel duidelijk hebben gemaakt hoe afschuwelijk en verschrikkelijk deze is. We hebben ook allemaal uitgesproken welke maatregelen er moeten genomen. Handelsdelegaties zijn gecanceld en de regering heeft het op verschillende manieren opgebracht. De moord op de heer Khashoggi is verschrikkelijk, afschuwelijk. De band die nu wordt gelegd tussen die moord en de kroonprins van Saudi-Arabië moeten we enorm serieus nemen en daar moeten we ook op acteren. Dat is het eerste punt; daar zijn we het volgens mij allemaal helemaal over eens.
Maar het tweede punt is: wij hebben de VN-gezant voor inclusieve financiering. Die is er eigenlijk voor het verbeteren van vrouwenrechten, met name in hele conservatieve en arme landen, en in sommige landen die wel rijk zijn, maar waarin vrouwen ernstig worden onderdrukt. Die vertegenwoordiger moet haar werk kunnen doen, ook als dat Máxima is. Die vertegenwoordiger moet dus praten met mensen die ze over de streep kan trekken, waar ze een stapje bij kan zetten. Dat zijn dus mensen waarmee je niet graag een kopje thee drinkt, maar waar je wel werk mee moet doen. Wij allemaal, tenminste de ex-diplomaten onder ons, waar er heel veel van zijn, weten: als je je werk wilt doen, dan moet je praten met mensen die je niet leuk vindt.
Voorzitter, daar wil ik nog een derde punt aan toevoegen. Als je VN-vertegenwoordiger bent voor, kort gezegd, vrouwenrechten, dan is jouw mandaat het praten over die vrouwenrechten. Als jij dan allemaal andere onderwerpen op de agenda zet, dan ben je buiten je mandaat bezig. Dat kan dus niet. Dus het is heel goed als die vertegenwoordiger het heeft over vrouwenrechten.
De voorzitter:
Ik denk dat uw uitgebreide antwoord klaar is. Mevrouw Karabulut heeft ook een vraag voor u.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Voorzitter, mag ik dan nog wat vragen? Het is weliswaar uitgebreid, maar het is totaal geen antwoord op mijn vraag.
De voorzitter:
Ik begrijp het, meneer Van Ojik, maar laat de anderen het even proberen; dan kunnen we verder kijken. Misschien krijgt u niet het antwoord dat u graag wilt. Mevrouw Karabulut is nu aan de beurt.
Mevrouw Karabulut (SP):
Zou de heer Koopmans het, buiten dit mandaat gesproken, ook een goed idee hebben gevonden om dit gesprek te laten plaatsvinden met de Koningin, wanneer zij daar niet in haar hoedanigheid als VN-vertegenwoordigster had gezeten?
De heer Koopmans (VVD):
Dit is een als-danvraag waar ik beter niet op in kan gaan, denk ik. Ik zie niet over welk soort gesprek we het hier hebben, maar misschien kan mevrouw Karabulut dat nog duidelijk maken.
Mevrouw Karabulut (SP):
De heer Koopmans ontwijkt deze vraag, omdat het antwoord hierop alleen maar nee kan zijn. Koningin Máxima is ook Koningin in haar hoedanigheid als VN-vertegenwoordigster. Ons land heeft grote problemen met de werkwijze van de Saudische kroonprins, die verantwoordelijk is voor een brute moord op een journalist, die vrouwenrechtenactivisten in de gevangenis heeft gegooid, juist die vrouwenrechtenactivisten die pleiten voor meer rechten voor vrouwen. Het is een hele lange lijst. De VVD zou toch beter moeten weten. Wanneer er goedkeuring komt voor dit gesprek, wordt niet alleen de positie van de Koningin in de politieke sfeer wordt getrokken, maar halen wij onszelf als land onderuit en geven wij de Saudische kroonprins een podium om te kunnen shinen en zijn handen in onschuld te wassen. Dit is toch in alle opzichten onwenselijk?
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, uw termijn komt nog. Ik denk dat de heer Koopmans weet wat u wilt weten van hem. Gaat uw gang, meneer Koopmans.
De heer Koopmans (VVD):
Eerst op dat laatste, «een podium aan de Saudische kroonprins geven om te shinen». Dit vond plaats tijdens de G20-top, waar behalve Koningin Máxima in haar hoedanigheid van VN-gezant voor de vrouwenrechten ook de president van China, de president van de Verenigde Staten, de president van Frankrijk en weet ik niet hoeveel andere presidenten aanwezig waren. Ik denk nou niet echt dat het terecht is om te zeggen dat er dankzij Máxima – hoe fantastisch wij haar allemaal ook vinden – ineens een moment van shinen was. Ik denk dat dat een beetje overdreven is.
Waar het eigenlijk om gaat is iets anders. Het gaat om de vraag of je vindt dat iemand die voor de VN werkt zijn of haar werk kan doen, of het nu onze Koningin is of iemand anders. Ik ben er enorm trots op dat Nederland een VN-vertegenwoordiger heeft die vecht voor vrouwenrechten en die, om de vrouwenrechten te verbeteren, ook nog steeds werkt met mensen, met wie wij het niet eens zijn, sterker nog, met mensen die verdacht worden van betrokkenheid bij een afschuwelijke moord. De realiteit is namelijk wel dat dit de machthebber is van een heel belangrijk land waar de vrouwenrechten verbeterd moeten worden. Als we nu zeggen dat dit niet kan, wat moet je dan doen?
De heer Sjoerdsma (D66):
Collega's hebben het ook geprobeerd. Ik denk dat we gewoon moeten beginnen te zeggen dat deze ontmoeting tussen onze Koningin en de Saudische kroonprins zeer ongelukkig was, zowel qua timing als qua beeldvorming die er vervolgens uit kwam. Heel ongelukkig omdat, in weerwil van wat de heer Koopmans zegt, de Koningin altijd onze Koningin is, of ze nu VN-vertegenwoordiger is op dat moment of niet. Dat is haar eerste, haar primaire taak. Het is aan het kabinet om haar niet in dit soort kwetsbare situaties te laten verschijnen. Ik zou de heer Koopmans willen vragen om te reflecteren op hetgeen daarna in de Saudische media is gebeurd. Er zijn namelijk berichten verschenen dat onze Koningin – dus niet een VN-vertegenwoordiger – uitgebreid zou hebben gesproken met de Saudische kroonprins over diverse onderwerpen. Het ging dus niet alleen over inclusieve financiering. Daarmee werd impliciet de boodschap gegeven: de wereld loopt wel door, dat rotte VN-rapport van een paar dagen geleden wordt gewoon genegeerd. Daarvan moet de heer Koopmans toch ook zeggen: dat had ik liever niet gezien, zo had ik de Koningin liever niet op de plaatjes in de Saudische pers gezien?
De heer Koopmans (VVD):
Vooropgesteld dat het natuurlijk altijd slecht is als propaganda wordt gedreven met een bezoek. Dat weten we zelf. Velen van ons zijn zelf op bezoek geweest. Er was vorig jaar een hele grote delegatie uit de Kamer in Saudi-Arabië. Toen gebeurden er overigens ook al afschuwelijke dingen in Saudi-Arabië, maar we zijn er toch op bezoek geweest, omdat we het belangrijk vonden dat we daar zaken konden doen voor onder meer de mensenrechten. We hebben dat toch gedaan. Zijn daar in de Saudische kranten propagandaverhalen over verschenen, dat Nederland kwam om zich te verzoenen of zo? Misschien wel. Maar wij hebben dat als Kamer toch allemaal goed gevonden, omdat we er dingen wilden bereiken, zoals nu ook de VN-gezant dingen wil bereiken voor de vrouwenrechten.
Daarbovenop zegt de heer Sjoerdsma dat het eigenlijk niet kan, omdat wij er kritiek op hebben. Dus geeft hij eigenlijk als argument dat hij zelf kritiek heeft. Je kunt dus iets niet doen – mevrouw Karabulut zei het net ook al – als VN-gezant, omdat er dan in de Nederlandse politiek kritiek op komt. De focus moet toch zijn dat je dingen wilt bereiken? We willen toch met z'n allen dingen bereiken? Er worden in Saudi-Arabië vrouwen onderdrukt. Degenen die hun positie kan veranderen, is met name de kroonprins. Dan is het toch heel goed dat je hem daarop aanspreekt, binnen je mandaat als VN-gezant?
De voorzitter:
Meneer Sjoerdsma in tweede instantie.
De heer Sjoerdsma (D66):
Ik wil de heer Koopmans best uit de droom helpen, maar het is niet mijn kritiek die de basis vormt van de maatschappelijke onrust die is ontstaan. Die is ontstaan doordat onze Koningin, waarschijnlijk door dit kabinet in deze positie gebracht, enkele dagen na het verschijnen van een VN-rapport waarin Mohammed bin Salman is aangewezen als degene die waarschijnlijk verantwoordelijk is voor het in stukken laten zagen van een journalist van een westerse krant, met hem aan tafel is gaan zitten. Dat was niet om te spreken over vrouwenrechten in brede zin, de moeilijke positie van opgesloten vrouwen of macht, maar over inclusieve financiering. Dat is haar mandaat. Zij moet van de heer Koopmans binnen haar mandaat blijven. Dit is eigenlijk de enige keer dat onze Koningin op deze manier in opspraak is gekomen met betrekking tot deze functie. Wil de heer Koopmans dit nu werkelijk bagatelliseren, of zegt hij: misschien moeten we toch eens goed kijken naar de randvoorwaarden waarbinnen de Koningin deze functie kan vervullen om ervoor te zorgen dat ons buitenlandbeleid niet wordt doorkruist?
De heer Koopmans (VVD):
Het was volgens mij de heer Sjoerdsma die de eerste tweet uitstuurde over dat wie dit doet – ik parafraseer even – geen verstand heeft van diplomatie en van beeldvorming. Die is vervolgens in allemaal kranten overgenomen. De heer Sjoerdsma weet denk ik als geen ander dat diplomatie betekent dat je binnen je mandaat blijft. Als je dus een gesprek hebt over een onderwerp, moet je het hebben over dat onderwerp, in dit geval over vrouwenrechten. En dan de beeldvorming die hij noemde. Als je het uit verband trekt en zegt dat hier iemand gelegitimeerd werd omdat hij een ontmoeting heeft met deze VN-gezant, dan draag je zelf bij aan die beeldvorming. Hij doet alsof dat buiten de diplomatieke kanalen treedt. Dat is natuurlijk niet zo. Als we iets willen doen aan die vrouwenrechten, dan moeten we durven praten met de mensen die vrouwen onderdrukken. Dan moeten we dat doen. En dan kunnen we wel zeggen «nee, je mag niet praten met mensen als we ze niet aardig vinden», maar dan kan je niks bereiken. Laten we dan ook een beetje respect hebben voor diegenen die dat werk doen en die zich ook aan hun mandaat houden.
De voorzitter:
Ik meen dat ik ook mevrouw Karabulut haar vinger nog een keer zag.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb eigenlijk alleen een puntje van orde. Ik zou via u de heer Koopmans willen verzoeken om mij geen woorden in de mond te leggen die ik niet heb gebruikt.
De voorzitter:
Bij dezen is dat gezegd. De heer Van Helvert?
De heer Van Helvert (CDA):
Ik wil de heer Koopmans ondersteunen in het betoog dat het werk dat onze Koningin doet natuurlijk fantastisch is. Maar volgens mij bestrijdt niemand aan tafel dat. Iedereen is vol lof over het werk dat onze Koningin doet. Ik denk dat ze het ook fantastisch doet en ik zie haar heel graag acteren. Ik heb haar helaas nog nooit mogen ontmoeten. Maar dat beeld hebben we allemaal en dat trekt niemand hier in twijfel.
Aan deze tafel zie ik een aantal mensen die bij Buitenlandse Zaken hebben gewerkt of die zelfs diplomaat zijn geweest. Zij zijn nu aan het discussiëren over hoe dit gegaan is. Ik ben geen diplomaat geweest en ik heb ook nooit bij Buitenlandse Zaken gewerkt. Ik ben wel docent geschiedenis geweest. In een klas moet je het altijd met de dader bespreekbaar maken als er onrecht is gebeurd. Dat was in de klas ook altijd. De vraag die hier voorligt is alleen of je dat altijd moet doen voor een volle klas. Of moet je dat soms een-op-een of een-op-twee doen met de mensen die er iets aan kunnen veranderen? Volgens mij is het soms raadzamer om dat tweede te doen. Het kabinet heeft er nu voor gezorgd dat onze Koningin in een situatie is gekomen waarin zij iets heel slechts, wat echt besproken moest worden, met iemand heeft besproken, maar wel voor een volle klas. Gezien de kwetsbare positie van onze Koningin vraag ik mij af of dat verstandig was. En ik zou aan de heer Koopmans willen vragen of hij ook vindt dat het misschien beter in een gesloten kamer had kunnen gebeuren, waardoor de Saudi's er geen verkeerd beeld van hadden kunnen maken. De Saudi's zeggen: er zijn allerlei topics aan de hand geweest. Zij maken er een veel mooier verhaal van dan wat er is geweest.
De voorzitter:
Wilt u uw vraag afronden?
De heer Van Helvert (CDA):
Vindt u dat ook niet, meneer Koopmans? En, meneer Koopmans, had de Minister er niet voor moeten zorgen dat de Koningin niet in deze kwetsbare positie was gekomen?
De heer Koopmans (VVD):
Volgens mij is de fundamentele vraag: vind je, als de vrouwenrechten moeten worden verbeterd, dat je de gelegenheid moet grijpen om die daadwerkelijk te verbeteren? Of kies je ervoor om alleen kritiek te hebben? Als wij vinden dat...
De heer Van Helvert (CDA):
Dat was niet mijn vraag, mevrouw de voorzitter. Dat was niet mijn vraag.
De heer Koopmans (VVD):
Nee, daar kom ik nog op. Als je vindt dat het daadwerkelijk verbeterd moet worden, dan moet je daar dus ook werk van maken. En dan hebben we een vertegenwoordiger die daar werk van maakt.
De heer Van Helvert (CDA):
Dat bestrijdt ook niemand.
De heer Koopmans (VVD):
Ik vind dan niet dat wij, de Tweede Kamer, moeten zeggen op welke manier daarvan werk moet worden gemaakt. Nogmaals, die moord op de heer Khashoggi is afschuwelijk. En de link die heel recentelijk werd gemaakt...
De voorzitter:
Meneer Koopmans, het is niet nodig om in herhaling te vervallen. De heer Van Helvert heeft gelijk. Hij vraagt of u niet eigenlijk vindt dat dit achter gesloten deuren had moeten plaatsvinden. Daar hebt u nog geen antwoord op gegeven.
De heer Koopmans (VVD):
Ik geef daar juist antwoord op, voorzitter. Mijn antwoord heeft wel een aantal stappen, net als de vraag van de heer Van Helvert. Ik denk dat u mij ook toestaat om ook een aantal stappen te nemen om bij het antwoord te komen. Vooropgesteld: die moord is afschuwelijk. De daders moeten worden gepakt. Wij moeten daar alles aan doen en dat doen we volgens mij ook. De Kamer heeft zich er luid over uitgesproken dat wij vinden dat die daders gepakt moeten worden en dat er consequenties moeten zijn. Maar er is ook een ander onderwerp, namelijk dat in Saudi-Arabië vrouwen worden onderdrukt. Er is een gezant die daar iets aan kan doen. Zij kan daar binnen haar mandaat over praten. Dat moeten we ondersteunen. En dan vind ik niet – en dat is het specifieke antwoord op de heer Van Helvert – dat het de taak is van de Tweede Kamer, en zeker niet van mij, om te zeggen dat zij dit wel zo maar niet zo mag doen. Ik vind het zelfoverschatting als ik dat zelf zou doen en ik raad het niemand anders aan.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Helvert in tweede instantie.
De heer Van Helvert (CDA):
Gezien het antwoord zeg ik nogmaals dat niemand hier bestrijdt dat we vrouwenrechten bespreekbaar zouden moeten maken. Iedereen hier vindt het fantastisch wat de Koningin doet. Ik wil wel nog even dit punt naar voren brengen. Heeft de heer Koopmans niet het idee dat de Saudische prins nu gebruik kan maken van al deze foto's en filmpjes? Hij kan zeggen: we hebben een goed overleg gehad met de Koningin, allerlei topics kwamen aan de orde, het was een heel onderhoudend gesprek en het was supergezellig. De kroonprins zal het gesprek misschien eerder omgekeerd gebruiken dan hoe het de bedoeling was. Heeft u niet dat idee? En als dat zo is, vindt u dan niet dat het kabinet de Koningin in een vervelende positie heeft gebracht?
De heer Koopmans (VVD):
Ik denk dat de realiteit is dat gesprekken die je hebt – waar bijna altijd een foto van is, of het nou in een grote zaal of in een kleine kamer is – misbruikt kunnen worden voor propaganda. Dat is heel gebruikelijk. Daarom zei ik ook dat wij vorig jaar met een heel grote groep mensen van hier ook naar Saudi-Arabië zijn geweest. Daar zal vast ook misbruik van zijn gemaakt, maar we vinden dat belangrijk om het resultaat te bereiken. Ik denk dat we moeten aanvaarden dat je in een diplomatie ook dat soort keuzes maakt als je weet dat je iets kunt bereiken. Dan ben ik er heel trots op dat er een VN-gezant is die uit Nederland komt, die heel hard werkt voor de vrouwenrechten en dan zeker met gesprekspartners die heel moeilijk zijn. Heel moeilijk.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik zeg de heer Van Helvert na dat deze Koningin natuurlijk fantastisch werk doet. Maar dan vraag ik wel aan de heer Koopmans, zonder lange inleiding, wat hij dan vindt van de timing. Deze commissie zou naar Rusland gaan. Toen er in Nederland vreselijke dingen gebeurden qua spionage hebben we die reis ook uitgesteld. De heer Koopmans is vredesonderhandelaar geweest en weet dat timing ontzettend belangrijk kan zijn. Vindt de heer Koopmans, twee of drie dagen na het uitkomen van het VN-rapport, de timing gelukkig, even los van de vraag of je met deze man moet praten?
De heer Koopmans (VVD):
Nogmaals, ik vind het niet mijn taak, of onze taak eigenlijk, om hier over dat soort dingen een mening te hebben en te pretenderen dat die beter is dan die van degene die daar in die situatie zit. We weten allemaal dat je moet praten met heel veel verschillende mensen die vaak heel lastig zijn, heel slecht. Bij die G20-top waren er nog een hele hoop mensen van wie wij heel ernstige twijfels hebben of ze de mensenrechten voldoende respecteren. Beter nog, we weten dat ze dat heel veel niet doen. Toch denk ik dat het goed is om er met mensen over te praten als je dingen kunt bereiken voor de vrouwenrechten. Ik vind het niet mijn taak om de specifieke vraag over de timing te beantwoorden.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De heer Koopmans heeft over heel veel dingen een mening. Die geeft hij ook over deze mensenrechtennota. Daar geeft hij ook een focus in aan. Hij schat ook in hoe het aan de kaak stellen van mensenrechten een effect zou kunnen hebben. Daarom hebben we dit debat ook. Het heeft te maken met plaats, tijd en personen wanneer je dingen al dan niet aan de kaak stelt, dus ik vind het een beetje te gemakkelijk om te zeggen: ik ga er even niet over; ik ga er even niks over zeggen. Als voormalig vredesonderhandelaar moet hij weten dat timing een cruciale rol speelt om te bekijken of iets daadwerkelijk effect heeft. Dat geldt trouwens ook voor het niveau van de persoon met wie je spreekt. Ik vind het dus wat teleurstellend dat meneer Koopmans nu wegloopt voor deze vraag.
De heer Koopmans (VVD):
Natuurlijk kunnen wij over alles een mening hebben, maar ons past ook enig begrip voor mensen die in heel ingewikkelde situaties als deze een afweging moeten maken tussen resultaat en het moment. Natuurlijk kunnen we er allemaal een mening over hebben, maar ik denk dat we ook respect moeten hebben voor degenen die die ingewikkelde taak hebben. Ik denk dat we heel trots mogen zijn dat er iemand is, die hiervandaan komt, die die heel dappere taak heeft, die al die moeilijke afwegingen ook moet maken. Dan vind ik niet dat wij vanuit de Tweede Kamer maar op ieder punt onze eigen afweging moeten gaan maken, daar dan intern over moeten gaan debatteren wat dan de timing is, wanneer je wel en niet mag gaan en wat je wel en niet mag zeggen. We moeten daar enigszins vertrouwen in hebben en daar moeten we ook enigszins respect voor hebben. Ik heb respect voor iemand die met zo iemand, die zo lastig is, zo'n gesprek voert op zo'n moment op zo'n podium. Dat is heel lastig, want je weet dat je kritiek krijgt. Je weet dat een Tweede Kamer en een heleboel andere mensen daar moeite mee hebben, maar je doet het omdat je denkt dat je daarmee een bijdrage kunt leveren aan die onderdrukte vrouwen in Saudi-Arabië. Dat vind ik eerlijk gezegd heel dapper.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koopmans. Dan geef ik het woord aan de heer Van Ojik namens GroenLinks.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik vind juist wel dat we over dat soort dingen een oordeel moeten hebben. Dit hele debat gaat juist over wat je wel en niet zegt, wanneer je het zegt, tegen wie je het zegt. Als we daar geen oordeel meer over kunnen hebben, dan is een debat over het Nederlands mensenrechtenbeleid tamelijk zinloos. Het gaat namelijk over een oordeel over het optreden van deze Minister en niet over een optreden van onze Koningin, want die is onschendbaar. Zij werkt onder de verantwoordelijkheid van deze Minister. Dus het is voor mij een totaal raadsel waarom wij daar geen oordeel over zouden mogen hebben. Dat oordeel zal ik straks ook uitspreken. Ik spreek ook namens mevrouw Ploumen, want die is inderdaad ziek, maar ik krijg geen extra spreektijd, zo heb ik van de voorzitter begrepen.
Voorzitter. Ik wil eigenlijk positief beginnen. Ik vind dat uit de mensenrechtenrapportage een robuust beeld opstijgt. Er is meer dan 150 miljoen euro beschikbaar voor mensenrechtenbeleid en dat is een hoop geld. In totaal worden maar liefst 770 verschillende projecten gesteund in een groot aantal landen en op een groot aantal thema's. Ik ben ervan overtuigd dat dergelijke projecten voor de gesteunde organisaties en de mensen die daarin werken, vaak heel belangrijk zijn. Juist nu het werk van mensenrechtenverdedigers op zo veel plekken onder druk staat, is het essentieel dat de Nederlandse regering zich opstelt aan de kant van hen die zich inzetten voor democratische waarden en vrijheid. Maar toch wringt er iets, want te vaak lijkt het mensenrechtendebat zich af te spelen op wat je een zijtoneel zou kunnen noemen. Terwijl op het hoofdpodium gesproken wordt over handel, investeringen, geopolitiek en intensivering van de onderlinge relaties, zijn de mensenrechten in de marge onderwerp van debat. Daarbij kiest Nederland relatief vaak voor stille diplomatie. Vorige week spraken wij daar nog uitgebreid over in verband met Turkije. Wat weten we eigenlijk over de relatieve effectiviteit van de verschillende instrumenten van het mensenrechtenbeleid? De Adviesraad Internationale Vraagstukken wees er vorige week in een nieuw rapport over China op dat als het over mensenrechtenbeleid jegens China gaat, Nederland niet in de kopgroep zit waar Duitsland, het VK en Zweden wel in zitten, maar omzichtiger opereert. Is dat een bewuste keuze op basis van evaluatie van wat werkt en wat niet werkt of zit er iets anders achter? Wat voor China geldt, geldt ook in het algemeen. Het is moeilijk vast te stellen – dit zijn de woorden van het Breed Mensenrechten Overleg – of stille diplomatie meer is dan een rituele referentie aan mensenrechten. Zeker als de intensivering van de economische relaties gewoon doorgaat, kan dat de geloofwaardigheid van het mensenrechtenbeleid ondermijnen, zo wordt gesteld. Ik denk dat dit juist is. Ik ben benieuwd hoe de Minister dat ziet.
In 2014 kwam de IOB met een evaluatie van het Nederlands mensenrechtenbeleid. Die zei: het zou goed zijn als Nederland meer inzicht zou kunnen verschaffen in de strategie voor en de resultaten van de diplomatieke inzet: wat werkt wel en wat werkt niet? Is dat nu het geval, zo vraag ik de Minister. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het betwijfel. Ik denk dat een nieuwe evaluatie ook zinvol zou zijn, zeker nu mensenrechten op steeds meer plekken onder druk komen te staan.
De IOB pleit ook voor meer internationale samenwerking en taakverdeling. Dat lijkt mij ook een goed idee. Ook de Nederlandse inspanning zou misschien effectiever kunnen zijn als er meer focus kon worden aangebracht op basis van bijvoorbeeld afspraken die je met andere EU-landen zou kunnen maken over taakverdeling. Ook de EU heeft een flink budget beschikbaar, waarbij ik refereer aan de Europese Commissie voor Mensenrechtenbeleid.
Ook de Commissie zelf, in een rapport dat door het Europees Parlement werd gevraagd, kwam tot de conclusie dat de Europese Unie op het hoogste niveau – ik citeer – «vaak verbazingwekkend voorzichtig kan zijn in het aanspreken van regimes op de onderdrukking van maatschappelijke organisaties». Ik vrees dat dit er de laatste tijd niet beter op is geworden.
Voorzitter. Kort over de rol van het bedrijfsleven. Sinds de opstelling van de OESO-richtlijnen en de guiding principles van de VN, zoals die zo mooi heten, hebben bedrijven een speciale verantwoordelijkheid voor het respecteren van mensenrechten. Dat botst nogal eens. Zo stelde ik onlangs schriftelijke vragen over de productie van garens in Xinjiang, de Chinese provincie waar Oeigoeren worden onderdrukt. Die producten worden kennelijk met dwangarbeid gemaakt. En ik vroeg de Minister: goh, zou het kunnen dat daar ook Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn? En: zou u eens met die Nederlandse bedrijven willen praten? Maar toen zei de Minister eigenlijk: ik zie van dat soort gesprekken de meerwaarde niet in; ik wil het wel aan de orde stellen, in algemene zin, maar ik zie de meerwaarde van gesprekken met bedrijven niet in. De vraag is of dat voldoende is en of er geen aanscherping moet komen van de richtlijnen die er zijn. Er is een nationaal actieplan dat aan herziening toe is. Dat komt volgend jaar. Ik zou de Minister willen vragen om daarin scherpere richtlijnen op te nemen voor het gedrag van bedrijven in relatie tot de mensenrechten.
Kort nog over Saudi-Arabië. We hebben daarover net al uitgebreid van gedachten gewisseld. Het is nog geen week geleden dat de VN-rapporteur vaststelde dat de Saudische overheid tot op het hoogste niveau, inclusief de kroonprins, betrokken is bij de moord op de heer Khashoggi, althans dat daarvan «geloofwaardig bewijs» is. Het deed bij Buitenlandse Zaken kennelijk geen alarmbellen rinkelen; het gesprek met onze Koningin kon gewoon doorgaan. Dat is, als je het mij vraagt, een blunder, een politieke misrekening. De Koningin is door het kabinet een politiek mijnenveld in gestuurd en de omstreden ontmoeting werd onderwerp van fel debat. «Hartstikke goed dat gesprek!», zei de VVD. «Volstrekt normaal», zei de Minister-President. We kunnen dus wellicht meer van dit soort gesprekken verwachten. Dat lijkt mij zeer ongewenst. Ik ben benieuwd wat de Minister hier achteraf van vindt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Sjoerdsma namens D66.
