Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsstandpunt eindrapport staatscommissie parlementair stelsel (Kamerstuk 34430-10)
Staatscommissie Parlementair Stelsel
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2019D35511, datum: 2019-09-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2019D35511).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2019Z13356:
- Indiener: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2019-06-27 14:35: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-07-04 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2019-09-12 14:00: Inbreng schriftelijk overleg over het kabinetsstandpunt eindrapport staatscommissie parlementair stelsel (34430-10) en het eindrapport (34430-09) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2019-12-11 13:00: Algemeen overleg over het kabinetsstandpunt over het eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel (Algemeen overleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-09-07 15:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2019D35511 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft vragen en opmerkingen over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 juni 2019 (Kamerstuk 34 430 nr. 10) met het kabinetsstandpunt over het Eindrapport van de Staatscommissie Parlementair Stelsel (bijlage bij Kamerstuk 34 430, nr. 9).
De voorzitter van de commissie,
Ziengs
De adjunct- griffier van de commissie,
Hendrickx
1. | Inleiding | 2 |
2. | Een toekomstbestendig parlementair stelsel | 3 |
3. | De benadering van het kabinet | 5 |
4. | Aanbevelingen die geheel of in belangrijke mate worden over-genomen of al worden uitgevoerd (categorie A) | 6 |
5. | Aanbevelingen die niet zonder meer worden overgenomen, maar waarover later door dit kabinet een standpunt wordt ingenomen (categorie B) | 20 |
6. | Aanbevelingen die niet worden overgenomen (categorie C) | 26 |
Bijlage | 27 |
1. Inleiding
Allereerst spreken de leden van de VVD-fractie hun erkentelijkheid uit voor het eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel (de staatscommissie-Remkes), getiteld «Lage drempels, hoge dijken; Democratie en rechtsstaat in balans». Binnen de gestelde tijd is er veel werk verzet, met als resultaat een interessant en omvangrijk rapport. Het rapport en de aanbevelingen bieden, tezamen met de kabinetsreactie daarop, een goede basis voor een debat met het kabinet over het parlementaire stelsel en de democratische rechtsstaat. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de door de commissie gemaakte analyse. Op de aanbevelingen van de commissie en de reactie van het kabinet komen zijn terug in het nog te voeren mondelinge debat. Deze leden hebben nu nog geen afgerond oordeel over de diverse voorstellen. Met belangstelling hebben zij kennisgenomen van de reactie van het kabinet op de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan. Zij willen het kabinet thans graag een aantal vragen stellen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel. Deze leden zijn van mening dat het rapport een waardevolle bijdrage vormt aan de discussie over de toekomst van het parlementair stelsel in Nederland, zowel in de samenleving en de wetenschap als in het parlement zelf.
De democratische rechtsstaat is een kostbaar bezit. In een veranderende wereld is het voortbestaan de democratische rechtsstaat echter niet vanzelfsprekend. Daarom vergen de instituties van democratie en rechtsstaat voortdurend onderhoud. Het kabinet geeft aan dat het aanpassingen nodig acht zijn vanwege interne en externe bedreigingen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet het risico van «erosie van de democratische rechtsstaat beoordeelt (Lage drempels, hoge dijken, p. 77).
De leden van de D66-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het kabinetsstandpunt over het advies van de staatscommissie Parlementair Stelsel en het eindrapport. Net als het kabinet zijn de aan het woord zijnde leden vol lof over het omvangrijke en nauwgezette werk dat door de staatscommissie parlementair stelsel (hierna: staatscommissie) is verricht om te komen tot het eindrapport Lage drempels, hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans (hierna: eindrapport). De leden danken de staatscommissie hartelijk voor de verrichte werkzaamheden.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met veel interesse kennisgenomen van het eindrapport van de Staatscommissie parlementair stelsel en danken via deze weg de Staatscommissie voor haar vele werk. Ook hebben deze leden met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie op het eindrapport van de Staatscommissie.
Het kabinet geeft in de inleiding van haar reactie aan dat gezien de breedte van het pakket gekozen is voor een gedifferentieerde benadering en een gefaseerde invoering van maatregelen. De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag een specifiek tijdspad van de verschillende te verwachten voorstellen en maatregelen inclusief (streef)data van het kabinet ontvangen zodat het voor de Kamer duidelijk is wanneer welk (wets)voorstel naar de Kamer komt en welke voorstellen nog in deze kabinetsperiode afgerond worden.
De leden van de fractie van de SP hebben met bijzondere interesse kennisgenomen van het rapport van de Staatscommissie parlementair stelsel en willen de leden ook via deze weg bedanken voor hun inzet. Deze leden delen de analyse van de commissie dat een groeiend deel van de bevolking zich in onze vertegenwoordigende democratie niet meer vertegenwoordigd voelt. Dit ondermijnt het vertrouwen in onze democratie. Deze leden waarderen dat de staatscommissie voorstellen doet om deze kloof te verminderen. In het bijzonder onderschrijven zij het belang dat de staatscommissie stelt in invoering van een bindend correctief referendum.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het rapport van de staatscommissie parlementair stelsel, waarin de regering een reactie geeft op het rapport en een kabinetsstandpunt aangaande de verschillende voorgestelde maatregelen definieert. De staatscommissie constateert dat het huidige politieke systeem behoorlijk succesvol is, maar in de toekomst steeds meer onder druk zal komen te staan. De leden van de ChristenUnie-fractie nemen deze constatering serieus. Een democratische rechtsstaat is niet vanzelfsprekend en is altijd in verbouwing. De parlementaire democratie is één van de pijlers van die rechtsstaat. De leden van de fractie van de ChristenUnie spreken hun grote waardering uit dat de staatscommissie breder heeft gekeken dan het parlementair stelsel, maar voorstellen doen ter versterking van de gehele democratische rechtsstaat.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het standpunt van het kabinet over het rapport van de staatscommissie-Remkes. Voor het goed functioneren van de parlementaire democratie is het van belang dat er bij burgers een grote mate van vertrouwen is. Ook is het belangrijk dat er goede waarborgen zijn die ervoor zorgen dat de rechtsstaat goed kan functioneren. Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt hebben de leden van de SGP-fractie de nodige vragen.
2. Een toekomstbestendig parlementair stelsel
Het kabinet stelt dat er voorbeelden zijn van buitenlandse inmenging in verkiezingen. Kan het kabinet die voorbeelden nader duiden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie onderschrijven allereerst de conclusies van de staatscommissie dat een aanzienlijke groep burgers zich momenteel inhoudelijk onvoldoende vertegenwoordigd voelt, dat de Nederlandse democratische rechtsstaat kwetsbaarheden bevat en dat het parlementair stelsel niet over de gehele linie voldoende toekomstbestendig is. Deze leden vragen al (veel...) langer aandacht voor de tekortschietende representatie en de noodzaak tot democratische vernieuwing om de scheiding en spreiding van de machten te versterken en burgers meer zeggenschap te geven over de samenstelling van hun bestuur.
De leden van de fractie van GroenLinks delen de analyse van de Staats-commissie en het kabinet dat een goede representatie van álle Nederlanders vormt de belangrijkste legitimatie van het parlementair stelsel en dat een substantieel deel van de bevolking zich nu niet altijd goed herkent in de politieke besluitvorming en zich daardoor niet gehoord voelt. De leden van de fractie van GroenLinks vinden het daarom van groot belang dat bij de voorstellen om het parlementaire stelsel te versterken specifiek aandacht is voor de positie van groepen die nu minder goed (kunnen) participeren en minder goed bereikt worden in het democratische proces. In de kabinetsreactie missen deze leden voldoende specifieke aandacht voor een aantal groepen uit de samenleving. Daarom willen zij graag een nadere toelichting van het kabinet op de vraag hoe jongeren, vrouwen en etnische minderheden beter bij het democratische proces worden betrokken door de voorstellen die het kabinet nu doet.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben ook al lange tijd zorgen over het democratisch tekort in het Koninkrijk. De Staatscommissie had weliswaar niet de opdracht om hier voorstellen over te doen, maar nu er in brede zin naar het functioneren van het parlementair stelsel wordt gekeken willen de aan het woord zijnde leden hier graag ook nadrukkelijk aandacht voor vragen. Zeker ook nu het kabinet stelt dat «een goede representatie van álle Nederlanders vormt de belangrijkste legitimatie van het parlementair stelsel». Deze leden nemen aan dat het kabinet hiermee ook de Nederlanders uit Aruba, Curaçao en Sint-Maarten bedoelt. Met name de wijze van totstandkoming van rijkswetgeving en de ratificatie van internationale verdragen waar het Koninkrijk verdragspartij is schiet op dit moment vanuit democratisch oogpunt tekort. Wat de leden van de fractie van GroenLinks betreft zou door het kabinet de principiële vraag beantwoord moeten worden of alle inwoners van het Koninkrijk op een evenredige manier invloed moeten kunnen hebben op rijkswetgeving en de binding aan internationale verdragen. Op dit moment zijn Nederlanders uit de andere landen van het Koninkrijk (behalve zij die enige tijd in het land Nederland hebben gewoond) niet rechtstreeks vertegenwoordigd in de Staten-Generaal. Dit terwijl de Staten-Generaal wel besluit over rijkswetgeving en internationale verdragen die ook deze Nederlandse staatsburgers binden en in hun belangen raken. De aan het woord zijnde leden zouden graag een reflectie van het kabinet ontvangen op deze kwestie en daarbij expliciet antwoord krijgen op de vraag of het kabinet de mening van de leden van de fractie van GroenLinks deelt dat er sprake is van een democratisch tekort? En zo nee, waarom niet? En hoe denkt het kabinet ervoor te kunnen zorgen dat de stem van de (inwoners van) andere landen van het Koninkrijk ten aanzien van rijkswetgeving en internationale verdragen beter kan worden geborgd? In het verleden is door staatsrechtdeskundigen met enige regelmaat de instelling van een Koninkrijksparlement geopperd naast een Koninkrijksregering. Vlak na de Tweede wereldoorlog is het instellen van een Koninkrijksparlement zelfs opgenomen in een concept versie van een Rijksgrondwet. Wat zouden volgens het kabinet de voor- en nadelen zijn van het instellen van een dergelijk Koninkrijksparlement? Is het kabinet, zo vragen deze de leden van de fractie van GroenLinks, bereid om lopende de gefaseerde aanpak van het verbeteren van het parlementairstelsel nader onderzoek te doen naar het versterken van de democratische betrokkenheid van de (inwoners van) andere landen van het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?
In het rapport onderscheidt de staatscommissie, zo zien de leden van de ChristenUnie-fractie, twee rode draden die mogelijke uitdagingen vormen voor de toekomstbestendigheid van het huidige politieke systeem. Zo is er ten eerste sprake van een toenemende maatschappelijke tweedeling en het daarmee gepaard gaande probleem van de tekortschietende inhoudelijke representatie. Ook is er de zorg over de kwetsbaarheid van de democratische rechtsstaat gezien de interne en externe ontwikkelingen rond bijvoorbeeld terrorisme. De leden van de ChristenUnie-fractie zien deze uitdagingen voor de toekomstbestendigheid van ons parlementaire stelsel en zijn van mening dat de huidige ontwikkelingen vragen om maatregelen die de toekomstbestendigheid van het Nederlandse politieke systeem waarborgen. Zij hechten hierbij waarde aan het behoud van het principe van representatieve vertegenwoordiging en zien hierin een grote kracht van het Nederlandse stelsel. Het is een verrijking dat hiermee ook minderheden een stem krijgen in het parlement. Ziet de regering dit ook als een verrijking van ons parlementair stelsel en deelt zij het uitgangspunt van de ChristenUnie dat dit perspectief centraal behoort te staan bij de verdere uitwerking van de voorstellen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat de Saats-commissie aandacht besteedt aan tekortschietende inhoudelijke vertegen-woordiging van álle Nederlanders. Wel vragen deze leden zich af of de voorstellen die de regering in navolging van de Staatscommissie doet wel tegemoetkomen aan deze wens. Geldt juist voor bijvoorbeeld inspraakmogelijkheden, burgerfora, jongerenparticipatie e.d. niet dat juist mensen met een hogere opleiding participeren in dergelijke gremia? Zijn de niet-gehoorde doelgroepen juist de personen die van zulke mogelijkheden gebruik zullen gaan maken? Is het risico niet groot dat er een nóg grotere kloof ontstaat tussen betrokkenheid van mensen met een hogere danwel lagere opleiding? Wat is de inzet van het kabinet om dit te voorkomen?
