Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Energieraad 24 september 2019
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2019D35232, datum: 2019-09-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-33-777).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 33-777 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie.
Onderdeel van zaak 2019Z16998:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-09-18 14:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-09-25 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-11-22 12:00: Energieraad (formeel) 4 december 2019 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-01-20 10:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 777 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 september 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 29 augustus 2019 over de geannoteerde agenda Energieraad 24 september 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 773), over de brief van 9 juli 2019 over het verslag van de Energieraad van 25 juni 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 772) en over de brief van 19 juni 2019 over de antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda Energieraad van 25 juni 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 767).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 september 2019 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 11 september 2019 zijn de vragen beantwoord
De voorzitter van de commissie,
Diks
Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
Inhoudsopgave
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de Minister | 6 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de formele Energieraad die op 24 september 2019 plaatsvindt. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat uit de concept Nationaal Energie- en Klimaatplannen (INEK’s) blijkt dat het Europese CO2-reductiedoel van ten minste 40% in 2030 binnen bereik is. Echter, uit het totaalbeeld blijkt ook dat de Europese 2030-doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie en energie-efficiëntie nog niet in zicht zijn. Kan de Minister in het kader van het belang van beleidssamenhang tussen de lidstaten, het totaalbeeld van de concept-INEK’s per lidstaat uit splitsen? Kan de Minister in dit kader ook een overzicht geven van alle in de Europese Unie (EU) bestaande joint-programs tussen lidstaten waarbij zij samenwerken op het gebied van hernieuwbare energie pas basis van de Renewable Energy Directive?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat onder andere waterstof, « «carbon capture and storage» en wind op zee belangrijke onderdelen zullen zijn voor Nederland tijdens de nog te voeren beleidsdiscussie over kansrijke technologieën voor de energietransitie richting 2030 en 2050 in de Europese Raad. Ziet de Minister, gezien het belang van constante energiebronnen, mogelijkheden om kernenergie en geothermie te betrekken bij de beleidsdiscussie? Kan de Minister hierbij aangeven wat de bevoegdheden op het gebied van kernenergie zijn? Zijn er bijvoorbeeld afspraken over kernenergie, zoals deze er ook zijn voor hernieuwbare energie op basis van de Renewable Energy Directive?
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat sectoren die niet onder het Europese Emissions Trading System (ETS) vallen en dan met name transport, gebouwde omgeving en landgebruik achter blijven in het behalen van het Europese CO2-reductiedoel voor 2030. Kan de Minister aangeven welke mogelijkheden hij ziet om in Europees verband deze sectoren meer aan te haken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Energieraad van 24 september 2019. Hierover hebben deze leden enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om, mede gezien de nieuwe Europese Commissie, het Europese proces te schetsen, hoe de discussie gevoerd gaat worden over het verhogen van de Europese reductiedoelstelling voor 2030 en op welke termijn de Europese Commissie hiertoe met een voorstel zou kunnen komen. Deze leden vragen hoe de gesprekken hierover op dit moment lopen, ook met andere Europese lidstaten en in het bijzonder Duitsland. Is er een mechanisme dat ervoor zorgt dat de INEK’s eventueel door de lidstaten moeten worden aangepast aan een hogere reductiedoelstelling?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten ten behoeve van de Energieraad en hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om bij de gedachtewisseling over de ingediende energie- en klimaatplannen ook aandacht te vragen voor het belang van het opnemen van internationale samenwerking op bijvoorbeeld elektriciteitsnetten en energieprojecten in deze plannen.
De leden van de D66-fractie vragen naar het tijdspad voor de afronding van de definitieve Nederlandse INEK.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister in de gesprekken met de Duitse bondskanselier Duitsland heeft uitgenodigd om onderdeel te worden van de kopgroep van EU-lidstaten die zich richt op het verhogen van de EU-ambitie? Deze leden vragen de Minister om toelichting op zijn inzet voor het volgende overleg met de Duitse overheid dat in oktober plaats zal vinden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de verwachtingen van het Fins voorzitterschap op het gebied van klimaatbeleid en op welke onderwerpen vooruitgang geboekt zou kunnen worden in het komend half jaar.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat op het onderwerp van waterstof een discussie wordt gevoerd over de inzet van blauwe versus groene waterstof, wat wordt bedoeld met versus? Tevens zijn de leden benieuwd naar hoe de Minister de mening beoordeelt van lidstaten die niet willen dat groene waterstof wordt ingezet als excuus voor de uitbreiding van de gasinfrastructuur.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister aan welke benodigde instrumenten gedacht wordt bij de discussie over CO2-opslag. Wat is het verwachte krachtenveld met andere lidstaten op dit onderwerp?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe andere lidstaten (met name Duitsland en Denemarken) aankijken tegen de North Sea Wind Power Hub en op welke termijn de Minister Europese actie en samenwerking op dit onderwerp verwacht, gezien de urgentie van de beperkte netcapaciteit in Noord-Nederland.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de negen aanbevelingen1 van de Europese Commissie op basis van de Nederlandse concept-INEK dat de Nederlandse plannen onvoldoende concreet en meetbaar zijn. Zo moet er duidelijker worden gemaakt welke investeringen noodzakelijk zijn, moeten de plannen voor het uitfaseren van subsidies voor fossiele brandstoffen duidelijk worden gemaakt en moeten de innovatiedoelen meetbaar worden gemaakt. Kan de Minister op alle negen aanbevelingen afzonderlijk ingaan, waarbij de Minister ook aangeeft hoe het INEK zal worden aangepast? Wat is het tijdspad van de afronding van de definitieve versie van het Nederlandse INEK? Wat zijn de verwachtingen omtrent het aanvullend beleid van alle INEK’s, gezien de geconstateerde tekorten in de concept-INEK’s? Wat gaat de Europese Commissie gaat doen om te borgen dat de doelstellingen wel gehaald worden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de stand van zaken is van de heronderhandelingen rondom het Energy Charter Treaty. In het debat over de kabinetsappreciatie hoofdlijnen klimaatakkoord op 31 oktober 2018 vertelde de Minister dat de onderhandelingen over de herzieningen in 2019 zouden beginnen, waarbij Nederland zou pleiten voor het opnemen van een bepaling die het recht van overheden om te reguleren om het publiek belang te dienen (Handelingen II 2018/19, nr. 17, item 9).
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat enkele lidstaten niet willen dat waterstof en hernieuwbaar gas wordt gehanteerd als excuus voor het uitbreiden van de infrastructuur voor aardgas. Hoort Nederland bij die landen? Is Nederland nog steeds van mening dat uitbreiden van gasinfrastructuur niet meer door de Europese Investeringsbank (EIB) gefinancierd moet worden?
