Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2019D39436, datum: 2019-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35300-XIV-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.E. Haveman-Schüssel, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35300 XIV-7 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020.
Onderdeel van zaak 2019Z15682:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
Onderdeel van zaak 2019Z18943:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-09-17 15:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-09-18 14:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-09-25 13:00: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020 (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-10-02 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-10-09 11:45: Begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (35300-XIV) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2019-10-09 14:45: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-10-10 16:15: Begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (35300-XIV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2019-10-30 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-12-03 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2020-04-08 20:31: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 300 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020
Nr. 7 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 oktober 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2019 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Bij brief van 4 oktober 2019 zijn ze door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
De griffier van de commissie,
Haveman-Schüssel
1. Kunt u, aangezien de afronding van de vereffening van de vormgeving van de productschappen zou doorlopen tot en met het voorjaar van 2019, aangeven hoe het hier nu mee staat, voor welke schappen er een batig saldo is en hoe gaat dit worden besteed aan de betreffende sectoren?
Antwoord
Bij de Wet opheffing bedrijfslichamen zijn de product- en bedrijfschappen opgeheven en is het vermogen van deze bedrijfslichamen overgegaan naar de Staat. Bij de opheffingswet is de minister van Economische Zaken (EZ) destijds aangewezen als vereffenaar van de vermogens, welke bevoegdheid naderhand in verband met de departementale herindeling bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is ondergebracht. Inmiddels is de vereffening van 13 van de 17 bedrijfslichamen zover gevorderd dat zij kan worden afgesloten. Ontwerpen van betreffende rekening en verantwoording zijn eerder dit jaar ter inzage gelegd. Dit heeft niet geleid tot indiening van bedenkingen. Ik zal op korte termijn besluiten tot vaststelling van de vereffeningsverslagen, waarna deze zullen worden aangeboden aan de beide Kamers. Voor 4 van de 17 schappen lopen nog juridische procedures respectievelijk is de verkoop van een gebouw dat in eigendom bij het schap was nog niet afgerond, waardoor de vereffening nog niet kan worden afgerond. Voor 7 van de 13 schappen resteert er een batig saldo. Overeenkomstig de opheffingswet dient de minister van LNV voor die batige saldi een bestemming vast te stellen die de ondernemingen in de sector waarvoor het desbetreffende schap was ingesteld ten goede komt. De komende maanden/periode zal overleg worden gevoerd met de sectoren die door de desbetreffende schappen werden bestreken, waarna voorstellen voor bestemming van de saldi zullen worden geformuleerd.
2. Kunt u een overzicht geven van het geld dat meerjarig en de komende jaren begroot en beloofd is voor de sanering van de veehouderij, met daarin een duidelijk onderscheid tussen het Klimaatakkoord, Urgenda en de Klimaatenveloppe uit het regeerakkoord?
Antwoord
Over de verdeling van de middelen uit het regeerakkoord voor de warme sanering heb ik uw Kamer per brief van 7 juli 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 200).
Uit de middelen uit het regeerakkoord (€ 200 miljoen) is voor het saneringsspoor varkenshouderij € 120 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is inmiddels met € 60 miljoen opgehoogd, met middelen die beschikbaar zijn gekomen uit het budget dat voor klimaatmaatregelen is gereserveerd ter uitvoering van het Urgenda-vonnis (Kamerstuk 35 234, nrs. 1 en nr. 2). Voor het flankerend beleid en de taken die bevoegd gezag heeft in het kader van de saneringsregeling is € 10 miljoen beschikbaar, eveneens uit middelen om het Urgenda-vonnis uit te voeren. Uit de middelen uit het regeerakkoord is voor het verduurzamingsspoor € 60 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan € 40 miljoen voor de varkens-, € 15 miljoen voor de pluimvee- en € 5 miljoen voor de melkgeitenhouderij. Voor de uitvoering van beide sporen is een bedrag van maximaal € 12 miljoen beschikbaar. Daarnaast is er, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 7 juli 2018 (Kamerstuk 28 793, nr. 200), € 8 miljoen gereserveerd voor aanvullende flankerende maatregelen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij, bovenop de al eerder hiervoor gereserveerde middelen.
Verder is in het kader van het Klimaatakkoord € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor de vrijwillige stoppersregeling (onder andere opkoop van rechten) t.b.v. de aanpak van de bodemdaling in het veenweidegebied, met name gericht op melkveehouderij. Daarnaast is onder de titel «emissiereductie veehouderij» € 100 miljoen in het klimaatakkoord beschikbaar gesteld voor bedrijven die zich bevinden rondom Natura 2000-gebieden. Deze middelen zijn gericht op de versterking van natuurwaarde in de Natura 2000-gebieden en waarbij het kabinet ook ruimte wil bieden aan agrarische bedrijven die doorgaan en daarmee ook jonge boeren toekomstperspectief bieden.
3. Waar staat de € 1 miljard voor transitie van de landbouw die de minister bij Jinek noemde en is er binnen dit – forse – bedrag ook wat geld om natuurkwaliteit te herstellen, zodat we uit de klem van het Programma Aanpak Stikstof (PAS)-arrest kunnen komen?