In dat licht vragen deze leden of het kabinet weet wat het opleidingsniveau en de regionale spreiding van de deelnemers aan de serie focusgroepen is, waarin verschillende maatregelen met burgers zijn besproken.
3. De benadering van het kabinet
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat ook het kabinet de hoofdlijnen van de analyse van de staatscommissie onderschrijft. De leden moedigen de ambitie zoals die is geformuleerd in de kabinetsreactie dan ook aan om «in de huidige kabinetsperiode concrete stappen te zetten» op het pad van modernisering en toekomstbestendigheid van ons parlementair stelsel. De gedifferentieerde benadering waarvoor het kabinet kiest, maakt dit mogelijk. Echter, de leden van de D66-fractie vragen zich af hoe wordt geborgd dat er ook daadwerkelijk deze kabinetsperiode nog stappen worden gezet? Heeft de regering een tijdpad c.q. implementatieplan voor ogen en zo ja, hoe ziet dat plan eruit?
Het kabinet onderscheidt, volgens de leden van de GroenLinks-fractie, vier verschillende categorieën aanbevelingen en maatregelen. Het is op basis van de kabinetsreactie niet duidelijk hoe deze categorisering precies tot stand is gekomen. Zo staat in de kabinetsreactie bijvoorbeeld «Andere voorstellen vragen meer tijd, zoals grondwetsherzieningen (wijziging van de her-zieningsprocedure, een andere benoemings-wijze voor de leden van de Hoge Raad en aanpassing van de wijze van verkiezing van de Eerste Kamer)». Dit terwijl een van de eerste concrete acties van het kabinet is om een wetsvoorstel voor de aanpassing van de wijze van verkiezing van de Eerste Kamer in consultatie te brengen. Dit roept vragen over de categorisering en het tijdspad op. De leden van de fractie van GroenLinks zouden daarom graag een nadere toelichting ontvangen op vraag hoe deze onderverdeling in vier categorieën precies tot stand is gekomen en hoe besloten is welke maatregelen als eerst ter hand worden genomen en welke later volgen.
Het kabinet geeft aan dat verschillende voorstellen al snel ter hand genomen zullen worden. De leden van de SGP-fractie vragen het kabinet om te komen met een tijdschema waarin de verschillende voorstellen zijn opgenomen. Wat is het verwachte tijdpad dat bij al deze maatregelen hoort?
4. Aanbevelingen die geheel of in belangrijke mate worden overgenomen of al worden uitgevoerd (categorie A)
4.1. Kiesstelsel en kiesproces
Als het gaat om het kiesstelsel en het kiesproces onderschrijft het kabinet de richting van de commissie-Remkes dat er een groter gewicht voor de persoonsstem en een versterking van de regionale binding moet komen, maar wil het een drietal stelsels nader wegen. Voor de leden van de VVD-fractie is het bij het bezien van het kiesstelsel belangrijk dat de Grondwet in acht wordt genomen. Deze leden hechten aan het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Ook moet het kiesstelsel naar hun mening niet te ingewikkeld worden. Het is voor het fundament onder de democratie belangrijk dat dit stelsel voor een ieder overzichtelijk en begrijpelijk is. Hoe verhoudt een groter gewicht voor de persoonsstem en een versterking van de regionale binding zich tot de positie van een politieke partij die een evenwichtig samengestelde kandidatenlijst heeft ingediend? Met evenwichtig wordt gedoeld op expertise, werkervaring, kennis, leeftijd, sekse en spreiding over het land. In hoeverre past een stem op een bepaalde kandidatenlijst, zonder dat er op een kandidaat wordt gestemd, binnen de huidige grondwettelijke kaders? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van het kabinet op hetgeen hier is gesteld en op de gestelde vragen.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening, dat de inrichting van het kiesstelsel van invloed is op het functioneren van het parlement. Deze leden hechten grote waarde aan de representatieve democratie op basis van evenredige vertegenwoordiging. Deze leden hechten bovendien grote waarde aan de binding tussen kandidaat en kiezer. Deze leden onderschrijven dan ook het streven van het kabinet om de regionale binding tussen kiezer en gekozene te vergroten. Een grotere regionale binding draagt bij aan een verbeterde inhoudelijke vertegenwoordiging bij een flink deel van de kiezers. Meer kiezers kunnen zich dan herkennen in hun volksvertegenwoordigers.
Het kabinet is van mening dat de toegankelijkheid in het geding komt als de wijze waarop een kiezer zijn stem uitbrengt op het stembiljet of als de gevolgen die aan een stem verbonden zijn, (wezenlijk) anders zijn bij de verkiezing van de Tweede Kamer dan bij andere verkiezingen. De leden van de CDA-fractie vragen welke ruimte dit uitgangspunt nog biedt voor het wijzigen van het kiesstelsel. Betekent dit dat het kabinet vóór het eind van het jaar komt met een definitief voorstel voor het kiesstelsel dat alle verkiezingen betreft?
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet nader inhoudelijk te motiveren waarom het niet wil tornen aan het aantal van 150 Kamerzetels.
In het huidige kiesstelsel is het voor politieke partijen mogelijk om met verschillende kandidatenlijsten uit te komen in verschillende kieskringen. Op welke manier zou een wijziging van de functie van de kieskringen deze mogelijkheid versterken?
Voor het vertrouwen in de democratische rechtsstaat is het essentieel dat het verkiezingsproces vlekkeloos verloopt. De leden van de CDA-fractie hebben daarom een aantal vragen over de voorstellen met betrekking tot het verkiezingsproces. Wat is de stand van zaken omtrent het aanpassen van het stembiljet? Het kabinet streeft ernaar het nieuwe stembiljet in te voeren bij de herindelingsverkiezingen in november 2021 en de gemeenteraads-verkiezingen in maart 2022. Betekent dit dat het streven is om het kiesstelsel te wijzigen voor deze verkiezingen? Zo nee, betekent dit dat het nieuwe stembiljet na een wijziging van het kiesstelsel en dus na deze verkiezingen opnieuw gewijzigd zou moeten worden? Wat zijn de gevolgen van het in korte tijd meermaals aanpassen van het stembiljet voor de toegankelijkheid van de verkiezingen?
De regering heeft er bij gemeenten op aangedrongen dat stembureaus worden ingericht op locaties die gemakkelijk toegankelijk zijn voor lager opgeleiden, jongeren en kiezers met een migratieachtergrond. Kan het kabinet aangeven in welke mate gemeenten gehoor hebben gegeven aan deze oproep? Wat was de doelstelling van de regering? En is deze doelstelling bereikt?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van experimenten met vormen van «early voting»? Worden beide vormen van vervroegd stemmen (early voting), stemmen per brief en het openen van een (aantal) stemlokalen een of meerdere dagen voor de verkiezingen, meegenomen in de door de Minister van BZK aangekondigde experimenten met vervroegd stemmen?
Het kabinet geeft aan de toegankelijkheid van het stemproces te willen vergroten door meer en goede voorlichting over het stemmen, het instellen door gemeenten van mobiele stembureaus en door te experimenteren met vormen van «early voting». De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet daarbij ook de suggesties betrekt om een actieve opstelling van zorgprofessionals te bevorderen en de mogelijkheid om thuis of in de zorginstelling de stem te kunnen uitbrengen.
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet voornemens is de aanbeveling van de staatscommissie op te volgen om de verkiezingsuitslag per stembureau te laten publiceren in de databank van de Kiesraad Zo nee, waarom niet? (Lage drempels, hoge dijken, p. 132).
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet voornemens is het aantal briefstembureaus bij ambassades in landen met veel Nederlandse kiezers en/of slecht functionerende posterijen uit te breiden bij toekomstige verkiezingen. Zo nee, waarom niet.
De leden van de D66-fractie delen met de staatscommissie dat het Burgerforum kiesstelsel goede (basis)mogelijkheden biedt om de band tussen kiezer en gekozene te versterken en de inhoudelijke vertegenwoordiging te verbeteren. Het kabinet beaamt dit, maar verkent nog twee varianten kiesstelsel die mogelijk de regionale binding meer versterken. Kan de regering al meer zeggen over de uitkomsten van deze verkenningen en concreter aangeven naar welke variant de voorkeur, en om welke redenen, uitgaat?
De leden van de D66-fractie delen met het kabinet dat er een aantal aandachtspunten zijn bij het doen van wijzigingen in ons huidige kiesstelsel. Deze leden onderschrijven dat de toegankelijkheid van kiezers geborgd moet zijn en begrijpen de wens dat het nieuwe stelsel volledig evenredig dient te zijn, opdat het past binnen onze Grondwet. Kan de regering nader toelichten op welke wijze de drie voorgestelde varianten van elkaar verschillen wat betreft de mogelijke invoeringstermijn en complexiteit vanuit het perspectief van kiezers ten opzichte van het huidige stelsel? Zijn bij de regering nog voorbeelden van andere landen bekend waar «best practices» van overgenomen kunnen worden als het gaat om het doen van aanpassingen van het kiesstelsel om inhoudelijke representatie te bevorderen?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang dat het kabinet hecht aan het vergroten van de mate waarin kiezers zich herkennen in de volksvertegenwoordiging. De regionale dimensie is hierbij zeker relevant, maar zien dat ook andere overwegingen relevant kunnen zijn voor kiezers bij het uitbrengen van hun stem op een specifiek persoon; inhoudelijke expertise, etniciteit, gender, seksuele gerichtheid of welke grond dan ook. De leden merken kop dat ook de variant die het Burgerforum Kiesstelsel heeft voorgesteld ertoe zou hebben geleid dat de huidige Tweede Kamer een stuk meer regionale vertegenwoordigers zou kennen. Dit geldt zelfs op basis van de vorige uitslag die tot stand kwam onder de huidige regels, terwijl deze leden menen dat daarbovenop nog gedragseffecten te verwachten zijn die ertoe zullen leiden dat nog meer personen «op eigen kracht» zullen worden gekozen; ook personen die anders niet zouden zijn gekozen. En ziet de regering mogelijke gedragseffecten die de drie kiesstelsels teweeg kunnen brengen en hoe duidt de regering deze? De leden van de D66-fractie menen tevens dat het beperken van de complexiteit voor de kiezer erbij gebaat is als hetzelfde kiesstelsel voor de volksvertegenwoordiging van andere bestuurslagen bruikbaar is. Deelt het kabinet deze overweging? Tot slot wat dit punt betreft zijn de leden blij met de toezegging dat voor het eind van het jaar het kabinet op basis van de uitwerking met een definitief voorstel komt voor het kiesstelsel. Zij kijken dan ook uit naar dit voorstel.