De leden van de GroenLinks-fractie zien graag een zo efficiënt mogelijke uitrol van windenergie op zee, maar EU-wetgeving maakt hybride projecten lastig. Kan de Minister concretiseren welke regelgeving belemmerend werkt voor hybride projecten? Welke mogelijkheden ziet de Minister binnen de huidige regelgeving en hoe groot schat de Minister de kans dat regelgeving veranderd zal worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende agenda. Deze leden stellen hierbij de volgende vragen.
De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat de 40% CO2-reductie binnen Europa haalbaar lijkt. Wel blijven deze leden benadrukken dat huishoudens niet de rekening gepresenteerd moeten krijgen. Zij vragen of het aanpassen van ETS, bijvoorbeeld het verlagen of afschaffen ervan, een grote bijdrage zou kunnen leveren aan de verduurzaming van de industrie.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de aanbevelingen ten aanzien van het Nederlandse conceptplan gaan worden opgevolgd. Deze leden vragen dit met name voor het oordeel van de Europese Commissie dat de plannen onvoldoende concreet en niet meetbaar zouden zijn en het feit dat er te weinig aandacht is voor de sociale kant van de transitie. Op welke wijze wordt er op toe gezien dat ook de doelen aandeel hernieuwbare energie en energie-efficiëntie worden gehaald? Hoe worden achterblijvende lidstaten er toe bewogen hun aandeel te leveren? Hetzelfde vragen deze leden ten aanzien van de aangescherpte ambitie om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de Europese Commissie lidstaten oproept kritisch naar de eigen doelen te kijken. Neemt de Minister daar de rechtvaardigheid voor inwoners in mee? Deze leden zijn bijvoorbeeld van mening dat Carbon Capture and Storage (CCS) de oorzaak van CO2-uitstoot niet aanpakt. Verduurzaming van de industrie moet veel hoger op de agenda staan. Wanneer de industrie volop inzet op verduurzaming, zullen ook inwoners makkelijker overgaan op duurzame energie. Het gevoel dat alleen zij de rekening betalen zal dan afnemen. Gaat de Minister dit kritische geluid laten horen in Europa?
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van wind op zee. Deze leden blijven echter van mening dat het teveel geregeld wordt door bedrijven. Een publieke aanpak maakt dat gemaakte winsten terugvloeien in de samenleving, die vervolgens weer geïnvesteerd zouden kunnen worden in het verduurzamen van woningen. Verder vragen deze leden op welke wijze wordt voorkomen dat verdere interconnectie ten koste gaat van kleine lokale duurzame projecten. Deze ondervinden immers nu al grote probleem wegens gebrek aan capaciteit.
De leden van de SP-fractie vragen afsluitend de wens van de premier om de Europese portefeuille klimaat en energie aan Nederland te geven toe te lichten. Op welke wijze wil Nederland het klimaatbeleid van de Europese Unie vorm gaan geven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennis genomen van de stukken en hebben daarover nog de nodige kritische vragen en opmerkingen.
Met betrekking tot de definitieve Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen (INEK), schrijft de Minister dat de Nederlandse doelstellingen voor 2030 als voldoende worden beoordeeld. Daar valt volgens de leden van de PvdD-fractie wel het nodige op af de dingen. Het valt deze leden bijvoorbeeld op dat de Minister dit niet in de context plaatst van de boterzachte wijze waarop Nederland deze doelen heeft geformuleerd in de uitgeklede Klimaatwet. Door het Nederlandse doel voor 2030 te formuleren als boterzacht «streven» naar 49%, expliciet niet afdwingbaar bij de rechter, wordt een «business as usual-scenario» nog steeds gefaciliteerd. Ook werden concrete instrumenten zoals een koolstofbudget uit de wet gesloopt en dreigt Nederland volop te gaan leunen op CCS en biomassa.
De leden van de PvdD-fractie wijzen keer op keer op de schadelijke gevolgen van deze koers. De subsidies voor CCS zullen de ontwikkelingen van echt duurzame technieken in de weg staan en de kortzichtige maar grootschalige claim op biomassa en biobrandstoffen zal de wereldwijde boskap enkel doen versnellen. Is de Minister bereid om bij zijn Europese collega’s de waarschuwing af te geven voor de nadelige effecten van de overmatige Nederlandse claim op biomassa? Zo nee, waarom niet? Gaat de Minister in Europa een toelichting geven op de bezwaren bij het subsidiëren van CCS? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat de Minister de aanbevelingen van de Europese Commissie vorm geven met betrekking tot het INEK?
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat zij voor écht ambitieus klimaatbeleid helaas nog altijd naar het buitenland moeten kijken. Tijdens het meest recente algemeen overleg Klimaat en Energie (4 september 2019) vroegen zij al naar een reactie op het Deense plan om in 2030 een juridisch bindend CO2-reductiedoel van 70% te hanteren. Dat is pas ambitie, vinden deze leden. Helaas bleef een reactie van de Minister uit, waardoor de indruk werd gewekt dat de regering zich niet laat inspireren door de daadwerkelijke Europese koplopers. Klopt dat? Erkent de Minister dat we moeten leren van ervaringen van de Europese koplopers zoals Denemarken? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de lessen die de Minister trekt uit de Deense voorstellen?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister om tijdens de aankomende Energieraad bij de Deense vertegenwoordiging te informeren naar de afwegingen achter dit 70%-doel voor 2030. Is de Minister bereid om dit te doen en de Kamer daarover op korte termijn te informeren?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Inleiding
Hierbij stuur ik uw Kamer mijn reactie op de vragen van 6 september 2019 naar aanleiding van het Schriftelijk Overleg over de Energieraad van 24 september a.s. in Brussel.
Tevens wil ik u via deze weg informeren over enkele aanpassingen van de agenda van de Energieraad. Het voorzitterschap heeft naast de onderwerpen genoemd in de eerder naar uw Kamer verstuurde geannoteerde agenda een nieuw discussiepunt toegevoegd: The energy sector beyond 2030: Towards climate neutrality. Tevens zijn er enkele «any other business» punten toegevoegd, te weten: het AOB-punt The Hydrogen Initiative, het AOB-punt EU security of gas supply ahead of winter 2019–2020 en het AOB-punt Energy Charter Treaty modernisation and review.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat uit de concept Nationaal Energie- en Klimaatplannen (INEK’s) blijkt dat het Europese CO2-reductiedoel van ten minste 40% in 2030 binnen bereik is. Echter, uit het totaalbeeld blijkt ook dat de Europese 2030-doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie en energie-efficiëntie nog niet in zicht zijn. Kan de Minister in het kader van het belang van beleidssamenhang tussen de lidstaten, het totaalbeeld van de concept-INEK’s per lidstaat uit splitsen?