De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. 2018 was het jaar waarin Khashoggi op beestachtige wijze werd vermoord. Het was het jaar waarin het leger van Myanmar de Rohingya bruut bleef verdrijven, verkrachten en vermoorden en het jaar waarin Maduro zijn volk alsmaar verder de verdrukking in hielp. De mensenrechtentrend was negatief. De strijd voor mensenrechten wereldwijd is soms een strijd van woorden, met geduldige inkt op VN-papier. Soms is het een fysieke strijd en heel soms zelfs een strijd op leven en dood, letterlijk. En in die strijd is Nederland een baken van licht. Onze vrijheden, onze gelijkheden zijn een voorbeeld voor velen. Daarmee rust op ons ook een zwaardere verantwoordelijkheid, denk ik. Die vullen we ook in, door als een van de weinige landen wereldwijd te vechten voor bijvoorbeeld lhbti-rechten, voor journalisten en voor niet-gelovigen, en door wapenleveranties naar Saudi-Arabië en andere Golfstaten stop te zetten, waarna andere landen ons voorbeeld volgen. Maar soms slaat ook Nederland de plank mis, en daar wil ik mee beginnen.
De ontmoeting tussen onze Koningin Máxima en de Saudische kroonprins had nooit mogen plaatsvinden zo kort nadat de Verenigde Naties deze man hebben aangewezen als hoofdverdachte van het in stukken zagen van de journalist van een westers dagblad, Khashoggi. Dat was diplomatiek onhandig en dodelijk voor de beeldvorming, want onmiddellijk daarna kwam op de Saudische televisie de boodschap dat de kroonprins met de Nederlandse Koningin had gesproken over tal van zaken. De eigenlijke boodschap was natuurlijk: vergeet dat VN-rapport van twee dagen geleden, want de wereld gaat gewoon door en niemand wrijft onze kroonprins deze moord echt aan. Degene die toestemming heeft verleend voor deze ontmoeting heeft van onze Koningin een pion gemaakt in een geopolitiek schaakspel. Mijn vragen aan de Minister zijn de volgende. Wie heeft er goedkeuring gegeven voor dit gesprek? Wie heeft er verzocht om dit gesprek? Wat was de agenda van het gesprek? Is er alleen gesproken over inclusieve financiering, dat wil zeggen: toegang tot bankrekeningen en leningen? Was de G20-top van volgend jaar onderwerp van gesprek? Ziet deze Minister ook de kwetsbaarheid van dit gesprek?
Voorzitter. Die negatieve trend die ik benoemde in mijn inleiding moeten we keren. We moeten tanden geven aan ons mensenrechtenbeleid. We moeten ons geluid luid en duidelijk laten horen. We moeten een stem geven aan degenen aan wie die ontnomen is. Tanden geven aan het buitenlandbeleid begint met het niet accepteren van schendingen van mensenrechten en de daders daarvoor te bestraffen. Wat mij betreft begint dat dus ook met een Europese Magnitsky Act, waarmee we sancties opleggen aan mensenrechtenschenders. Ik vraag deze Minister, die zich daar zeer voor inzet en waarvoor ik hem dank, welke stappen hij hoopt te zetten in de komende maanden. Wanneer verwacht hij een akkoord? Is het verzet van Hongarije voorbij? Hoe geeft de Minister uitvoering aan mijn motie op dit onderwerp?
Voorzitter. Een mensenrechtenbeleid met tanden betekent natuurlijk ook het voorkomen van straffeloosheid. Centraal daarin staat het Internationaal Strafhof. Maar in de zeventien jaar na oprichting heeft dat hof helaas nog niet kunnen waarmaken wat het heeft beloofd. Dat is niet alleen omdat in dat hof zelf van alles misgaat. Het is ook omdat het continu wordt tegengewerkt. Ik geef slechts één voorbeeld: de Verenigde Staten leggen sancties op aan rechters en weigeren de aanklager toegang. Bovendien weigeren ze de rechtsmacht van het hof. Op die manier hebben ze het onderzoek naar Afghanistan getorpedeerd. Ik vraag de Minister of hij daarover nog steeds in gesprek is met de Amerikaanse regering en of hij het met D66 eens is dat dit absoluut nooit meer mag gebeuren.
Nederland moet zich als gaststaat absoluut inzetten voor de brede, hopelijk universele rechtsmacht van dit hof en de steun hiervoor. Op welke manier wil de Minister zich hiervoor het komende jaar inzetten? Al-Bashir, al jaren gezocht door het hof, moet terechtstaan voor zijn daden. En niet alleen voor corruptie, zoals ze van plan zijn in Sudan, nee, ook voor al zijn andere gruwelijke daden in Darfur. Ik heb al eerder gesuggereerd om Sudan een breed steunpakket aan te bieden in ruil voor, op voorwaarde van vrije verkiezingen, maar ook op voorwaarde dat Bashir en andere gezochten aan een strafhof zullen worden uitgeleverd. Is de Minister bereid om dit te bepleiten bij zijn EU-partners? Is de Minister het met mij eens dat Bashir zo snel mogelijk hier in Den Haag moet verschijnen?
Voorzitter, ten tweede. Wij moeten onze stem zo luid en duidelijk mogelijk laten horen. Dat verwacht ik ook van deze Minister. Daarom vraag ik hem wat hij het afgelopen jaar persoonlijk heeft gedaan om dat mensenrechtenbeleid uit te dragen. Wat gaat hij het komende jaar doen? Onze stem klinkt het luidst als die een Europese klankkast heeft. Daarom moeten we zo snel mogelijk af van veto's bij mensenrechtenverklaringen van de Unie. Ik vraag deze Minister wat Nederland heeft gedaan om dat voor elkaar te krijgen. Wat kunnen we op dit onderwerp verwachten onder het Fins voorzitterschap?
Voorzitter. Mijn derde punt is het geven van een stem aan de stemlozen. Want als mensenrechten sterven in stilte, als mensenrechtenorganisaties aan banden worden gelegd, als journalisten worden vastgezet of erger, is er een groot probleem. Ik vind dat ons mensenrechtenbeleid er juist op gericht moet zijn om deze organisaties, deze mensen, weer een stem te geven. Ik vraag de Minister of hij het daarmee eens is. Wat kan hij doen aan deze wereldwijze trend op dit onderwerp?
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, is er een vraag van de heer Koopmans. Nee, spreekt u eerst maar even verder.
De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. Geloofwaardig zijn betekent ook verantwoordelijkheid nemen voor de eigen daden, ook als die niet zo chic zijn. In 2015 bepaalde de rechtbank in Den Haag dat uit Sulawesi afkomstige kinderen recht hebben op compensatie. Maar terwijl de Staat schikte met de weduwen van Sulawesi, ging hij tegen deze kinderen in beroep. Deze «kinderen» – deze nabestaanden zijn inmiddels op zeer hoge leeftijd – dragen dit leed al heel erg lang met zich mee. Mijn vraag aan het kabinet is: moet dit in de rechtbank uitgevochten worden, of kan dit hoofdstuk gewoon netjes worden afgesloten? Is de Minister bereid te onderzoeken op welke wijze deze kinderen van Sulawesi snel compensatie kunnen krijgen?
Dank u wel.
De heer Koopmans (VVD):
Ik meen dat we vorige week een debat hadden over Turkije. De heer Sjoerdsma gaf toen een nogal verrassende wending aan het debat door te zeggen dat de Tweede Kamer er, vanwege het moment dat zij had gekozen, niet voor had moeten kiezen om te zeggen dat Turkije geen lid kan worden van de Europese Unie. Hij zei dus eigenlijk: je mag wel een mening hebben, maar het was nu niet aan de Tweede Kamer om die mening te geven. Want, zo zei hij – ik parafraseer – dan wordt president Erdogan boos. Ik vraag de heer Sjoerdsma of dat nog steeds zijn mening is.
De heer Sjoerdsma (D66):
Als de heer Koopmans een karikatuur wil maken van wat ik daar heb gezegd, is het antwoord: nee. Dit is niet mijn mening. Dit is wellicht de mening waarvan de heer Koopmans hoopt dat het de mijne is. Mijn mening is een andere. Vorige week ging het allereerst over de eensgezindheid vanuit de Kamer dat politieke gevangenen vrij moeten komen. Dat is waar het allereerst over ging. Het tweede punt, waar ik op aanhaakte, is dat twee weken voor dat debat, zonder dat er in Brussel iets voorlag, zonder dat er een besluitvormingsmoment was en zonder dat het op de agenda stond, er in deze Kamer moties kwamen over het stopzetten van de onderhandelingsrelatie met Turkije. Die onderhandelingsrelatie was al bevroren. Er gebeurde niks. Het enige wat daarachter kon worden vermoed, was de wens om een Telegraafberichtje te scoren. Dan vraag ik me wel af of dat nou zo verstandig is als wij ook graag Nederlanders uit die gevangenis willen halen, en of dat de zaak van deze Minister vergemakkelijkt. Dus ja, zo kijk ik ertegen aan, meneer Koopmans, en dat heb ik u de vorige week ook verteld.
De heer Koopmans (VVD):
Ik vraag dit nu nogmaals omdat het hier een mensenrechtendebat is. We hadden het toen over meneer Memis die tot op de dag van vandaag in Turkije wordt gehouden vanwege zijn politieke mening. Dat is een afschuwelijke zaak. Het is heel goed dat wij allemaal verenigd zijn als Tweede Kamer en dat de regering er hard aan werkt, want wij willen dat deze meneer Memis zo snel mogelijk thuis komt. Het is dan verontrustend als iemand zegt, met welke uitleg erbij dan ook, dat je als Nederlander – sterker nog: als Tweede Kamer – moet oppassen wanneer je zegt wat je vindt, want dan zou de president van Turkije weleens boos kunnen worden. Want dat zegt de heer Sjoerdsma nog steeds. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling voor de mensenrechten. Het is zorgwekkend voor de politieke gevangenen daar. Ik zou het fijn vinden als de heer Sjoerdsma nu zegt: nee, ik vind toch dat je als Nederlander gewoon moet kunnen zeggen wat je vindt wanneer je dat vindt.
De heer Sjoerdsma (D66):
Dit is opnieuw een karikatuur waar ik niet op zal ingaan. Ik wil het nog wel iets meer uitdiepen als dat helpt. Na die motie werd in Istanbul een oppositielid tot burgemeester gekroond. Welk perspectief is er nog voor die burgemeester op het moment dat de onderhandelingen worden gestopt? Welk perspectief is er nog voor mensen in Turkije die de persvrijheid liefhebben, die strijden voor de vrijheid van vergadering en die strijden voor de rechtsstaat op het moment dat de Europese Unie, zoals de VVD wil, zegt: stop er maar mee? Dat perspectief voor dat oppositielid was er dan niet meer geweest. Het gaat veel dieper dan dat. Als meneer Koopmans het daar ook nog over wil hebben, doe ik dat met alle liefde, maar mijn partij staat principieel altijd voor mensenrechten, wereldwijd. Dat is ook de reden waarom mijn partij daar pal voor staat, of het nu gaat om de onhandigheid, een blunder, waarmee dit kabinet Koningin Máxima in een positie heeft gebracht, om gruwelijke misstanden zoals genocide in Sudan of om kleine individuele drama's, of deze nu consulair zijn of dat het journalisten betreft die worden bedreigd. Ik raad uw partij aan dat ook te doen.
De voorzitter:
Er is een vraag voor u van mevrouw Karabulut.
Mevrouw Karabulut (SP):
Op deze dag dat wij het slavernijverleden herdenken en de afschaffing daarvan vieren, heb ik ook een vraag over de weduwen en kinderen van Indonesiërs die door het Nederlandse leger zijn gedood in de voormalige kolonie. De heer Sjoerdsma sprak erover dat de schaderegeling ook toegankelijk zou moeten zijn voor de kinderen. Ik wil de heer Sjoerdsma vragen of ik kan rekenen op de steun van de D66-fractie, zoals in het verleden altijd is gebeurd, voor een voorstel hiertoe, met verlenging van deze regeling voor de weduwen, want die loopt over een paar maanden af.
De heer Sjoerdsma (D66):
Mijn fractie heeft zich eigenlijk altijd ingezet om die donkere pagina's uit onze geschiedenis naar voren te halen. Ik heb daar zelf ook in het bijzonder aandacht aan willen geven toen ik Kamerlid werd in 2012. Niet vanwege zelfpijniging, maar omdat ik vind dat als wij andere landen of organisaties aanspreken op mensenrechtenschendingen die zij begaan, het wel zo eerlijk is als wij ook naar onze eigen wandaden durven te kijken en daarvoor verantwoordelijkheid durven nemen. Met uw voorganger, de heer Van Bommel, heb ik jarenlang mogen maar ook moeten strijden om bijvoorbeeld het onderzoek naar het Nederlandse verleden in Nederlands-Indië voor elkaar te krijgen. Dat onderzoek komt er nu en ik hoop dat het iets zal opleveren in het standpunt van het kabinet als het onderzoek eenmaal is afgerond. Als het gaat over de afronding – ik wil niet zeggen «van individuele gevallen», want daarvoor zijn het er veel te veel – voor mensen die dit hebben meegemaakt, die hun vaders hebben verloren, vind ik het van groot belang dat wij deze mensen, die vaak al tussen de 75 en 85 jaar zijn, niet tot aan hun dood in de rechtbank laten vechten tegen de Nederlandse rechtsstaat. Dat vind ik. Natuurlijk moeten we secuur kijken of er echt betrokkenheid is bij deze zaak. Ik zou het een groot goed vinden als deze mensen rust krijgen en als dat buiten de rechtbank kan.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat is goed om te horen. Zegt de heer Sjoerdsma daarmee dat hij de bestaande regeling voor de weduwen die in september van dit jaar afloopt als die door de regering niet verlengd zou worden, ook wil verlengen, zodat we deze mensen op hun oude dag niet in de steek laten? En wil hij die regeling inderdaad ook openstellen voor de kinderen, omdat de rechter eigenlijk ook al heeft bepaald dat Nederland hiervoor aansprakelijk is? Ik wil hiermee de mooie woorden van de heer Sjoerdsma, waar ik het alleen maar mee eens kan zijn, alleen maar materialiseren.
De heer Sjoerdsma (D66):
Specifiek voor de kinderen vraag ik of dit nou in de rechtbank moet worden uitgevochten en of het niet beter zou zijn om een nette regeling te treffen. Ik vraag de Minister ook om te onderzoeken op welke manier een dergelijke regeling tot stand kan worden gebracht. Ik begrijp dat er op 1 oktober een uitspraak van de rechtbank is, maar ik vraag me echt af of we daar per se op moeten wachten. Wat de weduwen betreft moet ik heel eerlijk zeggen dat ik niet precies weet hoe het zit, maar als er inderdaad weduwen zijn die vanwege tijdgebrek of onbekendheid met de regeling geen gebruik kunnen maken van een bestaande regeling, dan vraag ik me af of dat rechtvaardig is en of dat zo zou moeten blijven bestaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Voordewind namens de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. We hebben allemaal uit de media kunnen vernemen dat Asia Bibi uiteindelijk is vrijgekomen en dat ze ook een veilige heentocht heeft gekregen naar Canada. Het bijzondere van deze zaak was dat een moslimadvocaat zijn nek heeft uitgestoken voor haar. Dat is goed nieuws. Dat onderstreept ook het belang van opkomen voor christenen die heel kwetsbaar zijn, met name in landen zoals Pakistan. Het feit dat er in Pakistan opnieuw slachtoffers van blasfemiebeschuldigingen zijn gearresteerd, onderstreept maar weer eens hoe belangrijk het is om daar aanhoudend aandacht voor te vragen. Opnieuw is er een ongeletterd echtpaar voor de rechter gedaagd met de beschuldiging van blasfemie.
Wereldwijd hebben 245 miljoen christenen te maken met onderdrukking of vervolging vanwege het feit dat ze christen zijn. Christenen zijn daarmee wereldwijd de grootste groep die te lijden heeft onder schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Ik benadruk dat vandaag nog maar eens. Het is dus niet voor niks dat ik hier aandacht voor vraag. Erkent de Minister dat christenen het meest getroffen worden door onderdrukking en vervolging vanwege hun geloof? Het is wel belangrijk om daarbij stil te staan.
Voorzitter. Dan godsdienstvrijheid als speerpunt van het Nederlandse buitenlandse beleid. Wij zijn er heel blij mee dat de Minister dat centraal stelt. Het regeer- en coalitieakkoord dringen daar ook op aan. Zo hebben we als Kamer ook de brief van december 2018 kunnen ontvangen. Daarin zegt ook de Minister dat er meer moet worden gedaan aan religieuze geletterdheid, zoals hij dat schrijft. Dat zou noodzakelijk zijn voor de ambtenaren en diplomaten in een relatief geseculariseerde samenleving. Het is goed dat dat gebeurt, ook bij de opleidingen. Dat onderstreept het belang van die godsdienstvrijheid. We krijgen ook een speciale gezant voor godsdienstvrijheid en levensovertuiging. Die gaat benoemd worden. Kan de Minister al aangeven wanneer dat gaat gebeuren en kan hij ook iets zeggen over zijn of haar mandaat?
Voorzitter. Ook complimenten aan de Minister voor zijn bezoek aan China; ik begin met de positieve dingen en vervolgens kom ik vanzelf wel op een paar zorgen. Ik heb uit de media begrepen dat hij daar ook een kerk heeft bezocht, evenals een moskee. Heeft hij daar ook aandacht gevraagd voor de onderdrukking van de christenen in China? Die is volgens hemzelf verviervoudigd. En waarom wordt christenvervolging in de Chinanota niet eens genoemd? De Oeigoeren worden daarin uitdrukkelijk genoemd, maar ik heb de christenvervolging niet terug kunnen vinden in die hele uitgebreide nota over de Chinastrategie. Daar komen we bij een andere gelegenheid uiteraard ook nog over te spreken. Heeft de Minister zelf tijdens zijn bezoek aan China ook aandacht gevraagd voor die christenvervolging? Ik hoor graag zijn reactie op deze punten.
Dan de strafbaarstelling en de doodstraf voor geloofsafval en homoseksualiteit. Die zien we nog enorm vaak in de samenlevingen en de wereld om ons heen. In ten minste 23 landen staat de doodstraf op afvalligheid. Ik moet het goed zeggen: in 8 van die landen staat daar de doodstraf op en in 23 landen is dat strafbaar. In circa 70 landen is homoseksualiteit strafbaar en in 8 van die 70 landen staat daar de doodstraf op. Als ik die cijfers weer eens op mij laat inwerken, dan constateer ik dat we dit niet met lede ogen kunnen aanschouwen. Ik vraag de Minister of hij opnieuw naar deze feiten wil kijken en of hij opnieuw bereid is om te kijken of we een campagne kunnen opzetten met welwillende andere landen om hier specifiek meer aandacht voor te vragen. Ik zie dat mijn tijd heel snel gaat, voorzitter.
Ik zou tot slot nog iets willen zeggen over Koningin Máxima en Mohammed bin Salman. Wij spreken hier in Nederland, maar ook als we op werkbezoek gaan, veel met mensen die dingen doen en dingen goedkeuren die wij afkeuren. Dat moeten we ook blijven doen, want anders kunnen we onze invloed niet aanwenden om die mensenrechten aan de kaak te stellen. Mag ik de Minister vragen of hij de timing de juiste vond? Het was een aantal dagen na het uitkomen van het rapport. We hebben het er in het interruptiedebat over gehad. Graag een reactie van de Minister. Acht hij het geschikt om het op deze manier te doen? Waarom is er niet gekozen voor een geslotendeurdiplomatie?
Ik laat het even hierbij, want ik zie dat ik al over die belachelijke vier minuten heen ben die de hele wereld moeten gaan beslaan.
De voorzitter:
Ja, u hebt al één minuut van uw twee minuten uit de tweede termijn verbruikt. Meneer Van der Staaij namens de SGP.
De heer Van der Staaij (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Een specht hamerde met zijn snavel tegen de boomstam, precies op het moment dat de bliksem insloeg en de boom geveld werd. De specht vloog weg en zei: ik wist niet dat ik zo veel kracht in mijn snavel had. Ik geloof niet dat wij in één klap al het onrecht de wereld uit kunnen helpen, maar we kunnen wel ons steentje bijdragen door met die snavel te hameren, om dat beeld maar te gebruiken. Ik vind het wel een mooi beeld. Aan de ene kant bescheidenheid: we zullen niet met alleen wat wij doen eens even de wereld veranderen. Maar aan de andere kant kan het op precies het goede moment het goede effect hebben. Als we de krachten bundelen met gelijkgestemden, kan dat op lange termijn grote en goede gevolgen hebben, ook in brandhaarden als Jemen, Syrië, Libië en Noord-Korea, waar schrijnend onrecht blijft en grote inzet geboden is.
Voorzitter. Normaal ben ik geen voorstander van met modder gooien, maar pas was er een MudRaise, waaraan een deel van de SGP-fractie deelnam. Dat was het afleggen van een modderige hindernisbaan om geld op te halen voor de strijd tegen moderne slavernij. Het was heel goed dat deze actie werd gehouden. Concreet vroegen we toen aandacht voor een Filipijns slachtoffertje van cybersex, Cassie. Juist voor kinderen als zij hebben wij eerder een motie ingediend om de strijd tegen straffeloosheid expliciet tot doel te maken van onze diplomatieke posten en om steun aan onze ngo's te geven. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
Een ander thema dat ik wil aanstippen is godsdienstvrijheid. In november vorig jaar heb ik een motie ingediend over het bevorderen en ondersteunen van op jongeren gerichte activiteiten ter ondersteuning van de klassieke vrijheidsrechten. Zijn er inmiddels al activiteiten ontplooid om deze motie uit te voeren en zo ja, welke? Zou dit niet juist ook een plek kunnen krijgen in landen als Egypte, waar volgens de brief van de Minister van 4 april 2019 fundamentele vrijheden onder druk staan?
Bij het doornemen van de mensenrechtenrapportage valt me trouwens op dat Egypte en Pakistan de enige landen in het Midden-Oosten en omgeving lijken waar Nederland projecten financiert op het gebied van de vrijheid van religie en levensovertuiging. Klopt mijn indruk? Zo ja, zou Nederland niet meer projecten kunnen en moeten financieren, ook in landen als Irak, Syrië, Iran, Saudi-Arabië en noem maar op?
Ik sluit me aan bij de vragen die collega Voordewind heeft gesteld over de christenvervolging in China. Ik wil ook nog inzoomen op Nigeria. Daar is ook sprake van geweld, vaak door Fulani-herders, ook tegenover groepen met een christelijke achtergrond. Er wordt vaak gewezen op een scala aan factoren, maar wij horen vanuit het gebied vaak terug dat de rol van religie in dit verband onderbelicht blijft. Mijn concrete vraag in dit kader is: investeert het ministerie in kennis om de rol van religie te onderkennen en te begrijpen?
Ik vraag ook aandacht voor het Nigeriaanse meisje Leah Sharibu, dat ooit met meer dan 100 andere schoolmeisjes ontvoerd werd door de islamitische terreurgroep Boko Haram en nu als enige nog gevangen is. Welke drukmiddelen kan en wil Nederland inzetten om ook haar vrijheid dichterbij te brengen?
Voorzitter. Dan een kwestie waar we eerder aandacht aan hebben besteed en waar ik veel van heb genoemd. Ik heb er eerder moties over ingediend – de uitvoering daarvan wil ik ook nog noemen – waaronder een motie om de zogenaamde gendercide tegen te gaan, het doden van jonge kinderen of abortus laten uitvoeren op grond van het geslacht van het meisje zijn. Daar is inmiddels de nodige aandacht aan besteed. Mijn vraag is welke voortgang verder geboekt is op dat terrein.
Tot slot nog even over het gesprek van de dag: Khashoggi. Daar wil ik over kwijt dat de SGP-fractie zich niet schaart achter partijen die schande spreken van het gesprek dat Koningin Máxima als VN-gezant met de Saudische kroonprins voerde. Dat is ook omdat wij de regering altijd een ruime marge van beoordeling gunnen om te bekijken op welk moment en op welke manier je dingen aan de orde moet stellen. Het is dus geen wiskunde. Er is altijd een flink grijs gebied waarin je voor het een of het ander kunt kiezen. Wel vind ik de vraag gerechtvaardigd in hoeverre meegewogen is dat het VN-rapport over Khashoggi zo kort voor dit gesprek naar voren kwam. Ik ben dus benieuwd hoe dat punt door de regering gewogen is. Daar hoor ik graag een reactie op.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer De Roon namens de PVV.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Koningin Máxima en kroonprins Bin Salman. Dat door de Minister toestemming is verleend voor een gesprek tussen die twee, nog wel voor het oog van de camera, is een diplomatieke blunder van jewelste. Het jaar 2019 is nog maar half om, maar dit is toch wel een kanshebber voor de titel «diplomatieke blunder van het jaar». Nederland staat lelijk te kijk. Ik citeer: «Stilte, een oogje dichtknijpen, een business-as-usual-aanpak richting de steeds agressievere tactieken van te veel autocraten: dat zijn niet de kenmerken van het leiderschap dat we zouden moeten verwachten.» Aldus de opsteller van het VN-rapport over de moord op Khashoggi.
Voorzitter. Voor partijen in de Kamer waren het uitkomen van het rapport en de moord zelf juist reden om te zeggen dat de Koningin dit gesprek nu niet had moeten voeren. Ook de PVV veroordeelt de laffe moord op Khashoggi en vindt het heel ongelukkig dat dit gesprek plaatsvindt juist nadat het rapport is uitgekomen.
Maar voor ons gaat het verder. Voor ons geldt dat onze Koningin helemaal nooit een gesprek moet voeren met leidinggevenden van Saudi-Arabië. Punt. Als er al iemand uit Nederland met die lieden een gesprek zou moeten voeren, wat ik niet erg aannemelijk vind, dan in ieder geval niet onze Koningin. Dat dit nu toch is gebeurd, reken ik de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister-President aan. Ik vraag de Minister om toe te zeggen dat leden van het Koninklijk Huis voortaan buiten dergelijke gevarenzones worden gehouden. Dus: geen contacten en geen gesprekken met bijvoorbeeld Saudische of Iraanse potentaten, of met de prins van Pyongyang.
Voorzitter. Dan kom ik bij het mensenrechtenbeleid en de rapportage 2018. Dreigt de regering van het mensenrechtenbeleid een propagandaoorlog te maken? Die vraag kwam bij mij op toen ik in de inleiding van de mensenrechtenrapportage 2018 las dat een actief Nederlands mensenrechtenbeleid nodig is om een stevig weerwoord te bieden aan negatieve trends en narratieven. Het autocratisch narratief moet overstemd worden, zo las ik in het rapport. Dat blijkt nu dus onderdeel te zijn van ons buitenlands beleid: een propagandaoorlog. Ik moet zeggen dat ik dit in de nota heel summier geformuleerd vind. Ik wil daar dus graag wat meer van weten. Graag verneem ik van de Minister welk autocratisch narratief van welk land of van welke landen overstemd moet worden. Ook is mij niet duidelijk hoe de regering dit wil gaan doen. Ik vraag de Minister dus om per land aan te geven hoe de regering het autocratisch narratief van elk land waar zich dat voordoet, gaat overstemmen. Ik ben reuzebenieuwd, dus ik verwacht een uitvoerig antwoord per land. Wat is het autocratisch narratief in elk land waarop u zich richt en hoe gaat u dat overstemmen?
Voorzitter. Ik vraag dit omdat ik graag wil kunnen meten, ook in toekomstige gevallen trouwens, of het geld dat de regering in dat «overstemmen» steekt ook wat oplevert. Ik vraag dat natuurlijk in het belang van de Nederlandse belastingbetalers, die het geld hiervoor moeten opbrengen.