De leden van de D66-fractie moedigen voorts iedere stap op het terrein van opkomstbevordering aan. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangekondigd te willen gaan experimenteren met vormen van early voting en nieuwe kleinere stembiljetten. De leden vragen zich in dit kader af wanneer de regering verwacht de experimentenwetten Early voting en die voor een nieuw stembiljet aan de Kamer te kunnen aanbieden? Deze leden vragen zich verder af of de regering nog aan verdere opkomst bevorderende maatregelen denkt, en of zij hierbij succesvolle ervaringen uit het buitenland meeneemt? Overigens wil de D66-fractie waken voor risico’s met betrekking tot de inzet van elektronische telmiddelen. Kan de regering ingaan op de risico’s op dit gebied wat betreft cyberveiligheid?
Het kabinet stelt ten aanzien van het kiesstelsel, volgens de leden van de GroenLinks-fractie, binnen de huidige kaders van de Grondwet te willen blijven en niet te willen tornen aan het aantal van 150 leden Tweede Kamerleden. De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag een nader onderbouwing van dit uitgangspunt ontvangen. Het aantal van 150 Kamerleden staat sinds de jaren «50 van de vorige eeuw in de Grondwet. Sindsdien is de bevolking behoorlijk gegroeid en daarmee is derhalve ook de verhouding kiezers-gekozenen ingrijpend gewijzigd. De leden van de fractie van GroenLinks vragen het kabinet niet om met voorstellen te komen om de Grondwet op dit punt te wijzigen, maar ontvangen wel graag een nadere analyse van het kabinet over de verhouding tussen het aantal kiezers versus het aantal verkozenen. En hoe verhoudt zich dit in internationaal perspectief?
Ten aanzien van de twee varianten die voor het aanpassen van het kiesstelsel in de kabinetsreactie beschreven worden hebben de leden van de fractie van GroenLinks een aantal opmerkingen en een aantal specifieke vragen die zij graag aan het kabinet voorleggen. Allereerst enkele opmerkingen en vragen over het zogenaamde Deense stelsel. In dit stelsel wordt het land ingedeeld in regio’s. Kiezers stemmen in dit stelsel op een regio-kandidaat. Dit aantal wordt opgeteld en verdeeld. Om een representatieve samenstelling van het parlement te waarborgen worden er vervolgens nog zogenaamde vereffeningszetels verdeeld. Klopt de analyse van de aan het woord zijnde leden dat in dit stelsel regionale vertegenwoordiging als mechanisme wordt gebruikt om de vertegenwoordiging samen te stellen terwijl andere descriptieve eigenschappen minder tot hun recht kunnen komen en terwijl veel kiezers bijvoorbeeld ook andere vormen van diversiteit van groot belang vinden? Deze leden zijn ten aanzien van dit systeem bezorgd dat de diversiteit van de volksvertegenwoordiging versmalt worden tot regionale diversiteit. Andere aspecten van diversiteit komen niet goed genoeg tot hun recht. Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren dat als een partij in iedere regio een mannelijke lijsttrekker heeft en louter via de districtszetels zetels behaalt er alleen maar mannen namens die partij zetels zullen innemen. En hoe zit het, zo vragen deze leden, met de lijstopvolging in dit systeem? Geschiedt opvolging per regio of via een landelijke vereffeningslijst? Voort is het voor deze leden niet duidelijk hoe de regio’s worden vastgesteld. Gaat dit via de huidige kieskringen? Zo ja, kan ter illustratie van de werking van dit stelsel een overzicht gegeven hoeveel zetels per regio/kieskring beschikbaar zijn en hoeveel vereffeningszetels er zullen zijn? Zo nee, hoe werkt het dan wel?
Ook ten aanzien van het kiesstelsel zoals de Staatscommissie dit voorstelt en het kabinet in haar overweging meeneemt hebben de leden van de fractie van GroenLinks enkele opmerkingen en vragen. Deze leden maken zich bij dit stelsel zorgen over de begrijpelijkheid voor de kiezers. Het is, zo stellen zij, mogelijk onvoorspelbaar welke kandidaten verkozen zullen worden. Wanneer in het huidige kiesstelsel een stem op een persoon wordt uitgebracht is het zo dat het nooit onwaarschijnlijker wordt dat deze persoon wordt verkozen. In het kiesstelsel dat de Staatscommissie voorstelt is dit anders. In dit stelsel bestaat de mogelijkheid waarbij een stem op persoon X de kans kleiner maakt dat persoon X verkozen geraakt en maakt het uitbrengen van zo’n stem de kans mogelijk groter dat een persoon op wie niet gestemd is wel verkozen geraakt. Dit kan ertoe leiden dat een kiezer achteraf dus beter een stem op de lijst had kunnen uitbrengen in plaats van op de persoon die hij graag in de Kamer had willen zien plaatsnemen.
Om deze zorg te illustreren geven deze leden graag het volgende voorbeeld waar zij graag een reactie van het kabinet op ontvangen: Een partij behaalt 10 zetels, 9 zetels via de stemmen op de lijst en 1 via stemmen op specifieke kandidaten. In dat geval kan het zo zijn dat een kiezer die bewust op kandidaat nummer 10 heeft gestemd via deze persoonstem heeft geholpen om kandidaat 11 of 12 een zetel te geven omdat deze persoon meer stemmen heeft gehaald dan de kandidaat op plek 10. Wanneer deze persoon op de lijst had gestemd was de kans groter geweest dat kandidaat 10 via de lijststemmen was verkozen.
Iedere andere stem op een persoon, dus ook op de lijsttrekker zorgt ervoor dat deze persoon erin komt. Met als gevolg dat als de voorkeurskandidaat er via de lijststem al ingekomen is er vervolgens een andere kandidaat op basis daarvan verkozen wordt (bijv. de nummer 11 van de lijst) omdat alle stemmen op kandidaten samen bepalen hoeveel kandidaten via de personenlijst gekozen worden.
De leden van de fractie van de SP willen graag een nadere toelichting waarom het kabinet afwijkt van de aanbeveling van het parlementaire commissie, dat het aantal ondersteuningsverklaringen van politieke partijen naar 1200 zou kunnen. Het kabinet wil het verhogen naar 5000 tot 10000, omdat in omringende landen het benodigde aantal ook hoger is. Waarom vindt het kabinet dit een goede argumentatie? Waarop is het aantal van tussen de 5000 en 10000 gebaseerd?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse gelezen dat het kabinet voornemens is verschillende maatregelen geheel of in belangrijke mate over te nemen en dat daarnaast verschillende door de staatscommissie voorgestelde maatregelen al uitgevoerd worden. Zij constateren dat het kabinet voorstander is van het verbeteren van het huidige kiesstelsel middels het vergroten van de regionale binding en daartoe met voorstellen komt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom specifiek is gekozen voor het vergroten van deze vorm van binding. Lezen de leden van de ChristenUnie-fractie het goed dat met de genoemde voorstellen het huidige stelsel van evenredige vertegenwoordiging in stand blijft?
Ook lezen zij dat in het zo genoemde persoons- of lijststemstelsel de stem op de individuele kandidaat meer gewicht krijgt. Hoe wordt dit precies bewerkstelligd en wat moeten de leden van de ChristenUnie-fractie zich hierbij voorstellen? Ook willen de leden van de ChristenUnie-fractie benadrukken dat de genoemde voorstellen hun doel missen wanneer er onvoldoende duidelijkheid is bij de kiezers omtrent de veranderingen. Deelt de regering het uitgangspunt van de ChristenUnie dat ook een nieuw stelsel voor iedereen begrijpelijk en toegankelijk moet zijn? Verwacht de Minister dat dit afdoende met de voorgestelde maatregelen kan worden ondervangen? Is hierin ook specifiek aandacht voor mensen met een visuele beperking, maar ook voor mensen met een verstandelijke beperking of analfabetisme, zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie zien graag de nadere uitwerkingen van de voorstellen tegemoet.
Bij de wijziging van het kiesstelsel benoemt de regering vooral ook de regionale binding van Kamerleden. De leden van de SGP-fractie herkennen het gegeven dat veel van de Kamerleden uit de Randstad komen en dat er in de praktijk relatief weinig aandacht is voor de consequenties van wet- en regelgeving in andere gebieden. Concreet kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan de verdeling van de politiesterkte, maar dat geldt ook bij andere thema’s. Om tot een goede beoordeling te komen of hiermee ook de doelgroep wordt bereikt die zich niet altijd goed vertegenwoordigd voelt is naar de mening van deze leden meer nodig dan alleen te kijken naar de woonplaats van de Kamerleden. Is er ook zicht op in hoeverre de betrokkenheid van mensen uit andere regio’s dan de Randstad ook bijvoorbeeld zichtbaar is in lagere opkomst bij landelijke verkiezingen?
Hoewel er best mogelijkheden zijn om bij de samenstelling van de lijsten en de invulling van het kiesstelsel meer rekening te houden met regionale spreiding, vragen de leden van de SGP-fractie zich af of herziening van het kiesstelsel naar het Deense model niet betekent dat de verdeling van stemmen en het feitelijk effect van een uitgebrachte stem voor kiezers veel minder inzichtelijk wordt, omdat het stelsel ingewikkelder te begrijpen is? Wordt in dit verband ook gekeken naar de bestaande ingewikkelde constructie van de verdeling van de restzetels?
Ook vragen deze leden zich af in hoeverre de regering bij de herziening voornemens is om wel nog steeds gebruik te maken van een voorkeursdrempel zoals die ook in het bestaande stelsel geldt. Met name is het ook van belang dat voor verkiezing van kandidaten wel een bepaalde mate van steun verkregen is. Verder vinden deze leden het van belang dat er ook ruimte is voor Kamerleden die juist een belangrijke vakinhoudelijke inbreng hebben.
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat stembureaus zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor alle kiezers. Weliswaar kan het helpen op bepaalde locaties een stembureau in te richten, maar hierbij moet wel ervoor gewaakt worden dat de keuze voor bepaalde locaties een politieke lading krijgt in plaats van een benadering waarbij de spreiding over de gemeente centraal staat. Is uit de ervaringen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement bekend in hoeverre gemeenten andere keuzes gemaakt hebben dan bij eerdere verkiezingen?
4.2. De wet op de politieke partijen (WPP)
De leden van de CDA-fractie zijn van mening, dat politieke partijen een belangrijke schakel vormen in het Nederlandse democratische bestel, zoals ook de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (de commissie-Veling) concludeert. Daarom achten deze leden het van belang de positie van politieke partijen in de samenleving te verstevigen.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven met het kabinet de grote waarde van de onafhankelijke positie van politieke partijen. Het kabinet stelt dat de aangekondigde Wet op de politieke partijen (WPP) daarom tot doel heeft om de onafhankelijke positie van politieke partijen verder te versterken, onder meer door hun wettelijke positie duidelijker te regelen. Deelt de regering de mening van deze leden, dat ook een solide financiële basis noodzakelijk is voor het functioneren van politieke partijen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke wettelijke verplichtingen die de staatscommissie voorstelt omtrent de inzet van digitale instrumenten van plan is op te nemen in de Wet op de politieke partijen.
Het kabinet acht het wenselijk nadere eisen te stellen aan de organisatie en inrichting van politieke partijen. De leden van de CDA-fractie vragen om welke nadere eisen het gaat het.
Met het kabinet onderschrijven de leden van de CDA-fractie de urgentie van de totstandkoming van adequate regelgeving voor politieke partijen op het gebied van digitale kwetsbaarheden en digitale campagnevoering. Het kabinet stelt dat de aanbevelingen van de staatscommissie op dit punt nog enig nadere verdieping behoeven vooraleer ze rijp zijn voor wetgeving en implementatie. Wat is de stand van zaken?