De Europese Commissie heeft naast de specifieke aanbevelingen per lidstaat ook een analyse gemaakt van het totaalbeeld voor de 2030-doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. In onderstaande tabel staat een overzicht per lidstaat dat weergeeft in hoeverre concept-INEK’s momenteel voldoen aan de door de Europese Commissie verwachte bijdrage aan de EU-brede doelen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.
Oostenrijk | Gedeeltelijk volgens bijdrage/boven verwachte bijdrage | Net aan voldoende/Net aan voldoende |
België | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Net aan voldoende/Net aan onvoldoende |
Bulgarije | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende |
Cyprus | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Tsjechië | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Net aan onvoldoende/Net aan voldoende |
Duitsland | Volgens verwachte bijdrage | Onbekend bij publicatie INEK |
Denemarken | Boven verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Estland | Boven verwachte bijdrage | Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende |
Griekenland | Volgens verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Spanje | Boven verwachte bijdrage | Voldoende/Voldoende |
Finland | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Frankrijk | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Net aan voldoende/Voldoende |
Kroatië | Boven verwachte bijdrage | Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende |
Hongarije | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Ierland | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Italië | Boven verwachte bijdrage | Voldoende/Voldoende |
Litouwen | Boven verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Luxemburg | Boven verwachte bijdrage | Voldoende/Voldoende |
Letland | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Net aan onvoldoende/Net aan voldoende |
Malta | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Nederland | Boven verwachte bijdrage | Voldoende/Net aan voldoende |
Polen | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Net aan voldoende/Net aan voldoende |
Portugal | Boven verwachte bijdrage | Net aan voldoende/Onvoldoende |
Roemenië | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Zweden | Boven verwachte bijdrage | Net aan voldoende/Net aan onvoldoende |
Slovenië | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/ |
Slowakije | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende |
VK | Voldoet niet aan verwachte bijdrage | Onvoldoende/Onvoldoende |
Kan de Minister in dit kader ook een overzicht geven van alle in de Europese Unie (EU) bestaande joint-programs tussen lidstaten waarbij zij samenwerken op het gebied van hernieuwbare energie pas basis van de Renewable Energy Directive?
In de Europese Unie zijn de afgelopen jaren vier projecten geweest die vallen onder het Joint Project Mechanism. Dit betreffen twee projecten voor de overdracht van hernieuwbare energie tussen Luxemburg enerzijds en Estland en Litouwen anderzijds. Daarnaast is er een zonne-energieproject tussen Duitsland en Denemarken ontwikkeld waarin de landen hun nationale subsidiesystemen gedeeltelijk voor elkaar hebben opengesteld. Tot slot hebben Zweden en Noorwegen een project gelanceerd voor gezamenlijke certificering. Het is mij op dit moment onbekend of andere Europese lidstaten van plan zijn om gebruik te maken van het Joint Project Mechanism.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat onder andere waterstof, « «carbon capture and storage» en wind op zee belangrijke onderdelen zullen zijn voor Nederland tijdens de nog te voeren beleidsdiscussie over kansrijke technologieën voor de energietransitie richting 2030 en 2050 in de Europese Raad. Ziet de Minister, gezien het belang van constante energiebronnen, mogelijkheden om kernenergie en geothermie te betrekken bij de beleidsdiscussie?
Recente studies van internationale organisaties, zoals het OESO-NEA, het IEA, en het Massachusetts Institute of Technology (MIT), met scenario’s voor een CO2-arme energievoorziening tonen aan, dat zonder kernenergie de kosten aanzienlijk toenemen als we de economie koolstofarm willen maken. Gezien het belang van het hebben van constante energiebronnen met het oog op de leveringszekerheid, en de noodzaak om de hoeveelheid CO2 per geproduceerde kWh in Nederland naar beneden te brengen tegen aanvaardbare kosten, worden kernenergie en geothermie ook betrokken in de beleidsdiscussie.
Kan de Minister hierbij aangeven wat de bevoegdheden op het gebied van kernenergie zijn? Zijn er bijvoorbeeld afspraken over kernenergie, zoals deze er ook zijn voor hernieuwbare energie op basis van de Renewable Energy Directive?
Er zijn geen afspraken over kernenergie, die vergelijkbaar zijn met die voor hernieuwbare energie op basis van de Renewable Energy Directive. Het wel of niet opnemen van kernenergie in de energiemix is een nationale beleidskeuze.
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat sectoren die niet onder het Europese Emissions Trading System (ETS) vallen en dan met name transport, gebouwde omgeving en landgebruik achter blijven in het behalen van het Europese CO2-reductiedoel voor 2030. Kan de Minister aangeven welke mogelijkheden hij ziet om in Europees verband deze sectoren meer aan te haken?
EU-lidstaten hebben bindende jaarlijkse nationale broeikasgasemissiedoelstellingen voor 2021–2030 voor die sectoren van de economie die buiten het EU-emissiehandelssysteem (EU ETS) vallen. Hiervoor moet zo nodig aanvullend nationaal beleid ingezet worden. Dit biedt lidstaten de mogelijkheid om een kosteneffectieve invulling te geven aan de reductieopgave in deze sectoren. De Commissie heeft de mogelijkheid om specifieke aanbevelingen op te stellen mocht uit de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen (INEKs) blijken dat lidstaten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen. Nationaal geven we invulling aan onze niet-ETS verplichting met de maatregelen uit het klimaatakkoord. Bij de doorrekening van het ontwerp klimaatakkoord heeft PBL aangegeven dat met de voorgestelde instrumenten de niet-ETS opgave haalbaar is. Met Klimaat en Energieverkenning (KEV) en de aanvullende notitie die het PBL in oktober publiceert ontstaat een nieuw beeld van de verwachte reducties in de niet-ETS sectoren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om, mede gezien de nieuwe Europese Commissie, het Europese proces te schetsen, hoe de discussie gevoerd gaat worden over het verhogen van de Europese reductiedoelstelling voor 2030 en op welke termijn de Europese Commissie hiertoe met een voorstel zou kunnen komen. Deze leden vragen hoe de gesprekken hierover op dit moment lopen, ook met andere Europese lidstaten en in het bijzonder Duitsland.
Op dit moment richt de discussie zich in Europa nog op het langetermijndoel van klimaatneutraliteit. Na de Europese Raad van juni jl. zijn 24 van de 28 lidstaten het erover eens dat dit doel in 2050 bereikt moet worden. Het is nu zaak om tijdens de Europese Raad van oktober of uiterlijk december 2019 tot besluitvorming te komen over het tijdspad richting klimaatneutraliteit.