Ook vraag ik de Minister om toe te lichten hoe hij daarbij buiten de gevarenzone blijft van inmenging in binnenlandse aangelegenheden van andere staten, zoals we dat noemen. We kunnen niet hebben dat onze diplomatieke relaties schade lijden, toch?
Daarmee kom ik ook bij het overzicht van de uitgaven uit het Mensenrechtenfonds en andere fondsen. Dat is toegevoegd aan het mensenrechtenrapport 2018. Ik constateer dat op maar liefst 53 projecten uit die lijst van 16 pagina's het etiket «vertrouwelijk» is geplakt. Het gaat om projecten die betrekking hebben op Venezuela, Cuba, Turkije, Sudan, Zuid-Sudan, China, Wit-Rusland en nog wat van die landen. Op zich zijn het allemaal landen, op Costa Rica na, waarvan je je goed kunt voorstellen dat er veel te verbeteren valt op het punt van mensenrechten. Maar de vraag is: wat wil de regering daar dan verbeteren? Wat wil de regering daar, met die gesubsidieerde projecten waar het stempel «vertrouwelijk» op is gezet, nu precies bereiken op het punt van het verbeteren van mensenrechten? Wij, als Kamerleden, weten dat niet, want er staat het stempel «vertrouwelijk» op. Sorteert het besteden van geld aan die projecten enig effect? Ook dat blijft onduidelijk en voor de Kamer niet te verifiëren. Dat kan toch gewoon niet? Er wordt 8,6 miljoen euro weggezet in die projecten, maar wij weten er niets over en wij kunnen ook niets controleren. Ik vraag de Minister daarom om aan de Kamer een, als dat nodig is, vertrouwelijk overzicht te zenden van al die projecten. Daarin moet duidelijk worden gemaakt wat het doel van elk project was, hoe het geld is besteed, bij wie het is terechtgekomen en welk tastbaar resultaat in de verbetering van mensenrechten het heeft opgeleverd.
Nu zou je kunnen denken dat projecten die het etiket «vertrouwelijk» dragen, activiteiten betreffen in landen die door de desbetreffende staat niet worden gewaardeerd en die als inmenging in binnenlandse aangelegenheden worden beschouwd. Ik vraag de Minister of dat klopt. Graag een duidelijk antwoord: klopt het of niet? En als het klopt, hoe kijkt de Minister er dan tegen aan als die desbetreffende staten projecten in Nederland gaan financieren onder het kopje «vertrouwelijk» om, zeg maar, het narratief van de Nederlandse regering te overstemmen? Hoe beoordeelt de Minister zo'n situatie?
Voorzitter. Ik heb het nu gehad over die 53 vertrouwelijke projecten waarin 8,6 miljoen subsidie werd gestoken, maar in totaal is in 2018 157,6 miljoen subsidie besteed aan mensenrechten in het buitenland. Dat geld ging naar projecten met namen als bijvoorbeeld Nyitott Európáért Egyesület, tweede: Mezhyhirya festival, derde: Vidi Vaka, en vierde: Mandák House. En zo kan ik nog een hele poos doorgaan. Niet alle projecten zijn zo cryptisch aangeduid als ik nu voorlees, maar wel geldt voor alle projecten waar dat geld aan is besteed dat het voor burgers en ook voor Kamerleden niet inzichtelijk is aan wie dat geld is gegeven, hoe het geld is besteed en wat het project aan de verbetering van mensenrechten heeft bijgedragen. Ik vraag de Minister dus om aan de Kamer ook een overzicht van al die projecten te sturen waarin per project op deze drie vragen een duidelijk antwoord wordt gegeven.
Voorzitter. De tastbare resultaten van alle projecten, waaraan in 2018 in totaal bijna 158 miljoen euro is besteed, zijn voor ons in het geheel niet duidelijk. De regering vindt kennelijk haar eigen narratief dat zij dit «uit overtuiging en in het nationaal belang doet» voldoende reden geven. Voor de PVV is dit een volstrekt ontoereikende grondslag om het zuurverdiende geld van de Nederlandse belastingbetaler in het buitenland te spenderen. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Roon. Het woord is aan mevrouw Karabulut namens de SP.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ook ik zet even mijn timer aan, voorzitter.
Voorzitter. Een stevig geëngageerd mensenrechtenbeleid is juist nu van belang, aldus de Minister van Buitenlandse Zaken in zijn mensenrechtennota. Meer eens kan ik het met deze Minister niet zijn. Het doet ertoe dat mensenrechtenactivisten gesteund worden. Het doet ertoe dat journalisten die bedreigd worden en die niet kunnen schrijven wat zij zien, beschermd en ondersteund worden. Het doet ertoe. Het Nederlandse mensenrechtenbeleid doet ertoe. Maar een stevig geëngageerd mensenrechtenbeleid betekent op dit moment niet een gesprek van de Saudische kroonprins, Mohammad bin Salman, met onze Koningin Máxima. Toen ik vrijdag las dat zij een ontmoeting met hem zou hebben op de G20 vroeg ik mij net als velen af: waarom? Waarom zou je dat op dit moment doen? Maar nog veel belangrijker is de vraag waarom de Minister-President of de Minister van Buitenlandse Zaken niet heeft gezegd: niet doen, niet op dit moment. Ik wil graag weten op welk moment hierover contact is geweest met de Minister van Buitenlandse Zaken en premier Rutte. Wat was het advies aan de Koningin, wetende dat er niet gesproken zou worden over de moord op Khashoggi, wetende dat er niet gesproken zou worden over de onderdrukking van vrouwenrechtenactivisten en wetende dat deze prins zijn handen in onschuld wast? Had dit de Koningin niet ten zeerste ontraden moeten worden? Deelt de Minister deze mening?
Is de Minister het met mij eens dat wij onszelf als land op deze wijze onderuit hebben gehaald en de prins onbedoeld een podium hebben gegeven? Te meer omdat, als ik het goed heb, de kabinetslijn nog steeds is dat er geen business-as-usual-aanpak is met het land Saudi-Arabië. Tenzij ik iets heb gemist. Graag een reactie.
Wat niemand gemist kán hebben, ook de Minister van Buitenlandse Zaken niet, is een dik rapport van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties, Agnes Callamard, waarin staat dat er geloofwaardig bewijs is dat de Saudische kroonprins Mohammad bin Salman schuld heeft aan de gruwelijke moord op de journalist Jamal Khashoggi, vorig jaar oktober, in het Turkse consulaat. In het rapport is vastgesteld dat Khashoggi het slachtoffer is geworden van een opzettelijke executie met voorbedachten rade. Laten wij dit tot ons doordringen.
In het genoemde rapport wordt gepleit voor nieuw onderzoek, omdat eerder onderzoek door Turkije en Saudi-Arabië niet onbevooroordeeld en niet grondig is verricht. De VN-rapporteur stelt verder voor om het aantal sancties tegen Saudi-Arabië – dat het rapport meteen na publicatie heeft verworpen – en de kroonprins in het bijzonder, uit te breiden. Ik roep de Minister op om daarvoor te pleiten. Ook vraag ik de Minister of hij de kritiek van de VN op de reeds verrichte onderzoeken deelt. Is hij nu wel bereid om te pleiten voor een nieuw, onafhankelijk onderzoek? Vorig jaar was hij nog niet zover.
Voorzitter. Ik blijf bij de journalisten, want wij weten dat mensenrechten overal ter wereld onder druk staan door autocraten die ook over journalisten heen walsen, zoals ook in Marokko, in de Rif. De situatie in de Rif blijft onverminderd slecht. De politieke gevangene en leider van de Hirak-beweging, Nasser Zafzafi, zit nog steeds gevangen. De positie van journalisten die berichten over de Hirak-beweging staat onder druk. Ons is hierover als Kamercommissie een petitie aangeboden. Maar ook de Nederlandse Vereniging van Journalisten maakt zich grote zorgen en heeft een brandbrief geschreven aan de Minister waarin wordt gevraagd of hij zich meer kan inzetten voor de persvrijheid in Marokko. Kan hij daarop reageren? En is de Minister bereid om initiatieven voor persvrijheid en mensenrechten in de Rif te ondersteunen?
Dat brengt mij op dat stevige, geëngageerde mensenrechtenbeleid. Dit betekent ook dat er rechtvaardigheid moet komen voor de kinderen van Indonesiërs die door het Nederlandse leger zijn gedood in de voormalige koloniën. Een bijzondere dag vandaag, ik zei het al, waarop wij stilstaan bij het verleden, het slavernijverleden, de zwarte bladzijden in onze geschiedenis, maar waarop wij ook de afschaffing daarvan vieren. Vorige week waren twee kinderen van Indonesiërs die zijn gedood door het Nederlandse leger in de Kamer, mevrouw Talle en de heer Monji. Dat was indrukwekkend. Het was vooral heel erg aangrijpend. Anders dan de weduwen van geëxecuteerden hebben zij geen recht op een schadevergoeding. Dit ondanks een eerdere rechterlijke uitspraak, al in 2015 gedaan, dat Nederland wel degelijk aansprakelijk is. Ik vind het onrechtvaardig dat de Nederlandse Staat dan zou zeggen: sorry, u bent simpelweg te laat. Ik vraag de Minister dit te heroverwegen en ook kinderen gebruik te laten maken van de eerder getroffen regeling voor de weduwen. Ik zei het ook al in het interruptiedebat met de heer Sjoerdsma: die regeling loopt af in september van dit jaar. Ik vraag de Minister deze regeling te verlengen, zoals ook eerder is gedaan. Graag een reactie.
Dan heb ik nog een opmerking over de straffeloosheid in Guatemala, heel specifiek over de tegenwerking door de regering in dat land van de internationale commissie tegen straffeloosheid. Niet te overschatten is het belang van deze commissie, Commissie CICIG geheten, in de strijd tegen diep verankerde straffeloosheid tot op het allerhoogste niveau. In september zal het werk van deze VN-commissie erop zitten. Niet omdat het werk klaar is – er lopen nog tientallen ontzettend belangrijke zaken – maar omdat de zittende regering het te heet onder de voeten krijgt. Het is heel erg te hopen dat door druk van buitenaf, ook door donoren van CICIG zoals Nederland, deze commissie toch nog te redden is. Ik hoor graag van de Minister zijn inzet en zijn inschatting op dit punt. Als CICIG niet meer te redden is, is het in ieder geval van groot belang om de nalatenschap van deze commissie te redden. Ik hoor graag van de Minister of en hoe hij zich hiervoor gaat inzetten vanuit ons land.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is ten slotte aan de heer Van Helvert namens het CDA.
De heer Van Helvert (CDA):
Dank u wel, voorzitter. 70 jaar geleden werd de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens aangenomen. Hoewel er acht tegenstemmen waren, werd ze heel breed ondersteund. Hoewel sommige landen nog niet gekomen zijn waar we ze graag zouden hebben op het gebied van mensenrechten – sommige landen zijn zelfs achteruitgegaan – moeten we wel blijven pleiten voor wat we samen ondertekend hebben. Niet alleen omdat we dat ondertekend hebben, maar ook omdat we die waarden van groot belang achten. Daarom wil ik een aantal zaken met u doornemen.
Allereerst over China. Ik moet zeggen dat ik het heel fijn vond om te zien dat de Minister als signaal zowel een kerk als een moskee bezocht. Nou zult u zeggen: gaat dat de wereld veranderen? Nee, niet direct. China zal niet na het bezoek van de Minister meteen denken: oh, nu moeten we eens eventjes ons beleid ten opzichte van christenen of Oeigoeren aanpassen. Maar het is zeer zeker een signaal naar de vervolgde christenen en naar de vervolgde Oeigoeren zelf. Een signaal van hoop dat ze niet vergeten zijn en dat er aan die hele zware tanker van China geduwd en getrokken wordt. Dat moeten we dus voortzetten. Want als we zien hoe christenen vervolgd worden, maar ook hoe Oeigoeren massaal vastgezet en mishandeld worden, enkel omdat zij Oeigoer zijn, dan maak ik mij, en het CDA met mij, daar grote zorgen over.
Als in de Verenigde Naties of in Europa steeds meer landen zich daar zorgen over zouden maken, dan ging het de goede kant op. Maar de situatie is dat zowel in de VN als in de Europese Unie steeds meer landen door China onder druk gezet worden om China in dit beleid juist te steunen. Mijn vraag aan de Minister is: hoe gaan we dit keren? Wat gaat de Minister doen? Welke allianties kan de Minister maken of waartoe kan hij toetreden, zowel in de EU als in de VN?
Ik ga verder met Jemen. Vorig jaar hadden we de interreligieuze alliantie op bezoek, onder leiding van rabbijn Soetendorp, die ons de verschrikkelijke humanitaire crisis in Jemen voorspiegelde. Die gaat onverminderd voort. Er komt wel voedsel aan in de havens, maar het bereikt de mensen niet, omdat gewapende groepen dat voedsel niet doorlaten. D66 was de eerste ondertekenaar, maar ook heel veel andere partijen waaronder het CDA hebben de motie ondersteund, om te zeggen: zorg dat die wapens vanuit Saudi-Arabië daar niet komen. Hoe is de stand van zaken? Wat kan de Minister doen en hoe kunnen wij blijvend gehoor geven aan die oproep van de interreligieuze alliantie, waar zelfs het Humanistisch Verbond zich aan verbond?
Over Libië wil ik de Minister vragen wat Nederland kan doen, wat de Minister doet en wat er in de planning staat om met de internationale gemeenschap te kijken wat we kunnen doen aan al die gewapende mannen die daar rondlopen. Wij hadden afgelopen week ongewapende vrouwen op bezoek in de Tweede Kamer: dappere vrouwen die strijden tegen straffeloosheid in Libië. Het wordt hen echter onmogelijk gemaakt omdat geen enkele gewapende groepering van mannen ook maar bereid is om de wapens neer te leggen, omdat ze dan meteen het enige groepje zijn zonder wapens. Dat begrijp ik ook nog. Daarom is er van bovenaf of van buitenaf een ingreep nodig. Wat kan de Minister daaraan doen?
Mevrouw de voorzitter. Als het gaat om mensenrechten zou ik ook willen kijken naar de jezidi's. Daarvan zijn er velen naar Nederland gevlucht vanuit Irak, omdat zij slachtoffer waren van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, verkrachting en slavernij. Ze waren de dupe, het slachtoffer, van IS. Nederland stuurt jezidi's terug, of is dat van zins. Er komt volgende week nog een debat over. Maar de Minister zit ook in het kabinet en hij moet in dat kabinet opkomen voor mensenrechten. Dus ik laat hem nu al weten dat die jezidi's in Nederland ook die mensenrechten mogen aanspreken. Want het kan toch niet zo zijn dat we in Nederland aan de ene kant ons best doen om terroristen uit kampen weg te halen en hiernaartoe te brengen, terwijl we de jezidische slachtoffers terugsturen naar Irak? Daar hebben ze de kans om in die kampen gezet te worden, waar ook IS-vrouwen zitten, die meegewerkt hebben aan die genocide. Dus ik vraag de Minister hoe hij daarin staat, als die discussie in het kabinet wordt gevoerd.
Voorzitter. Ten aanzien van christenvervolging wil ik het rapport aanhalen van de Britse Minister van Buitenlandse Zaken, Hunt. Hij zegt duidelijk dat de politieke correctheid de omvang en de ernst van de situatie van christenvervolging heeft helpen relativeren. De speciaal gezant voor geloofsvrijheid in Nederland wordt binnenkort aangesteld. Ik zou willen vragen: wanneer gaat dat precies gebeuren, is er nog de mogelijkheid om namen daarvoor aan te leveren, of is al bekend wie het wordt, en wat wordt de status? Het CDA vindt het van groot belang dat die de status van ambassadeur krijgt, want dan kan hij of zij elke deur veel beter openen. Hoe staat dat ervoor?
Verder wil ik vragen of er, naar aanleiding van het rapport van de Minister van Buitenlandse Zaken, Hunt, ook niet een internationaal VN-onderzoek zou moeten plaatsvinden naar die situatie, om dat Britse rapport te ondersteunen. En hoe zouden we de Magnitskywet, waar collega Sjoerdsma ook over sprak, kunnen gebruiken om personen die zich bezighouden met christenvervolging en geloofsvervolging persoonlijk aan te pakken? Ik geef ook alle lof aan de inzet van de Minister tot nu toe.
Mevrouw de voorzitter. Over Zuid-Afrika zou ik het volgende willen zeggen.
De voorzitter:
Voordat u dat doet, waarschuw ik u, zoals u had gevraagd. U zit nu op zes minuten.
De heer Van Helvert (CDA):
Dank u wel, dan zal ik snel afronden. Over Zuid-Afrika zou ik aandacht voor de situatie van blanke boeren willen vragen. Want die hebben het door het overheidsbeleid zeer zwaar. Ze hebben te maken met terreur, worden vermoord of mishandeld en hun eigendom wordt ontnomen. Het gaat maar door. Ik weet dat mensen uit rechts-extremistische hoeken dit soms willen trekken naar het blank-zwartverhaal. Dat maakt dit juist zo erg, want daardoor trekken heel veel politici hun handen ervan af. Ze willen daar niet mee geassocieerd worden. Maar dat maakt het probleem van deze boeren, vaak van Nederlandse komaf, ook met Nederlands paspoort, niet kleiner. Ik vraag aan de Minister of hij wil pleiten voor een internationaal onderzoek door de VN naar de situatie van blanke boeren, en ook om de bilaterale en multilaterale contacten daarvoor aan te spreken.
Tot slot sluit ik aan bij de woorden van mevrouw Karabulut van de SP over de situatie in Guatemala en, zo zou ik haast willen zeggen, heel Midden-Amerika, dus ook Honduras, El Salvador, Nicaragua, Costa Rica en Panama, waar mensenrechten en democratische waarden steeds zwaarder onder druk komen te staan. Wij hadden daar veel ambassades, wij hebben er steeds minder en het wordt steeds erger. Dus ik zou willen vragen om met een aantal landen te kijken hoe wij iets aan die situatie kunnen doen. Want nu kijken we naar Venezuela en wat daar gebeurt, vinden we allemaal erg, maar hopelijk kunnen we dat probleem ooit handelen en dan is het wachten tot de volgende crisis in een van de andere landen in Midden-Amerika.
Dank u wel.
De voorzitter:
Er is een vraag voor u, van de heer Koopmans.
De heer Koopmans (VVD):
Ik heb veel waardering voor veel van wat collega Van Helvert hier zegt. Hij noemt specifiek een aantal gevallen. Hij noemt de blanke boeren in Zuid-Afrika. Ik deel natuurlijk zijn zorgen daarover. Hij noemt ook Guatemala. Ik deel ook daarover zijn zorgen. Maar ik vraag hem: hoe ziet hij de mogelijkheden om te focussen? We hebben dus een beperkt budget en beperkte diplomatieke mogelijkheden. Hoe kunnen we dan een mensenrechtenbeleid hebben dat ook echt effect sorteert, als wij geen focus hebben?
De heer Van Helvert (CDA):
De focus die ik zou willen aanbrengen, ligt daar waar Nederland, via de relatie of het belang dat we hebben, misschien een grotere invloed kan hebben. Rondom Midden-Amerika is het belang dat we hebben heel groot, omdat een deel van ons Koninkrijk daar namelijk vlakbij ligt. Misschien ligt het er zelfs in, als je het stukje zee meetelt. Daarom vind ik het belangrijk dat we niet afwachten totdat de democratieën, als ze dat nog zijn in Midden-Amerika, nog verder afglijden naar nog ernstigere situaties, want dan hebben we er in Venezuela twee, drie, vier, vijf of zes voor de deur staan. Vandaar zou ik willen vragen: laten we daar ook naar kijken. De VVD vraagt eigenlijk naar het rendement, naar wat het opbrengt. Maar ik vind wel dat we twee kanten van het rendement moeten laten zien. Daar opende ik ook mee. Je kunt je eerst afvragen wat het belang van Nederland is en wanneer we als gevolg van onze acties misschien weer centjes op de bank krijgen, een betere handelsdeal of meer banen. Dat is zeer legitiem. Het CDA ondersteunt dat. Maar je moet aan de slachtoffers ook het signaal afgeven dat zij niet vergeten zijn en dat er wordt gewerkt aan moeilijke situaties, maar dat we die niet van vandaag op morgen hebben omgekeerd. Daarom ook zo veel lof van mijn kant dat de Minister in die kerk en in die moskee in China met een soort brief van de apostel Paulus aan de gemeenschap daar heeft gezegd: mensen, houd moed, het is lastig nu, maar er wordt aan gewerkt.
De voorzitter:
De heer Koopmans, tweede instantie.
De heer Koopmans (VVD):
Ik deel de zorg van de heer Van Helvert over de specifieke gevallen die hij noemt. Dat zijn soms heel ernstige situaties in landen ver weg, waar de mensen lijden en wij er dus ook een groot belang bij hebben, althans, waar wij het belangrijk vinden dat de mensen niet meer lijden. Nu hij het met me eens is dat we focus moeten hebben en hij ook die situaties noemt, vraag ik me wel af wat focus dan voor hem betekent. Zijn er gebieden of soorten mensenrechtenschendingen waar hij zich niet mee bezig wil houden?
De heer Van Helvert (CDA):
Ik begrijp heel goed dat we niet heel de wereld kunnen redden. Als ik het lijstje naloop met de punten die ik genoemd heb, is er constant een relatie met Nederland. En dan ben ik nog niet volledig. Als we kijken naar China, kunnen we niet anders dan zien dat we er een enorme band mee hebben, economisch gezien, maar ook gezien de mensen die naar Nederland gevlucht zijn, bijvoorbeeld Oeigoeren. Zij worden hier nog via de telefoon door de Chinese overheid bedreigd. Daarom heb ik China genoemd. Als ik kijk naar Libië, dan zie ik dat Nederland er zeer veel baat bij heeft, persoonlijk ook, dat Libië niet zo'n grote doorvoerhaven van terrorisme en mensenhandel wordt. Ik wil de VVD toch een beetje duidelijk maken welke baat wij erbij hebben, want dat vindt de VVD altijd heel belangrijk. Als je kijkt naar de jezidi's, hebben we daar zeker een rol te spelen, omdat Nederland beslist om die jezidi's terug te sturen. Daarom heb ik die groep specifiek genoemd. Als ik kijk naar christenvervolging, dan zeg ik: dat vind ik belangrijk, want het kabinet heeft besloten dat er een VN-gezant komt voor christenvervolging. Dat is een gezant die het kabinet gaat benoemen. Daarom heb ik gezegd dat ik het van belang vind dat ik met de Minister kijk of we die gezant zo veel mogelijk mandaat kunnen geven. En de relatie van Nederland met Zuid-Afrika is dat die blanke boeren natuurlijk vaak een Nederlandse achtergrond hebben en soms ook een Nederlands paspoort. Los van het argument dat het ook in het algemeen belang van de wereld is dat wij onze waarden uitdragen, heb ik nu even het rijtje overlopen met een VVD-bril op, zodat je duidelijk kunt zien wat er voor ons in zit. Dat wil de VVD graag horen en daar heb ik ook begrip voor.
De voorzitter:
Meneer Koopmans, als u wat wil zeggen, moet u dat in de microfoon doen. U zegt dat u geen antwoord krijgt, maar dat is toch ook die...
De heer Koopmans (VVD):
En ik word aangesproken, hè? Er is een parallel met toen de heer Van Helvert mij interrumpeerde. Ik vraag hem wat het voor hem betekent waar je dus niet optreedt. Daar geeft hij geen antwoord op. Ondertussen geeft hij wel een aantal weergaven van wat het VVD-standpunt zou zijn, maar dat is niet terecht. Hij noemt de jezidi's, maar wij hebben ons daar keihard voor ingezet. En hij noemt allerlei andere dingen. Ik heb de situaties in Guatemala en Zuid-Afrika ook genoemd. Daar lijden mensen en wij willen heel graag dat die mensen niet lijden. Mijn vraag aan de heer Van Helvert was gewoon een serieuze vraag, waar hij serieus antwoord op kan geven: oké, wat is dan de focus, wat betekent het dan dat je niet op bepaalde situaties gaat acteren omdat het simpelweg te ver weg is of omdat het een bevolkingsgroep is waar je niet zo veel affiniteit mee voelt of zo?
De heer Van Helvert (CDA):
Als we het hebben over focus in het debat, wil ik gerust zeggen waar Nederland niets doet in de wereld. Ik zeg u: op de meeste plekken in de wereld doen we niks; we zijn natuurlijk maar een klein land. Maar als ik nu een lijst moet maken van plekken waar we niets doen, denk ik dat we minder focus in het debat kunnen aanbrengen. Daarom heb ik gekozen voor die paar dingen waar we wel iets kunnen doen. En die focus heb ik gelegd in het coalitieakkoord. Dat ondersteun ik geheel. Die focus kent ook de VVD-afgevaardigde, de heer Koopmans. Die focus houden we ook aan. Daarnaast geef ik aan wat het CDA heel belangrijk vindt en wat ik vind dat we zeer zeker ook in die focus zouden moeten doen. Excuus, maar ik ga geen antwoord geven op de vraag wat we niet gaan doen, want het is heel veel wat we niet doen op de wereld.
De voorzitter:
Meneer Van der Staaij en daarna Van Ojik.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik ben het met de heer Van Helvert eens dat bij het zoeken naar belangrijke onderwerpen om in het kader van het mensenrechtenbeleid op in te spelen de historische verbondenheid met Nederland een belangrijk gezichtspunt is. Hij heeft wat mij betreft terecht de zorgen over Zuid-Afrika aangekaart en een onderzoek bepleit. Zou het ook niet nodig en mogelijk zijn dat Nederland meer doet in het tegengaan van straffeloosheid in Zuid-Afrika, juist ten aanzien van al die moorden en dergelijke die daar plaatsvinden?
De heer Van Helvert (CDA):
Dank voor deze interruptie, zou ik willen zeggen, want ik onderschrijf dit helemaal. Dat is namelijk het grote punt. Daarom vraag ik ook om een internationaal onderzoek, zodat onafhankelijk wordt bekeken hoe die overheid nu bezig is ten opzichte van die blanke boeren. Dat moet objectief zijn, want zonder enige vorm van straf kunnen boeren daar overvallen worden, kunnen boerengezinnen mishandeld worden en kan eigendom afgenomen worden, zonder dat iemand daarvan zegt: hé, mag dit wel? Dat wil ik juist tegengaan. Daarom pleit ik voor dat internationale onderzoek.
De voorzitter:
De heer Van der Staaij, in tweede instantie.
De heer Van der Staaij (SGP):
Dank aan de heer Van Helvert voor deze toevoeging. Vanuit de historische verbondenheid zit ik nog met hem mee te denken; ik zei al dat dit mij ook aanspreekt. Zou het dan ook niet van belang zijn om in een heel ander deel van de wereld ook steeds oog te hebben voor de positie van de Papoea's? Zij worden ook heel vaak vergeten en hebben met ernstige mensenrechtenschendingen te maken.