Het kabinet verkent mogelijkheden voor regulering van nationale politieke partijen inzake digitale campagnevoering en microtargeting. Hoe verhoudt dit zich tot het bestaande juridische kader rond techbedrijven en de verspreiding van desinformatie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie kijken verder uit naar de komst van de Wet op de politieke partijen (Wpp). Vooral met de opname van wettelijke voorschriften inzake de transparantie van digitale campagnevoering en microtargeting zijn de leden blij. In de kabinetsreactie staat dat het kabinet naar dergelijke wettelijke voorschriften streeft. Wat is de stand van zaken nu? Is het kabinet daarbij bereid ook naar het gebruik van psychologische analyses als onderdeel van microtargeting te kijken? Wanneer verwacht de regering dat de inventarisatie van het huidige juridische kader rond techbedrijven en de verspreiding van desinformatie is afgerond? De leden van de D66-fractie hopen op spoedige afronding, opdat deze zo spoedig mogelijk in het voorstel voor de Wpp betrokken kunnen worden. Verder vragen de leden zich af hoe de regering het toezicht op Wpp voor zich ziet. Het takenpakket van toezichthouder op de Wpp bevat namelijk veel politiek gevoelige onderwerpen, zo stellen ook de Raad van Europa en de OVSE. Daarom pleit de Commissie Veling voor onafhankelijk toezicht, mede omdat de CTFPP nu nog volledig uit oud-politici bestaat. Kan de regering meer duidelijkheid geven over of zij een onafhankelijke toezichthouder op de Wpp overweegt? En zo ja, in welke vorm? Wat betreft een regeling inzake het partijverbod achten de leden het van belang dat – mocht zo’n verbod er komen – er hoge eisen aan verbonden zijn. De leden onderschrijven het standpunt van het kabinet dat hierbij goed moet worden gelet op de samenhang met de lopende trajecten over artikel 2:20 BW.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn blij met de komst van de Wet op de politieke partijen. Zij moedigen het kabinet aan om in deze wet heldere en niet omzeilbare regels op te nemen voor het openbaar maken van giften aan politieke partijen en voor regels ten aanzien van het openbaren van de afkomst van digitale (campagne)boodschappen. Ook zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar de vorm van toezicht op politieke partijen die het kabinet voor zich ziet. Graag zouden deze leden nu alvast van het kabinet vernemen welke regels ten aanzien van openbaarheid van financiering, openbaarheid van afkomst van (campagne)boodschappen en toezicht die in andere (Europese) landen gelden door het kabinet als goede voorbeelden worden gezien.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat het kabinet voornemens is de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) uit te bouwen tot de Wet op de politieke partijen (WPP), waarbij naast de al bestaande voorschriften de aanbevelingen van de staatscommissie aangaande digitale campagnevoering en microtargeting, het partijverbod en de instelling van een apart toezichtsorgaan opgenomen zullen worden. De Minister schetst in haar brief dat het doel van de WPP is om de onafhankelijkheid van politieke partijen blijvend te waarborgen en te versterken en dat nieuwe wettelijke regels beogen de wettelijke positie van politieke partijen duidelijker te regelen. Onafhankelijkheid en handelingsvrijheid dienen verzekerd te worden, maar wel binnen de juridische en morele grenzen. Kan de Minister toelichten aan welke morele grenzen wordt gedacht?
De leden van de ChristenUnie-fractie willen benadrukken dat de onafhan-kelijkheid van politieke partijen een essentiële verworvenheid is binnen de democratische rechtsstaat. Wettelijke regelingen die de onafhankelijkheid van politieke partijen inperken kunnen in het kader van de weerbaarheid van onze democratie mogelijk noodzakelijk zijn, maar kunnen daarmee tevens een bedreiging vormen voor juist die democratie. Er is hier dan ook sprake van een precaire balans tussen enerzijds een noodzaak tot duidelijkheid en regulering en anderzijds een notie van de onmisbaarheid van onafhankelijke politieke partijen voor het waarborgen van de representatieve democratie. Ziet de Minister deze spanning tussen regulering en onafhankelijkheid van politieke partijen en hoe wil zij de genoemde balans bewaren, kan zij daarbij in het bijzonder ingaan op de regeling inzake het partijverbod?
De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom er in de voorstellen voor giften aan politieke partijen gekozen wordt voor een onderscheid tussen giften uit de Europese Unie en uit overige landen. Waarom wordt hiervoor gekozen? Is de mogelijkheid van beïnvloeding niet overal even sterk?
4.3. Versterking van het burgerschapsonderwijs
Het kabinet voert de mogelijke positieve effecten op politieke betrokkenheid en kennis bij jongere burgers op als belangrijk argument voor de eventuele verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar zestien jaar. De staatscommissie geeft aan dat er nauwelijks tot geen empirische onderbouwing is voor deze effecten. Welke redenen heeft het kabinet om desondanks te vertrouwen op het optreden van deze effecten?
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet nader te onderbouwen, waarom de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd wel voor het actief kiesrecht zou gelden, maar niet voor het passief kiesrecht. De leden van de CDA-fractie hechten eraan, dat burgers zoveel mogelijk kunnen participeren in het democratisch proces, zowel bij verkiezingen als in het maatschappelijk debat. Kennis en vaardigheden, ook in het gebruik van digitale mogelijkheden, dienen te worden versterkt.
De leden van de CDA-fractie vragen, waarom het kabinet de aanbeveling van de staatscommissie niet opvolgt om de vakken geschiedenis en staatsinrichting, alsmede maatschappijleer verplicht te stellen. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs? Op welke wijze worden scholen voor primair en voortgezet onderwijs verplicht om actief burgerschap en sociale cohesie te bevorderen?
Het kabinet deelt de constatering van de staatscommissie dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van het instrument «internetconsultatie». De leden van de CDA-fractie vragen, wat er de oorzaak van is dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van dit instrument. Welke doelstelling hanteert het kabinet op dit punt?
Hoe verhoudt de internetconsultatie zich tot andere (wettelijk verplichte) adviestrajecten? Wat is naar het oordeel van het kabinet de toegevoegde waarde van een internetconsultatie voor de inhoudelijke representatie voor ondervertegenwoordigde groepen, zo vragen deze leden. Het kabinet werkt met meerdere organisaties aan het bevorderen van democratische kennis en vaardigheden. Om welke organisaties gaat het?
De leden van de CDA-fractie vragen welke specifieke maatregelen het kabinet neemt om het digitaal burgerschap te versterken, naast de meer algemene maatregelen om de digitale vaardigheden van burgers te versterken.
De leden van de CDA-fractie vragen, of het kabinet voornemens is om burgerfora op te zetten voor andere specifieke groepen dan het genoemde jongerenparlement? Zo ja, voor welke groepen? Hoe verhoudt het jongerenparlement zich tot de functie van politieke jongerenorganisaties? Hoe beoordeelt het kabinet de mogelijkheden voor versterking van politieke jongeren organisaties met het oog op de inhoudelijke vertegenwoordiging van jongeren?
Zeer belangrijk voor de leden van de D66-fractie is de versterking van het burgerschapsonderwijs. Wat de leden betreft, zou het kabinet als het gaat om democratieonderwijs verder mogen gaan: een dagje naar het museum of één schooljaar met twee lesjes per week volstaan niet. Ook Europees vergeleken scoren Nederlandse jongeren slecht op hun politieke kennis, vaardigheden en vertrouwen. Als we iets willen doen aan het gebrek aan vertrouwen in de politiek en aan de weerbaarheid van de democratische rechtsstaat, is een cruciale rol weggelegd voor burgerschap in het onderwijs. Anders blijven «drempels» voor velen te hoog en worden de democratische «dijken» niet versterkt. Daarom is in het regeerakkoord afgesproken om de kerndoelen op burgerschap aan te scherpen en de burgerschapsopdracht in de wet te verduidelijken zodat de inspectie daar scherper op kan toetsen en handhaven. Op dit moment is een herziening van het onderwijscurriculum gaande waar ook burgerschapsonderwijs onderdeel van is. Kan de regering aangeven wanneer de Tweede Kamer de wetswijziging rond de burgerschapsopdracht kan verwachten? En hoe betrekt de regering de adviezen van de staatscommissie, bijvoorbeeld de aanbeveling om een «doorlopende leerlijn burgerschap» met duidelijke voorwaarden vast te stellen, bij de curriculumherziening?
De leden van de fractie van GroenLinks vinden burgerschapsonderwijs van groot belang. Deze leden zijn zich bewust van het feit dat er binnenkort een aanpassing van het curriculum volgt. Graag vernemen zij hoe het burgerschapsonderwijs er in de praktijk nu uitziet in het basis onderwijs, voortgezet onderwijs en op het MBO en hoe dit er na de wetswijziging en de curriculumwijziging uit zal komen te zien. Wat zullen de verschillen zijn en op welke wijze wordt het burgerschapsonderwijs in concrete zin versterkt?
4.4. Bevordering van burgerparticipatie en burgerschap
Een aantal aanbevelingen van de commissie-Remkes neemt het kabinet geheel of in belangrijke mate over, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Zo wil het kabinet het digitaal burgerschap versterken. In hoeverre ziet het kabinet mogelijkheden om nieuwe technologieën in te zetten voor een digitale dialoog met burgers en om de mening van burgers te peilen bij bepaalde maatschappelijke vraagstukken, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
In het kader van digitaal burgerschap vragen de leden van de VVD-fractie naar «elektronisch stemmen». Wat is de stand van zaken daaromtrent? Welke ontwikkelingen zijn er? In hoeverre worden daar voorbereidingen voor getroffen? Gaarne krijgen deze leden een reactie van het kabinet.
Eén van de voorstellen van de staatscommissie is het bevorderen van het instellen van burgerfora, waaronder het jongerenparlement. Het Ministerie van BZK werkt aan het opzetten van een jongerenparlement. Op 19 juni jl. heeft een congres over de mogelijke vormgeving van een jongerenparlement plaatsgevonden. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de uitkomsten van dat congres. Hoe zal het jongerenparlement vorm worden gegeven? Krijgt dit parlement een vorm van adviesrecht? Zo ja, hoe ziet dat eruit? Is het kabinet overigens voornemens om meer burgerfora in te stellen? Zo ja, waar wordt aan gedacht? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van het kabinet.
Het kabinet wil de bekendheid met en het bereik van het instrument «internetconsultatie» verbeteren. Wat bedoelt het kabinet in dat kader met «internetconsultatie met aandacht voor constitutionele aspecten? Wetsvoorstellen die de Grondwet wijzigen kunnen nu toch al via «internetconsulatie» worden voorgelegd. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een verduidelijking.
De leden van de CDA-fractie hechten aan het representatieve karakter van de democratie in Nederland. Deze leden zullen voorstellen voor aanpassingen in het stelsel dan ook toetsen aan de vraag of deze leiden tot versterking van de gekozen volksvertegenwoordiging.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet nader uit te werken welke gevolgen het toekennen van een terugzendrecht aan de Eerste Kamer zou kunnen hebben voor het functioneren van het tweekamerstelsel. Deze leden vragen niet alleen naar de staatsrechtelijke gevolgen, maar ook naar de te verwachten gevolgen in werkwijze en cultuur.