De Nederlandse inzet is om, na het bereiken van overeenstemming over het 2050-doel, de discussie te starten over het ophogen van het 2030-doel naar 55%. Het kabinet voelt zich gesteund door het belang dat de aanstaande Commissievoorzitter Von Der Leyen hecht aan een ambitieus klimaatbeleid, waarbij zij streeft naar een klimaatneutrale EU in 2050 en het ophogen van het 2030-reductiedoel.
Zowel de Minister-President als de Minister van Economische Zaken en Klimaat spreken intensief met Duitsland over het klimaatbeleid van beide landen. Op 22 augustus jl. is er een overleg geweest in Den Haag van de Nederlandse Ministeriële Commissie voor Klimaat en Energie met het Duitse klimaatkabinet onder leiding van de regeringsleiders. Hierbij is zeer concreet gesproken over de uitdagingen rond het behalen van de klimaatdoelen en over mogelijke maatregelen om de klimaattransitie te realiseren. De gesprekken zullen vervolg krijgen in oktober 2019 wanneer hierover opnieuw van gedachten zal worden gewisseld tijdens de Nederlands-Duitse regeringsconsultaties. De contacten met Duitsland zijn zeer intensief. Er worden ervaringen uitgewisseld met concrete beleidsmaatregelen en er wordt actief naar samenwerking gezocht op verschillende terreinen. Thema’s die besproken zijn, zijn bijvoorbeeld energie-infrastructuur en CO2-beprijzing.
Is er een mechanisme dat ervoor zorgt dat de INEK’s eventueel door de lidstaten moeten worden aangepast aan een hogere reductiedoelstelling?
De INEKs die op dit moment worden opgesteld, betreffen de periode 2021 tot 2030. Deze looptijd van 10 jaar is gekozen om de transparantie en voorspelbaarheid van nationale maatregelen te waarborgen en om zo investeringszekerheid te beiden. Echter, er kunnen altijd gewijzigde omstandigheden plaatsvinden, zoals hogere reductiedoelstellingen. Daarom mogen de INEKs één keer tijdens de tienjarige periode worden geactualiseerd: het concept aangepaste plan moet gereed zijn op 30 juni 2023, de definitieve versie een jaar later. De plannen mogen alleen gewijzigd worden als dit tot hogere ambities leidt. Lidstaten mogen tussentijds altijd wijzigingen en/of aanpassingen aanbrengen in hun nationale beleidsmaatregelingen opgenomen in hun INEK, op voorwaarde dat die wijzigingen en/of aanpassingen terugkomen in de periodieke INEK-voortgangsverslagen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om bij de gedachtewisseling over de ingediende energie- en klimaatplannen ook aandacht te vragen voor het belang van het opnemen van internationale samenwerking op bijvoorbeeld elektriciteitsnetten en energieprojecten in deze plannen.
Verdere integratie van het Europese elektriciteitsnet en meer samenwerking in energieprojecten zijn belangrijk elementen voor de realisatie van een toekomstbestendig energiesysteem. In de gedachtewisseling zal ik dan ook twee voorbeelden van regionale samenwerking inbrengen.
Een eerste voorbeeld hiervan is de gezamenlijk opgestelde INEK-paragraaf in het Pentalateraal Energieforum, waar Nederland samenwerkt met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland. Hierin wordt nauw samengewerkt op het terrein van marktkoppeling, leveringszekerheid en marktflexibiliteit. Ook wordt in dit verband gekeken naar de mogelijkheden voor waterstof, en hoe gezamenlijke regelgevende barrières weg kunnen worden genomen om investeringen in de sector te stimuleren.
Een tweede voorbeeld is de Noordzeesamenwerking ten aanzien van infrastructuur voor wind op zee tussen 10 Europese landen, waaronder Nederland. Deze samenwerking zal worden versterkt. Er is ook in dat samenwerkingsverband een gezamenlijke INEK-paragraaf opgesteld. Nederland zet hier ook expliciet in op het verkennen van de mogelijkheden voor grensoverschrijdende hybride energieprojecten, waar een combinatie wordt gemaakt van energie-opwek via wind op zee en interconnectieverbindingen tussen lidstaten. Deze hybride projecten zijn van belang gezien de grote belasting die er al is op de landelijke elektriciteitsnetten.
De leden van de D66-fractie vragen naar het tijdspad voor de afronding van de definitieve Nederlandse INEK.
Op dit moment worden het Klimaatplan en het INEK ter consultatie aan het publiek voorgelegd. De consultatieperiode eindigt op 4 oktober. De reacties op de consultatie die voor het INEK relevant zijn worden verwerkt in de definitieve versie van het INEK. Het analytische deel van het INEK (deel B) zal eveneens geactualiseerd worden op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2019. Naar verwachting zal het definitieve INEK eind november naar de Tweede Kamer worden verstuurd alvorens deze uiterlijk voor 31 december 2019 wordt aangeboden aan de Europese Commissie.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister in de gesprekken met de Duitse bondskanselier Duitsland heeft uitgenodigd om onderdeel te worden van de kopgroep van EU-lidstaten die zich richt op het verhogen van de EU-ambitie?
De kopgroep bestaat uit lidstaten die voor zowel 2050 als 2030 een ambitieuze EU-reductiedoelstelling nastreven. Duitsland heeft zich recent achter het doel van klimaatneutraliteit in 2050 geschaard en lijkt ook open te staan voor een aanpassing van het EU 2030-reductiedoel. Ik hoop dan ook dat Duitsland op korte termijn tot de kopgroep toetreedt.
Deze leden vragen de Minister om toelichting op zijn inzet voor het volgende overleg met de Duitse overheid dat in oktober plaats zal vinden.
Bij de Nederlands-Duitse regeringsconsultaties die op 2 oktober a.s. plaatsvinden in Berlijn wil ik op het terrein van klimaat en energie voortbouwen op het constructieve overleg van 22 augustus jl. in het Catshuis. Hierbij is het mijn inzet om o.a. de samenwerkingsopties voor wind op zee, waterstof en CCUS verder te bespreken.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de verwachtingen van het Fins voorzitterschap op het gebied van klimaatbeleid en op welke onderwerpen vooruitgang geboekt zou kunnen worden in het komend half jaar.
Voor het Finse voorzitterschap is klimaat een prioriteit. Tijdens hun voorzitterschap wil Finland de discussie over de EU-langetermijnstrategie voor klimaat tot een succesvolle afronding brengen. Dit past bij de Nederlandse inzet om voor het einde van dit jaar tot overeenstemming te komen over klimaatneutraliteit in 2050.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat op het onderwerp van waterstof een discussie wordt gevoerd over de inzet van blauwe versus groene waterstof, wat wordt bedoeld met versus? Tevens zijn de leden benieuwd naar hoe de Minister de mening beoordeelt van lidstaten die niet willen dat groene waterstof wordt ingezet als excuus voor de uitbreiding van de gasinfrastructuur.