De heer Van Helvert (CDA):
Ja, absoluut. Heel veel dank dat u dit ook opbrengt, want de voorzitter zei tegen mij dat ik over mijn zes minuten heen was. Als ik nog een minuut had gehad, had ik het volgende kunnen zeggen: ook de Papoea's in Nieuw-Guinea hebben het natuurlijk verschrikkelijk lastig. Het punt is dat ook zij door een islamitische staat steeds meer worden bekneld in hun doen en laten. Dat is helemaal aan de andere kant van de wereld. Dat is voor ons dus verschrikkelijk ver weg, maar dit is echt een onderdeel van de christenvervolging. Het is echt christenvervolging; het gaat om onderdrukking en vervolging. Dat zou de speciale gezant die de Minister gaat benoemen, de speciale gezant voor geloofsvrijheid en – dat zeg ik heel duidelijk in de richting van de heer Sjoerdsma van D66 – vrijheid van levensovertuiging op moeten pakken. Want ook als je ervoor gekozen hebt om niet te geloven, heb je het in dergelijke streng islamitische staten heel erg lastig en zit je in hetzelfde schuitje als de christenen.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Het is natuurlijk logisch dat iedereen zijn eigen prioriteiten stelt, maar misschien heb ik toch één punt, want de heer Van Helvert vergat niet alleen de Papoea's. Als enige van alle Kamerleden heeft hij niks specifieks gezegd over Saudi-Arabië. Dat is natuurlijk zijn goed recht. Misschien was dat ook omdat hij van u moest stoppen, maar ik zou hem toch willen vragen hoe hij de politieke aansturing en verantwoordelijkheid van dit kabinet beoordeelt ten aanzien van het gesprek dat de Koningin had met de Saudische kroonprins.
De heer Van Helvert (CDA):
Ook heel veel dank voor deze interruptie. Ik zei al tegen mijn collega Karabulut – tegen de kijker thuis zeg ik dat ik tijdens deze vergadering naast haar zit – dat ik in mijn interruptie bij de heer Koopmans uitgebreid daarop was ingegaan en dat ik dit daarom niet hoefde te benoemen, maar dat wil ik gerust doen. Allereerst wil ik dan zeggen dat ik supertrots ben dat onze Koningin ook zo goed opkomt voor mensen, in de hele wereld, die het moeilijk hebben. Daarom benoemde ik dat ook in een interruptie. Ik wil echt heel duidelijk stellen dat ik geen enkele kritiek heb op hoe de Koningin dat doet.
Ik vraag wel aan het kabinet wat het beleid op dit punt is, want daar vind ik het nog weleens wat op en neer gaan. Vlak na de moord op Khashoggi mocht de Minister van Financiën namelijk van het kabinet niet naar een economisch congres gaan. In verband met de moord op Khashoggi mocht de Minister van Financiën niet naar een economisch congres. Dat was geen congres waar mensenrechten op de agenda stonden of waar de moord op journalisten op de agenda stond. Het was een economische en financiële samenwerking van landen, maar de Minister van Financiën mocht vanwege dat argument niet gaan. Daar kon ik ook nog inkomen; dat zeg ik dan maar gelijk.
Bij de afgelopen top zien we dat de Minister-President de kroonprins heel duidelijk mijdt, net als Merkel bij de G20. Hij gaat op de foto heel ver van de kroonprins staan, komt niet bij hem in de buurt en laat zich niet fotograferen met de kroonprins. Daar kan ik me wat bij voorstellen. Van de Koningin zien we, weliswaar in haar rol van VN-gezant maar nog steeds onder de verantwoordelijkheid van dit kabinet – want alles wat onze Koningin doet, ook het VN-gezantschap, gebeurt onder verantwoordelijkheid van dit kabinet – dat ze niet toevallig in gesprek komt met die Saudische prins, dat ze hem niet toevallig tegen het lijf loopt of dat ze niet per ongeluk toch ineens naast hem gemanoeuvreerd wordt voor een foto. Nee, de VN-gezant, onze Koningin, wordt in een mooie stoel met vlaggen naast een mooie stoel gezet waar de kroonprins op zit en gaat in gesprek.
Daarvan zeg ik: wat is nu het beleid van het kabinet op dat punt? Is de Minister het met me eens dat het kabinet dit niet zo handig heeft gedaan in de beeldvorming en dat het verstandiger was geweest dat, als we het per se nodig vonden dat de VN-gezant de kroonprins hierover aansprak, dat misschien in beslotenheid was gebeurd? Dat mag ik dankzij deze interruptie van de heer Van Ojik vragen.
De voorzitter:
Meneer Van Ojik, een vervolgvraag.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Het duurde even.
De voorzitter:
Er kwam nog een inbreng.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Er kwam bijna een volledige reconstructie van alles wat zich de afgelopen week rond deze kwestie heeft afgespeeld. Ik dacht: wanneer gaat de heer Van Helvert nou eens zeggen wat hij er eigenlijk van vindt? Maar ik geloof dat ik helemaal aan het eind wel heb gehoord dat hij zegt dat dit gewoon niet zo handig was en dat dit beter niet had kunnen gebeuren. Heb ik dat – «toch niet zo handig» – tussen de regels door en in de misschien wat retorische vraagstelling van de heer Van Helvert in de richting van de Minister goed gehoord?
De heer Van Helvert (CDA):
Kijk, dat is altijd lastig. Ik ben geen diplomaat, heb ik al gezegd. Hier in de Kamer zitten wel een aantal mensen die óf diplomaat zijn geweest óf bij Buitenlandse Zaken hebben gewerkt. Ik doe mijn uiterste best om mij wel diplomatiek uit te laten.
De voorzitter:
U bent Kamerlid, hè.
De heer Van Helvert (CDA):
Wat ik met de heer Koopmans deel, is dat ik nooit specifiek wil voorschrijven «gij zult zo diplomatie bedrijven», want daar hebben anderen meer verstand van dan ik. Wat ik wel zie, is dat door een diplomatieke actie van ons kabinet goed werk van de Koningin in Saudi-Arabië nu wordt neergezet door een kroonprins als «kijk eens wat wij gezellig hebben gesproken met elkaar en goede dingen hebben gedaan; er kwamen heel veel onderwerpen aan bod». Dit wordt natuurlijk gigantisch ingezet als propaganda voor de kroonprins. Dat vind ik niet prettig en daarom vraag ik aan de Minister of de revenuen groter zijn dan de schade die de inspanning heeft berokkend. Hadden we dat niet beter achter gesloten deuren kunnen doen?
De heer De Roon (PVV):
De heer Van Helvert heeft aan het slot van zijn betoog nog even de pijlen gericht op de Midden-Amerikaanse landen, te beginnen met Guatemala. Dat kan ik me goed voorstellen, maar daarna ging hij de hele riedel af en noemde ook Costa Rica als een land waar het enorm achteruitgaat met de mensenrechten. Costa Rica, het land waar het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten als sinds 1978 een veilige thuishaven heeft. Costa Rica, het land waar de derde Shelter City voor mensenrechtenverdedigers is opgezet, trouwens samen met Nederland, en waar de situatie van de lhbti-mensen aanzienlijk is verbeterd, in ieder geval ten opzichte van al die andere landen in Centraal-Amerika. Kan de heer Van Helvert noemen wat er nu zo slecht wordt gedaan door de overheid van Costa Rica op het punt van de mensenrechten?
De heer Van Helvert (CDA):
Dank ook voor deze interruptie. Als ik dat zo heb gezegd, heb ik het onzorgvuldig gezegd, wellicht door de tijdsdruk die de voorzitter mij heeft opgelegd. Wat ik wilde benadrukken...
De voorzitter:
Nee, de voorzitter krijgt niet de schuld!
De heer Van Helvert (CDA):
Nee, sorry. Ik begon met te zeggen: dan heb ik mij onzorgvuldig uitgedrukt. Ik wilde zeggen dat je in die regio ziet dat een aantal democratieën hard achteruithollen. Of het nou in elk land door de regering zelf komt of niet, elk land heeft daar last van als dat bij zijn buren gebeurt. Want ook Costa Rica heeft steeds meer last van de ondemocratische ideeën bij de buren. Uiteraard alle lof voor alle initiatieven van overheidswege of anderszins in alle landen die ik genoemd heb die de democratie juist versterken. Zelfs ook in Guatemala zijn er mensen die toch nog proberen de democratie te versterken. Dus zelfs ook in Guatemala gebeuren er goede dingen. Maar in verband met de tijd en de keuzes die ik zelf heb gemaakt qua tijdverdeling, zeg ik tegen de voorzitter, kon ik er niet uitgebreid op ingaan.
De voorzitter:
Meneer De Roon nog in tweede instantie? Nee? Dan dank ik de heer Van Helvert.
Hiermee zijn we aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Het is misschien goed om even aan te geven wat u over hebt voor de tweede termijn: de heer Koopmans vier minuten, de heer Van Ojik drie minuten, de heer Sjoerdsma drie, de heer Voordewind één – maar u mag best moties indienen – de heer Van der Staaij nog anderhalf, de heer De Roon twee, mevrouw Karabulut tweeënhalf en de heer Van Helvert, dankzij zijn eigen uitvoerige inbreng, nog twee. Dan schors ik de vergadering tot 19.20 uur.
De vergadering wordt van 18.49 uur tot 19.24 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef de Minister van Buitenlandse Zaken het woord voor de beantwoording in eerste termijn.
Minister Blok:
Dank u wel, voorzitter. Ik realiseer me dat we allemaal snel hebben proberen te eten om voldoende tijd over te houden voor dit overleg. Het is inderdaad een goede traditie om uitgebreid met elkaar te spreken over het mensenrechtenoverleg. Ik herinner me ook van vorig jaar dat we geprobeerd hebben om door snel te eten voldoende tijd te hebben voor het debat.
Dat we er zo veel aandacht voor hebben, is zeer terecht. Een aantal Kamerleden ging logischerwijs in op de belangrijke traditie die Nederland hierin heeft. In die traditie staat het kabinet ook, vanuit het grote belang voor iedereen op deze wereld om in een land te kunnen leven waar mensenrechten gerespecteerd worden. Niet voor niets hebben we een Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De Nederlandse regering vindt het ook heel wezenlijk om mensenrechten als universeel te behandelen. Dat is een strijd die we op dit moment leveren met andersdenkende landen.
Een tweede punt is dat de gevolgen van mensenrechtenschendingen in andere landen onvermijdelijk en vaak letterlijk op onze deurmat komen, in de vorm van mensen op zoek naar veiligheid, naar een beter bestaan. Dus is het goed dat het kabinet extra geld beschikbaar heeft, in deze periode ruim 36 miljoen. Daarnaast hebben we ervoor gekozen om mensenrechtenbeleid integraal onderdeel te maken van andere beleidsterreinen, specifiek natuurlijk van onze handels- en economische portefeuille, maar ook van andere terreinen waar dit aan de orde gesteld kan worden.
De heer Van Ojik vroeg wat er is gedaan met het onderzoek van de eigen inspectie uit 2014. Dat onderzoek wees op twee dingen: breng focus aan. En: eigenlijk moet je meer doen. Op beide onderdelen heeft dit kabinet keuzes gemaakt. Er is meer geld beschikbaar en er zijn meer mensen beschikbaar. We hebben focus aangebracht in de vorm van specifieke thema's, die vanavond ook zijn genoemd: de positie van lhbti's, de vrijheid van religie en levensovertuiging, de bescherming van journalisten en breder de vrijheid van meningsuiting. Daar waar dat aan de orde is, doen we dat bilateraal. We doen het natuurlijk ook vaak in EU-verband of in VN-verband. Onvermijdelijk richten we ons daarbij ook op landen of gebieden waar de nood heel hoog is, zoals Jemen en Myanmar. Op die landen zal ik straks uitgebreider ingaan. Daar heeft een aantal van u ook vragen over gesteld. Geografisch is de focus over het algemeen gericht op de ring rond Europa, maar als de nood heel hoog is, concentreren we ons ook op andere landen, zoals ik al heb gezegd.
Voorzitter. Na deze algemene inleiding over de kabinetsinzet zal ik ingaan op de gestelde vragen. Zoals gebruikelijk heb ik dit onderverdeeld in een aantal hoofdstukken. Allereerst kom ik op de vragen die gesteld zijn over het gesprek van Hare Majesteit de Koningin op de G20. Dan kom ik op de vragen die gesteld zijn over vrijheid van religie en levensovertuiging. Vervolgens kom ik op de vragen die gesteld zijn over het bestrijden van straffeloosheid en de rol van het Internationaal Strafhof. Er waren ook een heel aantal vragen over specifieke landensituaties. Dan is er onvermijdelijk een hoofdstuk diversen, waarin ook de vragen over effectiviteit en effectmeting meegenomen zullen worden.
Maar allereerst het onderwerp dat een belangrijk deel van dit debat vulde: het onderhoud van Hare Majesteit de Koningin met de kroonprins van Saudi-Arabië. Zoals de Kamer weet, is de Koningin al tien jaar actief als speciaal vertegenwoordiger voor financiële inclusiviteit. Kortom, de toegang tot een bankrekening of krediet overal in de wereld waar dat nu moeilijk ligt. Dit is ook specifiek gericht op de positie van vrouwen, omdat het voor zelfstandigheid en ook economische zelfstandigheid van groot belang is dat de mens in zijn algemeenheid, maar specifiek vrouwen in heel veel landen, die toegang krijgt. Dat werk doet zij met de volle energie en inzet die wij van haar kennen, en ook met resultaat, want je ziet een duidelijke toename in het aantal landen dat deelneemt aan deze VN-doelstelling. Maar dit betekent nog niet dat we er zijn. De Koningin gaat er dus met volle energie mee door. Onderdeel daarvan zijn natuurlijk een heel aantal gesprekken, die deels plaatsvinden, en in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, in landen waar we niet alleen zorgen hebben over de financiële inclusiviteit maar ook over de mensenrechtensituatie. Helaas is er nog weleens een overlap tussen de zorgen over de mensenrechten in een land en het wel of niet beschikbaar zijn van financiële diensten, zeker voor meisjes en vrouwen.
Een ander vast onderdeel daarvan is dat de Koningin spreekt met de nieuwe G20-voorzitter, omdat de G20 – dat is op zich goed – ook financiële inclusiviteit als een van de onderwerpen op de agenda heeft. G20 wordt ieder jaar door een ander land voorgezeten. Saudi-Arabië is het inkomende voorzittersland en net zoals de Koningin in de voorgaande jaren sprak met de inkomende voorzitter, heeft zij dat ook dit jaar gedaan. Natuurlijk met medeweten en onder verantwoordelijkheid van het kabinet en mijzelf. Het is wel een soort gesprek wat steeds eerder heeft plaatsgevonden. De afweging die het kabinet daarbij heeft gemaakt toen wij eerder spraken over de Nederlandse inzet bij deze G20, is dat het gesprek dat de Koningin heeft met de inkomend G20-voorzitter gaat over het belangrijke onderwerp financiële inclusiviteit. Het is geen gesprek dat de algemene politieke situatie bevat, het gaat over dat onderwerp. We willen ook niet dat er een vermenging plaatsvindt tussen deze belangrijke taak, nogmaals, onder ministeriële verantwoordelijkheid maar wel een specifieke taak, en andere politieke onderwerpen. Dat was en is de reden waarom het kabinet het verstandig vond en vindt dat dit gesprek plaatsvindt om ervoor te zorgen dat ook komend jaar, onder het nieuwe G20-voorzitterschap, de financiële positie, specifiek van vrouwen en meisjes, die volle aandacht krijgt die zij daarbij nodig heeft.
Dat betekent absoluut niet dat het kabinet niet op andere plaatsen zijn grote zorgen heeft geuit over de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië in zijn algemeenheid en specifiek het onderzoek naar de moord op Jamal Khashoggi. We hebben daarover al eerder onze afschuw uitgesproken en het belang dat de waarheid boven tafel komt. Mevrouw Karabulut vroeg specifiek: vindt u nu het onderzoek van de Verenigde Naties op tafel ligt, dat er alsnog een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden? Wij vinden allereerst dat Saudi-Arabië dat moet doen, maar hebben ook in de Mensenrechtenraad al aangegeven dat mocht dat niet gebeuren, we het van groot belang vinden dat er uiteindelijk toch zo'n onafhankelijk internationaal onderzoek plaatsvindt. Hiermee hoop ik de vragen over de G20 en het gesprek van de Koningin beantwoord te hebben.
De voorzitter:
U begrijpt dat daar vragen over zijn. Te beginnen met de heer Van Ojik.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik denk dat het inderdaad goed is om in het debat onderscheid te maken, zoals de Minister ook deed, tussen aan de ene kant dat gesprek met de Koningin in haar rol als speciaal VN-gezant en aan de andere kant de vraag wat nu de respons moet zijn van de internationale gemeenschap op dat vorige week verschenen rapport van de VN. Ik heb het nu over dat eerste. De Minister heeft uitgelegd dat dat een gebruikelijke gang van zaken is. Elk jaar vindt zo'n gesprek plaats met de inkomende G20-voorzitter en daar is nu niet van afgeweken. Twee dagen voordat dat gesprek zou plaatsvinden, afgelopen vrijdag, verscheen het VN-rapport waarin staat dat er geloofwaardig bewijs is dat de kroonprins van Saudi-Arabië zelf betrokken is geweest bij de moord op de heer Khashoggi. Heeft er toen iemand gezegd dat het misschien niet zo handig zou zijn om dat gesprek te voeren?
Minister Blok:
Nee, dat zou niet logisch zijn in de gekozen lijn dat de Koningin haar belangrijke werk doet en dus jaarlijks dat gesprek heeft met de inkomende voorzitter om ervoor te zorgen dat het onderwerp ook het komende jaar aan de orde is en de beslissing om dat gesprek niet te politiseren en uitsluitend daarover te laten gaan. Het kabinet zelf vindt dat de moord op Khashoggi tot op de bodem uitgezocht moet worden. Daarvoor bewandelen we ook alle wegen die daarvoor openstaan. De keuze die indertijd gemaakt is, geldt nog steeds. De gesprekken die de Koningin voert in haar functie van speciaal gezant voor financiële inclusiviteit, worden niet vermengd met andere politieke onderwerpen.
De voorzitter:
Meneer Van Ojik in tweede instantie.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
De Minister zegt: dat zou ook niet logisch zijn. Ik zou eerlijk gezegd het omgekeerde willen beweren, ook al vanuit de verantwoordelijkheid van het kabinet, om ervoor te zorgen dat onze Koningin niet in de wind komt te staan. Zij kan zichzelf niet verdedigen. Dat moet het kabinet doen. Ik kan me voorstellen dat je zegt: het is kennelijk slecht gelukt om te vermijden dat zij onderwerp is geworden van het politiek debat. Dat gaat het hele weekend al door. Het is toch eigenlijk de taak van het kabinet of van deze Minister om te voorkomen dat dat gebeurt, dat de Koningin in die positie terechtkomt. Zegt de Minister nu niet achteraf: misschien hadden we dat gesprek bijvoorbeeld beter op een ander moment kunnen laten plaatsvinden?
Minister Blok:
Nee. De heer Van Ojik heeft gelijk dat het kabinet en ikzelf volledig politiek verantwoordelijk zijn. Ik heb helder aangegeven dat dit gesprek jaarlijks plaatsvindt en dat heel bewust de afweging is gemaakt om dit gesprek op zijn eigen inhoud plaats te laten vinden en het niet te vermengen met de actuele politiek. De heer Van Ojik vraagt of ik mijn beslissing had moeten aanpassen vanwege het recente nieuws, dat inderdaad zorgelijk nieuws is en dat het kabinet zeker langs de geëigende kanalen zal aanpakken. Zodra we daarop gereageerd hadden met het verplaatsen of niet plaats laten vinden van dit gesprek, hadden we politiek vermengd met het belangrijke werk dat de Koningin doet. Die keuze hebben we vanaf het begin niet gemaakt en die geldt nu dus ook niet.
Mevrouw Karabulut (SP):
Waar de Minister overheen stapt maar waar geen ontkomen aan is, is dat de rol van de Koningin in haar hoedanigheid als Koningin – terwijl de Minister redeneert dat het gesprek gerechtvaardigd was als VN-vertegenwoordiger – niet meer te onderscheiden is. Daarbij nemen we de feiten in aanmerking. Ik zeg het niet snel, maar Saudi-Arabië is op dit moment gewoon een schurkenstaat. Uit een VN-rapport blijkt dat Mohammed bin Salman en andere hoogwaardigheidsbekleders heel nauw betrokken waren bij de moord. Kan de Minister dan achteraf zeggen: dat was niet zo'n slim advies van mij en de Minister-President, dat had zo niet gemoeten?
Minister Blok:
Nee, dat kan ik niet zeggen. Mevrouw Karabulut heeft gelijk dat de Koningin altijd onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt, dus ook deze afspraak. Ik heb aangegeven dat dit type afspraak, spreken met de inkomend voorzitter, steeds heeft plaatsgevonden. We hebben de afweging al eerder gemaakt en willen die niet vermengen met de actuele politiek. Wanneer je ergens in de tussentijd gaat ingrijpen vanwege politieke ontwikkelingen, kom je onvermijdelijk wel in die situatie. Ik voel evenmin voor de suggestie – ik meen dat de heer Van Helvert die deed – om het gesprek wel te laten plaatsvinden, maar niet in de openbaarheid. Dit gesprek is een standaardgebruik en ik vind dat we daar transparant over moeten zijn. Ook als het in beslotenheid had plaatsgevonden – nogmaals, ik vind die keuze niet voor de hand liggen – hadden wij altijd naar waarheid geantwoord dat dat gesprek had plaatsgevonden, omdat het van belang is voor het belangrijke werk dat de Koningin doet.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut in tweede instantie.
Mevrouw Karabulut (SP):
We kunnen toch niet anders dan concluderen – ook de Minister als hij heel eerlijk is – dat dit gesprek heel politiek is geworden, zoals de Minister ook toegeeft, dat de Koningin daarin betrokken is geraakt en dat de Minister en de Minister-President daarvoor de verantwoordelijkheid dragen. Tegelijkertijd is de doelstelling van Nederland, namelijk het bevorderen van de internationale rechtsorde, vrijheid van meningsuiting, bescherming van journalisten – terwijl een journalist nota bene is vermoord en in stukken is gehakt – enorm tekortgedaan, zo niet schade berokkend. Tegelijkertijd hebben we Mohammed bin Salman en dat regime ongewild een podium gegeven. Zij vatten dit op als: oké, we gaan weer over tot de orde van de dag, het is business as usual.
Minister Blok:
Ik ben het opnieuw niet met mevrouw Karabulut eens. Het is niet zo dat we overgaan tot de orde van de dag en dat het business as usual is. Ik gaf al aan op welke manier Nederland recent nog heeft aangegeven dat het vindt dat onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden. De Kamer weet dat we herhaaldelijk onze afschuw over de moord hebben uitgesproken. Ik heb ook aan u aangegeven dat de Koningin ongelooflijk belangrijk werk doet. Al bij het begin daarvan was er de realisatie dat het met zich meebracht dat zij ook contacten zou hebben met regeringsvertegenwoordigers en belangrijke functionarissen uit landen waar de mensenrechten onder druk staan. Landen waar een gebrek aan toegang tot financiën is voor in het bijzonder vrouwen en meisjes zijn relatief vaak ook landen waarbij we zorgen hebben over de mensenrechten. Vandaar dat vanaf het begin gezegd is: de Koningin doet dit belangrijke werk gericht op dit werk; de Nederlandse regering stelt schendingen van mensenrechten aan de orde iedere keer als dat nodig en opportuun is, maar we gaan die twee niet vermengen.
De voorzitter:
Ik meende een hand te zien. Meneer Sjoerdsma.
De heer Sjoerdsma (D66):
Ook van mijn kant een vraag. Ik heb mijn oordeel over wat er is gebeurd al in mijn eerste termijn gegeven. Ik zou de Minister willen vragen om te reflecteren op wat er in de Saudische media is verschenen. Hoe waardeert hij het dat daarin impliciet – laat ik het zo zeggen – de positie van de Saudische kroonprins wordt witgewassen, maar dat daarin ook expliciet en feitelijk staat dat hij met de Koningin heeft gesproken over meerdere kwesties, ook van bilateraal belang? Ik wil de Minister vragen of er enkel en alleen over financiële inclusiviteit is gesproken, en niks anders: niet over de volgende G20-top, Nederlandse deelnames, mensenrechtensituaties of andere dingen. Dit heb ik ook in mijn eerste termijn gevraagd en daar wil ik graag een antwoord op.
Minister Blok:
Er is uitsluitend over financiële inclusiviteit gesproken. In de Saudische pers is een uitleg aan de bijeenkomst gegeven die ik voor rekening van de Saudische pers laat. Het is niet voor niets dat ik nu, en de premier dit weekend, zo helder aangeef hoezeer we het werkelijk van belang vinden dat er vanaf het begin steeds de realisatie is geweest dat het werk ook contacten met zich meebracht met vertegenwoordigers van landen waar de mensenrechtensituatie niet is zoals wij die willen. Vanaf het begin is de afweging gemaakt dat die gesprekken niet vermengd moeten worden.
De voorzitter:
De heer Sjoerdsma in tweede instantie.
De heer Sjoerdsma (D66):
Er is niemand in deze Kamer die deze afweging betwist. Er is ook niemand in deze Kamer die voor het overige een kwaad woord te zeggen heeft over de tien jaar aan arbeid die de Koningin in deze functie heeft geleverd. Maar het moet toch ook deze Minister verbazen dat de VN-rapporteur, de opsteller van het rapport over Khashoggi, op zijn zachtst gezegd nogal uit haar humeur was over wat hier is gebeurd? Ik ben het weliswaar niet eens met haar suggestie dat de Koningin dit had moeten opbrengen, want dat is haar functie niet, maar de Koningin had daar gewoon niet moeten zijn. Als de Minister zegt dat dit is hoe we het voortaan gaan doen, dan maak ik me zorgen over de politieke controle op deze nevenfuncties. Dan maak ik me zorgen over de voorwaarden waarbinnen deze Koningin dit soort dingen doet. Want dan vind ik dat het kabinet deze Koningin onnodig kwetsbaar maakt. Dat schaadt ook het Nederlandse buitenlandbeleid. Ik zou de Minister willen vragen om dat niet te doen en die weg niet te volgen.
Minister Blok:
Ik heb inderdaad toch wel verbaasd kennisgenomen van de stelling van de VN-onderzoekster over de toedracht rond de moord op de heer Khashoggi. Ik vind de suggestie dat sprake is van medeplichtigheid wanneer dit gesprek gevoerd wordt bezijden de waarheid.
De vervolgvraag die de heer Sjoerdsma aan de orde stelt, is om volledig te vermijden dat de Koningin in deze functie in contact of in gesprek komt met vertegenwoordigers van landen waar mensenrechtenschendingen aan de orde zijn. Dat zou deze functie niet meer mogelijk maken. Dat zou ik nog schadelijker vinden. Volgens mij hoeven we elkaar niet te overtuigen van het grote belang van het werk dat de Koningin doet. De afweging is nu geen andere dan toen deze taak werd begonnen. Helaas is de positie, ook de financiële, van vrouwen en meisjes op heel veel plaatsen in de wereld slecht. Wil je die verbeteren, dan moet je ook contact hebben met regimes waar je het op veel terreinen niet mee eens bent. De Koningin heeft in deze positie onvermijdelijk gesprekken met vertegenwoordigers van zulke regimes, onder ministeriële verantwoordelijkheid. Maar die gesprekken gaan dan uitsluitend over financiële inclusiviteit.
De heer Sjoerdsma (D66):
Dat was natuurlijk niet de vraag. Ik heb zelfs expliciet in mijn vraag gezegd dat niemand aan deze kant van de Kamer het raar vindt dat ze dan dat soort gesprekken moet voeren. Als de Minister zegt het wel belangrijk te vinden dat ze dat soort gesprekken in algemene zin voert met mensen die wij ook niet leuk vinden, dan snap ik dat, maar mijn vraag was een andere. Dit was niet een gesprek zoals was voorzien. Het zou dit kabinet en deze Minister sieren om te zeggen: dit was misschien niet zo handig, we gaan er nog eens goed naar kijken. Dat zou het vertrouwen dat dit soort keuzes in de toekomst goed worden gemaakt, vergroten. Het zou ook de positie van de Koningin kunnen versterken. Dat is waar ik de Minister om vraag.