Het versterken van burgerparticipatie en burgerschap is voor de leden van de fractie van GroenLinks van groot belang. Het is dan ook een goede zaak dat het kabinet hier verbeteringen in wil aanbrengen. Op basis van de voorstellen die er nu in de kabinetsreactie staan vinden deze leden het nu evenwel lastig in te schatten wat het daadwerkelijke effect van de voorgestelde maatregelen zal zijn. Daarom de vraag wat volgens het kabinet de effecten gaat zijn van de voorgestelde maatregelen? En hoe gaat de participatie daadwerkelijk vergroot worden en wat zijn de concrete (kwalitatieve en kwantitatieve) doelstellingen van het kabinet?
De leden van de fractie van de SP hebben begrepen dat het kabinet een jaarlijks terugkerend democratiefestival wil organiseren, om de «burgerparticipatie» te bevorderen. De eerste editie is inmiddels geweest. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat het vertrouwen van de burgers in de democratie niet wordt vergroot met een duur feestje voor bestuurders?
De leden van de van de ChristenUnie-fractie staan positief ten opzichte van de bevordering van burgerparticipatie en burgerschap. Wel menen zij dat voorop moet staan dat deze beoogde participatie beantwoordt aan haar doel; het vergroten van de inhoudelijke representativiteit die door een toenemende maatschappelijke tweedeling binnen de samenleving steeds meer onder druk komt te staan. De Minister geeft aan onder andere de bekendheid en het bereik van het instrument van internetconsultatie te willen verbeteren. In het rapport van de staatscommissie wordt inderdaad benoemd dat de bekendheid van het instrument bij burgers niet groot is en dat uit onderzoek blijkt dat voornamelijk hoogopgeleide burgers deelnemen aan internetconsultaties. Hoe wil de Minister waarborgen dat het verbeteren van internetconsultatie daadwerkelijk de participatie van álle burgers bevordert?
4.5. Bevordering van digitaal burgerschap
De leden van de D66-fractie waarderen de maatregelen en initiatieven van het kabinet op het gebied van (digitaal) burgerschap en burgerparticipatie, de bevordering van het instellen van burgerfora, waaronder het jongerenparlement en versterking van constitutionele toetsing ex ante. De leden van de D66-fractie vragen zich af wat de stand van zaken is rondom de vormgeving van het jongerenparlement.
4.6. Bevordering van het instellen van burgerfora, waaronder het jongerenparlement
Graag vernemen de leden van de fractie van GroenLinks van het kabinet hoe het staat met de uitwerking van het jongerenparlement. Daarbij zijn zij specifiek benieuwd naar de samenstelling en naar hoe het kabinet denkt om te gaan met de output van een jongerenparlement.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat het kabinet voornemens is de betrokkenheid van jongeren bij de politiek te vergroten middels onder andere het opzetten van een jongerenparlement.
De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de uitkomsten van de bespreking over de mogelijke vormgeving van een jongerenparlement Zij vernemen verder ook graag hoe het kabinet beoogt om de representativiteit van dergelijke fora te waarborgen. Tevens vinden zij het belangrijk om duidelijkheid te krijgen over de te verwachten bevoegdheden van een dergelijke fora.
Mede in het licht van de diverse (maatschappelijke) akkoorden die in de achterliggende jaren zijn gesloten vragen de leden van de SGP-fractie ook aandacht voor de democratische legitimatie. Hoe wordt voorkomen dat er in allerlei niet zozeer democratisch gelegitimeerde fora, platforms en dergelijke akkoorden worden gesloten waarna het democratisch gekozen parlement weinig tot geen mogelijkheden heeft om hier nog wijzigingen in aan te brengen. Deze leden vinden het belangrijk dat hier bij de besluitvorming ook voldoende aandacht voor is.
4.7. Constitutionele toetsing ex ante
De leden van de SGP-fractie hebben eerder al aandacht gevraagd voor versterking van de constitutionele toetsing van wetten. Dat dient uiteraard in het parlement plaats te vinden. Maar ook bij de voorbereiding van wetsvoorstellen dient er naar hun mening meer aandacht voor te komen. De regering benoemt onder meer het expliciet maken van deze aspecten bij internetconsultatie en het uitdrukkelijk aandacht hieraan geven in de memorie van toelichting. Deze leden vragen zich af vanaf wanneer de regering hier invulling aan gaat geven? Klopt onze indruk dat er geen enkele wijziging van regels nodig is om hier toch al snel een begin mee te maken?
Internetconsultatie en memorie van toelichting nu al aandacht geven aan constitutionele aspecten.
4.8. De positie van de Eerste Kamer
De leden van de D66-fractie hebben een behoorlijk van de visie van de staatscommissie afwijkende kijk op de rol van de senaat. Maar zolang deze bestaat, juichen zij voorstellen toe die bevorderen dat de Eerste Kamer functioneert als chambre de reflexion die vooral kijkt naar de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en de strijdigheid van wetgeving met de democratische rechtsstaat. De Eerste Kamer behoort naar hun opvatting – zolang hij er is – mede vanwege het indirecte kiezersmandaat zo min mogelijk als een tweede Tweede Kamer te fungeren. Deze leden achten het daarom raadzaam om het huidige functioneren van de Eerste Kamer met een kritische blik te bekijken. Een terugzendrecht, bij voorkeur met gelijktijdige afschaffing van het veto, zou daar naar hun mening bij passen. De leden van de D66-fractie zijn tevens verheugd met het voorstel van de staatscommissie tot een herzieningsprocedure van de Grondwet. Naar deze maatstaf zullen zij ook het voorstel van het kabinet om de verkiezingswijze van de Eerste Kamer (wederom) aan te passen beoordelen. Zij constateren hierbij op dat het kabinet deze drie voorstellen die de Eerste Kamer raken als samenhangend geheel zien, en zouden een kabinetsvoorstel omtrent het terugzendrecht dan ook verwelkomen.
De Eerste Kamer heeft in het huidige parlementaire stelsel naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks een waardevolle functie als chambre de reflection. De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen graag de visie van het kabinet ten aanzien van de rol van de Eerste Kamer. Aanvullend aan de voorstellen van de Staatscommissie komt het kabinet met het voorstel om de wijze van verkiezen van de Eerste Kamer te veranderen naar de zoals het was voor 1983. Om dit voorstel beter te begrijpen en in samenhang met de andere voorstellen te kunnen beoordelen is het volgens deze leden van belang dat het kabinet explicieter aangeeft hoe zij tegen de rol van de Eerste Kamer aankijkt. En tot slot op dit punt zijn deze leden ook geïnteresseerd in het standpunt van het kabinet over de verhoudingen tussen de andere landen van het Koninkrijk en de Eerste Kamer als het gaat over de totstandkoming van rijkswetgeving en de bekrachtiging van internationale verdragen.
De leden van de fractie van de SP zijn verbaasd dat het kabinet in het kader van de bestuurlijke vernieuwing voor de toekomst van de Eerste Kamer teruggrijpt naar de periode vóór 1983. Deze leden begrijpen niet waarom de aanbevelingen van de staatscommissie met betrekking tot de positie van de Eerste Kamer zo gemakkelijk opzij worden gelegd. De leden van deze fractie constateren dat de staatscommissie oorspronkelijk in het leven is geroepen om een analyse te maken van de positie van de senaat in ons politieke bestel en begrijpen niet waarom juist op dit punt de analyse en de voorstellen van de staatscommissie door het kabinet niet serieus worden genomen. Deze leden vragen hoe de Eerste Kamer is betrokken bij het voorstel van het kabinet. Zij achten deze gang van zaken vanuit het oogpunt van staatsrechtelijke verhoudingen ook niet bijzonder hoffelijkheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren zij dat wordt voorgesteld de verkiezing van de Eerste Kamer terug te keren naar het kiesmodel van voor de grondwetsherziening van 1983. Dit voornemen is ingegeven in het licht van de zoektocht naar het bestaansrecht en de positie van de Eerste Kamer en haar rol als chambre de reflexion. De leden van de ChristenUnie-fractie hechten grote waarde aan de mate van representatie in het huidige stelsel van verkiezing van de Eerste Kamer. Hoe denkt de Minister de evenredigheid van vertegenwoordiging te waarborgen binnen de voorgestelde grondwetswijziging voor de verkiezing van de Eerste Kamer die nu in internetconsultatie is? Ziet de Minister met de ChristenUnie de meerwaarde van de vertegenwoordiging van kleinere partijen in de Eerste Kamer? Deelt de Minister de stelling van de ChristenUnie dat het niet wenselijk is wanneer de kiesdrempel voor de Eerste Kamer de facto viermaal zo hoog ligt als die voor de Tweede Kamer? Tevens vragen deze leden waarom is besloten een wetsvoorstel hiertoe in consultatie te brengen, nog voordat over het voornemen, en het totaalpakket, met beide Kamers is gesproken. Tot slot op dit punt vragen deze leden waarom is besloten aanvullend op de staatscommissie met extra maatregelen te komen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er reeds een wetsvoorstel voor een wijziging van de Grondwet met betrekking tot de zittingsduur van de Eerste Kamer en de herzieningsprocedure in consultatie is. Deze leden vragen zich af of het niet logischer zou zijn om eerst in het politieke debat te bespreken of dergelijke voorstellen gewenst zijn. Waarom is er gekozen voor zoveel haast met dit voorstel?
Meer inhoudelijk vragen deze leden zich af wat de precieze consequenties zijn van een gedeeltelijke verkiezing van de Eerste Kamer. Is ook overwogen wat hiervan de effecten zijn voor de samenstelling van de Kamer en de mate van representativiteit van deze Kamer? Wat zijn de gevolgen van deze vorm van verkiezing voor bijvoorbeeld kleinere partijen? Betekent een dergelijk voorstel wel daadwerkelijk een verminderde politisering van de Statenverkiezingen?
4.9. Aanpassing van de herzieningsprocedure van de Grondwet
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet voorstander is van aanpassing van de herzieningsprocedure van de Grondwet en een andere wijze van verkiezen van de Eerste Kamer. Wanneer verwacht het kabinet daarvoor wetsvoorstellen om de Grondwet te wijzigen naar de Kamer te zenden?
In de Grondwet zijn de fundamentele waarden en normen van het democratische bestel in Nederland zijn neergelegd. Daarom is het naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie terecht dat de procedure voor wijziging zwaar is.
Het kabinet stelt dat de weerbaarheid van de democratische rechtsstaat wordt vergroot door een procedure waarin een wijziging van de Grondwet pas tot stand komt na twee lezingen, waarbij verkiezingen voor de Tweede Kamer plaatsvinden na de eerste lezing, en waarbij in de tweede lezing een versterkte meerderheid nodig is. De leden van de CDA-fractie vragen, of het behandelen van de tweede lezing in de verenigde vergadering van beide Kamers volgens het kabinet zou leiden tot een verkleining van de weerbaarheid van de democratische rechtsstaat, aangezien het wijzigen van de Grondwet daarmee eenvoudiger wordt. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet, of de voorgestelde aanpassing van de tweede lezing niet zou leiden tot een uitholling van de positie van de Eerste Kamer.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel op dit punt van de Staatscommissie en met de instemmende reactie daarop van het kabinet. Deze leden zijn benieuwd naar een nadere toelichting van het kabinet op de stelling dat een dergelijke aanpassing van de herzieningsprocedure van de Grondwet bijdraagt aan een betere positionering van de Eerste Kamer. Heeft het kabinet ten aanzien van de herzieningsprocedure van de Grondwet ook naar andere mogelijke varianten gekeken? Zo ja, welke?
