Uitstel beantwoording vragen van de leden Van der Molen en Van Dam over de berichten ‘Verkeerde afslag politie’ en ‘Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar’
Mededeling (uitstel antwoord)
Nummer: 2019D33621, datum: 2019-09-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20182019-3875).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van zaak 2019Z15464:
- Gericht aan: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Gericht aan: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Indiener: H. van der Molen, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: C.J.L. van Dam, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
3875
Vragen van de leden Van der Molen en Van Dam (beiden CDA) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid over de berichten «Verkeerde afslag politie» en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar» (ingezonden 31 juli 2019).
Mededeling van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 3 september 2019).
Vraag 1
Kent u de berichten «Verkeerde afslag politie»1 en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar»2?
Vraag 2
Bent u op de hoogte van de reactie die de Nationale Politie online heeft gegeven op de handhaving van het boerkaverbod op politiebureau’s, namelijk: «Niet in de wet staat dat mensen die een boerka dragen geen aangifte mogen doen. De wet zegt dat ze met een boerka niet in een politiebureau mogen komen. Dus helpen we ze daarbuiten.»?
Vraag 3
Deelt u de opvatting dat het niet zo kan zijn dat een wet de facto niet tot uitvoering komt, of dreigt te komen, omdat de partijen die deze wet dienen te handhaven hier geen prioriteit aan willen geven? Heeft de nationale politie eventuele veiligheidsrisico’s, wanneer personen vanwege gezichtsbedekkende kleding niet geïdentificeerd kunnen worden, betrokken in haar afweging?
Vraag 4
Heeft de door de politie aangegeven omgang met het verbod op gezichtsbedekkende kleding de steun van het kabinet? Is dit wat het kabinet betreft in lijn met het oogmerk van de wet om gezichtsbedekkende kleding in openbare gelegenheden te ontmoedigen, ook gezien het antwoord van een woordvoerder namens de Minister van Binnenlandse Zaken op de vraag of de door de politie aangegeven werkwijze conform de wet is: «Dat denk ik niet helemaal.»?
Vraag 5
Wat vindt u van de verwarring die is ontstaan over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding, door de standpuntbepaling van de politie? Welke handhaving mag van de instellingen in openbare gebouwen verwacht worden? Welke van buitengewone opsporingsambtenaren? Welke handhavende taken zijn uitsluitend voorbehouden aan de politie?
Vraag 6
Biedt naar de mening van het kabinet, gezien de verwarring die over de handhaving is ontstaan, de «kan» bepaling in de wet (met betrekking tot het inschakelen van politie) voldoende helderheid voor de uitvoeringspraktijk? Zo nee, is het kabinet bereid nadere informatie te verstrekken over de verwachting die het kabinet heeft van de handhaving? Of is zij bereid de wet aan te passen?
Vraag 7
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met de Nationale Politie over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding wanneer derden een beroep op hen doen? Is het waar dat het kabinet ervoor gekozen heeft betrokken instanties, bijvoorbeeld in de zorg, het onderwijs, mede-overheden en vervoersbedrijven afzonderlijk afspraken te laten maken met de politie?
Vraag 8
Wat vindt u van de uitleg van de woordvoerder van de politie, die in de Telegraaf aangeeft dat de ruimhartige omgang met het verbod specifiek bedoeld is voor personen die een boerka of nikab dragen en dat dragers van een integraalhelm of bivakmuts niet worden tegemoetgekomen? Hoe verhoudt, wat het kabinet betreft, deze opstelling zich tot de wet, die nu juist niet uitsluitend een verbod op religieuze kleding beoogt? Maakt de politie hier een gerechtvaardigd onderscheid?
Vraag 9
Heeft de politie wat het kabinet betreft de ruimte om het verbod op gezichtsbedekkende kleding niet te prioriteren? Is het kabinet bereid de politie ermee te confronteren dat handhaving van het verbod door anderen, waaronder de openbaar vervoersbedrijven, ook mede afhangt van een toezegging van de politie om binnen afzienbare tijd ter plaatse te kunnen zijn om een boete uit te delen of handelend op te treden, zoals de woordvoerder namens de ov-bedrijven aangeeft in het AD:“Politie zegt: het heeft niet onze prioriteit. Dit betekent dat zij bij een melding vanuit het openbaar vervoer niet binnen een half uur bij de bewuste tram, trein, metro of bus is. Nou dat gaat dus bij ons niet werken. De rit moet immers door.»?
Vraag 10
Bent u bereid om met de politie en het Openbaar Ministerie in overleg te gaan om ervoor te zorgen dat handhaving prioriteit krijgt? Deelt u de mening dat indien er gehandhaafd wordt, er ook weinig overtredingen en dus weinig inzet nodig is? Bent u bereid om te overleggen met de politie om aan te geven in welke situatie zij wel bereid is om andere uitvoerders te hulp te schieten?
Vraag 11
Is wat het kabinet betreft een beroep op de wettelijke vervoersplicht door openbaar vervoersbedrijven van toepassing bij het niet weigeren van passagiers met gezichtsbedekkende kleding, aangezien het verbod op gezichtsbedekkende kleding van recentere datum is?
Vraag 12
Welke lessen heeft u voorafgaand aan de invoering van de wet getrokken uit de ervaringen in andere (Europese) landen met een soortgelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding?
Vraag 13
Ziet u in de aangegeven omstandigheden genoeg aanleiding om met de betrokken partijen nogmaals te overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan nader te informeren?
Mededeling
Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, dat de aan ons gestelde vragen van de leden Van der Molen en Van Dam (beiden CDA) over de berichten «Verkeerde afslag politie» en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar» (vraagnummer 2019Z15464, ingezonden 31 juli 2019) niet binnen de termijn van drie weken kunnen worden beantwoord.
Voor de beantwoording is meer tijd nodig vanwege interdepartementale afstemming en de samenhang met de vragen die zijn gesteld door De Pater-Postma en Van der Molen (beiden CDA), ingezonden 22 augustus 2019 (vraagnummer 2019Z15905), van de leden Wiersma, Laan-Geselschap, Ziengs en Nijkerken-De Haan (allen VVD), ingezonden 22 augustus 2019 (vraagnummer 2019Z15911) en van het lid Bisschop (SGP), ingezonden 22 augustus 2019 (vraagnummer 2019Z15913) en de leden Van Aalst, De Graaf en Wilders (allen PVV) over het bericht dat Arriva haar personeel afvalt als zij het boerkaverbod in de bus handhaven, ingezonden 23 augustus 2019, (vraagnummer 2019Z15954).
De beantwoording zal naar verwachting voor half september 2019 plaatsvinden.