Minister Blok:
Zeker, maar daar ging ik ook op in. Ik hoor heel goed dat de heer Sjoerdsma aangaf: kader voor de toekomst gesprekken in. Daarom schetste ik ook dat dit soort werk, dat we allemaal belangrijk vinden en toejuichen, onvermijdelijk met zich meebrengt dat er gesprekken plaatsvinden met vertegenwoordigers uit landen waar wij de mensenrechtensituatie niet goed vinden. Dus het verder inkaderen brengt echt de grote vraag mee over de effectiviteit van dat werk. Vandaar mijn reden om er echt een kanttekening bij te plaatsen.
De voorzitter:
De heer Van der Staaij, daarna de heer Voordewind en dan de heer De Roon.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik gaf in mijn termijn al aan dat mijn fractie de regering een behoorlijk grote beoordelingsvrijheid toekent, dus dat wij niet snel zullen zeggen: dit kon niet. Dus ook in dit geval vind ik de keuze die gemaakt is verdedigbaar. Maar tegelijkertijd is het wel goed om met elkaar hierover door te spreken om na te gaan of het nog anders kan, met dezelfde doelstelling, om te voorkomen dat ook de Koningin in politiek vaarwater terechtkomt. De Minister zegt dat er, juist om dat te voorkomen, voor gekozen is om het gesprek gewoon door te laten gaan. Mijn vraag is dan of het verplaatsen van zo'n gesprek niet meer zou kunnen voorkomen dat de Koningin in politiek vaarwater komt. Dus kan je niet dezelfde doelen dienen door te zeggen: zeker is dit het uitgangspunt, maar als zich in de toekomst zo'n situatie voordoet, blijven we alert of zo kort van tevoren iets zich voordoet waarbij het verstandig is er eerst politiek op gereageerd te hebben voordat dit soort gesprekken plaatsvindt, juist om die vermenging te voorkomen? Hoe kijkt de Minister daartegen aan?
Minister Blok:
Dit was de logische plek en het logische moment. Dit is de jaarlijkse top van regeringsleiders, waar zo'n gesprek normaal gesproken ook plaatsvindt, want daar is ook de inkomend voorzitter aanwezig. Ik ben het met de heer Van der Staaij eens dat het goed is om zorgvuldig de afweging nog eens na te lopen, maar iedere andere afweging was een vermenging geweest van een actuele politieke afweging met het werk dat de Koningin doet, een afweging waarvan wij aan het begin hebben gezegd: we moeten die twee niet door elkaar laten lopen want dat doet afbreuk aan het werk van de Koningin.
De heer Van der Staaij (SGP):
Nogmaals, ik begrijp de intentie en deel die ook om dat te voorkomen, maar er kunnen zich situaties voordoen waar zich bij wijze van spreken een dag ervoor zulke politiek gevoelige zaken voordoen, dat je daar eerst op gereageerd moet hebben voordat zo'n gesprek kan plaatsvinden. Vindt de Minister in zijn algemeenheid wel dat die afweging moet plaatsvinden? Of is het gewoon: maakt niet uit wat er gebeurt, automatische piloot, dit moet altijd doorgaan?
Minister Blok:
Het is een beetje speculatief, want je hebt het dan over een situatie voordat die aan de orde is. We constateren dat deze top heeft plaatsgevonden en dat de Saudische kroonprins daar aanwezig was. We hebben allemaal de foto's gezien. Hij heeft een heel aantal gesprekken gevoerd. De landen, de leden van de G20 hebben met elkaar de afweging gemaakt dat het van belang is dat het G20-proces doorgang blijft vinden. Dus iedere andere beslissing van de Nederlandse regering zou meteen een zeer politieke geweest zijn. Dan val ik terug op de redenering die ik u steeds heb gegeven. We willen juist geen vermenging van dit belangrijke werk. De actuele politiek is ongelofelijk belangrijk. Dus daarin nemen mijn collega en ik onze verantwoordelijk maar we vermengen het hier niet mee.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De Minister zegt: we willen juist geen politieke vermenging. Maar is dat dan niet het negeren van de politieke werkelijkheid waar we nu midden in zijn gekomen, namelijk dat het rapport dat een paar dagen daarvoor is uitgekomen een politieke werkelijkheid heeft gecreëerd waardoor je dan moet acteren op zo'n gesprek? Is de Minister bereid hierop te reflecteren? In een bijzin zei hij: misschien moeten we even terugkijken of dit verstandig is geweest. Ik kan mij zo indenken dat als een gesprek zich voordoet met de Eritrese president, het militaire regime in Sudan of president Assad, je ook de politieke afweging maakt of het verstandig is dat onze Koningin, weliswaar in de hoedanigheid van VN-ambassadrice, dit soort politiek gevoelige gesprekken aangaat. Dus is de Minister bereid hierop te reflecteren nu we in dit politiek vaarwater terecht zijn gekomen?
Minister Blok:
Ik reageerde positief op de opmerking van de heer Van der Staaij. Het is goed om daarop te reflecteren. Dat zijn we met elkaar eens en dat doen we hier ook. Maar die reflectie doe ik in het openbaar en met u. Dan kom ik op de afweging aan het begin, bij de beslissing dat de Koningin dit belangrijke werk doet. Toen was bekend dat contacten met de regering waarover wij zorgen hebben, een onderdeel van het werk zou zijn. Nu hebben we dit specifieke geval met deze specifieke timing. Ik heb richting de heer Van der Staaij proberen aan te geven tot wat voor conclusie een andere beslissing over het gesprek had geleid, namelijk dat Nederland, anders dan alle andere aanwezige landen – de G20-top is niet afgelast, iedereen stond samen op de foto en er hebben gesprekken plaatsgevonden – zeer zichtbaar een andere positie had ingenomen. Dan hadden we onvermijdelijk – sommigen van u hadden dat misschien gewild – een zeer politiek statement vermengd met het gesprek, waarvan we juist de afweging hadden gemaakt dat het ging over financiële inclusiviteit, net als in vorige jaren, en dat we dat niet wilden vermengen met de actuele politieke situatie. Want dat doen we op andere plekken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als dat de reflectie is, dan is die beperkt tot het gesprek dat we nu hebben. Ik zou het wel mooi vinden, ook naar de toekomst toe, om dit soort gevoeligheden toch wat meer in te kaderen, vooruit te kijken en te bezien hoe het kabinet anticipeert als er gesprekken aan zitten te komen met bijvoorbeeld president Assad, die we geen legitieme president meer vinden. Mijn vraag is of het VN-rapport op een andere manier is besproken op de G20, door onze Minister-President of door andere vertegenwoordigers van Nederland, als het niet de Koningin is geweest. En hoe kijkt de Minister vooruit? We krijgen straks de G20 in Saudi-Arabië. Hoe gaat de Minister daarop anticiperen? Misschien wordt er nog meer bekend over de nog sterkere verwevenheid van de kroonprins met deze moord. Gaan we daar dan wel politiek naar kijken?
Minister Blok:
Voor zover mij bekend, heeft de premier geen apart gesprek gehad met de kroonprins. Ze zijn samen in de zaal geweest waar de bijeenkomst plaatsvond en waar een foto werd gemaakt, maar er is geen aparte bijeenkomst geweest en er is dus ook geen gelegenheid geweest om onze grote zorgen aan de orde te stellen. Ik gaf al aan dat wij die zorgen aan de orde zullen blijven stellen. Ik weet niet of dat bij een volgende G20 is, want ik weet niet of Nederland daarbij is. Maar of we daar nu wel of niet bij zijn, we hebben dat gedaan, bilateraal, in EU-verband, en we zullen dat ook blijven doen zolang dat nodig is. Op dit moment is dat nodig, want we willen dat heldere, onafhankelijke onderzoek.
De heer De Roon (PVV):
Ik moet in de eerste plaats zeggen dat ik mij goed kan vinden in de redeneertrant van de heer Sjoerdsma op dit punt. Als ik de Minister dit betoog hoor houden, krijg ik toch het gevoel dat hij eigenlijk zegt: er kan zich weer zo'n situatie voordoen, het kan zijn dat ik dezelfde beslissing neem en dat ik de Koningin weer in zo'n moeilijke positie laat komen. De Minister zegt dat hij niet wilde dat wat de Koningin daar te doen had, vermengd zou worden met Nederlandse politieke beslissingen. Ik denk dat dat juist wel had moeten gebeuren, want ik vind dat het belang van geen schade berokkenen aan ons Koninklijk Huis veel zwaarder moet wegen dan wat de Koningin daar misschien aan heilzame dingen had kunnen bereiken in een gesprek. Ik hoop dat ze met dat werk nog lang kan doorgaan; daar gaat het niet om. Maar nu ik van de Minister hoor dat hij zijn beleid eigenlijk niet wil wijzigen – zo voel ik het tenminste – rijst bij mij de vraag of we wel moeten willen dat de Koningin deze functie vervult, als de regering de Koningin koste wat kost niet uit de wind wil houden. Ik ga daar nu nog geen uitspraak over doen, maar die vraag komt dan wel op tafel.
Minister Blok:
De regering is volledig verantwoordelijk, geen misverstand daarover. De regering heeft die verantwoordelijkheid genomen op het moment dat de Koningin dit belangrijke werk is gaan doen en ze heeft daarbij de afweging gemaakt zoals ik die een- en andermaal heb geschetst. Dat brengt met zich mee dat er ook contacten plaatsvinden met vertegenwoordigers van landen waar mensenrechtenschendingen plaatsvinden, helaas.
Het alternatief van het beperken van de contacten tot landen waar daar geen sprake van is, zou de effectiviteit van het werk ernstig geweld aandoen. Deze problematiek doet zich nu eenmaal in hoge mate voor in landen waarin wij de mensenrechtensituatie zorgelijk vinden. Van die afweging vind ik de uitkomst schadelijk, want dan zouden we ons niet met de volle energie en inzet van de Koningin kunnen inzetten voor de financiële positie van vrouwen en meisjes. Dat zou ik echt een onwenselijke uitkomst vinden.
De voorzitter:
De heer De Roon in tweede instantie? Nee? De heer Van Helvert.
De heer Van Helvert (CDA):
Ik snap dat het een hele lastige discussie is, want je kunt diplomatie niet vooraf afleggen. Ik vind alleen de wijze waarop de Minister zich nu verdedigt niet juist. Er is kritiek op wat het kabinet heeft gedaan. En de verdedigingslijn van de Minister is de volgende. Hij noemde hem zelf al even en hij wordt door een van de collega's benoemd: ja, als we het niet meer willen, dan moeten we de Koningin zulke functies ook maar niet meer geven. Als dat de verdediging is van het kabinet, vind ik dat een hele slechte. We hebben als Kamer allemaal gezegd dat we het heel goed vinden dat de Koningin dit werk doet, maar dat wij het niet goed vinden dat het kabinet ervoor heeft gezorgd dat zij in deze positie kwam. Als wij vinden dat het kabinet de Koningin niet in deze positie moet brengen, dan moet het kabinet iets anders doen en niet de Koningin. Daar had ik graag een reactie op van deze Minister.
Minister Blok:
De heer Van Helvert begint mij woorden in de mond te leggen die niet de mijne zijn. Ik wil juist niet dat we in een positie komen waarin de Koningin dit werk niet zou kunnen doen. Dat wil ik juist niet. En ik vind het van groot belang dat dit werk wel plaatsvindt en dat de Koningin dat kan doen, want zij heeft een enorme toegevoegde waarde. Vandaar dat het kabinet aan het begin van deze functie die afweging heeft gemaakt en heel helder heeft gezegd: de gesprekken die daarvoor nodig zijn, moeten gaan over financiële inclusiviteit en niet over andere onderwerpen.
De heer Van Helvert (CDA):
Het is fijn dat de Minister het niet gezegd heeft, maar hij zei het juist wel. Hij zei: anders, als we het niet meer willen, moeten we het zo niet meer doen. Maar goed, het is fijn dat de Minister nu zegt dat hij dat niet gezegd heeft, want dat kan nooit de bedoeling zijn. We vinden het allemaal goed dat er gesprekken plaatsvinden over rechten van vrouwen. Ik begrijp heel goed dat deze keuze voor het kabinet heel lastig is, maar als het erkent dat het de Koningin in een lastige positie heeft gebracht, moet het met iets anders komen en niet voorstellen dat de Koningin iets anders moet doen.
Minister Blok:
Dit is een onmogelijke oproep: het kabinet moet met iets anders komen, al zijn we het gelukkig eens dat de Koningin dit belangrijke werk moet blijven doen. Ja, dat is een redenering die nergens toe leidt!
De heer Van Helvert (CDA):
Wat de Minister hier zegt, is natuurlijk niet waar. Ik snap dat het lastig is en ik merk aan de beantwoording dat de Minister het ook heel lastig vindt. Maar volgens mij kan de Minister gewoon het beste zeggen: wij vinden het als kabinet ook heel vervelend dat dit gebeurd is en een volgende keer, ook al is het een standaardafspraak, al dan niet van een VN-gezant, dan zullen wij er gezien de omstandigheden toch voor kiezen om even iets anders te doen, bijvoorbeeld het een paar dagen verplaatsen, het in de beslotenheid doen, het even uitstellen. Dat kan allemaal, want er gebeurt een heleboel in de wereld, internationaal, en alles wat je doet is een signaal. Dat ben ik met de Minister eens. Dit is er alleen ook eentje. We zijn het er wel allemaal over eens dat wat er nu gebeurd is, niet wenselijk is.
Minister Blok:
De heer Van Helvert vult nu zijn «iets anders doen» in. Dat is goed voor het debat. Een aantal dingen daarvan heb ik aan de orde gesteld, maar ik vind het geheimhouden of proberen te houden van zo'n gesprek geen juiste weg. De G20-top verplaatsen kan ik niet en dit soort gesprek vindt logischerwijs plaats op een G20-top. Het raakt dus echt aan de kern van de functie, die onvermijdelijk ook contacten met vertegenwoordigers van lastige regimes met zich brengt.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
Minister Blok:
Dat wil ik doen, maar dan ga ik van het onderwerp van de Koningin en haar gesprek met Saudi-Arabië over naar het volgende onderwerp: vrijheid van religie en levensovertuiging. Allereerst vroeg de heer Voordewind of het klopt dat christenen de grootste vervolgde groep zijn. Dat is feitelijk juist. Een van de speerpunten in het regeerakkoord is, zoals bekend, dat het kabinet zich inzet voor alle vormen van geloofsvervolging, waaronder ook vervolging wegens afvalligheid. Christenen zijn feitelijk de grootste vervolgde groep. Daar waar dat aan de orde is, stellen wij dat nadrukkelijk aan de orde. Dat heb ik bijvoorbeeld in China gedaan in de gesprekken met mijn Chinese collega; dank voor de woorden die daarover gesproken zijn.
De heer Voordewind en de heer Van Helvert vroegen naar de gezant geloofsvrijheid. Die persoon is gevonden. We zullen de naam op korte termijn bekendmaken. Ik ga samen met hem op 17–18 juli naar een internationale conferentie over geloofsvrijheid in Washington. Dat is het moment waarop de presentatie zal plaatsvinden. De gezant heeft een rang die vergelijkbaar is met een ambassadeursrang. Ik ga even specifiek in op de vraag naar de naamgeving: ambassadeur of niet? Wij hebben een mensenrechtenambassadeur. Dat is een andere persoon en daarom hebben wij ervoor gekozen om deze functie de naam speciaal gezant voor religie en levensovertuiging te geven, om iedere vermenging te vermijden.
De voorzitter:
De heer Van Helvert heeft een vraag.
De heer Van Helvert (CDA):
Allereerst begrijp ik dat het een man zal zijn en dat hij al bekend is. «Ik ga met hem iets doen», zei de Minister. Maar goed dat mevrouw Ploumen ziek is, zeg ik maar even. Ik ben heel blij dat hij bekend is. Ik begrijp dat hij dezelfde rang heeft als ambassadeur, maar ik wil het even scherp hebben. Dat wil dus zeggen dat de gezant ook dezelfde mogelijkheden heeft als een ambassadeur?
Minister Blok:
Zeker. We hebben een aantal ambassadeurs in een vrije rol, dus die zijn niet geaccrediteerd als een vertegenwoordigend ambassadeur. Deze gezant zal een vergelijkbare rang en positie hebben.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Blok:
De heer Van Helvert vroeg specifiek naar de situatie van jezidi's die asiel hebben aangevraagd in Nederland. De collega van Justitie en ik hebben daar vragen over gekregen die op korte termijn beantwoord worden, want er is deze week een vervolgdebat hierover. Ik wou daar niet op vooruitlopen, maar voor het debat krijgt u die antwoorden. Los van de beantwoording van die vragen: de positie van jezidi's heeft bijvoorbeeld ook tijdens mijn eigen bezoek aan Irak en de gesprekken die ik sindsdien heb gehad met mijn Iraakse ambtgenoot mijn volle aandacht. Nederland doet ook op humanitair gebied veel voor het verlichten van de nood.
De heer Van der Staaij vroeg of we ook in andere landen dan Egypte en Pakistan, in het Midden-Oosten althans, activiteiten doen rond vrijheid van religie. De posten hebben zelf een hoge mate van vrijheid om te bepalen welke organisaties zij precies steunen op het gebied van mensenrechten. Ik heb niet uit het hoofd een overzicht van andere landen dan de landen die we hier melden, althans in het Midden-Oosten – er zijn een heel aantal landen die we daarbuiten doen – maar ik ben graag bereid om daar in het verslag over het afgelopen jaar – we zitten halverwege het lopende jaar – op terug te komen.
Voorzitter. Dan wil ik van het onderwerp godsdienstvrijheid overgaan naar het onderwerp aanpak straffeloosheid en Internationaal Strafhof. De heer Koopmans ging in op de situatie met betrekking tot de Rohingya en vroeg of het mogelijk is om Myanmar voor het Internationaal Gerechtshof te dagen. Er loopt een vooronderzoek bij het Internationaal Strafhof. Daar is Myanmar geen partij, maar Bangladesh wel, dus het Internationaal Strafhof kijkt of ze het langs die route kunnen doen. Het Internationaal Gerechtshof heeft de mogelijkheid, zo geeft de heer Koopmans aan, om dat te doen langs de route van de staatsaansprakelijkheid. Wat ik de heer Koopmans graag toezeg, is dat wij landen benaderen met de vraag of zij met ons zo'n procedure willen starten. Als Nederland dat alleen zou doen, dan maakt dat de kans op succes klein. Maar het zou natuurlijk zeer de moeite waard zijn als die route zou kunnen. Reden genoeg om het leed van de Rohingya langs juridische weg aan de orde te stellen, dus ik zal andere landen daarover benaderen en ik zal aan de Kamer laten weten of we daar voldoende bondgenoten in vinden, zodat we een stap kunnen zetten.
De heer Sjoerdsma ging in op de positie van het Internationaal Strafhof en specifiek op de kritiek die daarop is, het meest vocaal van de kant van de Verenigde Staten. Nederland is oprecht een trotse gastheer van het Internationaal Strafhof. Dat betekent dat wij het Hof verdedigen wanneer het frontaal wordt aangevallen, zoals inderdaad door de Verenigde Staten is gebeurd. Die kondigden aan dat degenen die betrokken zijn bij het onderzoek naar de situatie in Afghanistan geen toegang meer tot de VS mogen krijgen. Dat signaal heb ik toen bilateraal en via de Europese Unie overgebracht. Tegelijkertijd vind ik en vindt Nederland dat we scherp moeten blijven op het functioneren van het Internationaal Strafhof. Er is een bredere discussie: wordt daar nu voldoende voortgang geboekt? Is er in een wereld waarin zo veel onrecht te betreuren valt, geen ruimte om meer zaken voor de rechter te brengen en tot een veroordeling te brengen? Mijn inzet van de afgelopen tijd en ook van de komende maanden is om met gelijkgezinde landen te kijken naar de effectiviteit van de manier waarop het Strafhof heeft gewerkt en hoe we dat kunnen verbeteren.
De heer Sjoerdsma ging – zo ken ik hem! – opnieuw in op het thema van de mensenrechtensancties binnen de Europese Unie en specifiek op de vraag van het vetorecht. Het goede nieuws over de mensenrechtensancties is dat het aantal landen dat ons steunt heel groot is. Het slechte nieuws is dat er in feite een vetorecht is. Er is unanimiteit nodig en die unanimiteit is er nog niet. Ik heb reële hoop die te bereiken, maar ik kan echt niet aangeven wanneer. Ik ben bang dat het juist niet helpt als we nu een scherpe tijdslimiet proberen te formuleren, zo van: als het er dan nog niet is, dan lukt het niet meer. Maar het goede nieuws is dat de groep landen die dit met ons wil, groot is.
Een zelfstandige vraag is het onderwerp van het vetorecht, of op een andere manier een meerderheidsbesluit vormen, bijvoorbeeld bij het opleggen van sancties. Zoals de Kamer weet, is het kabinet in een aantal specifieke gevallen voor het vervallen van het vetorecht. Dit is er een van. Wij hebben recent een discussie gehad in de Raad Buitenlandse Zaken – volgens mij is dat verslag inmiddels naar de Kamer gestuurd – en ik vrees dat er een aantal landen absoluut niet van zin is om die stap te zetten. En er is een vetorecht op het laten vervallen van het vetorecht. Ik ben daar minder positief over gestemd dan over het mensenrechtensanctieregime, maar ook hiervoor geldt dat ik de zaak belangrijk genoeg vind om te blijven aankaarten. Het specifieke debat dat we daar recent over gevoerd hebben, liet echter zien dat de deur daarvoor niet openstaat.
De heer Sjoerdsma (D66):
Dank voor de inzet op de Magnitsky Act in de Europese Unie. Ik heb een vraag over die veto's. Wellicht heb ik het eerder verkeerd begrepen, maar ik begreep dat dit voorstel juist is opgekomen omdat er juridisch gezien eigenlijk geen veto is op de mensenrechtenverklaring. Het is wel zo gegroeid, waardoor het gebruikelijk is, maar juridisch gezien is dat veto er eigenlijk niet. Ik vroeg mij dus af of het wel zo is dat over een dergelijk plan een veto kan worden uitgesproken en of het niet zo moet zijn dat Nederland en gelijkgezinde landen die nieuwe praktijk gewoon in de praktijk gaan brengen.
Minister Blok:
De heer Sjoerdsma heeft het nu over de verklaring, niet over de sancties. Daar wil ik even op terugkomen, want dit is een juridische vraag die nauw luistert: is er wel of geen grondslag in het verdrag om unanimiteit te verlangen bij de mensenrechtenverklaring?
De heer Sjoerdsma (D66):
Dat klopt.
Minister Blok:
Daar kom ik op terug.
Voorzitter. Dan ga ik over naar de vragen die gesteld zijn over een aantal specifieke landen. De heer Voordewind vroeg met betrekking tot de Chinanotitie waarom christenen daar niet specifiek in genoemd zijn. De Chinanotitie noemt de zorgen over godsdienstvrijheid. Specifiek Xinjiang wordt genoemd, maar ook breder de zorgen over godsdienstvrijheid. In de gesprekken die ikzelf daarover gevoerd heb, zeer recent maar ook eerder, maak ik altijd de tweeslag: ik noem het grote belang dat wij hechten aan godsdienstvrijheid en ik noem daarna specifiek de christenen en de Oeigoeren. Maar dat doe ik altijd vanuit de eerste stap van godsdienstvrijheid.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
We komen natuurlijk nog uitgebreid te spreken over China, maar die tweeslag staat nu juist niet in de Chinanota. Die nota is heel uitgebreid. Er wordt gesproken over godsdienstvrijheid en er wordt vervolgens gesproken over de Oeigoeren. Nergens wordt nog weer specifiek gesproken over de christenen, die 80 miljoen uitmaken van de bevolking van China. Vandaar mijn vraag aan de Minister. Misschien is het hem ontgaan in de nota. Hij zegt nu het zo te benoemen in zijn gesprekken, maar het staat zo niet in de nota.
Minister Blok:
Nee, maar dat geldt dan in z'n algemeenheid voor alle religieuze groepen niet zijnde Oeigoeren. Want waarom noem ik de Tibetanen niet? U stelt die vraag niet, maar die had ook gesteld kunnen worden. Er zijn een heel aantal groepen, soms godsdienstig en soms anders gedefinieerd, die we specifiek hadden kunnen noemen. Daarbij loop ik natuurlijk altijd het risico dat ik een vraag krijg zoals die van u nu. We hebben uiteindelijk deze keuze gemaakt. Maar het brede punt godsdienstvrijheid, dat sowieso alle groepen omvat, komt zowel in de nota als steeds in mijn gesprekken aan de orde.
Mevrouw Karabulut vroeg of wij de druk op de persvrijheid in Marokko aan de orde stellen. Dat doen we in de contacten met de Marokkaanse overheid, zowel in onze bilaterale contacten als in EU-verband. Er is heel recent een EU-Marokko-Associatieraad geweest. De vrijheid van media maakte zelfs onderdeel uit, terecht, van de verklaring die daarbij is aangenomen.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut heeft ook over het vorige punt nog een vraag. Kunt u de vragen allebei kort stellen?
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik had over het punt daarvoor nog een vraag, over de straffeloosheid. Daar sluit mijn vraag bij aan. Nog even terugkomend op de afschuwelijke moord op Khashoggi en het nieuwe VN-rapport had ik de Minister ook gevraagd of hij bereid is een van de aanbevelingen van het VN-rapport over te nemen, namelijk het instellen van gerichte sancties tegen kroonprins Mohammed bin Salman, totdat het tegendeel, namelijk dat hij niet verantwoordelijk zou zijn voor de moord op Khashoggi, is bewezen. Is de Minister bereid daar werk van te maken?
Minister Blok:
Dat vind ik juridisch een onlogische volgorde. Ik vind het van groot belang dat dat onderzoek plaatsvindt en het staat me natuurlijk scherp voor de geest dat er specifiek binnen het VN-onderzoek wordt verwezen naar de kroonprins. Maar het opleggen van sancties, dus van maatregelen, moet logischerwijs een stap zijn die je na een concluderend onderzoek zet.
Mevrouw Karabulut (SP):
De Minister doet verbaasd. Dat verbaast mij ook weer, omdat in dit rapport en ook met eerder bewijs is aangetoond dat het geloofwaardig is dat de Saudische kroonprins Mohammed bin Salman schuld heeft aan die gruwelijke moord op journalist Khashoggi. Zo bezien is het helemaal niet onlogisch. Sterker nog, het zou heel logisch zijn als er nu al gerichte sancties tegen de verantwoordelijken genomen worden. Mijn vraag over het onderzoek gaat over het onderdeel van het VN-rapport waarin kritiek staat op de bestaande onderzoeken door Turkije en Saudi-Arabië, omdat die onvoldoende zijn en niet conform de internationale standaarden. Is de Minister op zijn minst bereid zich in internationaal verband sterk te maken voor een nieuw, onafhankelijk onderzoek, zoals in het VN-rapport wordt neergelegd?
Minister Blok:
Dat laatste heeft Nederland gedaan. Mijn verbazing gold het op willen leggen van sancties voordat er sprake is van dat concluderende onderzoek.
Mevrouw Karabulut (SP):
Het is een beetje vermoeiend, maar dat laatste heeft Nederland niet gedaan. Ik kan mij nog het laatste debat met de Minister levendig voor de geest halen. Ik heb nog een motie ingediend. De Minister wilde geen onafhankelijk onderzoek doen, omdat hij het Saudisch onderzoek wilde afwachten. Dat is nu afgerond en er ligt een nieuw VN-rapport. Ik ben blij als de Minister zou zeggen dat hij zich gaat inspannen voor een nieuw onafhankelijk onderzoek. Twee: het is niet onlogisch om sancties op te leggen als er nu al overtuigend bewijs is dat Mohammed bin Salman en andere hoogwaardigheidsbekleders verantwoordelijk zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, dit is weer een herhaling. De Minister reageert op het eerste deel van uw vraag.