De leden van de fractie van de ChristenUnie markeren dat de aanpassing van de herzieningsprocedure van de Grondwet een wezenlijke verandering behelst. Hoe verhoudt dit voorstel zich tot andere voorstellen, bijvoorbeeld voor een andere wijze van verkiezing van de Eerste Kamer. Tevens vragen deze leden naar de volgordelijkheid van deze mogelijke wijziging en andere grondwetswijzigingen. In algemene zin vragen zij om een overzicht van de grondwetswijzigingen die het kabinet voor zich ziet en of, en zo ja welke, volgordelijkheid hierin wenselijk wordt geacht.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af of aanpassing van de herzieningsprocedure van de Grondwet noodzakelijk is. Juist bij wijziging van de Grondwet mag een brede consensus gevraagd worden, omdat anders het risico groot is dat de Grondwet een speelbal wordt van wisselende politieke meerderheden. Deze leden begrijpen dan ook niet wat de regering precies bedoelt met de stelling dat een andere herzieningsprocedure bijdraagt aan een betere positionering van de Eerste Kamer. Kan dit nader toegelicht worden?
Ook vragen deze leden af of de argumentatie over de herzieningsprocedure waarbij kritiek is op de mogelijkheid dat eenderde van de Eerste Kamer een wijziging kan tegenhouden niet op precies dezelfde wijze geldt voor de Tweede Kamer of de verenigde vergadering. Weliswaar heeft de Eerste Kamer een andere vorm van kiezersmandaat dan de Tweede Kamer, maar dat is toch niet automatisch een mindere vorm?
4.10 Andere wijze verkiezen Eerste Kamer
Het kabinet heeft ten aanzien van de wijze van verkiezen van de Eerste Kamer reeds een voorstel tot wijziging van de Grondwet in internetconsultatie gebracht. De leden van de fractie van GroenLinks zijn enigszins verbaasd over de snelheid waarmee dit voorstel nu is opgepakt. Waarom, zo vragen zij, wordt dit voorstel niet in samenhang met de andere wijzigingen ten aanzien van de rol en bevoegdheden van de Eerste Kamer opgepakt (zoals het terugzendrecht)? Ook ten aanzien van de inhoud van het voorstel leven bij deze leden een aantal vragen. Allereerst de vraag hoe dit voorstel zich verhoudt tot het uitgangspunt van een zo evenredig mogelijke samenstelling van de volksvertegenwoordiging? Kleine partijen worden door deze wijze van verkiezen benadeeld en grote partijen bevoordeeld. De huidige effectieve kiesdrempel wordt immers verhoogt van 1,33 procent nu naar 2,6 of 2,7 procent in het nieuwe stelsel (afhankelijk van de verkiezing van 37 of 38 zetels). Waarom kiest het kabinet hier bewust voor? En heeft zij overwogen om correctiemechanismen in te zetten om de samenstelling van de Eerste Kamer net zo representatief te laten zijn als in het huidige systeem? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Een andere vraag die de aan het woord zijnde leden hebben is of het klopt dat in het voorstel van het kabinet het zo is dat in sommige zittingsperioden van provinciale staten een en in sommige zittingsperioden twee keer een verkiezing van de Eerste Kamer zal vallen (er wordt immers eens in de drie jaar gestemd en in sommige tijdsvakken van vier jaar vallen dan twee verkiezingen en in andere tijdsvakken vallen twee verkiezingen)? Zo ja, waarom vindt het kabinet dit wenselijk? En wat is het effect van een tijdvak van vier jaar met daarin twee keer Eerste Kamerverkiezingen op de samenstelling van de Eerste Kamer ten opzichte van het effect van tijdvakken met maar een verkiezing van de Eerste Kamer? Heeft het kabinet ook overwogen om de termijn van provinciale staten te wijzigen naar bijvoorbeeld drie jaar of de termijn van de Eerste Kamer naar bijvoorbeeld acht jaar zodat in iedere legislatuur van provinciale staten even vaak verkiezingen zijn? Zo nee, waarom niet?
4.11. De procedure voor benoeming van de leden van de Hoge Raad
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren met instemming dat het kabinet het voorstel van de staatscommissie met betrekking tot het wijzigen van de benoemingsprocedure van de Hoge Raad overneemt. Naar dit voorstel zou de bindende voordracht voor de te benoemen leden van de Hoge Raad gedaan worden door een commissie, bestaande uit een deskundige (te benoemen door de Tweede Kamer), een lid van de Hoge Raad (aangewezen door de President van de Hoge Raad) en een andere deskundige (aangewezen door de Tweede Kamer en de President van de Hoge Raad gezamenlijk), niet zijnde een rechter of een parlementariër. De leden van de ChristenUnie-fractie nemen met interesse kennis van dit voorstel en zien een nadere uitwerking tegemoet.
4.12. Actualisering van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren («Oekaze-Kok»)
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet de analyse van de staatscommissie deelt, dat rondom de toepassing van regels voor contacten tussen Kamerleden en ambtenaren van ministeries soms onduidelijkheden en misverstanden bestaan. Deze leden vragen of het kabinet met de aangekondigde actualisering van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren een wijziging beoogt of alleen vergroting van de bekendheid van deze procedure.
Deze leden vragen het kabinet ook nader in te gaan op de mogelijkheden en problemen van contact tussen Kamerleden en bestuurders en medewerkers van zbo’s?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de geactualiseerde versie van de Aanwijzing. Hoe wordt tot de actualisering gekomen en wordt dit met de beide Kamers nader afgestemd? En op welke termijn kunnen de Kamers deze actualisering tegemoet zien?
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn verheugd dat het kabinet het initiatief neemt voor een actualisering van de Aanwijzingen inzake de externe contacten van rijksambtenaren en de vergroting van de bekendheid van deze procedure.
4.13. Diverse aanbevelingen over de betrokkenheid van de beide Kamers bij besluitvorming van de Europese Unie
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet nader uiteen te zetten, waarom het, anders dan de staatscommissie, van oordeel is dat de informatievoorziening aan de beide Kamers over Europese (wetgevings-)dossiers niet onder de maat zou zijn.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de Staatscommissie en het kabinet van mening verschillen over de informatievoorziening aan beide Kamers. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op het standpunt van het kabinet hierover. Voorts constateren deze leden met enige regelmaat dat informatie over Europese stukken (bijvoorbeeld raadsagenda’s) de Kamer regelmatig relatief laat bereikt. Kan het kabinet aangeven of hier nog meer tijdswinst valt te behalen, of is het simpelweg niet mogelijk om informatie eerder aan de Kamer te doen toekomen? Tot slot op dit punt ervaren de deze leden dat Europese regelgeving die naar de Kamers komt niet altijd helder leesbaar zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat consequenties van Europese wetgeving voor Nederlandse regelgeving niet altijd duidelijk zijn. Zij zouden graag zien dat consequenties voor Nederlandse regelgeving duidelijker worden verwoord en dat er meer feitelijke duiding gegeven kan worden (een soort impactanalyses). Graag ontvangen zij een reactie van het kabinet op deze vragen en suggesties.
De leden van de fractie van de SP onderschrijven, in tegenstelling tot het kabinet, wél de conclusie van de staatscommissie dat de informatie-voorziening over Europese onderwerpen ondermaats is. Kan het kabinet nader toelichten waarom zij deze conclusie niet deelt? Deze leden constateren dat veel informatie naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, maar dit niet leidt tot een beter inzicht van de Kamerleden in de Europese voorstellen.
Wat betreft het verbeteren van de betrokkenheid van de beide Kamers bij besluitvorming van de Europese Unie herkennen de leden van de ChristenUnie-fractie zich in het standpunt dat een blijvende optimale informatievoorziening van het parlement van evident belang is. Zij waarderen de inzet tot versterking van de instrumenten van de subsidiariteitstoets en de gele-kaart-procedure, alsook de aanmoediging voor een meer flexibele omgang met de adviestermijn. De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het feit dat het initiatiefvoorstel-Van der Staaij in de Eerste Kamer is verworpen. Zij vragen de Minister welke mogelijkheden zij ziet tegemoet te komen aan de zorgen die bij een gedeelte van het parlement leven en als zodanig met het voorstel werden geadresseerd.
Vroegtijdige betrokkenheid van het parlement bij de besluitvorming door de Europese Unie is van groot belang, vinden de leden van de SGP-fractie. Met name moet ervoor gewaakt wordt dat er sluipenderwijs en stilzwijgend een steeds groter deel van de macht aan de EU wordt overgedragen. Maar ook achteraf is betrokkenheid van het parlement gewenst. In dat licht vragen de leden van de SGP-fractie zich af wat nu precies het standpunt van het kabinet is ten aanzien van de uitleg van artikel 91 van de Grondwet. Nu krijgen deze leden de indruk dat er bij het kabinet weinig behoefte is aan een zorgvuldiger uitleg van artikel 91 waarin sneller wordt geconcludeerd dat een verdrag afwijkt van de (geest van de) Grondwet. Is deze indruk juist? Of vindt het kabinet dat er hoe dan ook kritischer omgegaan moet worden met overdracht van bevoegdheden zonder twee-derde meerderheid van het parlement? Hoe kan dit in de ogen van het kabinet concreet vorm krijgen? Hoe gaat de regering concreet om met de aanbevelingen B6 en B7, ook als er geen constitutioneel hof zou komen? Moet er ook zonder een algemene bepaling al niet meer duidelijkheid komen over de interpretatie van dat artikel? Wat gaat de regering hier concreet voor doen?
5. Aanbevelingen die niet zonder meer worden overgenomen, maar waarover later door dit kabinet een standpunt wordt ingenomen (categorie B)
Ten aanzien van een aantal andere aanbevelingen wordt later door het kabinet een standpunt ingenomen (de zgn. categorie B), zo merken de leden van de VVD-fractie op. Het gaat dan onder andere om het correctief referendum, constitutionele toetsing, de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van 18 naar 16 jaar en een terugzendrecht voor de Eerste Kamer. Hoe ziet voor alle onderwerpen onder categorie «B» de tijdsplanning uit, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wanneer kan de Kamer een standpunt van het kabinet hierover verwachten?
5.1. Het bindend correctief referendum
De leden van de CDA-fractie zijn van mening, dat vertegenwoordigende democratie en referenda elkaar eigenlijk niet verdragen. De staatscommissie heeft deze leden er nog niet van overtuigd dat door vormgeving en voorwaarden voor een referendum iets dergelijks in het vertegenwoordigende stelsel zou kunnen worden ingebouwd.
De staatscommissie geeft als argument voor de invoering van een bindend correctief referendum dat het kan bijdragen aan het oplossen van gebrekkige inhoudelijke representatie. Deelt het kabinet de mening van de leden van de CDA-fractie dat de inhoudelijke representatie niet verbeterd wordt door een noodprocedure, maar juist door aanpassing van het kiesstelsel als zodanig?
De samenleving wordt niet slechts bestuurd vanuit Den Haag. Juist de decentrale overheden spelen een belangrijke rol in het bestuur van Nederland. Daarom zijn goede en werkbare verhoudingen tussen de verschillende overheden voor de leden van de CDA-fractie van het grootste belang.