In veel Europese landen is er belangstelling voor de potentie van duurzame waterstof voor de energietransitie. Er wordt in toenemende mate gesproken over het belang van gezamenlijke inzet hiervoor, zie bijvoorbeeld het door bijna alle EU-landen onderstekende Hydrogen Initiative uit 2018. Per land kunnen echter de uitgangspunten verschillen. Landen die bijvoorbeeld zelf niet voor CCS kiezen, zullen in hun eigen beleid meer de nadruk leggen op groene waterstof. Tegelijkertijd kunnen ze wel open staan voor import van blauwe waterstof (waterstofproductie uit aardgas waarbij de CO2 wordt afgevangen). Groene waterstof geproduceerd uit elektriciteit van een kerncentrale kan in een ander land weer als niet wenselijk worden beschouwd. De Europese discussie over duurzaamheidscriteria voor waterstof is nog in ontwikkeling, en hetzelfde geldt voor de discussie over op welke type waterstof men primair wil inzetten. In toenemende mate is er echter erkenning voor het belang van een parallelle ontwikkeling van de opschaling van zowel groene als blauwe waterstof, met name met het oog op de benodigde volumes.
Wat betreft de discussie over waterstof en uitbreiding van gasinfrastructuur, hier zien we dat in Europees verband verschillende discussies door elkaar lopen en nog in ontwikkeling zijn. Terwijl een aantal landen nog bezig is het met het uitbreiden van de aardgasinfrastructuur, wordt in andere landen al gewerkt aan het introduceren van hernieuwbare gassen en het reduceren van aardgas. In landen met een uitgebreide gasinfrastructuur ligt het voor de hand om deze infrastructuur waar mogelijk te gebruiken voor duurzame moleculen, terwijl in andere landen elektrificatieroutes de voorkeur hebben. Deze verschillende uitgangspunten maken dat discussies per regio kunnen verschillen en dat inzichten nog in ontwikkeling zijn.
Nederland zet in op duurzame waterstof en groen gas, en ziet het belang van het mogelijke hergebruik van de bestaande gasinfrastructuur.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister aan welke benodigde instrumenten gedacht wordt bij de discussie over CO2-opslag. Wat is het verwachte krachtenveld met andere lidstaten op dit onderwerp?
De Europese Commissie heeft verschillende (financiële) instrumenten om de ontwikkeling van afvang, transport en opslag van CO2 verder te stimuleren. Het Horizon Europe programma is gericht op de ontwikkeling van kennis en innovatie, het Innovation Fund zal zich richten op het stimuleren van grootschalige pilots en demonstratieprojecten en het Connecting Europe Facility (CEF) ondersteunt de ontwikkeling van grensoverschrijdend CO2-transport. Daarnaast is het belangrijk dat bestaande Europese wet- en regelgeving geen belemmering vormt, zoals nu het geval lijkt voor het transport van CO2 per schip.
Er is een groot aantal lidstaten dat actief onderzoek doet naar de ontwikkeling van CO2-afvang, -transport en -opslag, zowel voor de permanente opslag van CO2 als voor hergebruik van CO2. Voorbeelden van landen zijn Frankrijk, Spanje, Duitsland, Roemenië, Griekenland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Tussen deze landen wordt intensief samengewerkt om onderzoeksprojecten op te zetten en kennis uit te wisselen. Ook wordt er met Noorwegen en Zwitserland samengewerkt. Momenteel zijn er een aantal projecten voor CO2-afvang en -opslag die een aanvraag voor PCI-status hebben ingediend. Met een PCI-status (Project of Common Interest) kan men aanspraak maken op financiering vanuit het CEF. Landen die hierbij betrokken zijn, zijn Ierland, Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe andere lidstaten (met name Duitsland en Denemarken) aankijken tegen de North Sea Wind Power Hub en op welke termijn de Minister Europese actie en samenwerking op dit onderwerp verwacht, gezien de urgentie van de beperkte netcapaciteit in Noord-Nederland.
Nederland zet in op versterkte samenwerking op wind op zee, onder meer met Duitsland en Denemarken. De potentie op lange termijn van de North Sea Wind Power Hub wordt vanuit zowel Nederland, Duitsland als Denemarken onderkend en wordt als zodanig ook besproken in de bredere Noordzeesamenwerking. Hierbij wordt nader gekeken in overleg met onder meer de betrokken TSO’s uit de lidstaten en de Europese Commissie hoe hieraan verder vorm moet worden gegeven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de negen aanbevelingen van de Europese Commissie op basis van de Nederlandse concept-INEK dat de Nederlandse plannen onvoldoende concreet en meetbaar zijn. Zo moet er duidelijker worden gemaakt welke investeringen noodzakelijk zijn, moeten de plannen voor het uitfaseren van subsidies voor fossiele brandstoffen duidelijk worden gemaakt en moeten de innovatiedoelen meetbaar worden gemaakt. Kan de Minister op alle negen aanbevelingen afzonderlijk ingaan, waarbij de Minister ook aangeeft hoe het INEK zal worden aangepast?
De Europese Commissie heeft op basis van het concept-INEK van Nederland negen aanbevelingen en een groot aantal suggesties geformuleerd (zie hiervoor SWD(2019) 227 final en het bijbehorende werkdocument). De komende maanden wordt overlegd met de Commissie over de precieze details van deze aanbevelingen. Met het gereedkomen van het Klimaatakkoord kan een groot deel van de aanbevelingen worden opgevolgd: bijvoorbeeld als het gaat om het onderbouwen van het Nederlandse ambitieniveau van het aandeel hernieuwbare energie en het aandeel energiebesparing door middel van gedetailleerde en gekwantificeerde beleidslijnen en maatregelen (aanbeveling 1 en 2), maatregelen ter ondersteuning van de doelstellingen op het gebied van energiezekerheid (aanbeveling 3), het verduidelijken van het verwezenlijken van nationale doelstellingen op het gebied van onderzoek, innovatie en concurrentievermogen (aanbeveling 4) en een betere integratie van rechtvaardige transitie-aspecten (aanbeveling 9). Voor andere aanbevelingen in het bijzonder waar het gaat om het geven van een algemeen overzicht van investeringsbehoeften, het opstellen van een lijst van energiesubsidies en een analyse van de interacties met beleid inzake luchtkwaliteit (aanbeveling 6, 7 en 8), zijn informatie uit de nog te verschijnen Klimaat en Energieverkenning (KEV) en aanvullende doorrekeningen nodig. Met de landen van het Pentalateraal Energieforum is inmiddels een gezamenlijke paragraaf opgesteld waarmee de gevraagde verdieping van de regelingen inzake de regionale samenwerking (aanbeveling 5) wordt ondervangen. Deze gezamenlijke paragraaf wordt opgenomen in het definitieve INEK.