Minister Blok:
De verklaring waar ik op doelde was in de Mensenrechtenraad op 26 juni. Dat was dus na ons laatste debat, maar wel de reden waarom ik nu aangeef dat die oproep door Nederland en andere Europese landen is gedaan. Over het daarvoor opleggen van sancties hebben we standpunten nu twee keer gewisseld.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Blok:
De heer Van Helvert vroeg of de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging ook de situatie van Papoea's aan de orde wil stellen. Ik neem aan dat het gaat om Papoea's in Indonesië. Dat ligt logisch op de weg van de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging. Ik dacht dat ik de heer Van Helvert na mijn bezoek aan Indonesië heb aangegeven dat ik ook zelf de situatie aan de orde heb gesteld, maar het past ook bij dit takenpakket.
De heer Van der Staaij vroeg wat we gedaan hebben met zijn indertijd ingediende en aangenomen motie rond de aanpak van straffeloosheid en kinderhandel. De aanpak van straffeloosheid rond mensenhandel of kinderhandel is niet alleen een speerpunt, we doen er ook veel aan. We hebben als lid van de VN-Veiligheidsraad een sanctieregime voor menshandelaren in Libië weten te realiseren. Dat is een zeer concrete en tot op heden ook unieke actie omdat er niet eerder sancties tegen mensenhandel zijn ingesteld. Afgelopen vrijdag heb ik gesproken op een congres dat we hier in Den Haag hadden georganiseerd, waarop we het aanpakken van de bezittingen van mensenhandelaren, in lijn met wat we nu specifiek voor Libië hebben gedaan, in overleg met financiële instellingen en justitie op de agenda hebben gezet, omdat we helaas nog veel te weinig in staat zijn om het bezit dat vergaard wordt met die mensenhandel ook echt te bevriezen en af te pakken. Dat zijn zo twee voorbeelden van het vervolg dat we daaraan geven. Specifiek vroeg de heer Van der Staaij naar de Filipijnen. Daar steunen wij een project van Terre des Hommes dat zich richt op kinderen in deze situatie.
De heer Koopmans vroeg aandacht voor de positie van de vrouwen in Libië. Hij ging ook specifiek in op de moord op Salwa Bugaighis, die inderdaad helaas een illustratie vormt van de positie van vrouwen in Libië. Op dit moment is er natuurlijk sprake van een situatie met van tijd tot tijd weer oplaaiend geweld. Samen met andere Europese landen is Nederland actief in Libië. Ik heb zelf ook met de Libische Minister gesproken. We proberen het vredesproces onder leiding van de Verenigde Naties weer een impuls te geven, want uiteindelijk ligt daar de belangrijkste sleutel. De heer Koopmans heeft absoluut gelijk dat de positie van vrouwen en meisjes daarbij extra aandacht verdient. Die aandacht heeft dat onderwerp dus ook.
De heer Koopmans ging in op een onderwerp dat ook eerder aan de orde is geweest: een project binnen het Shiraka-fonds voor voetbal van vrouwen en meisjes in Qatar. Ik heb daarvan eerder aangegeven dat dit project zich richt op vrouwen en meisjes en ook specifiek de gastarbeiders die het daar vaak moeilijk hebben. Men wil langs de route van de sport aandacht vragen voor hun positie. Het is natuurlijk vaker zo dat een middel als sport of cultuur – cultuur wordt eigenlijk nog wel vaker voor een dergelijk doel gebruikt – gebruikt wordt om een problematische situatie aan de orde te stellen en daar te proberen verbetering in te brengen. In het vorige debat heb ik dus niet zozeer gezegd dat ik daar voor de toekomst een volledige streep onder zou willen zetten, ik heb aangegeven dat ik graag bereid ben om met de Kamer nog eens te kijken binnen welke criteria mensenrechtengelden worden uitgegeven. Dan kunnen wij vervolgens tot de conclusie komen dat sport of cultuur dat effectief kan doen of niet kan doen. Ik vind dat wij daar zorgvuldig met elkaar naar moeten kijken op basis van een aantal heldere criteria.
De heer Van Ojik vroeg met betrekking tot China of ik kan ingaan op het recente AIV-advies dat zegt dat Nederland omzichtiger omgaat met mensenrechten in het algemeen en specifiek die in China. Zowel in het algemeen als met betrekking tot China herken ik dat niet. Met betrekking tot China heb ik net aangegeven op welke manier ik, of mijn collega's, als zij zelf contact hebben met China, dat aan de orde stellen. Een aantal van de woordvoerders wees op de bewust zichtbare bezoeken die ik heb afgelegd aan een moskee en een kerk. Nederland heeft rond de situatie van de Oeigoeren een zeer prominente rol gespeeld in de Mensenrechtenraad, ook weer samen met andere landen, omdat wij dat met het oog op de effectiviteit van belang vinden; daar zijn wij zeer helder over. De Chinanotitie gaat daar heel duidelijk op in.
Dus voor China herken ik de uitspraak in het AIV-rapport niet en eerlijk gezegd voor andere landen ook niet. Het komt met enige regelmaat voor dat ik hier in de Kamer constateer, nadat wij ons oordeel hebben uitgesproken over een situatie, dat men vindt dat ik scherper had moeten reageren. Ik kan dan vaak zeggen dat ik de enige was die dat gedaan heeft, of het nu ging om de Rif of om de Turkse rol in Afrin. Er zijn echt een heel aantal voorbeelden te geven van situaties waarin wij scherp en soms alleen een positie innemen. Over het algemeen heb ik een sterke voorkeur voor optreden in coalitieverband. Ik wijs op het voorbeeld dat ik net noemde, het installeren van een sanctieregime met andere landen, of het samen met andere landen proberen een mensenrechtensanctieregime in Europa tot stand te brengen. Ik zou er een lange lijst aan kunnen toevoegen van gevallen waarin wij echt specifiek actie ondernemen. Daar wordt Nederland ook echt op herkend in het buitenland.
De voorzitter:
De heer Van Ojik heeft een vraag.
Minister Blok:
Ik ga nu naar een ander onderwerp.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik noemde het voorbeeld – overigens door te verwijzen naar een AIV-rapport dat vorige week verscheen en waarin dit zo gezegd wordt – omdat ik denk dat het goed is om debatten als deze ook te gebruiken voor een debat over wat nu de meest effectieve manier is om aan mensenrechtendiplomatie te doen. Vorige week hebben wij de discussie over Turkije gesproken. Toen ging het erom of Nederland op dat punt niet veel vocaler zou moeten zijn. Nee, zei de Minister, wij kiezen bewust voor stille diplomatie. Dus de vraag is eigenlijk breder. Ik zie de Minister nu in zijn papieren bladeren, dus misschien komt hij daar nog op. Ik vond het interessant dat de AIV zei dat er een kopgroep is, bestaande uit het VK, Duitsland en Zweden, en een andere groep landen die kiest voor veel minder zichtbare vormen van mensenrechtendiplomatie. Die kan goed zijn of slecht zijn, maar het gaat mij er meer om dat op dit punt kennelijk keuzes gemaakt worden. Ik denk dat wij allemaal geïnteresseerd zijn op basis van welke criteria het kabinet die keuzes maakt. En uiteraard willen wij graag mee oordelen of het kabinet de goede keuzes maakt. Dat was de achtergrond van dit voorbeeld.
Minister Blok:
Dat begrijp ik. Ik ga in mijn laatste hoofdstukje in op de bredere vraag. Ik reageer nu langs de landlijn op China. Toch een laatste punt daarover. Nederland heeft een specifieke China-strategie gepubliceerd waar de mensenrechten een belangrijk onderdeel van zijn. Ik ben regelmatig door collega's in Europa aangesproken die zeiden: we hebben het met belangstelling gelezen en we vinden het dapper. Want het valt wel op natuurlijk.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
We hebben waarschijnlijk allemaal een eigen definitie van wat dapper is – we komen over die Chinastrategie uiteraard nog te spreken – maar er valt wel iets te zeggen over de mate waarin je publiekelijk en prominent de mensenrechten aan de orde stelt of dat soms wat minder doet. Dat debat gaan we nog krijgen, maar er liggen wel bepaalde keuzen aan ten grondslag die voor discussie vatbaar zijn.
Minister Blok:
Zeker. Als bijdrage aan de discussie maak ik u deelgenoot van de reactie die ik van collega's heb gekregen. Zowel de heer Sjoerdsma als mevrouw Karabulut ging in op de situatie van de wezen ten gevolge van de Nederlandse acties op Sulawesi. Die zaak is nu echt onder de rechter en ik vind het niet passend om daar nu op te reageren.
De heer Van Helvert vroeg naar aanleiding van de ontwikkelingen in Midden-Amerika...
De voorzitter:
Voor u verdergaat: mevrouw Karabulut, u mag hier één vraag over stellen. U hebt al een paar interrupties gehad, zelfs in drieën, dus één vraag.
Mevrouw Karabulut (SP):
Gewoon één vraag?
De voorzitter:
Ja, één vraag in één keer.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dan wil ik de Minister vragen of hij bereid is om de bestaande regeling voor weduwen te verlengen, want die loopt dit jaar af.
Minister Blok:
Ik ben mij er niet van bewust dat de regeling onder mij valt. Daar moet ik dan even naar kijken. Ik kom erop terug, want ik heb dat gewoon niet paraat.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Blok:
De heer Van Helvert vroeg of wij meer aandacht kunnen besteden aan de situatie in Midden-Amerika. Het is niet zo dat Nederland geen rol speelt in Midden-Amerika, want de CICIG, waar mevrouw Karabulut ook naar vroeg, is ook door onze vertegenwoordiger aan de orde gesteld. Zoals de heer Van Helvert weet heb ik gelukkig extra middelen gekregen, onder meer voor een uitgebreider postennetwerk, maar ook niet onbeperkt. We hebben nu minder posten dan in het verleden; daar heeft de heer Van Helvert gelijk in. Dat betekent in alle eerlijkheid dat ik er minder mensen en energie op in kan zetten, maar niet dat wij ons in de praktijk niet willen bemoeien met de situatie die er is. Die is op zichzelf zorgelijk. Vanwege de aanwezigheid van het Koninkrijk in de Cariben volgen we de situatie met extra aandacht.
Dan heb ik net een antwoord gekregen van mijn altijd onovertroffen ambtenaren op de vraag van de heer Sjoerdsma of er wel unanimiteit nodig is om de unanimiteitsregel voor mensenrechtenverklaringen aan te passen. Wij lezen het verdrag wel degelijk zo dat dat een aparte unanieme instemming zou vragen.
Voorzitter. Dan kom ik op het laatste hoofdstuk van de beantwoording.
De voorzitter:
Voordat u daaraan begint, heeft de heer Sjoerdsma toch nog een vraag.
De heer Sjoerdsma (D66):
Die gaat over de «kindslachtoffers» op Sulawesi. De Minister zei daarover dat dit onder de rechter is. Dit is ook zo. De rechter zal daarover op 1 oktober uitspraak doen. Als de Minister er niets over kan zeggen, wil ik hem toch vragen waarom de Staat ervoor gekozen heeft om daarover in beroep te gaan. Ik vraag dat ook omdat de Staat dat uiteindelijk niet heeft gedaan bij de weduwen. Wat is daar de grondslag achter? Vindt de Minister dat dit een goede instelling is, zeker als je kijkt naar hoe Nederland überhaupt omgaat met de lastige pagina's uit het verleden?
Minister Blok:
Ook daar wil ik even op terugkomen. Dat vraagt een zorgvuldige formulering en die afweging heb ik niet paraat. Ik zal kijken of dat in tweede termijn lukt of dat dit schriftelijk moet.
Ik kom bij het hoofdstukje dat ingaat op effectiviteit en gerichtheid van het mensenrechtenbeleid. De heer Koopmans vroeg aan te geven welk deel van de mensenrechtengelden in OESO-landen wordt besteed. Voor het lopende jaar kan ik dat nog niet beoordelen. Voor de afgelopen jaren was dit zo'n 4% binnen de OESO. In het totaal, dus inclusief deze 4%, was het 9% binnen relatief welvarende landen. Dat gaat deels om fondsen die via uitvoeringsorganisaties worden uitgegeven, waarbij wij de hoofdorganisatie financieren en zij beslissen in welk land iets plaatsvindt. Deels gaat het over fondsen die wij rechtstreeks uitgeven.
Ik dacht dat het de heer Koopmans was die in dat kader het voorbeeld noemde van een project in Griekenland. Dat was specifiek gericht op minderjarige asielzoekers. Nederland steunt langs een aantal routes Griekenland bij de vluchtelingenproblematiek. Of het nou Qatar is of, in een enkel geval, een Europees land: het komt daarnaast inderdaad voor dat wij in welvarende landen projecten steunen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksuele rechten, of in het geval van Qatar de positie van meisjes en gastarbeiders. Dat is omdat er geen een-op-eenverband is tussen de mensenrechtensituatie en de welvaart van een land.
De heer Koopmans heeft gelijk dat dit in een welvarend land ook betaald zou kunnen worden door de eigen regering, maar we constateren helaas dat ook welvarende landen soms geen aandacht aan mensenrechten besteden, of er op een onjuiste wijze mee omgaan. Als je het criterium zou toevoegen dat een land iets zelf kan betalen, dan sluit je een aantal landen uit waar echt sprake kan zijn van ernstige mensenrechtenschendingen.
De heer Koopmans (VVD):
Ik dank de Minister dat hij aangeeft dat de motie die ik samen met de heer Van Helvert heb ingediend in grote lijnen wordt uitgevoerd. Ik begrijp ook dat er heel goed mensenrechtenwerk kan worden gedaan middels internationale organisaties die gevestigd zijn in OESO-landen. Dat zullen we zeker niet betwisten. Maar als we focus willen hebben en ons willen concentreren op de echt ernstige mensenrechtenschendingen, zoals de Minister ook zegt, moeten we dan niet kijken waar die echt ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden? Dan moeten we ervoor kiezen om niet te investeren in landen die het ook zelf kunnen, of waar die schendingen niet zo heel erg zijn. Want er zijn al zo veel ernstige mensenrechtenschendingen in de wereld.
Minister Blok:
Het is zonder meer zo dat het overgrote deel van onze energie en van ons geld gaat naar landen en gebieden waar de mensenrechtenschendingen het ergst zijn. Ik heb in mijn inleiding aangegeven dat we daarbij twee lijnen hanteren, of eigenlijk drie. We concentreren ons regionaal op de landen rond Europa en thematisch op de onderwerpen die ik daarbij genoemd heb. Er is een aantal landen met zulke schrijnende mensenrechtenschendingen, zoals Jemen en Myanmar, dat we daar aandacht aan besteden ondanks het feit dat ze buiten die categorieën vallen. Bij de hoofdlijnen van de besteding geef je geld daar uit waar de nood het hoogst is. Daarbinnen breng je focus aan op een aantal thema's. Zo hoorde ik de heer Koopmans dat formuleren.
Langs die laatste route van focus op een aantal thema's kun je soms in actie komen in een land dat relatief welvarend is, misschien zelfs binnen Europa, maar dat keuzes maakt rond seksuele rechten of de positie van vrouwen en meisjes die we zo zorgelijk vinden en zo aansluitend bij onze speerpunten dat we daar toch actief willen zijn. Natuurlijk is het technisch mogelijk om dat helemaal te blokkeren. Je kunt je focus nog scherper maken. Maar het feit dat geografisch dicht bij ons in de buurt schendingen plaatsvinden maakt het op zich urgent. Het kan ook heel goed aansluiten bij de discussie die we binnen de Europese Unie bijvoorbeeld hebben over de manier waarop wordt omgegaan met een aantal fundamentele rechten.
Dus met de hoofdlijnen en de speerpunten ben ik het helemaal eens. Helemaal uitsluiten van een andere afweging is denk ik heel beperkend.
De voorzitter:
De heer Koopmans in tweede instantie.
De heer Koopmans (VVD):
Ik begrijp dat de Minister zegt: helemaal uitsluiten kunnen we niet. Maar ik ken de Minister ook als iemand die zegt dat we prioriteiten moeten stellen. We hebben maar beperkte middelen. Het gaat om geld, om politieke aandacht. Het gaat om alle instrumenten die we hebben. Die zijn uiteindelijk beperkt. Dan moeten we toch inzetten op datgene wat het ernstigste is en op datgene waarin we het meest verschil kunnen maken? Ik hoop dat de Minister het daarmee eens is en dat hij dat kan aangeven.
Minister Blok:
Ja, ik ben het daarmee eens. Ik gaf aan dat 4% binnen de OESO wordt uitgegeven. Dat is ook de reden waarom ik aangaf dat u in de besteding van ons geld en onze energie wel degelijk die focus ziet. Maar als de vraag is «wilt u die 4% verleggen naar andere gebieden of andere prioriteiten?», dan zeg ik niet dat dat niet kan. Want natuurlijk kan dat. Je kan heel scherp zeggen: niet meer binnen OESO-landen of niet binnen Europa. Alleen, ik denk dat dat afbreuk doet aan onze wens om effectief te zijn ook in landen die in onze directe nabijheid liggen. Dat is uiteindelijk een politieke weging. Het is niet dat het onmogelijk is.
De heer Koopmans vraagt hoe het zit met de effectiviteitsmeting. De heer De Roon vraagt daar nog specifieker naar, omdat sommige projecten vertrouwelijk zijn. De heer Van Ojik ging hier overigens ook op in. Alle projecten worden geëvalueerd. Middels dit jaarlijkse verslag en dit debat proberen we zo goed mogelijk inzicht te geven in wat daar wordt bereikt en wat onze koers is. Heel scherpe oorzaak-gevolgrelaties zijn op dit gebied heel moeilijk aan te geven. Ik ben een groot liefhebber van het heel scherp formuleren van wat je wil bereiken en dan meten of dat lukt en of je de goede stappen zet. We kunnen hier aangeven waar we ons op concentreren, waarmee we natuurlijk ook aangeven waar we verbeteringen willen zien. Maar omdat je bezig bent in een ander land, waar ondertussen ook andere ontwikkelingen plaatsvinden, cultureel en politiek – mogelijk zelfs gewelddadige ontwikkelingen – is het nog moeilijker dan in zijn algemeenheid bij het inzetten van overheidsgeld om oorzaak-gevolgrelaties aan te geven. Vragen over de evaluatie wil ik graag beantwoorden. Er zijn er natuurlijk ook altijd veel in de schriftelijke vragenrondes.
De heer De Roon vroeg naar vertrouwelijk geld. Dat is zo'n 8,5 miljoen van de 157 miljoen. Het is wel geld, maar een relatief beperkt aandeel. Dan bestaat er natuurlijk de mogelijkheid om te vragen om een vertrouwelijke beantwoording. Het is helaas zo dat in een aantal landen mensen in gevaar zouden komen en projecten onmogelijk zouden worden als we daar in de openbaarheid verslag van doen. Maar als de Kamer daar prijs op stelt, is het natuurlijk mogelijk om de informatie vertrouwelijk te ontvangen.
De heer Van Ojik vroeg of er nu aanleiding is om de richtlijnen die we hanteren voor maatschappelijk verantwoord ondernemen voor het bedrijfsleven, dus de OESO-richtlijn en de guiding principles, aan te passen. Ik heb daar niet direct een aanleiding voor. Ik zou dit ook echt in overleg met collega Kaag willen doen, omdat het primair haar beleidsterrein is. Maar ik zie dat Nederland bijvoorbeeld bij het verstrekken van overheidsinstrumenten heel kritisch kijkt of bedrijven die regels toepassen. Dus ik zie hier niet onmiddellijk aanleiding voor een aanpassing.
De voorzitter:
Meneer Van Ojik heeft een vraag.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik stel het op prijs dat de Minister dit eens met zijn collega wil opnemen. Die is misschien eerstverantwoordelijke, maar het Nationaal Actieplan Mensenrechten dat we hebben, dateert uit 2013. We hebben inmiddels een hele schat aan ervaringen opgedaan met wat wel en wat niet werkt. Er is ook nog best het nodige te zeggen over bijvoorbeeld het aantal bedrijven dat publiekelijk de OESO-richtlijnen ondersteunt. Nog niet de helft van het aantal grote bedrijven in Nederland doet dat. Ik denk dat er best veel aanleidingen zijn om dat Nationaal Actieplan Mensenrechten te actualiseren. Dat moet volgens mij ook sowieso. Ik zou de Minister dus willen vragen of hij, of de Minister van BHOS, daar toch eens serieus naar wil kijken.
Minister Blok:
Dan bespreek ik dit met de collega van BHOS. Of zij, of ik zal terugkomen op uw kernvraag: is er aanleiding om op grond van de ervaringen die we sinds 2013 hebben opgedaan nog eens naar die regels te kijken?
Ik zag dat ik nog twee vragen van de heer Koopmans had overgeslagen. Ik heb ook nog andere vragen van de heer Van Ojik, maar ik houd toch maar even de sprekersvolgorde aan. De heer Koopmans vroeg naar de prioriteiten in de Mensenrechtenraad en waarom collega Kaag de kandidatuur heeft afgetrapt. Dat laatste was heel simpel een agendakwestie. Volgens mij was het op het moment dat ik in verband met MH17 in Maleisië en Australië was. Over de prioriteiten hebben wij een mooie brochure, die ik natuurlijk graag met de Kamer deel, maar die ongetwijfeld ook op de website te vinden is. Vrijheid van meningsuiting en het tegengaan van straffeloosheid zijn klassieke punten voor Nederland, de SDG's, sterke multilaterale organisaties en bestrijding van discriminatie. Ik noemde in dit overleg ook de rol die Nederland nu pakt, niet als lid van de Mensenrechtenraad, maar omdat we onze stem daar laten horen, bijvoorbeeld over de situatie in Saudi-Arabië of China. Dat illustreert dat kritiek mogelijk is – die heeft Nederland op een aantal onderdelen van het functioneren van de Mensenrechtenraad – maar dat het wel degelijk ook een platform is waarop we effectief onze boodschap kunnen uitdragen.
De heer Koopmans vroeg ook waarom er geld uit andere fondsen dan het Mensenrechtenfonds naar mensenrechten gaat. Dat is omdat het een geïntegreerd onderdeel is van het kabinetsbeleid. De collega van BHOS, net ook al genoemd, besteedt daar belangrijke bedragen aan en ook binnen de begroting van Veiligheid en Justitie zitten mensenrechtenonderdelen.
De heer Van Ojik vroeg – zo ken ik hem – naar een bredere beschouwing over de effectiviteit van stille diplomatie. Dat ging specifiek om mensenrechten. Dat is echt een afweging die onderdeel is van het diplomatieke handwerk. We hebben het er vorige week over gehad naar aanleiding van de situatie rond de heer Memis in Turkije, waarbij ik aangaf dat ik ervan overtuigd was dat stille diplomatie verstandig was voor het uiteindelijke doel om hem weer thuis te krijgen, ook tegen de achtergrond van hoe dat eerder gegaan is. Ik gaf ook aan dat sommige gevallen in het openbaar genoemd kunnen worden, maar andere niet. De heer Voordewind begon met het voorbeeld van Asia Bibi. Heel begrijpelijk. Dat heeft hem maar ons ook lange tijd beziggehouden, waarbij ik steeds het mantra hanteerde: Nederland is achter de schermen met gelijkgezinde landen bezig, maar het helpt mevrouw Bibi en haar familie niet als ik er meer over zeg. Er was echt sprake van concrete onveiligheid, en nog steeds voor een aantal mensen. In dit geval was het onveilig voor mevrouw Bibi. Ik ga geen moment suggereren dat het het gevolg is van de Nederlandse stille diplomatie, maar het is wel een voorbeeld waarvan we gelukkig met elkaar kunnen constateren dat mevrouw Bibi is vrijgekomen en veilig het land uitgekomen. Net als een aantal andere landen heb ik voor stille diplomatie gekozen. Maar het is niet met een schaartje te knippen. Het is een heel lastige afweging. Maar je kunt daarvan wel met overtuiging zeggen dat stille diplomatie regelmatig effectief is gebleken.
Dan vroeg de heer De Roon om in te gaan op de term «autocratisch narratief» waarover we ons zorgen maken. Onze leidraad bij het beoordelen van en het actie ondernemen met betrekking tot mensenrechten, is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens – daar begon ik ook mee – omdat Nederland die verklaring en het woord «universeel» cruciaal vindt. Bij de oprichting van de Verenigde Naties, – de heer Van Helvert ging erop in dat een paar landen tegen hebben gestemd – zijn de mensenrechten universeel verklaard. Ze maken dus wel degelijk onderdeel uit van de geboortepapieren van de Verenigde Naties. We hebben inderdaad te maken met een tijdstip in de geschiedenis, waarop die universaliteit, het overal opkomen voor de rechten van minderheden, persvrijheid of godsdienstvrijheid, bewust ter discussie wordt gesteld door autocratische landen. «Autocratisch narratief» houdt dus in dat de regering van een land, al of niet bij meerderheid gelegitimeerd, bepaalde universele mensenrechten buiten de orde wil verklaren of in ieder geval ondergeschikt aan andere belangen wil verklaren. Daar kiest de Nederlandse regering nadrukkelijk niet voor. Dat doen we gelukkig samen met een heel aantal andere landen, die ervan overtuigd zijn dat dat zowel in het belang is van de mensen die te maken hebben met onderdrukking of mensenrechtenschendingen, als in het belang van Nederland als open land, dat alleen optimaal kan functioneren in een wereld waar afspraak afspraak is, juist ook op het gebied van mensenrechten. Het is ook een punt van eigenbelang dat wij blijven opkomen voor de universele mensenrechten. Vandaar dat dit een speerpunt is.
Voorzitter, hiermee hoop ik de vragen in eerste termijn beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de collega's. Ik stel voor om even te schorsen, zodat u voor de tweede termijn misschien nog moties kunt uitwisselen, maar daar was u al mee bezig. Ik stel voor om tot 20.50 uur te schorsen, en dan gaan we door met de tweede termijn.
De heer Van Helvert (CDA):
Het kan zijn dat ik niet goed heb opgelet, maar heeft de Minister nu iets gezegd over mijn oproep om een internationaal onderzoek te doen naar de Plaasmoorde in Zuid-Afrika? Als dat wel zo is, dan moet ik het even terugluisteren, want dan heb ik niet goed opgelet. Maar ik meen dat ik daar niets over heb gehoord.
Minister Blok:
Dat klopt. Daar kom ik in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Daar komt de Minister in de tweede termijn op terug.
De vergadering wordt van 20.45 uur tot 20.51 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef voor de tweede termijn als eerste het woord aan de heer Koopmans namens de VVD.
De heer Koopmans (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Ik zal heel kort resumeren. Het is belangrijk dat we hier allemaal erkennen dat mensenrechten fundamenteel belangrijk zijn. Ik zou er alleen nog als conclusie van dit debat aan willen toevoegen dat we moeten focussen op waar we echt een verschil kunnen maken. We moeten dus selectief zijn. We moeten misschien soms selectief zijn in onze verontwaardiging. Daar moeten we ook een beetje gedoseerd mee omgaan. Maar we moeten vooral selectief omgaan met de middelen die we hebben, namelijk met het geld en met de diplomatieke en de politieke druk. Dat betekent dat we soms moeten kiezen. Laat ik het debat niet heropenen, maar wat je op een bepaald moment belangrijk vindt, kan niet altijd je focus zijn. Er moet iets van structuur en een tijdslijn in zitten. Er moet iets van een keuze in zitten. Je kan niet zeggen: vandaag is Guatemala belangrijk en gaan we daarnaartoe, maar morgen is Papoea-Nieuw-Guinea belangrijk en dan gaan we daarnaartoe. Nee, je moet kiezen.