De leden van de D66-fractie begrijpen de keuze van het kabinet om invoering van het bindend correctief referendum in categorie B te scharen gelet op de zorgvuldigheid waarmee dit instrument ingevoerd zou moeten worden en de zoektocht naar breed draagvlak gezien de uiteindelijk benodigde 2/3e meerderheid in 2e lezing, maar de leden van de D66-fractie zijn wel voor invoering van dit instrument. Tevens onderkennen deze leden de complexiteit van afwegingen omtrent de exacte samenstelling van de negatieve lijst, de vraag of de vast te leggen drempels van constitutionele orde zijn alsmede de exacte hoogte daarvan. De leden zien de reactie op de motie-Lintmeijer van het kabinet dan ook met belangstelling tegemoet en hopen dat het kabinet ambitie toont bij de inhoudelijke standpuntbepaling ten aanzien van het bindend correctief referendum.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het kabinet nog geen keuze heeft gemaakt over de vraag of zij voorstander is van een bindend correctief referendum. Zij vragen het kabinet om vooruitlopend op een definitief standpunt nader in te gaan op de voor- en nadelen die voor het kabinet relevant zijn om tot een keuze te komen. En zij vragen ook of de zinsnede «Het kabinet streeft ernaar om over deze en andere aanbevelingen in dit hoofdstuk de beide Kamers waar mogelijk voor het eind van dit jaar nader te informeren» betekent dat het kabinet ernaar streeft om met een uitgewerkt standpunt te komen of dat het ook kan zijn dat het kabinet deze aanbeveling doorschuift naar een volgend kabinet omdat er binnen het kabinet en de coalitie teveel onenigheid is over deze aanbeveling?
Verder hebben de leden van de fractie van GroenLinks ten aanzien van dit deel van de kabinetsreactie nog een vraag over de uitwerking van de motie-Lintmeijer. Kan het kabinet aangeven welke nieuwe vormen van directe democratie het kabinet betrekt bij haar visie?
De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet meent dat de staatscommissie bij haar voorstel voor een bindend correctief referendum geen zorgvuldige afweging heeft gemaakt en neemt het kabinet het voorstel daartoe niet over? Graag ontvangen deze leden een inhoudelijke reactie van het kabinet op het voorstel van de staatscommissie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat over verschillende voorstellen later een standpunt wordt ingenomen. Zo ook het voorstel tot een bindend correctief referendum. Over dit voorstel zullen de beide Kamers blijkens de brief van de Minister aan het eind van het jaar nader geïnformeerd worden. Aangaande het bindend correctief referendum spelen vragen omtrent de optuiging van dit instrument. Hoe ziet de Minister dit voor zich en hoe beoordeelt zij de mogelijkheid van een opkomst- én uitkomstdrempel en een grondwettelijke borging van deze drempels?
5.2. De constitutionele toetsing ex post
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet wat de staatsrechtelijke implicaties voor de positie van de Eerste Kamer zouden zijn van het instellen van een constitutioneel hof. De leden van de CDA-fractie constateren dat er de afgelopen jaren regelmatig aandacht is gevraagd voor het vergroten van constitutionele aspecten van voorgenomen wetgeving, anders dan door het invoeren van constitutionele toetsing. Welke stappen zijn er op dit punt gezet en wat waren daarvan de effecten, zo vragen deze leden. De staatscommissie adviseert het instellen van een constitutioneel hof, dat onder meer tot taak zou krijgen om te oordelen over een vordering tot partijverbod. De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden het kabinet ziet om deze taak te beleggen bij een andere instantie.
De leden van de D66-fractie hebben tevens een voorkeur voor afschaffing van het verbod op constitutionele toetsing c.q. oprichting van een Constitutioneel Hof, omdat o.a. de burger dan meer rechtsbescherming krijgt, de scheiding der machten beter tot uitdrukking wordt gebracht waardoor de kwaliteit van wetgeving verhoogd kan worden en de nationale rechtsorde wordt versterkt. De regering onderzoekt nog verschillende varianten en deze leden onderkennen dat een nadere afweging van de voors- en tegens van verscheidene opties inclusief de ervaringen die daarmee in andere landen zijn opgedaan nuttig kunnen zijn. Op welke termijn volgt de inhoudelijke standpuntbepaling hierover?
Zoals bekend is de fractie van GroenLinks een warm voorstander van constitutionele toetsing door de rechter. Deze leden zijn dan ook blij dat het kabinet, net als de Staatscommissie, duidelijke voordelen ziet van een rechterlijke constitutionele toets. Zij begrijpen uit de kabinetsreactie evenwel dat het kabinet ook nog koudwatervrees heeft. Zij zouden graag een nadere toelichting van het kabinet ontvangen waarin het kabinet haar afweging nader uiteenzet, zij vragen het kabinet daarbij ook in te gaan op de verschillen tussen het toetsen van formele wetten aan de Grondwet en het toetsen aan internationale verdragen. Ook zouden zij graag een nadere toelichting ontvangen op de andere varianten (dan die van de Staatscommissie en die uit het eerdere initiatiefvoorstel van GroenLinks) die het kabinet voor zich ziet. Graag zouden deze leden daarbij ook een expliciete reactie van het kabinet krijgen op het punt dat Nederland een van de weinige landen in West-Europa is dat een toetsingsverbod kent. Hoe worden de bezwaren die het kabinet ziet in deze andere democratische rechtsstaten ondervangen? En tot slot zouden zij ook graag vernemen hoe het kabinet aankijkt tegen de rechterlijke constitutionele toetsing die wel mogelijk is in het Caribische deel van het Koninkrijk.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van de staatscommissie aangaande het instellen van een Constitutioneel Hof, een voorstel dat de ChristenUnie al lange tijd voorstaat. Zij zien de door de staatscommissie beschreven voordelen van een constitutionele toetsing, zoals een verbetering van de rechtsbescherming van de burger, positieve effecten op kwaliteit van wetgeving, versterking van de nationale rechtsorde ten opzichte van de Europese en internationale rechtsorde en de versterking van de normatieve betekenis van de Grondwet. Nu kunnen wetten immers enkel getoetst worden aan verdragen, en niet aan de Grondwet. Als nadelen worden genoemd de mogelijke verstoring van het evenwicht tussen de staatsmachten, vergroting van de invloed van de rechter op het politieke proces en het gevaar van politisering van de rechterlijke macht. Is het juist dat veel van de genoemde bezwaren, in de systematiek van een geconcentreerde constitutionele toetsing kunnen worden ondervangen? Deelt de Minister voorts dat de genoemde voordelen zeer groot zijn, zowel in reikwijdte als in belang? Op welke wijze zal tot een nadere afweging worden gekomen, zo vragen deze leden? Kan worden aangegeven aan welke varianten van constitutionele toetsing ex post wordt gedacht, zoals in de brief wordt beschreven?
De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de precieze mogelijkheden die het kabinet ziet om ook meer ruimte te bieden voor constitutionele toetsing ex post. Wat is hierbij het vervolgtraject?
5.3 Verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van 18 naar 16 jaar.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn blij dat het kabinet de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd niet direct afwijst. Wanneer, zo vragen zij, zal het kabinet de nadere verkenning afronden en de Kamer hierover informeren?
De leden van de fractie van de SP willen graag een inhoudelijke reactie van het kabinet waarom zij afwijkt van het voorstel van de commissie de kiesgerechtigde leeftijd niet te verlagen naar zestien jaar.
De Minister beschrijft dat zij de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van 18 naar 16 jaar niet direct afwijst. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af wat de nadere motivering voor het kabinet is dit specifieke voorstel op te nemen. Zij lezen dat de Minister het mogelijke positieve effect op de politieke betrokkenheid van jongere burgers waardeert. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich echter af hoe dit voorstel de politieke betrokkenheid van jongeren in de praktijk zal verbeteren en zien graag een onderbouwing van deze verwachting? Zou de Minister kunnen toelichten in hoeverre dergelijke positieve effecten te verwachten zijn? Voorts vragen deze leden of ook andere landen stemrecht voor minderjarigen kennen.
Bij eventuele verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van 18 naar 16 jaar vragen de leden van de SGP-fractie zich af hoe zich dit zou verhouden tot de tendens in diverse wetten om de leeftijdsgrens van 16 jaar naar 18 jaar of 21 jaar te verhogen. Concreet kan hierbij gedacht worden aan bijvoorbeeld de alcoholwetgeving, huwelijkswetgeving en de wetgeving inzake prostitutie. Zij vragen zich af of het niet logischer is om te kiezen voor een meer eenduidige leeftijd in plaats van allerlei verschillende leeftijden.
5.4 Terugzendrecht Eerste Kamer.
Ten aanzien van het terugzendrecht zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd wanneer het kabinet met een nader uitgewerkt standpunt komt. En zij vragen het kabinet ook aan te geven wat het nader beraden concreet betekent? Wordt er onderzoek gedaan en zo ja door wie en op welke wijze?
De leden van de fractie van de SP onderschrijven het belang dat onze volksvertegenwoordiging een zo goed mogelijke afspiegeling is van de bevolking. Daarbij tellen ook regionale verschillen. Is het kabinet het met deze leden eens dat het beste kiesstelsel een zo eenvoudig mogelijk kiesstelsel is? Waarom meent het kabinet dat het kiesstelsel het beste middel is om de representatie te bevorderen? Deelt het kabinet de opvatting van de leden van deze fractie dat representatie vooral afhankelijk is van het optreden van volksvertegenwoordigers? Deelt het kabinet ook de opvatting van de staatscommissie dat de representativiteit van de volksvertegenwoordiging vooral is gediend met een middel waarmee de bevolking haar vertegenwoordigers kan corrigeren? Waarom meent het kabinet dat de staatscommissie bij haar voorstel voor een terugzendrecht voor de Eerste Kamer geen zorgvuldige afweging heeft gemaakt? Graag ontvangen deze leden een inhoudelijke reactie van het kabinet op het voorstel van de staatscommissie.
Aangaande de Eerste Kamer speelt, lezen de leden van de ChristenUnie-fractie ook het voorstel van het introduceren van een terugzendrecht; een nieuwe bevoegdheid die de Eerste Kamer de mogelijkheid geeft wetsvoorstellen gewijzigd terug te zenden naar de Tweede Kamer. Dit voorstel wordt niet zonder meer overgenomen door het kabinet, maar de Minister geeft wel aan dat er nader beraad zal plaatsvinden over de wenselijkheid van het toekennen van een dergelijke bevoegdheid aan de Eerste Kamer en oplossingen die mogelijke nadelen ondervangen. De staatscommissie stelt een variant van het terugzendrecht voor waarin de Tweede Kamer het laatste woord houdt wanneer de Eerste Kamer een wetsvoorstel gewijzigd terugzendt. Hoe denkt de Minister over andere uitvoeringen van dit instrument, bijvoorbeeld een variant waarbij de Eerste Kamer, na het terugzenden, haar vetorecht zou behouden? Hoe kan worden geborgd dat in elk van deze scenario’s geen sprake zal zijn van een vertragingstechniek dan wel uitholling van de positie van de Eerste Kamer, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
5.5. Doorlichting van het bestaande wettelijke kader voor de verhoudingen met decentrale overheden
De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de staatscommissie de aanbeveling doet processuele en meer inhoudelijke randvoorwaarden in een Wet op de decentralisaties te codificeren. Deze wet zou zich allereerst op de versterking en de verduidelijking van de rol van het nationale parlement bij decentralisaties moeten richten. De staatscommissie schenkt hierbij tevens aandacht aan de mogelijkheid om tussen decentrale overheden te kunnen differentiëren, aan de voldoende bewerktuiging van democratische controle bij decentrale overheden en aan de benodigde bevoegdheden van de Minister van BZK. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de aangekondigde doorlichting zal plaatsvinden van het bestaande wettelijk kader met betrekking tot interbestuurlijke verhoudingen met decentrale overheden.