In het definitieve INEK zal worden aangeven hoe Nederland de aanbevelingen van de Commissie heeft verwerkt.
Wat is het tijdspad van de afronding van de definitieve versie van het Nederlandse INEK?
Zie het antwoord op de tweede vraag van de leden van de D66-fractie.
Wat zijn de verwachtingen omtrent het aanvullend beleid van alle INEK’s, gezien de geconstateerde tekorten in de concept-INEK’s?
Alle lidstaten werken momenteel aan het opstellen van hun definitieve INEK, waarbij de aanbevelingen van de Commissie een belangrijke rol spelen. Een aantal landen heeft al informeel laten weten hun ambitieniveau mogelijk te zullen ophogen. De meeste landen hebben hier echter nog geen uitspraken over gedaan. De Energieraad van 24 september aanstaande is een logisch moment waarop lidstaten meer duidelijkheid zouden kunnen geven over hun (aanvullende) ambities.
Wat gaat de Europese Commissie doen om te borgen dat de doelstellingen wel gehaald worden?
Het INEK is het belangrijkste instrument om de voortgang op de EU-doelen voor 2030 te monitoren en te borgen. Elke twee jaar (indien nodig om het jaar) vindt er, aan de hand van voortgangsverslagen, een beoordeling plaats van de Commissie of de collectieve doelstellingen van de energie-unie binnen bereik zijn. Mocht een lidstaat in het definitieve INEK-resultaten voorleggen die onder het benodigde niveau liggen, dan moet het land in de volgende rapportage aangeven hoe zij dit tekort heeft opgelost of gaat oplossen.
In de Verordening Governance van de Energie-Unie is vastgelegd dat de Commissie een aantal handhavingsmechanismen tot zijn beschikking heeft waarmee het de lidstaten kan aansporen tot hogere ambities of tot het boeken van meer voortgang. De Commissie doet aanbevelingen voor maatregelen die door de lidstaat genomen moeten worden, alsook maatregelen die door andere lidstaten genomen kunnen worden om het collectieve doel te waarborgen. Lidstaten die aanbevelingen niet over nemen moeten dit motiveren. De Commissie kan ook maatregelen op EU-niveau nemen zodat de doelstellingen collectief worden bereikt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de stand van zaken is van de heronderhandelingen rondom het Energy Charter Treaty. In het debat over de kabinetsappreciatie hoofdlijnen klimaatakkoord op 31 oktober 2018 vertelde de Minister dat de onderhandelingen over de herzieningen in 2019 zouden beginnen, waarbij Nederland zou pleiten voor het opnemen van een bepaling die het recht van overheden om te reguleren om het publiek belang te dienen.
Het moderniseringsproces van het Energie Handvestverdrag wordt in 2019 voorbereid. De input van de bij het Energy Charter aangesloten EU-landen wordt in dit proces gecoördineerd door de Europese Commissie. Op 15 juli 2019 zijn de EU-onderhandelingsrichtsnoeren voor het moderniseringsproces door de Raad aangenomen. De formele onderhandelingen zullen naar verwachting medio januari 2020 starten. Onderdeel van de EU-inzet is om het recht van overheden te reguleren in het publiek belang te expliciteren in het Energie Handvestverdrag.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat enkele lidstaten niet willen dat waterstof en hernieuwbaar gas wordt gehanteerd als excuus voor het uitbreiden van de infrastructuur voor aardgas. Hoort Nederland bij die landen? Is Nederland nog steeds van mening dat uitbreiden van gasinfrastructuur niet meer door de Europese Investeringsbank (EIB) gefinancierd moet worden?
Aangaande waterstof en hernieuwbaar gas is duidelijk dat de Europese discussie over het decarboniseren van het gassysteem in een beginstadium verkeert. Terwijl een aantal landen nog bezig is het met het uitbreiden van de aardgasinfrastructuur, wordt in andere landen al gewerkt aan het introduceren van hernieuwbare gassen en het reduceren van aardgas. In landen met een uitgebreide gasinfrastructuur ligt het voor de hand om deze infrastructuur waar mogelijk te gebruiken voor duurzame moleculen, terwijl in andere landen elektrificatieroutes de voorkeur hebben. Deze verschillende uitgangspunten maken dat discussies per regio kunnen verschillen en dat inzichten nog in ontwikkeling zijn. Nederland zet in op duurzame waterstof en groen gas, en ziet het belang van het mogelijke hergebruik van de bestaande gasinfrastructuur.
De EIB heeft augustus jl. een concept van het nieuwe Energy Lending beleid opgesteld. Hoofddoel van het nieuwe beleid is om aan te sluiten bij de EU energie- en klimaatdoelen en zo effectief mogelijk gebruik te maken van de beperkte publieke middelen. Een van de voorstellen in het nieuwe beleid is om de financiering van nieuwe energieprojecten die gebruik maken van fossiele brandstoffen (olie en gasproductie, gasinfrastructuur en elektriciteitscentrales en warmtecentrales die op fossiele brandstoffen draaien) uit te faseren.
Nederland steunt een ambitieuze herziening van het Energy Lending beleid om dit beleid in lijn te brengen met een verhoging van de klimaatambities binnen de EU. Het oude Energy Lending beleid stamde nog uit 2013 en was aan herziening toe gegeven nieuwe EU-doelen, het Parijs klimaatakkoord en de technologische doorbraken die er sindsdien zijn bewerkstelligd. Het voorstel is in lijn met de Nederlandse lange termijndoelen en stelt voor dat de EIB zich richt op de activiteiten waar zij de meeste toegevoegde waarde kan leveren.
Nederland bevindt zich, net zoals in andere processen waar over EU-klimaatambities op de korte termijn gesproken wordt, bij het besluitvormingsproces in een complex krachtenveld. Het is de verwachting dat dit proces in het najaar wordt afgerond.
De leden van de GroenLinks-fractie zien graag een zo efficiënt mogelijke uitrol van windenergie op zee, maar EU-wetgeving maakt hybride projecten lastig. Kan de Minister concretiseren welke regelgeving belemmerend werkt voor hybride projecten? Welke mogelijkheden ziet de Minister binnen de huidige regelgeving en hoe groot schat de Minister de kans dat regelgeving veranderd zal worden?