De VVD kiest duidelijk eerst voor waar wijzelf en Nederland verantwoordelijk voor zijn. Dan kiezen we voor datgene wat hier onmiddellijk nabij is en wat invloed op ons heeft. Denk maar aan de mensen die verdrinken in de Middellandse Zee en aan de afschuwelijke mensensmokkel. Ik denk dan ook aan de ring rond Europa, iets breder. We hebben het nu over de afschuwelijke gebeurtenissen recentelijk in Sudan en we hebben het over de afschuwelijke situatie in Libië. Daar moeten we ons op focussen. En verder moeten we ons focussen op die misdaden die plaatsvinden buiten die ring – dus veel verder weg – maar die zo fundamenteel zijn dat we ze niet kunnen laten liggen, omdat wij een land zijn van internationaal recht en van sterke waarden. Maar we zijn ook een land dat keuzes maakt.
Daarom ben ik heel blij dat de Minister heeft toegezegd dat hij zal onderzoeken of hij gelijkgezinde landen kan vinden die samen met Nederland werk zouden kunnen maken van een procedure bij het Internationaal Gerechtshof voor Myanmar. Het gaat dus niet om het Internationaal Strafhof, want daar wordt al aan gewerkt. Bij het Internationaal Gerechtshof kan Myanmar mogelijk als staat kan worden aangesproken op genocide en kunnen ook voorlopige maatregelen worden genomen. Ik ben blij dat de Minister dit heeft toegezegd. In principe zou ik een toezegging niet nog eens lastigvallen met een motie op precies dat terrein, maar met uw welnemen, voorzitter, doe ik dat nu toch. Maar dat doe ik alleen om aan te geven dat er heel brede steun is in de Kamer voor hetgeen we voorstellen.
De motie luidt als volgt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er ten aanzien van de Rohingyabevolking in Myanmar ernstige vermoedens van genocide zijn, mogelijk met staatsverantwoordelijkheid;
overwegende dat er mogelijk een rechtsbasis is in het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide om Myanmar hierop aan te spreken bij het Internationaal Gerechtshof en te verzoeken om voorlopige maatregelen;
verzoekt de regering te onderzoeken of er een realistische mogelijkheid is een dergelijke zaak met een voldoende en divers aantal gelijkgezinde landen aan te brengen bij het Internationaal Gerechtshof,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans, Van Helvert, Voordewind, Van Ojik, Van der Staaij, Sjoerdsma, Ploumen en Karabulut.
Zij krijgt nr. 248 (32 735).
Dank u wel, meneer Koopmans. O, meneer Van Helvert, had u nog een vraag aan de heer Koopmans?
De heer Van Helvert (CDA):
Ja. Het is een drukke boel voor een voorzitter. De motie over Myanmar heb ik uiteraard ondersteund. Dat was goed. Maar ik wil het nog even hebben over de opmerking die de heer Koopmans maakte over Guatemala. Hij zei: we kunnen niet even kiezen om naar Guatemala te gaan, want dat zou geen focus aanbrengen. Als dat inderdaad zo was, zou ik het eens zijn met de heer Koopmans. Maar Nederland bemoeit zich al decennia enorm met de situatie in Guatemala, met name met de commissie die straffeloosheid in Guatemala tegengaat. We zien nu dat al het werk en al het geld en alle effort die Nederland erin heeft gestoken, in zeer korte tijd tenietgedaan wordt. Vindt de heer Koopmans in dat licht nog dat we niets meer in Guatemala moeten doen?
De heer Koopmans (VVD):
Dat heb ik niet gezegd, maar dit is wel een mooie sprong terug naar het belangrijke debat dat we hadden over focus. Focus betekent niet dat je even zegt welke 300 dingen je niet doet. Daar gaat het niet om. Het gaat erom dat je aandacht geeft aan datgene waarin je een verschil kan maken. Dat is van meer afhankelijk dan simpelweg van het feit dat je dat op dat moment belangrijk vindt. Als wij een serieus beleid hebben, moet dat bestendig en duurzaam zijn en gebaseerd zijn op bepaalde duurzame uitgangspunten. Als de heer Van Helvert kiest voor het uitgangspunt dat we daar al een tijd zitten, dan kan dat een focus van hem zijn. Als de heer Van der Staaij zegt dat hij het belangrijk vindt dat Nederland ergens een geschiedenis heeft, kan dat ook een focus zijn. Maar ik denk dat we een regeringsbeleid moeten hebben dat een keuze maakt uit dit alles. De keuze die de VVD voorstaat is dat waar we zelf verantwoordelijk voor zijn, dat wat ons direct raakt, dat wat bij ons in de buurt zit en verder dat wat echt fundamenteel is. En op het punt van Guatemala... Daar waar we al geïnvesteerd hebben, moeten we die investeringen zeker verder laten doorwerken, maar laten we vervolgens wel een keuze maken, want er is altijd wel iets en mensenrechten zijn zo belangrijk dat we verder moeten gaan dan dat wat op dat moment net even belangrijk lijkt.
De heer Van Helvert (CDA):
De heer Koopmans zegt: focus is niet je richten op die 300 dingen die je niet doet. Dat vind ik een heel terechte constatering. Daarom ben ik wel blij dat ik in eerste instantie niet heb geantwoord op de dubbele vraag: wat ga je nou niet doen, meneer Van Helvert? Die vraag stelde de heer Koopmans mij, dus het is goed dat ik daar niet op ben ingegaan. Maar het feit op zich dat we daar al een tijd zitten is geen uitgangspunt. Het uitgangspunt is dat de Nederlandse eilanden van het Koninkrijk daar vlakbij zijn en dat dat een reden is waarom Nederland daar wel een duidelijke band en een taak heeft. Ziet de heer Koopmans dat ook?
De heer Koopmans (VVD):
Dan stelt de heer Van Helvert eigenlijk zijn eigen vraag. Als hij stelt dat we alles in de buurt van het Nederlandse grondgebied per definitie in onze focus moeten houden, hebben we al een hele hoop. Dan hebben we in ieder geval alles hier in de buurt, maar ook alles in het Caribische gebied. Hij trekt ook Zuid-Amerika en Midden-Amerika erbij. Hij heeft zelf al Zuid-Afrika genoemd. Dan wordt het wel heel groot. Dan is de vraag weer: wat wilt u dan niet? Ik zal de heer Van Helvert niet vragen wat hij allemaal niet wil, maar dan gaat het erom wat hij wel wil. Dan moet u dus focus hebben. Dan kunt u niet zeggen: alles is belangrijk, behalve misschien iets wat ergens midden in de Grote Oceaan ligt. Want dat is de consequentie als hij zegt dat alles wat hij op dat moment belangrijk vindt, binnen zijn focus valt.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koopmans. Het woord is aan de heer Van Ojik.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister. Ik moet snel zijn, want ik heb vier moties. Ik heb uit dit debat geconcludeerd dat met betrekking tot de inzet van de Koningin als speciaal VN-gezant alles eigenlijk bij het oude blijft. Ik vind dat jammer. Ik denk dat er op basis van alles wat we de afgelopen dagen hebben meegemaakt, reden is om überhaupt wat vaker die politieke afweging te maken. Maar ik denk ook dat het belangrijk is dat deze discussie ons niet afleidt van datgene waar het uiteindelijk om gaat: het regime in Saudi-Arabië, de verschrikkelijke moord en de verantwoordelijkheid daarvoor – of althans het geloofwaardige bewijs, zoals de VN-gezant zegt, voor de verantwoordelijkheid daarvoor – van de kroonprins van Saudi-Arabië. Ik heb daarover de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er volgende VN-rapporteur geloofwaardig bewijs is dat de Saudische staat verantwoordelijk is voor de moord op Jamal Khashoggi;
van mening dat deze vaststelling niet zonder gevolgen kan blijven;
verzoekt de regering in EU-verband met spoed te werken aan een geloofwaardig pakket van maatregelen waardoor wordt onderstreept dat deze moorddadige praktijk volstrekt onacceptabel is, en hierover de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 249 (32 735).
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Op hetzelfde onderwerp: de VN-rapporteur doet naar mijn smaak een aantal uitstekende aanbevelingen om de VN robuuster te maken op het gebied van het tegengaan van straffeloosheid. Vandaar de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de VN recentelijk een rapport heeft gepubliceerd over de moord op Jamal Khashoggi;
constaterende dat het VN-rapport een sterkere rol voor de VN in het tegengaan van straffeloosheid aanbeveelt;
verzoekt de regering de aanbevelingen ter versterking van de rol van de VN in het tegengaan van straffeloosheid te ondersteunen en in VN-verband de instelling van deze instrumenten te agenderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 250 (32 735).
De heer De Roon (PVV):
Een puntje van orde. Ik ondersteun de indiening van de motie, maar over mijn oordeel over de motie als zodanig laat ik me nog even niet uit.
De voorzitter:
U hebt helemaal gelijk. Ik moet zeggen «de indiening». Dank u wel.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Nou had ik helemaal op de PVV gerekend in dezen. Dat is en passant toch wel een teleurstelling.
De voorzitter:
Maar goed, de indiening van de motie wordt in voldoende mate ondersteund en daarmee maakt ze onderdeel uit van de beraadslaging.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Dat is het goede nieuws. Ik zet me eroverheen en ik ga door. Ik heb een motie die, zeg ik er eerlijkheidshalve bij, uit de koker van mevrouw Ploumen komt, maar die ik mede namens haar ga indienen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat vrouwelijke journalisten als gevolg van persoonsgerichte, seksistische en seksuele (online)bedreigingen zich niet meer durven uiten, onderwerpen gaan vermijden of zelfs besluiten te stoppen;
constaterende dat in het mensenrechtenbeleid de veiligheid van journalisten prioritair is;
verzoekt de regering te onderzoeken of er specifiek beleid kan worden ontwikkeld om vrouwelijke journalisten te beschermen en weerbaar te maken tegen onlinebedreigingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Ploumen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 251 (32 735).
De heer Van Ojik (GroenLinks):
En dan mijn laatste motie. Ik zou me kunnen voorstellen dat de Minister, net zijn antwoord gehoord hebbende over het bedrijfsleveninstrumentarium, eerst met de Minister van BuHa-OS wil overleggen, maar dan hoor ik het wel.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het laatste Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven uit 2013 stamt;
overwegende dat het kabinet zich beraadt op herziening van het Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven;
verzoekt de regering, bij de vernieuwing van het Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven extra maatregelen te nemen zodat de verantwoordelijkheid van bedrijven voor het naleven van mensenrechten wordt gewaarborgd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 252 (32 735).
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Sjoerdsma.
De heer Sjoerdsma (D66):
Dank, voorzitter. Dank ook aan de Minister voor zijn beantwoording in de eerste termijn. Als één ding duidelijk is geworden, is dat wel het grote belang dat zowel de Kamer als het kabinet hecht aan het wereldwijd bevorderen van mensenrechten. De een vraagt om meer focus, de ander om verlegging van de focus, maar ik denk wel dat over het algemeen de focus die het kabinet heeft gekozen op breed draagvlak en waardering kan rekenen.
Voorzitter. De strijd voor mensenrechten moeten we elke dag voeren. Dat betekent ook dat we af en toe scherper moeten zijn op de dingen die wij misschien wat onhandig doen. Vandaar de motie over Saudi-Arabië. Ik heb de motie van collega Van Ojik over het onderzoek naar de moord op Khashoggi en de gevolgen die we daaraan moeten geven getekend. Dat is de belangrijkste kant, maar we moeten zelf intern de boel ook goed regelen. Daarom heb ik de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de ontmoeting tussen Koningin Máxima en de kroonprins van Saudi-Arabië tot onterechte kritiek heeft geleid;
overwegende dat de regering niet in staat is gebleken de Koningin te behoeden voor een dergelijke kwetsbare situatie;
verzoekt de regering de politieke verantwoordelijkheid voor het inschatten en voorkomen van risico's met betrekking tot nevenfuncties van leden van het Koninklijk Huis beter te borgen en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 253 (32 735).
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat een groot deel van de kritiek terecht was, namelijk dat deze ontmoeting nooit had mogen plaatsvinden. Ik vraag mij dus af wat de heer Sjoerdsma bedoelt met «onterechte kritiek».
De heer Sjoerdsma (D66):
Dan heb ik mij versproken. «Terechte» bedoelde ik. Excuus.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dan is het goed.
De heer Sjoerdsma (D66):
Dank dat we dit voor de Handelingen hebben mogen rechtzetten.
De voorzitter:
De heer Koopmans heeft ook nog een vraag.
De heer Koopmans (VVD):
Ik hoop dat ik de heer Sjoerdsma zo kan begrijpen dat hij wil pleiten voor de mogelijkheid van leden van ons Koninklijk Huis om wel gewoon gevoelige politieke dingen te doen. Los van of deze motie het haalt of niet en los van hoe hij die nu presenteert, denk ik dat het heel belangrijk is dat leden van ons Koninklijk Huis gewoon kunnen optreden voor dat soort fundamentele dingen als waar wij allemaal voor staan, bijvoorbeeld het werken aan het verminderen van de onderdrukking van vrouwen en het beperken van de armoede in de wereld. Dat soort dingen. Ik vrees dat als de heer Sjoerdsma het zo uitlegt als hij nu lijkt te doen, hij eigenlijk bepleit dat dat niet meer kan.
De heer Sjoerdsma (D66):
Volgens mij ben ik daar zelf ook in mijn eerdere inbreng vrij duidelijk over geweest, ook in mijn interrupties richting de Minister. Ik deel de mening van de Minister niet dat als deze situatie zich opnieuw zou voordoen, de Minister dezelfde afweging moet maken. Ik denk dat de Minister dan een andere afweging zal moeten maken. Dat lijkt mij zijn taak als «politieke beschermheer» van onze Koningin, om het zo te zeggen, als politiek verantwoordelijke voor wat onze Koningin doet. Zij werkt al tien jaar naar ieders tevredenheid als VN-gezant aan financiële inclusiviteit. Dat is waardevol. Het is wel net zo waardevol dat wij een Koningin hebben die wordt behoed voor dit soort kwetsbare posities. Mijn motie zegt: dit nooit meer op deze manier; kabinet, laat zien hoe u dat regelt. Dat is wat mijn motie zegt.
De voorzitter:
Laten we dit kort houden, meneer Koopmans.
De heer Koopmans (VVD):
Ja, dat zou ik heel mooi hebben gevonden.
Laat duidelijk zijn dat het voor werk zoals nu door de VN-gezant wordt gedaan, noodzakelijk is om met mensen te praten die heel ver van ons af staan, zelfs mensen die verdacht worden van afschuwelijke misdaden zoals meneer Khashoggi overkomen zijn. En laat duidelijk zijn dat het dus noodzakelijk is, ook voor Koningin Máxima, om in wat voor gevallen dan ook met dictators, met oorlogsmisdadigers mogelijk zelfs, te praten. Dat zijn namelijk de mensen die mogelijk kunnen bijdragen aan het stoppen van de afschuwelijke dingen die ze doen. Is de heer Sjoerdsma dat met mij eens?
De heer Sjoerdsma (D66):
De heer Koopmans draait het een beetje om. Nu lijkt het alsof het doel van het speciaal gezantschap praten met verschrikkelijke mensen is, terwijl het mandaat van deze VN-vertegenwoordiger financiële inclusiviteit is. Het gaat dus over toegang tot bankrekeningen, tot leningen, tot mogelijkheden tot ondernemerschap. Voor de duidelijkheid: dat is het onderwerp waar onze Koningin het in haar functie van VN-gezant over heeft. Ik wil graag dat zij dat kan doen op de manier waarop zij dat de afgelopen tien jaar heeft gedaan. Die manier lag niet gevoelig ten opzichte van ons buitenlands beleid, leidde niet tot dit soort ophef en ook niet tot een Saudische propagandashow. Dat is de afgelopen jaren hartstikke goed gelukt. Ik zou zeggen: breng dat regime terug, maak het een stukje beter, leg dat vast en geef het aan de Kamer.
De voorzitter:
Dan vraag ik nu of de indiening van deze motie in voldoende mate wordt ondersteund. Dat is het geval. Dan maakt zij deel uit van de beraadslagingen. Meneer Sjoerdsma, heeft u nog een motie?
De heer Sjoerdsma (D66):
Ja, voorzitter. Ik heb ook wat gezegd over straffeloosheid. Zeker in verband met Sudan ligt mij dat onderwerp zeer na aan het hart. Ik heb daar tussen 2005 en 2007 namelijk af en toe mogen werken en veel van de mensen in de vluchtelingenkamp die ik toen heb gesproken, waren zeer weerbaar, maar hadden eigenlijk geen enkele hoop dat de brute dictator die verantwoordelijk was voor genocide en het verbranden van hutjes – op satellietbeelden waren de zwarte vlekken zelfs te zien – ooit voor het gerecht zou komen. Om deze mensen niet teleur te stellen, dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de militaire transitieraad van Sudan de mensenrechten in Sudan ernstig schendt;
overwegende dat het Sudanese volk vraagt om vrije verkiezingen en de komst van een burgerregering;
overwegende dat het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd tegen Al-Bashir, dat geldt zolang Al-Bashir niet in Sudan wordt berecht wegens genocide en misdaden tegen de menselijkheid;
verzoekt de regering binnen de Europese Unie te pleiten voor persoonsgerichte sancties tegen sleutelpersonen van het Sudanese leger die vrije verkiezingen blokkeren en die de uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof tegenhouden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma, Van Helvert, Voordewind, Van Ojik, Van der Staaij en Karabulut.
Zij krijgt nr. 254 (32 735).
De heer Sjoerdsma (D66):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Omwille van de tijd heb ik twee moties die ik meteen ga voorlezen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de gelijke rechten voor lhbti's en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging speerpunten zijn van het Nederlandse mensenrechtenbeleid;
overwegende dat Nederland de doodstraf in alle gevallen afkeurt;
verzoekt de regering het initiatief te nemen tot een internationale campagne en het vormen van een coalitie om de doodstraf op afvalligheid, niet-gelovig zijn, bekering tot een ander geloof en op homoseksualiteit, alsook de strafbaarstelling hiervan in het algemeen, in zowel praktijk als in wetgeving tegen te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Sjoerdsma, Van Ojik, Van Helvert, Koopmans en Karabulut.
Zij krijgt nr. 255 (32 735).
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel. De tweede motie luidt als volgt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in ruim 70 landen blasfemie op een of andere wijze strafbaar is gesteld en dat in veel van deze landen de wetgeving wordt misbruikt om religieuze minderheden te onderdrukken;
overwegende dat het Nederlandse mensenrechtenbeleid vrijheid van godsdienst en levensovertuiging als speerpunt heeft;
verzoekt de regering in haar mensenrechtenbeleid versterkte aandacht te geven aan de wereldwijde afschaffing van blasfemiewetten en hiervoor in Europees en VN-verband steun te vergaren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Sjoerdsma, Van Helvert, Van der Staaij en Koopmans.
Zij krijgt nr. 256 (32 735).
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Voordewind. De heer Van der Staaij.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil de Minister danken voor de beantwoording en mij beperken tot één motie, en een opmerking, dan wel vraag.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland wel projecten financiert op het gebied van de vrijheid van religie en levensovertuiging in Egypte en Pakistan, maar niet in andere landen in het Midden-Oosten waar de godsdienstvrijheid onder druk staat, zoals Irak, Syrië, Iran en Saudi-Arabië;
overwegende dat het hierbij gaat om zowel de bescherming van gelovigen als van niet-gelovigen tegen de inperking van hun vrijheid;
verzoekt de regering proactief naar mogelijkheden te zoeken om vanuit het Mensenrechtenfonds ook in andere landen in het Midden-Oosten projecten ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging te ondersteunen, en de Kamer hierover voor de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Voordewind en Van Helvert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 257 (32 735).
De heer Van der Staaij (SGP):
Dan nog een opmerking over het gesprek van de dag: de kwestie van het gesprek van onze Koningin met de Saudische kroonprins. Ik heb goed naar de Minister geluisterd. Ik vind het een verdedigbare keuze die gemaakt is. Tegelijkertijd blijft het vragen oproepen of er niet meer mogelijkheden zijn om de kans dat de Koningin in politiek vaarwater belandt, te verkleinen. De motie gaat met het beter borgen wel weer een stap verder, maar ik ben wel benieuwd of de Minister deze mogelijkheden verder zou willen bezien.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer De Roon.
De heer De Roon (PVV):
Dank u, voorzitter. Eerst nog even over Máxima en Bin Salman. De Minister probeert de functies van Máxima te scheiden door te zeggen dat ze VN-gezant is én Koningin; als we dat functioneren als Koningin gaan vermengen met het verhaal van de VN-gezant, dan wordt het een slechte situatie. Hij houdt het daarom gescheiden. Ik zeg via u, voorzitter, tegen de Minister dat je dat niet kúnt scheiden. Waarom niet? Omdat mevrouw Máxima VN-gezant is geworden en is gebleven, omdat ze eerst prinses der Nederlanden was en daarna Koningin der Nederlanden. Dat is de reden dat zij die functie heeft. Het is ook logisch, want met die titel gaan alle deuren voor haar open, zelfs die van Bin Salman, die dan met graagte zegt: laten we het in een openbare sessie doen. Zo geslepen is hij wel, want zo komt er een mooie foto. Daarmee is even de aandacht afgeleid van alle ellende die Bin Salman over zich heen krijgt. Ik ben van mening dat de Minister echt verkeerde keuzes maakt. Ik ga de motie die hierover is ingediend natuurlijk goed bestuderen. Maar ik vind echt dat de regering hier voorzichtiger en terughoudender mee moet omgaan in de toekomst.
Dan de uitspraak van de Minister dat hij eigenlijk niet kan aangeven wat het effect is in de zin van verbetering van de mensenrechten van die 158 miljoen die aan subsidies is uitgedeeld. Dat is een eerlijk antwoord, maar het is natuurlijk ook een onbevredigend antwoord, want dat betekent in wezen dat de Minister zegt: ik heb 158 miljoen uitgegeven omdat ik er een goed gevoel bij heb en ik hoop er qua effecten verder maar het beste van. Zo kunnen we toch niet werken? Dat is dus de reden waarom ik de Minister nu vraag om de gegevens die ik heb gevraagd over al die projecten – allemaal, van alle zestien pagina's – gewoon op papier aan de Kamer te leveren. De Minister heeft gezegd dat hij bereid is om dat te doen met de vertrouwelijke rapporten, de vertrouwelijke projecten. Ik wil dat hij dat voor alle projecten doet: waar is het geld aan uitgegeven, wat is dat voor project, wie heeft het geld gekregen en is er in ieder geval enig tastbaar resultaat van elk project? De Minister zegt dat hij dat wil doen als de commissie daarom vraagt. Ik weet niet of de commissie daarom vraagt, maar ik vraag daar nu om als Kamerlid en ik heb gewoon recht op informatievoorziening door de Minister. Ik vraag hem dus om toe te zeggen dat hij dat gaat doen.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Karabulut.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, allereerst twee moties voor rechtvaardigheid voor de weduwen en kinderen van door Nederland geëxecuteerde Indonesiërs.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een civielrechtelijke regeling is getroffen voor weduwen van door Nederland geëxecuteerde Indonesiërs;
overwegende dat deze regeling later dit jaar afloopt;
verzoekt de regering de civielrechtelijke regeling opnieuw te verlengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 258 (32 735).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een civielrechtelijke regeling is getroffen voor weduwen van door Nederland geëxecuteerde Indonesiërs;
overwegende dat deze regeling niet geldt voor kinderen van geëxecuteerden;
verzoekt de regering de civielrechtelijke regeling uit te breiden zodat ook kinderen zich hierop kunnen beroepen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 259 (32 735).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de speciale VN-rapporteur voor buitengerechtelijke executies stelt dat er overtuigend bewijs is dat de kroonprins van Saudi-Arabië, Mohammed bin Salman, en andere Saudische hoogwaardigheidsbekleders verantwoordelijk zijn voor de moord op de journalist Jamal Khashoggi;
constaterende dat de VN-rapporteur concludeert dat de Saudische en Turkse onderzoeken naar de moord niet voldoen aan de internationale standaarden;
verzoekt de regering zich in internationaal verband hard te maken voor nieuw onafhankelijk onderzoek naar de moord, zoals aanbevolen in het rapport van de VN-rapporteur,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 260 (32 735).
Mevrouw Karabulut (SP):
Als laatste hierover: de uitleg en de verdediging van de Minister zijn niet goed. De Minister en de Minister-President hebben een kapitale fout gemaakt door niet voor dit gesprek tussen Koningin Máxima en Mohammed bin Salman te gaan liggen. De Minister zegt: wij wilden niet dat zij politiek betrokken zou worden. Het resultaat is dat ze onderwerp is van politieke discussie. De Minister zegt: wij wilden niet dat de Koningin hiermee in gevaar zou komen en dat haar rol als VN-rapporteur ter discussie zou worden gesteld. Volgens mij heeft de Minister die discussie geopend.
Tot slot: wat ik nog het meest treurige van alles vind, is dat hiermee een podium is gegeven aan deze prins, Mohammed bin Salman, die verantwoordelijk is voor het op alle mogelijke manieren schenden van de internationale rechtsorde, die kinderen in Jemen vermoordt, die met zijn staat verantwoordelijk is voor de gruwelijke moord op Khashoggi en die ook vrouwenrechtenactivisten in het gevang gooit omdat zij meer en betere rechten willen. Dit is onacceptabel. Ik had gewild dat de Minister dat hier ruiterlijk zou toegeven en dat de Minister-President had gezegd: dit gaan we zo niet meer doen. Maar zij blijven halsstarrig volhouden.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, wilt u afronden?
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat doet mij twijfelen aan de inzet van het kabinet op het mensenrechtenbeleid.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Helvert.
De heer Van Helvert (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Omdat de Minister in eerste instantie niet is ingegaan op mijn vragen over Zuid-Afrika, heb ik daarover twee moties. Ik hoop dat u mij toestaat om, indien nodig, nog een interruptie te plaatsen tijdens het betoog van de Minister. Ik dien in totaal drie moties in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in Zuid-Afrika in de afgelopen twintig jaar duizenden blanke boeren zijn vermoord;
constaterende dat in diezelfde periode tienduizenden blanke boeren Zuid-Afrika ontvlucht zijn, waardoor de Zuid-Afrikaanse boerenpopulatie met ongeveer de helft gedaald is tot 30.000 boeren;
constaterende dat het aantal aanvallen op boerderijen in Zuid-Afrika ten opzichte van 2015 fors gestegen is;
constaterende dat de Zuid-Afrikaanse regering bovendien de blanke boeren dreigt met landonteigening zonder compensatie;
verzoekt de regering te pleiten voor internationaal onderzoek naar de aanvallen op blanke boeren in Zuid-Afrika,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Helvert en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 261 (32 735).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering en de meerderheid van het parlement in Zuid-Afrika over willen gaan tot landonteigening van blanke boeren zonder compensatie en daartoe een grondwetswijziging die daartoe in voorbereiding is, niet eens nodig achten;
constaterende dat zowel de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als het Afrikaans Handvest voor de Mensenrechten willekeurige ontneming van eigendom verbieden en al helemaal op basis van huidskleur;
verzoekt de regering, bilateraal en in internationale fora, duidelijk stelling te nemen dat de voorgenomen landonteigening van blanke boeren in Zuid-Afrika, zonder compensatie, in strijd is met de mensenrechten, en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om ervan af te zien,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Helvert en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 262 (32 735).