De leden van de D66-fractie waarderen dat de staatscommissie zich ook specifiek heeft uitgelaten over interbestuurlijke verhoudingen met decentrale overheden. Deze leden zijn voorstanders van een groter lokaal belastinggebied. Zij menen dat dit, zonder dat dit leidt tot een toename van de totale belastingdruk, kan bijdragen aan het versterken en ontwikkelen van de lokale democratie en de betrokkenheid daarbij kan vergroten. Zij hopen dan ook dat de regering open wil staan voor de oproep van de VNG (https://fd.nl/economie-politiek/1303526/gemeenten-willen-zelf-belasting-heffen) om lokale overheden meer ruimte te geven om zelf belastingen te heffen, mede naar aanleiding van het feit dat gemeenten er door middel van de decentralisaties in 2015 meer taken bij hebben gekregen zonder dat daar extra heffingsmogelijkheden tegenover staan. En hoe verhoudt de omvang van het lokale belastinggebied in Nederland zich tot lokale belastingheffing in combinatie met lokale taken in andere landen, zoals Denemarken?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat er nu vaak discussies zijn over enerzijds de bevoegdheden van decentrale overheden en anderzijds de financiering van taken die zij uitvoeren (zoals in de jeugdzorg en de zorg). Hierbij speelt ook de discussie over het al dan niet uitbreiden van het decentrale belastinggebied. Deze leden constateren dat het continu voeren van deze discussie afleidt van het goed uitvoeren van overheidstaken. Zij zien dan ook erg uit naar een nadere analyse van het wettelijk en financieel kader ten aanzien van de interbestuurlijke verhoudingen. Zij willen het kabinet vragen om deze exercitie open in te gaan en van te voren geen taboes op tafel te leggen.
Verder zijn deze leden blij dat zowel de Staatscommissie als het kabinet in haar reactie aangeven dat het democratisch tekort in de interbestuurlijke samenwerking moeten worden opgelost. Inmiddels heeft het kabinet, zo constateren deze leden, een wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd. Deze leden zien uit naar de behandeling van dit wetsvoorstel. Zij vragen het kabinet of er ten aanzien van de democratische controle nog andere voorstellen te verwachten zijn?
De leden van de SGP-fractie zouden bij de voornemes rond decentrale overheden ook graag aandacht zien voor het voorkomen van voortdurende opschaling van gemeenten waardoor politieke besluitvorming verder bij de burgers vandaan komt te staan. Verder vragen zij zich af of de regering nog voornemens heeft ten aanzien van de versterken van de politieke zeggenschap van gemeenteraden bij gemeenschappelijke regelingen.
5.6. Evaluatie van de Kaderwet zbo’s en van de regeling agentschappen
De leden van de D66-fractie hebben er begrip voor dat het kabinet de al geplande evaluatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen aangrijpt om de veelheid aan kaders en uitgangspunten voor zelfstandige bestuursorganen en agentschappen te stroomlijnen. Zij zijn echter van mening dat de door de staatscommissie gewenste verduidelijking van verantwoordelijkheden en bevoegdheden niet tot die tijd kan wachten. De staatscommissie benoemt expliciet de positie van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s), die niet onder de volledige ministeriële verantwoordelijkheid vallen, maar wel een publieke taak uitoefenen, gefinancierd met publieke middelen. De staatscommissie stelt dat de huidige trend van uitbreiding van (de taken van) zelfstandige bestuursorganen leidt tot een terugkeer van een situatie waarbij steeds meer beleid «voor u, zonder u» plaatsvindt. Herkent de regering deze trend en zo ja, is de regering bereid om in kaart te brengen of er taken zijn die nu bij een zbo liggen, maar ook door ministeries zelf uitgevoerd kunnen worden?
De leden van de D66-fractie menen dat over de uitoefening van publieke taken en het uitgeven van publieke middelen volledige transparantie moet bestaan en altijd verantwoording moet worden afgelegd. Is de regering dit met deze leden eens? Zo ja, kan het kabinet aangeven hoe dit geborgd wordt bij zbo’s, die wettelijk gezien niet onder ministeriële verantwoordelijkheid vallen? Is de regering van mening dat ook voor DNB en AFM geldt dat er volledige transparantie moet zijn over het eigen handelen van deze zbo’s? Zo nee, hoe rijmt de regering dit met de gewenste verantwoording over publieke taken en middelen? Zo ja, hoe beoordeelt de regering nu de beperkte informatie die de Kamer heeft gekregen over het toezicht van DNB op ING in de periode die in het kader van Houston is onderzocht? En hoe beoordeelt de regering de geheimhouding rondom het herstelkader dat tussen DNB en ING is afgesproken?
5.7. Een kabinetsstandpunt over het initiatiefvoorstel inzake een Europawet
De leden van de D66-fractie zijn er voorstander van om de parlementaire betrokkenheid bij Europese besluitvorming, in het bijzonder bij de totstandkoming van wetgeving en het sluiten van verdragen, bij wet te regelen. Twee leden hebben tevens in een Grondwetsvoorstel (35202-(R2126)) een bepaling opgenomen die de wetgever opdraagt deze betrokkenheid van de Staten-Generaal bij Europese besluitvorming bij wet te regelen. De op dit moment geldende procedures (denk aan de subsidiariteitstoets, het behandelvoorbehoud, het versturen van BNC-fiches en geannoteerde agenda’s) zijn vooral vastgelegd in moties en eenzijdige toezeggingen. Deze leden zijn van mening dat het hoog tijd wordt om dit in wetgeving te consolideren. Zij wachten de reactie van het kabinet op dit grondwetsvoorstel te zijner tijd af.
6. Aanbevelingen die niet worden overgenomen (categorie C)
6.1. De gekozen formateur
Met de staatscommissie constateert het kabinet dat de geringe kiezersinvloed op de kabinetsformatie een probleem is. (34 430, nr. 10, p. 25) De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de voorgenomen brede studie naar het formatieproces, de probleemstelling en de onderzoeksopzet.
Allereerst betreuren de leden van de D66-fractie het dat alternatieve opties ter vervanging van de gekozen formateur zoals voorgesteld door de staatscommissie, zoals een gekozen Minister-President of een gekozen formateur met een steviger mandaat, niet nader worden onderzocht.
Het kabinet schrijft in haar reactie dat zij na de zomer in overleg met de Tweede Kamer een nadere studie wil uitvoeren over een breder perspectief op het formatieproces, met als doel om dit proces begin 2020 af te ronden. Hoe staat het met dit voornemen, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Hoe wil het kabinet dit proces vormgeven en is het haalbaar om dit proces begin 2020 af te ronden?
De leden van de ChristenUnie-fractie herkennen zich in de beschouwing van de staatscommissie en de Minister aangaande de onduidelijkheid voor de kiezer na de verkiezingsuitslag met betrekking tot de vraag welke partijen een kabinet gaan vormen en de relatief lange periode van coalitievorming. Zij zien geen heil in de constructie van de gekozen formateur en delen het standpunt dat deze optie niet passend is binnen het huidige parlementaire stelsel en de Nederlandse staatsinrichting. Wel erkennen deze leden dat meer openheid van het formatieproces wenselijk is.
6.2. Verbreding van Bevrijdingsdag (5 mei) tot Dag van de Vrijheid
De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat Bevrijdingsdag niet wordt verbreed tot Dag van de vrijheid. Zij menen dat 5 mei als nationale feestdag bij uitstek geschikt is om alle Nederlanders te verbinden en van deze dag meer inclusiviteit uitgaat dan een aantal andere dagen die thans als vrije dagen gelden. Bovendien is de relatie met het belang van de democratische rechtsstaat evident, terwijl ook de noodzaak jaarlijks stil te blijven staan bij het belang hiervan onverminderd hoog; en misschien zelfs wel gestegen is. Hoe moeten deze leden overigens de opmerkingen van de Staatssecretaris van VWS dat hij graag bereid is 2e Pinksterdag in te ruilen voor 5 mei als vrije dag zien in relatie tot de stellingname daaromtrent in de kabinetsreactie? De leden zijn enthousiast over de oproep van het kabinet aan de betrokken sociale partners om van 5 mei jaarlijks een vrije dag te maken. Op welke wijze gaat de regering de betrokken partijen hierbij ondersteunen? En is de regering bijvoorbeeld bereid om een maatschappelijk kosten-batenanalyse (MKBA) te laten doen naar de gevolgen van 5 mei als nationale erkende feestdag?
De leden van de fractie van GroenLinks zouden het, net als de Staatscommissie en het kabinet, een goede zaak vinden als 5 mei voor iedereen een officiële vrije dag wordt. Zij begrijpen dat het kabinet de betrokken sociale partners oproepen om voor iedereen 5 mei een vrije dag te laten zijn. Wat betekent deze oproep in de praktijk? Brengt het kabinet deze oproep expliciet onder de aandacht tijdens gesprekken met de verschillende sociale partners? Is het kabinet zich evenwel bewust dat er in steeds meer sectoren wordt gewerkt zonder collectieve arbeidsvoorwaarden? Hoe zorgt het kabinet dat haar oproep ook op die plekken waar geen sprake is van collectieve arbeidsvoorwaarden en waar veel ZZP’ers werken onder de aandacht komt? En hoe zorgt het kabinet ervoor dat het ook voor personeelsvertegenwoordigers gemakkelijk is om afspraken met de werkgever hierover te maken? En zijn er voor het kabinet andere mogelijkheden om deze oproep kracht bij te zetten? Ook vernemen deze leden graag of het kabinet in navolging van de uitspraken van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om tweede pinksterdag in te ruilen voor 5 mei als officiële vrije dag voor iedereen van plan is om hier onderzoek naar te doen. En zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de meerwaarde van het vasthouden aan Bevrijdingsdag en sluiten zich aan bij de oproep van het kabinet om 5 mei voor iedereen in Nederland een jaarlijkse vrije dag te maken.
Bijlage
De leden van de CDA-fractie vinden het van belang, dat de inzichtelijkheid wordt vergroot van het wetgevingsproces en de besluitvormingsprocessen in het openbaar bestuur van Nederland voor burgers en bedrijven. Deze leden constateren, dat de regering een aantal aanbevelingen afdoet met de stelling dat die primair Aanbevelingen die primair de beide Kamers betreffen, zoals de instelling van een openbaar toezeggingenregister (C4). Deelt de regering de mening van deze leden, dat een actieve betrokkenheid van de regering noodzakelijk is voor het slagen van een motievolgsysteem en een adequate toezeggingenregistratie? Zo ja, is de regering bereid daarover met de Kamer in overleg te treden? Is de regering bereid de informatievoorziening aan de Kamer over de uitvoering van moties en de opvolging van toezeggingen de stroomlijnen en ervoor te zorgen dat goede voorbeelden, zoals het Ministerie van OCW, worden nagevolgd?
De leden van de fractie van GroenLinks willen nog graag expliciet aandacht vragen voor een punt waar in de kabinetsreactie weinig aandacht voor is, namelijk de informatiepositie van het parlement. Al vaker is er in de Kamer gesproken over artikel 68 van de Grondwet en hoe dit artikel in de praktijk wordt toegepast. Een goed functionerend parlementair stelsel is gebaat bij een uitmuntende informatiepositie. Dit betekent wat de aan het woord zijnde leden niet alleen dat informatie tijdig en volledig bij de Kamer moet zijn, maar ook dat de informatie goed controleerbaar is. Alleen dan kan het parlement haar controlerende taak en haar budgetrecht goed uitvoeren. Deze leden zou hier graag een nadere reflectie op ontvangen van het kabinet. Zij vragen het kabinet daarbij ook te reageren op het recent verschenen rapport «Inzicht in publiek geld (deel 2)» van de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer maakt zich in dit rapport zorgen over de informatiepositie en het budgetrecht van de Kamer. De leden van de fractie van GroenLinks hebben deze zorgen ook en zien zijn ervan overtuigd dat een betere informatiepositie het parlementaire stelsel versterkt.