Ik zet sterk in op grensoverschrijdende hybride energieprojecten, waar een combinatie wordt gemaakt van opwek via wind op zee gekoppeld aan het vergroten van interconnectie-mogelijkheden. Daarbij kijken we indien mogelijk ook naar sectorkoppeling en het omzetten in andere energievormen (bijvoorbeeld waterstof). Deze hybride projecten zijn van belang gezien de grote belasting die er al is op de landelijke elektriciteitsnetten. De beheerder van het landelijke hoogspanningsnet is op dit moment aan het bezien of de Europese regelgeving rond interconnectoren tussen lidstaten op dit moment een belemmering vormt voor de hybride projecten. De Europese Commissie is betrokken bij het zoeken naar oplossingen in de regelgeving voor hybride projecten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat de 40% CO2-reductie binnen Europa haalbaar lijkt. Wel blijven deze leden benadrukken dat huishoudens niet de rekening gepresenteerd moeten krijgen. Zij vragen of het aanpassen van ETS, bijvoorbeeld het verlagen of afschaffen ervan, een grote bijdrage zou kunnen leveren aan de verduurzaming van de industrie.
Het ETS is een van de belangrijkste middelen om broeikasgasemissies te verlagen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte manier. Het ETS beperkt de hoeveelheid broeikasgassen die de energie-intensieve industrie, elektriciteitsproducenten en luchtvaartmaatschappijen (binnen de EU) mogen uitstoten. De totale hoeveelheid emissies wordt geleidelijk verminderd en binnen deze limiet ontstaat handel in emissierechten, waardoor bedrijven worden geprikkeld maatregelen te nemen om hun uitstoot te reduceren. Door op deze manier een prijs op broeikasgasemissies te zetten en daarmee financiële waarde te geven aan iedere ton emissie, stimuleert het ETS verduurzaming van de industrie en investeringen in schone en CO2-reducerende technologieën. Het verlagen van de prikkels die uitgaan van ETS of het afschaffen van ETS zal een negatieve bijdrage leveren aan de verduurzaming van de industrie. Dit komt omdat industrieën dan in veel mindere mate beloond worden voor investeringen in duurzaamheid, met als gevolg dat ze dan minder geneigd zullen zijn dergelijke investeringen te doen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de aanbevelingen ten aanzien van het Nederlandse conceptplan gaan worden opgevolgd. Deze leden vragen dit met name voor het oordeel van de Europese Commissie dat de plannen onvoldoende concreet en niet meetbaar zouden zijn en het feit dat er te weinig aandacht is voor de sociale kant van de transitie.
Zie het antwoord op de eerste vraag van de leden van de GroenLinks-fractie.
Op welke wijze wordt er op toe gezien dat ook de doelen aandeel hernieuwbare energie en energie-efficiëntie worden gehaald? Hoe worden achterblijvende lidstaten er toe bewogen hun aandeel te leveren?
Het INEK is het belangrijkste instrument voor het borgen van de voortgang op de EU-doelen voor 2030. De Europese Commissie vergelijkt en monitort de ambities, plannen en voortgang van de lidstaten en rapporteert hierover jaarlijks in de «State of the Energy Union». Voor hernieuwbare energie geldt dat lidstaten in hun INEK een minimumbijdrage leveren aan het bindende, Europese hernieuwbare energiedoel voor 2030. De Commissie mag lidstaten aanspreken op de hoogte van deze minimumbijdrage door middel van aanbevelingen. Mochten ambities van de lidstaten gezamenlijk onvoldoende zijn om het hernieuwbare energiedoel te halen, dan zal de Commissie aanbevelingen doen aan lidstaten die een te lage ambitie in hun INEK hebben opgenomen. Er is een herzieningsclausule in de EU-wetgeving die de Commissie het recht geeft om in 2023 een beoordeling te maken van de voortgang en te bezien of er een wetgevend voorstel moet komen om het doel van 32% hernieuwbare energie in 2030 naar boven bij te stellen. Dat is het geval indien er substantiële kostenreducties zijn gerealiseerd in de productie of indien er internationale verplichtingen voor CO2-reductie zijn overeengekomen of wanneer een significante daling in de energieconsumptie heeft plaatsgevonden. In de Verordening Governance van de Energie-Unie is overeengekomen dat het Europese energie-efficiëntiedoel niet juridisch bindend is. Lidstaten die een relatief lage bijdrage leveren aan het doel kunnen een niet-bindende aanbeveling van de Commissie krijgen. Bij een gezamenlijk tekort wordt ingezet op een versterking van Europese normen, zoals energie-etikettering en CO2-normen voor voertuigen. Net als bij de RED is er een herzieningsclause opgenomen die de Commissie in 2023 het recht geeft om met een wetgevend voorstel te komen om het doel van 32,5% energie-efficiëntie in 2030 naar boven bij te stellen.
Hetzelfde vragen deze leden ten aanzien van de aangescherpte ambitie om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn.
EU-lidstaten rapporteren in hun INEKs over het nationale klimaatbeleid tot 2030. De Commissie bestudeert en beoordeelt de ingezonden plannen. Nationale plannen die onvoldoende bijdragen aan de EU doelstellingen zullen specifieke aanbevelingen ontvangen van de Commissie. Door plannen te publiceren, te monitoren en te boordelen wil de Commissie de samenhang tussen alle nationale plannen en daarmee de effectiviteit van het Europese klimaat- en energiebeleid verder bevorderen. Hoe een nieuw lange termijn klimaatdoel voor de EU straks gaat samenvallen met deze systematiek is nu nog niet te zeggen, eerst moet de Europese Raad tot besluitvorming komen over het tijdpad richting klimaatneutraliteit.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de Europese Commissie lidstaten oproept kritisch naar de eigen doelen te kijken. Neemt de Minister daar de rechtvaardigheid voor inwoners in mee?
Ja, voor het kabinet staat voorop dat de transitie wordt gehaald op een manier die voor iedereen haalbaar en betaalbaar is.
Deze leden zijn bijvoorbeeld van mening dat Carbon Capture and Storage (CCS) de oorzaak van CO2-uitstoot niet aanpakt. Verduurzaming van de industrie moet veel hoger op de agenda staan. Wanneer de industrie volop inzet op verduurzaming, zullen ook inwoners makkelijker overgaan op duurzame energie. Het gevoel dat alleen zij de rekening betalen zal dan afnemen. Gaat de Minister dit kritische geluid laten horen in Europa?