De heer Van Helvert (CDA):
Tot slot, om onduidelijkheid te voorkomen rond het onderwerp, wil ik uitspreken dat de internationale inspanningen van onze Koningin zeer worden gewaardeerd en dat wij als Kamer van mening zijn dat zij dit moet blijven doen. Daarom heb ik de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat de internationale inspanningen van de Koningin zeer worden gewaardeerd;
roept het kabinet op om ervoor zorg te dragen dat zij dit kan blijven doen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Helvert en Koopmans. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 263 (32 735).
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik wil de heer Van Helvert vragen wat dit met mensenrechten te maken heeft.
De heer Van Helvert (CDA):
Dat is een heel goede vraag. Wij hadden hier vandaag eigenlijk de nota mensenrechten op de agenda staan. Hoewel ik dat in mijn inbreng in eerste instantie niet heb genoemd – ik sprak over alle mensenrechtenschendingen over de hele wereld – vroeg de heer Van Ojik mij wat ik vond van de situatie van onze Koningin en die kroonprins. Daarover is hier een hele discussie ontstaan. Ik heb nog niet helemaal helder wat alle moties nu precies betekenen en waar ik voor of tegen zou kunnen stemmen. Om te voorkomen dat ik in de Kamer niet de mogelijkheid heb om precies te zeggen wat ik ervan vind – namelijk dat ik zeer waardeer wat de Koningin doet en dat ik vind dat het kabinet moet zorgen dat zij dit kan blijven doen – heb ik ervoor gekozen om een eigen motie over deze kwestie in te dienen. Ik kan op dit moment namelijk niet inschatten of al die andere moties over dit onderwerp, net als een aantal ideeën en uitspraken over dit onderwerp die ik zag passeren, hetzelfde zeggen. Mocht blijken dat wij moties beter kunnen samenvoegen, of dat wij een nieuwe en betere motie kunnen indienen, dan kunnen wij dat altijd doen.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Dat valt altijd te proberen, maar die kans lijkt mij klein, want alle moties gaan juist over het effect van het gesprek op de positie van de kroonprins, die verantwoordelijk is voor de moord op Khashoggi. Vandaar mijn vraag. Maar ik begrijp dat de heer Van Helvert eigenlijk zegt dat het niets met mensenrechten te maken heeft. Hij is uiteraard vrij om elke motie in te dienen die hij wil indienen, maar het was meer mijn nieuwsgierigheid.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik vind de motie sympathiek, maar ik vraag de heer Van Helvert welke actie precies van de regering verlangd wordt. Valt daar ook onder, wat ik in mijn interruptie suggereerde, te onderzoeken of de kans dat er vermenging met politieke kwesties plaatsvindt verder kan worden verkleind? Valt het onderzoeken daarvan daaronder?
De heer Van Helvert (CDA):
Ik vind dit een goede vraag. Omdat het zo nauw luistert, vind ik het heel lastig om in korte tijd alle moties te beoordelen en precies te bepalen wat nu de goede en juiste woorden zijn. Ik wil niet dat de Koningin in een kwetsbare positie wordt gebracht. Daarom kies ik er nu dus even voor om een motie te nemen die precies mijn eigen gevoel en eigen woorden verwoorden. Ik heb al gezegd, ook net in de beantwoording richting de heer Van Ojik, dat ik bereid ben om na deze vergadering te kijken of we tot iets gezamenlijks kunnen komen, maar ik wil niet in de situatie komen dat ik alleen maar tegen andermans moties mag stemmen en niet kan zeggen wat ik er zelf van vind.
De voorzitter:
Iedereen wil hier nu iets over zeggen, maar ik zou het hierbij willen laten en u willen vragen of u de indiening van deze motie in voldoende mate ondersteunt. Dat is het geval. Dan maakt deze onderdeel uit van de beraadslaging. We wachten de reactie van de Minister zo meteen af.
Dan zijn we hiermee aan het einde aan de termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk naar de Minister. U heeft nog niet alle moties. Dan wachten we even.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister.
Minister Blok:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal ingaan op de ingediende moties en nog enkele gestelde vragen. De eerste motie op stuk nr. 248 van de heer Koopmans, die breed ondertekend is, verzoekt de regering te onderzoeken of het een realistische mogelijkheid is om een dergelijke zaak – de zaak Myanmar voor het Internationaal Gerechtshof – met voldoende gelijkgestemde landen aan te brengen bij het Internationaal Gerechtshof. Dat doe ik graag, dus ik laat deze motie aan het oordeel van de Kamer.
De motie-Van Ojik/Sjoerdsma op stuk nr. 249 verzoekt de regering in EU-verband met spoed te werken aan een geloofwaardig pakket maatregelen waardoor wordt onderstreept dat deze moorddadige praktijk volstrekt onacceptabel is en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren. Deze gaat over de moord op de heer Khashoggi. Een oproep om dat in EU-verband te doen, is in lijn met mijn inzet. Ook deze motie laat ik graag aan het oordeel van de Kamer.
De derde motie op stuk nr. 250 van de heer Van Ojik samen met mevrouw Karabulut verzoekt de regering de aanbevelingen ter versterking van de rol van de VN in het tegengaan van straffeloosheid te ondersteunen en in VN-verband de instelling van deze instrumenten te agenderen. Ook deze motie is in lijn met de regeringsinzet en het oordeel laat ik dus aan de Kamer.
De motie-Van Ojik/Ploumen op stuk nr. 251 verzoekt de regering te onderzoeken of er specifiek beleid kan worden ontwikkeld om vrouwelijke journalisten te beschermen en weerbaar te maken tegen online bedreigingen. Zoals de Kamer weet is de positie van journalisten speerpunt van het regeringsbeleid en hebben wij geen onderzoek nodig om dat speerpunt ook invulling te geven. De motie is wat mij betreft overbodig. Volgens mij betekent dat in Kamerterminologie dat ik haar om die reden moet ontraden, dus niet omdat we dat niet willen doen, maar omdat we het al doen.
De motie op stuk nr. 252 van de heer Van Ojik en mevrouw Karabulut verzoekt de regering bij vernieuwing van het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten extra maatregelen te nemen zodat de verantwoordelijkheid van bedrijven voor het naleven van mensenrechten wordt gewaarborgd. Zoals de heer Van Ojik al voorspelde wil ik hierover kunnen overleggen met collega Kaag. Ik ga mijn best doen dat deze week te doen. Ik weet niet helemaal of zij nu de wereld rondvliegt, maar u krijgt van mij een schriftelijke reactie. Ik verzoek u de motie aan te houden.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik stel het zeer op prijs dat de Minister dit toezegt. Ik hoop dat het deze week lukt en zo niet, dan ga ik de motie aanhouden zodat we de reactie van de Minister kunnen afwachten.
Minister Blok:
Dan een motie op stuk nr. 253 van de heer Sjoerdsma en de heer Van Ojik. De motie verzoekt de regering de politieke verantwoordelijkheid voor het inschatten en voorkomen van risico's met betrekking tot nevenfuncties van leden van het Koninklijk Huis beter te borgen en de Kamer hierover te informeren. Dit naar aanleiding van het gesprek tussen de Koningin en de kroonprins van Saudi-Arabië. Ik heb aangegeven dat dat gesprek onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden binnen de kaders die de regering daarvoor gesteld heeft. Ik deel niet de eerste constatering dat dat tot terechte kritiek heeft geleid. Ik deel ook niet dat er vervolgens een andere of betere borging plaats moet vinden. Deze motie ontraad ik.
Dan de volgende motie op stuk nr. 254 van de heer Sjoerdsma met betrekking tot Sudan. Deze verzoekt de regering binnen de EU te pleiten voor persoonsgerichte sancties tegen sleutelpersonen van het Sudanese leger, die vrije verkiezingen blokkeren en uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof tegenhouden. Ik heb een kanttekening over de volgorde. De Afrikaanse Unie is nu in gesprek met het bewind in Sudan. Ik heb de Kamer eerder verteld dat ik kortgeleden hierover contact heb gehad met de Afrikaanse Unie. Mocht dat niet tot het gewenste resultaat leiden, wil ik de inzet van deze motie graag doen. Met die tijdsaantekening laat ik haar aan het oordeel van de Kamer.
Dan de motie van de heer Voordewind samen met een groot aantal ondertekenaars: «verzoekt de regering het initiatief te nemen tot een internationale campagne en het vormen van een coalitie om de doodstraf op afvalligheid, niet-gelovig zijn, bekering tot een ander geloof, en op homoseksualiteit, alsook de strafbaarstelling hiervan in het algemeen, in zowel praktijk als in wetgeving tegen te gaan». Het tegengaan van het toepassen van de doodstraf in het algemeen en van vervolging op grond van seksuele geaardheid, religie of juist het niet hebben van een religie of het kiezen voor een andere religie behoren tot de speerpunten van de Nederlandse inzet, dus deze motie laat ik graag aan het oordeel van de Kamer.
De volgende motie van de heer Voordewind, ook met een groot aantal ondertekenaars: «verzoekt de regering in haar mensenrechtenbeleid versterkte aandacht te geven aan de wereldwijde afschaffing van blasfemiewetten en hiervoor in Europees en VN-verband steun te vergaren». In lijn met wat ik over de vorige motie heb aangegeven, hoort dit tot de speerpunten van het regeringsbeleid, dus laat ik deze motie graag aan het oordeel van de Kamer.
De heer Van der Staaij was zo goed mij daar niet nog een keer naar te vragen, maar hij had van mij nog antwoorden tegoed in relatie tot de situatie in Nigeria. Hij vroeg naar het conflict tussen de Fulani-herders en de christelijke boeren. Dit conflict is niet primair een religieus conflict, maar heeft ook religieuze karakteristieken. Ik heb tijdens mijn bezoek aan Nigeria ook aandacht gevraagd voor het aanpakken van de oorzaken van het conflict en het conflict zelf. Dat heeft dus onze aandacht.
Hetzelfde geldt met betrekking tot Nigeria voor de laatste vrouwen die nog in handen zijn van Boko Haram. Nederland is actief bij de hulpverlening aan de slachtoffers. Dus degenen die zijn teruggekeerd krijgen ook met Nederlandse steun psychosociale hulpverlening. Ook hiervoor heb ik zelf aandacht, en vragen mijn mensen aandacht, voor zolang het nodig is.
De heer Van der Staaij heeft in eerste termijn ook gevraagd naar de selectieve abortus op ongeboren meisjes. Gelijke rechten voor mannen en vrouwen, jongens en meisjes zijn cruciaal in het Nederlands beleid, dus wij steunen, ook financieel, het werk van de VN-organisaties die dit aan de orde stellen, in het bijzonder UNICEF en UNFPA. Langs die lijn steunen we ook bewustwordingscampagnes om een eind te maken aan deze praktijk.
De heer Van der Staaij heeft samen met de heer Voordewind en de heer Van Helvert een motie ingediend die de regering verzoekt proactief naar mogelijkheden te zoeken om vanuit het Mensenrechtenfonds ook in andere landen in het Midden-Oosten projecten ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging te ondersteunen. Ik heb al aangegeven dat posten hierin een hoge mate van vrijheid hebben, dus dat ik gewoon niet het overzicht heb. Maar de oproep die de heer Van der Staaij in zijn motie doet, is in lijn met onze inzet op godsdienstvrijheid, dus laat ik de motie graag aan het oordeel van de Kamer over.
De heer De Roon vroeg ook in tweede termijn naar informatie over projecten. De Kamer krijgt alle informatie waar ze om vraagt. Ik gaf al aan: als u in de vragenrondes over begroting of verantwoording aangeeft over welke projecten u informatie wil hebben, dan krijgt u die. Als dat alleen vertrouwelijk kan, krijgt u die ook. Mijn uitnodiging is heel simpel: geeft u helder aan over welke projecten het gaat.
De voorzitter:
Meneer De Roon heeft een vraag.
De heer De Roon (PVV):
Heel kort. Ik wil informatie over alle projecten die staan vermeld op die zestien pagina's aan het slot van de Mensenrechtenrapportage 2018; allemaal.
Minister Blok:
Dit heeft een hoog karakter van werkverschaffing. Als de Kamer het per se wil, dan doen we ook mee aan werkverschaffing, maar het helpt echt wel als we dat met gerichtere vragen doen. Die oproep wil ik wel aan de Kamer doen. Ambtenaren werken zich een slag in de rondte. Het belang van heldere informatievoorziening aan de Kamer staat mij helder voor de geest, maar ik heb enige twijfel of goede informatievoorziening nou gediend is met het ongericht naar de Kamer sturen van alle verslagen over alle projecten.
De voorzitter:
De heer De Roon, in tweede instantie.
De heer De Roon (PVV):
Die vraag staat helemaal niet ter beantwoording aan de Minister. Een Kamerlid vraagt om informatie, en de Minister moet die gewoon geven. En of de rest van de Kamer die informatie wel of niet zinvol vindt, doet ook niet ter zake.
Minister Blok:
Dan ga ik mij buigen over een praktische manier om dit te doen. Daar wil ik echt met mijn mensen over praten. Als dat op de een of andere manier digitaal ter inzage gegeven kan worden, kan ik me daar iets bij voorstellen, maar als we hier pallets vol papieren naar elkaar gaan sturen die fysiek niet eens te lezen zijn, hoort daar ook de reële vraag bij of dat werkbaar is.
De voorzitter:
Meneer Koopmans heeft nog een vraag.
De heer Koopmans (VVD):
Ik weet niet of het een vraag is of een punt van orde, maar vergeef mij, ik denk dat wij in dit huis door de decennia heen ook wel een vorm van praktisch staatsrecht hebben ontwikkeld. Natuurlijk staat het Kamerleden vrij om alle informatie te vragen en moeten wij de regering controleren. Ik heb op dit moment niet de principes bij de hand, maar ik ben ervan overtuigd dat wij als Kamerleden niet op legitieme wijze alle informatie die de regering op alle mogelijke elementen heeft op zo'n manier kunnen vragen. Ik zou wel willen voorstellen dat we, als we gerichte verzoeken doen, dat dan ook even collectief afspreken. Ik stel ook voor dat we de Minister de kans geven om er even naar te kijken, maar dat we ook zelf te rade gaan hoe dit staatsrechtelijk allemaal in elkaar zit. Want ja, we willen alle informatie kunnen hebben, maar er is wel een soort staatsrechtelijke grens van de redelijkheid en de praktische mogelijkheid.
De voorzitter:
Wil meneer Van der Staaij daar nog iets over zeggen?
De heer Van der Staaij (SGP):
Als we een rondje voor punten van orde gaan doen, dan hecht ik eraan om in ieder geval aan te geven dat ik de heer De Roon wel steun als hij zegt dat het ook een individueel recht is, uit artikel 68 van de Grondwet, om informatie te vragen, maar dat er natuurlijk ook gediscussieerd kan worden over de opportuniteit van de vorm waarin je dat doet. Dus misschien kunnen we elkaar daarin vinden.
Minister Blok:
Ik wil graag een brief over dit onderwerp componeren en ik wil ook echt kijken welk deel digitaal toegankelijk is en dat voor u schetsen. Dan hoop ik dat we elkaar daarin kunnen vinden.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Blok:
Dan zijn er twee moties van mevrouw Karabulut over de regelingen voor weduwen en kinderen die slachtoffer zijn van het Nederlandse optreden op Sulawesi. Ik weet dat er een brief in de maak is over dit onderwerp, die ik hoop deze week aan de Kamer te sturen. Ik wilde eigenlijk aan mevrouw Karabulut vragen om mij even de gelegenheid te geven om die brief af te maken, en om de moties dus even aan te houden.
Mevrouw Karabulut (SP):
Maar omdat de tijd dringt, zou ik deze moties wel voor het zomerreces in stemming willen brengen. Dat betekent donderdag, dus als de Minister kan toezeggen dat de brief op tijd komt, dan ben ik bereid ze even aan te houden.
Minister Blok:
Ik ga mijn best doen. Ik moet het even afstemmen met de Minister van Defensie, maar ik vind het wel zuiver om mee te geven dat ik net gehoord heb dat er een brief aan zit te komen die specifiek hier betrekking op heeft. Vandaar dat ik uw aandacht erop vestig en mijn best ga doen om die voor donderdag uw kant op te sturen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik ben in ieder geval blij te horen dat het antwoord niet is «ze zijn te laat», en ik hoop dan op goed nieuws in die brief. Dus ik houd ze even aan, waarbij ik ze wel donderdag in stemming wil brengen.
De voorzitter:
Maar ik ga ervan uit dat de Minister dan ook met een oordeel over de moties komt.
Minister Blok:
Dat doen we dan met dezelfde brief.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Karabulut stel ik voor haar moties (32 735, nrs. 258 en 259) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Blok:
Dan ga ik in op de motie van mevrouw Karabulut en de heer Van Ojik over de moord op de heer Khashoggi. Die verzoekt de regering zich in internationaal verband hard te maken voor nieuw onderzoek naar de moord, zoals aanbevolen in het rapport van de VN-rapporteur. Ik heb aangegeven dat dit ook de inzet van de Nederlandse regering is, zoals we juist vaak hebben gedaan. Het oordeel over deze motie laat ik graag aan de Kamer.
De heer Van Helvert heeft over de positie van blanke boeren in Zuid-Afrika twee moties ingediend. De eerste verzoekt de regering te pleiten voor een internationaal onderzoek naar de aanvallen op blanke boeren in Zuid-Afrika. Ik ken, en kijk ook met zorg naar, de berichten over de aanvallen op blanke boeren. Overigens gebeurt dit in een samenleving waarin überhaupt sprake is van veel en vaak zeer grof geweld. Onderzoek naar geweld in een land is primair de taak van de eigen justitie en het parlement dat daarop toeziet. Dus deze motie moet ik in deze vorm ontraden.
De tweede motie gaat in op de wet die in behandeling is in het Zuid-Afrikaanse parlement, die gaat over onteigening zonder compensatie. Als die wet zou worden aangenomen, dan raakt die aan een mensenrecht, het recht op eigendom. Dus het oordeel over de oproep in de motie, die de regering verzoekt bilateraal en in internationale fora duidelijk stelling te nemen dat de voorgenomen landonteigening zonder compensatie in strijd is met de mensenrechten, en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om ervan af te zien, laat ik graag aan de Kamer.
De voorzitter:
Meneer Van Helvert, u had nog iets over de motie op stuk nr. 261.
De heer Van Helvert (CDA):
Ja. In antwoord op mijn pleidooi voor een internationaal onderzoek naar de aanvallen op blanke boeren zei de Minister dat justitie dat daar zelf moet doen. Het punt is juist, en dat heb ik ook in mijn betoog gezegd, dat het daar niet gebeurt en dat ook de overheid het gewoon toelaat dat de helft van de populatie van de boeren gewoon weg is, van de blanke boeren welteverstaan. Internationaal zie je dat landen steeds meer zeggen: zullen we daar toch niet internationaal onderzoek naar doen? Ook bijvoorbeeld de Verenigde Staten hebben dat aangegeven. Mijn pleidooi was, zeker omdat er ook Nederlandse boeren of boeren van Nederlandse komaf bij zijn betrokken, om ons bij dat pleidooi aan te sluiten. Ik denk dat het een goede zaak is als we internationaal, bijvoorbeeld via de VN, eens van buitenaf kijken of de situatie in Zuid-Afrika niet zodanig ernstig is dat het eigen land het blijkbaar niet meer alleen afkan.
Minister Blok:
Ik deel de analyse van de heer Van Helvert dat er sprake is van zeer zorgelijk geweld, overigens in een samenleving waar breder sprake is van zeer veel geweld, ook gericht tegen anderen dan blanke boeren. Het onderzoeken en aanpakken van geweld is primair een taak van de eigen justitie en rechterlijke macht, gecontroleerd door het parlement. Als Nederland pleit voor een internationaal onderzoek, geven we daarmee aan dat we zeer ernstige twijfels hebben over het vermogen van de eigen democratie en rechtsstaat om dat onderzoek te doen. Dat vind ik op dit moment niet aan de orde. Dat is anders dan uw tweede motie. Ik ben met u van mening dat er, als er zonder vergoeding onteigend wordt, onmiddellijk sprake is van een schending van een fundamenteel mensenrecht. Daarom ontraad ik de eerste motie en laat ik het oordeel over de tweede aan de Kamer.
Dan ben ik bij de laatste motie, van de heer Van Helvert en de heer Koopmans. Die gaat in op het gesprek dat Koningin Máxima gevoerd heeft en spreekt uit dat de internationale inspanningen van de Koningin zeer worden gewaardeerd en roept het kabinet op ervoor zorg te dragen dat ze dit kan blijven doen en gaat over tot de orde van de dag. Dit is helemaal in lijn met de kabinetsinzet. Deze motie laat ik graag aan het oordeel van de Kamer.
Dan hoop ik hiermee de resterende vragen beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Dan dank ik u hartelijk. Mevrouw Karabulut, nog een nabrander?
Mevrouw Karabulut (SP):
Ja. Er ontstond enige opwinding omdat de Minister in dezen positief adviseerde omdat het beleid al uitgevoerd werd, maar een motie van de heer Van Ojik werd ontraden omdat het beleid werd uitgevoerd. Het kwam op mij een beetje over als meten met twee maten. Dat wilde ik met jullie delen.
De voorzitter:
Ik kijk maar even naar de heer Van Ojik of hij de Minister daar nog over wil bevragen. Het kan nu nog net even.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik denk dat mevrouw Karabulut een terechte opmerking maakt. Het is niet altijd consistent. Dat is eerlijk gezegd niet alleen vanavond. Het is niet altijd consistent. Als een motie in lijn is met het kabinetsbeleid, dan volgt er soms een advies «overbodig, dus ontraden» en soms volgt er een advies «oordeel Kamer». Volgens mij weet iedereen dat hier. Ik heb daar al een klein beetje mee leren leven, maar ik vind het heel goed dat mevrouw Karabulut er nog eens op wijst.
Minister Blok:
Mevrouw Karabulut is inderdaad wel consistent in het aan de orde stellen van het feit dat zij het, als ik een motie ontraad waar zij het mee eens, niet consistent vindt met het feit dat er ook moties zijn die ik niet ontraad. Een wezenlijk verschil is hier dat de heer Van Ojik mij vraagt om een onderzoek te laten doen. Dan moet ik weer kijken naar mijn zwaar belaste ambtenaren die hier met volle inzet, maar met bezweet voorhoofd zitten. Ik gaf aan dat het een onderzoek is op een terrein waarop wij het met elkaar eens zijn en wat de regering al een speerpunt vindt, namelijk het beschermen van journalisten, ook van vrouwelijke journalisten. Dat is wezenlijk iets anders dan de motie van de heer Van Helvert die mij niet vraagt om ambtenaren of anderen extra werk te laten doen. Daarom meen ik, als er al een inconsistentie is, dat die dan wel heel goed onderbouwd is.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik denk dat het terecht is dat de Minister dat nu zegt en ik snap dat ook. Ik zal de motie aanpassen op het punt van het onderzoek en ik zal laten staan de oproep om vrouwelijke journalisten te beschermen. Ik zal dat uiteraard in overleg doen met mevrouw Ploumen, maar ik begrijp nu iets beter dan net waarom de Minister de motie overbodig vond.
De voorzitter:
Het gaat dan om de motie op stuk nr. 251. Ik kijk dan toch even naar de Minister wat zijn reactie is als die aanpassing wordt gedaan.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Zal ik het nieuwe dictum dan maar meteen voorlezen, voorzitter?
De voorzitter:
Dat lijkt mij goed.
De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik kan nu niet eerst met mevrouw Ploumen bellen maar zij zal het mij vergeven. Het dictum luidt nu aldus: verzoekt de regering specifiek beleid te ontwikkelen om vrouwelijke journalisten te beschermen en weerbaar te maken tegen onlinebedreigingen.
Minister Blok:
Dat is constructief, dus dan wijzig ik mijn reactie in oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie-Van Ojik/Ploumen (32 735, nr. 251) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat vrouwelijke journalisten als gevolg van persoonsgerichte seksistische en seksuele (online)bedreigingen zich niet meer durven uiten, onderwerpen gaan vermijden of zelfs besluiten te stoppen;
constaterende dat in het mensrechtenbeleid de veiligheid van journalisten prioritair is;
verzoekt de regering specifiek beleid te ontwikkelen om vrouwelijke journalisten te beschermen en weerbaar te maken tegen onlinebedreigingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 264, was nr. 251 (32 735).
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik heb nog een vraag over de motie op stuk nr. 263 van de heren Van Helvert en Koopmans. Daarin wordt het kabinet opgeroepen er zorg voor te dragen dat zij dit kan blijven doen. Wat betekent dat volgens de Minister? Is hij ook bereid om nog te bezien of er nog mogelijkheden zijn om risico's of politieke vermenging nog verder te verkleinen?
Minister Blok:
Nee, ik heb ook goed geluisterd naar de toelichting die de heer Van Helvert in reactie op een soortgelijke vraag gaf. Ik heb omstandig aangegeven dat het ging om een gesprek dat paste binnen de kaders zoals we die als regering gesteld hebben bij de activiteiten van de Koningin, waarbij we van tevoren ingeschat hebben dat dit contacten op zou leveren met regeringsvertegenwoordigers van landen waar de mensenrechten niet op orde zijn. Dus ik lees de motie niet als een oproep om nieuwe kaders te maken of om nieuw beleid te ontwikkelen maar als een aanmoediging om de Koningin actief te laten zijn in haar belangrijke werk.
De heer Van der Staaij (SGP):
Zeker, zo lees ik de motie ook, maar het gaat mij niet om deze situatie alleen. Er kunnen ook andere situaties zijn waarbij je geen vaste gewoonte heb om het bijvoorbeeld op de G20 aan de orde te stellen maar dat het normaal gesproken ook eerder of later kan zijn, zodat je iets meer speelruimte hebt. Zou ook nagedacht kunnen worden over dat soort overwegingen? Of zegt de Minister: nee, alles wat we nu doen, blijven we zo blind doen en we denken niet na over deze situatie en over wat er in de toekomst wellicht beter kan?
Minister Blok:
De heer Van der Staaij noemt weer een aantal voorbeelden rond deze specifieke situatie die we ook bediscussieerd hebben. Ik heb aangegeven waarom het kiezen voor een ander tijdstip of moment meteen heel politiek zou zijn, gezien het feit dat de G20-top plaatsvond in de aanwezigheid van heel veel landen en er dus sprake was van een heel consistente beleidslijn. Dan vind ik het niet logisch om te zeggen: we gaan er toch nog eens over nadenken. Ik heb omstandig aangegeven waarom het kabinet dat op grond hiervan niet aan de orde vindt. Ik kan ook niet in zijn algemeenheid inschatten of er nieuwe functies aan de orde zullen zijn, waarbij we nieuwe afwegingen moeten maken. Maar goed, dat zal nooit in stilte plaatsvinden, want het accepteren van dit soort functies vindt in de openbaarheid plaats. De motie leg ik dan ook uit zoals ik die ook door de heer Van Helvert heb horen uitleggen, namelijk als aanmoediging om de Koningin haar nuttige werk te laten doen.
De voorzitter:
Dank aan de Minister voor zijn beantwoording. Er waren een aantal toezeggingen maar die heeft u allemaal in moties vervat, zodat ik die hier niet hoef te noemen. Ik meld nog wel de volgende toezegging:
– De Minister zal de Kamer informeren over de mensenrechtenprojecten die vanuit het ministerie worden gefinancierd op een praktische wijze. Hij zal de Kamer informeren over hoe hij dat voor zich ziet.
Ik dank iedereen op de publieke tribune die het in de warmte heeft uitgehouden. Uiteraard ook dank aan de Minister en zijn ondersteuning, evenals de collega's. Ik wens u een goede avond.
Sluiting 21.54 uur.