Verduurzaming van de industrie is een integraal onderdeel van het klimaatakkoord en daarin is ook aandacht voor Europese samenwerking. Een Europese aanpak draagt namelijk bij aan broeikasgasreducties in de industrie en het tegengaan van het weglekken van broeikasgasemissies, banen en investeringen. In aanvulling op het ETS is Europese samenwerking van belang voor de creatie van groene markten, infrastructuur en financiering voor relevante CO2-reducerende technologieën. Door samen te werken met andere lidstaten, industrieën en de Europese Unie wordt gewerkt aan de transitie naar een betaalbare, competitieve en klimaat neutrale industrie. CCU en CCS zijn nodig om de CO2-reductiedoelstellingen van de industrie te behalen. Nederland streeft technologie-neutraliteit na om op een kosten-efficiënte manier emissies te reduceren. Tegelijkertijd is het belangrijk om verdringing van investeringen in nieuwe relevante emissiereducerende technologieën door inzet op CCU en CCS tegen te gaan. De Nederlandse inzet is opgenomen in het klimaatakkoord en deze lijn zal tevens in de Europese Unie uitgedragen worden.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van wind op zee. Deze leden blijven echter van mening dat het teveel geregeld wordt door bedrijven. Een publieke aanpak maakt dat gemaakte winsten terugvloeien in de samenleving, die vervolgens weer geïnvesteerd zouden kunnen worden in het verduurzamen van woningen. Verder vragen deze leden op welke wijze wordt voorkomen dat verdere interconnectie ten koste gaat van kleine lokale duurzame projecten. Deze ondervinden immers nu al grote probleem wegens gebrek aan capaciteit.
Het veilingmechanisme van de tenders wind op zee is er precies op gericht de meest kosteneffectieve aanbieders te selecteren en private overwinsten te voorkomen. Daardoor blijven maximale publieke middelen over voor andere doelen. Het gebrek aan capaciteit in bepaalde gebieden in Nederland wordt veroorzaakt doordat de vraag naar transportcapaciteit harder groeit dan netbeheerders kunnen bewerkstelligen. Het gaat daarbij vooral om dunbevolkte gebieden met van oudsher weinig vraag naar elektriciteit, waar dus de dunste elektriciteitsnetten zijn neergelegd. Hiervoor heb ik in mijn brief van 28 juni jl. aan de Tweede Kamer een plan van aanpak gestuurd om dit gebrek aan netcapaciteit aan te pakken (Kamerstuk 30 196, nr. 669). Er zijn geen signalen dat verdere interconnectie ten koste gaat van kleine lokale duurzame projecten. Interconnectoren worden aangesloten op het hoogspanningsnet. De schaarste in het net ziet vooral op het middenspanningsnet. Bovendien worden interconnectoren pas gerealiseerd als blijkt dat deze langdurig rendabel zijn.
De leden van de SP-fractie vragen afsluitend de wens van de premier om de Europese portefeuille klimaat en energie aan Nederland te geven toe te lichten. Op welke wijze wil Nederland het klimaatbeleid van de Europese Unie vorm gaan geven?
Frans Timmermans wordt opnieuw eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie. De Nederlandse wensen voor het klimaatbeleid van de Europese Unie zijn uiteengezet in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over de staat van de Europese Unie 2019 (Kamerstuk 35 078, nr. 1)
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie wijzen keer op keer op de schadelijke gevolgen van deze koers. De subsidies voor CCS zullen de ontwikkelingen van echt duurzame technieken in de weg staan en de kortzichtige maar grootschalige claim op biomassa en biobrandstoffen zal de wereldwijde boskap enkel doen versnellen. Is de Minister bereid om bij zijn Europese collega’s de waarschuwing af te geven voor de nadelige effecten van de overmatige Nederlandse claim op biomassa? Zo nee, waarom niet? Gaat de Minister in Europa een toelichting geven op de bezwaren bij het subsidiëren van CCS? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie vragen om een waarschuwing af te geven voor de nadelige effecten van – naar hun mening – overmatige Nederlandse claim op biomassa. Zoals aangegeven in de kamerbrief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 32 813, nr. 375) is het kabinet ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Een waarschuwing over een overmatige Nederlandse claim op biomassa is dan ook niet aan de orde. Zoals opgenomen in eerder genoemde brief zal PBL jaarlijks inzicht bieden in de ontwikkeling van vraag en aanbod van duurzame biomassa. Bij eventuele knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa vóór 2030 zal het kabinet terughoudend zijn bij het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa – ter uitvoering van de gewijzigde motie Van Raan en Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 316).
Gaat de Minister in Europa een toelichting geven op de bezwaren bij het subsidiëren van CCS? Zo nee, waarom niet?
Uit recente studies van o.a. IPCC en IEA blijkt dat CCS op middellange termijn noodzakelijk is voor de transitie en dat uitrol van CCS daarom vooralsnog subsidies vergt. In het Klimaatakkoord is de financiële ondersteuning voor CCS-projecten uit de SDE++ begrensd om de ontwikkeling van alternatieve technieken niet te vertragen en om een duidelijk signaal aan de markt af te geven dat CCS weliswaar tot de mix van maatregelen behoort maar dat dit ook tijdelijk is. Door duidelijk te stellen dat er na 2035 geen nieuwe SDE++ beschikkingen zullen worden afgegeven voor fossiele CCS-projecten, is het voor de markt duidelijk dat er op dat moment alternatieve technieken ontwikkeld moeten zijn. Ik zal ook in Europees verband pleiten voor een afgewogen mix aan maatregelen en aangeven dat er voldoende steun moet zijn voor de ontwikkeling van andere technieken.
Hoe gaat de Minister de aanbevelingen van de Europese Commissie vorm geven met betrekking tot het INEK?
Zie het antwoord op de eerste vraag van de leden van de GroenLinks-fractie.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat zij voor écht ambitieus klimaatbeleid helaas nog altijd naar het buitenland moeten kijken. Tijdens het meest recente algemeen overleg Klimaat en Energie (4 september 2019) vroegen zij al naar een reactie op het Deense plan om in 2030 een juridisch bindend CO2-reductiedoel van 70% te hanteren. Dat is pas ambitie, vinden deze leden. Helaas bleef een reactie van de Minister uit, waardoor de indruk werd gewekt dat de regering zich niet laat inspireren door de daadwerkelijke Europese koplopers. Klopt dat? Erkent de Minister dat we moeten leren van ervaringen van de Europese koplopers zoals Denemarken? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de lessen die de Minister trekt uit de Deense voorstellen? De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister om tijdens de aankomende Energieraad bij de Deense vertegenwoordiging te informeren naar de afwegingen achter dit 70%-doel voor 2030. Is de Minister bereid om dit te doen en de Kamer daarover op korte termijn te informeren?
Bij het maken van beleid wordt er altijd gekeken naar goede voorbeelden uit het buitenland. Van belang is om te constateren dat Nederland en Denemarken uiteenlopende uitgangsposities hebben en dat de 2030-doelstellingen ambitieus en haalbaar moeten zijn in het licht van deze uitgangsposities. Met betrekking tot de Deense plannen is het belangrijk om te bekijken hoe ze de doelstellingen nu gaan instrumenteren. Hier is navraag over gedaan bij Denemarken.
https://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/documents/nl_rec_en.pdf↩︎