Antwoord
Het kabinet heeft voor de realisatie van de ambitie van de sector landbouw en landgebruik bijna € 1 miljard beschikbaar gesteld, zie ook pagina 119 «Tabel C4.2.1 Overzicht maatregelen, emissiereductie en financiering» in het klimaatakkoord. De maatregelen uit het klimaatakkoord en het daaraan verbonden budget dragen niet alleen bij aan reductie van broeikasgasemissies, maar ook aan de omslag naar kringlooplandbouw en ondersteunen bij het terugdringen van stikstof- en andere emissies (zie ook de brief over «Aanpak stikstofproblematiek» die ik op 4 oktober 2019 aan uw Kamer heb verzonden).
Met de maatregelen uit het klimaatakkoord wordt bijgedragen aan de transitie naar kringlooplandbouw conform de LNV-visie. Met deze visie wordt gewerkt aan de verduurzaming van landbouw en landgebruik. Een sector waarin genoeg voedsel en gewassen geproduceerd kunnen worden, met behoud van de biodiversiteit. Tevens dragen de maatregelen uit het klimaatakkoord voor veenweidegebieden en veehouderij bij aan het terugdringen van stikstofemissies.
4. Hoe is de € 500 miljoen voor de sanering van de veehouderij die het kabinet noemt opgebouwd?
Antwoord
Het genoemde bedrag van € 500 miljoen voor de sanering herken ik niet.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
5. Op welke wijze wilt u omgaan met de aanbevelingen uit het rapport «Waardevol toerisme» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) van 12 september jl. en kunt u een toelichting geven bij iedere aanbeveling?
Antwoord
Het advies is aangeboden aan de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Zij zullen in overleg met mij en andere bewindspersonen te zijner tijd een kabinetsreactie aan uw Kamer sturen, waarin vanzelfsprekend ingegaan zal worden op de aanbevelingen.
6. Kan het netwerk ecologische monitoring (NEM) ook gebruikt worden voor het in beeld brengen van de effecten van landelijk natuurbeleid (onder andere natuurbeheer, agrarisch natuur en landschapsbeheer en de resultaten van het deltaplan biodiversiteitsherstel) en wat zijn de geschatte kosten van het toevoegen van dit soort informatiedoelen?
Antwoord
Ja, het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) wordt gebruikt voor het in beeld brengen van de effecten van landelijk natuurbeleid.
Het NEM bestaat uit een aantal landelijke meetprogramma’s, waarmee de aantallen en verspreiding van een groot aantal plant- en diersoorten worden gemonitord. De waargenomen trends daarin vormen de weerslag van het landelijk natuurbeleid. Voor «de fauna in natuurgebieden op land» wordt een selectie gemaakt van monitorgegevens van het NEM. Hierdoor kan een betere relatie gelegd worden met het gevoerde natuurbeheer, zoals het vergroten van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dat geldt ook voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In opdracht van de provincies worden monitorgegevens van een aantal geselecteerde soorten verzameld om het doelbereik op landelijke schaal te kunnen beoordelen. In het kader van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van kritische prestatie indicatoren (KPI’s), waarmee op gebieds- en regionaal niveau effecten gemeten kunnen worden. Daarbij zal ook gekeken worden naar de relatie met het NEM.
Het afgelopen jaar heb ik meerjarige afspraken gemaakt met het Samenwerkingsverband NEM over de uitvoering van de meetnetten van het NEM. De kosten hiervoor lopen op van ruim € 2,7 miljoen in 2019 tot bijna € 3 miljoen in 2023. Jaarlijks wordt bepaald of nieuwe informatiedoelen moeten worden meegenomen, of dit tot aanpassingen van het NEM leidt en welke kosten hiermee gemoeid gaan.
7. Is het diergezondheidsfonds bedoeld voor gehouden dieren of komen ook huisdieren en in het wild levende dieren (amfibieën zoals vuursalamander) in aanmerking?
Antwoord
Uit het diergezondheidsfonds kunnen onder meer kosten betaald worden voor maatregelen ter preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. Die maatregelen kunnen zowel betrekking hebben op gehouden dieren, waaronder ook huisdieren, als op in het wild levende dieren. Uit het diergezondheidsfonds worden ook tegemoetkomingen in schade uitgekeerd, bijvoorbeeld in geval dieren geruimd moeten worden. Tegemoetkoming voor schade is alleen mogelijk voor gehouden vee, pluimvee, bijen en nertsen, dit is zo bepaald in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
8. Onder welke post valt uitvoering van de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1048) over de basiskwaliteit voor natuur?
Antwoord
De uitvoering van de motie is onderdeel van de uitwerking van de gezamenlijke natuurambitie samen met provincies, die op de Natuurtop van 2 oktober jl. is gepresenteerd. We kijken onder andere naar een experiment in de Achterhoek waar een instrument ontwikkeld is om algemene soorten algemeen te houden en daarmee te voorkomen dat ze op de rode lijst belanden. Het is op dit moment nog niet duidelijk of met de uitvoering van deze motie rijksmiddelen zijn gemoeid en zo ja, ten laste van welke begrotingspost deze dan zullen komen. In de Voortgangsrapportage Natuur van 2020 wordt de basiskwaliteit natuur opgenomen.
9. Wat betekent een generieke aanpak van sectoren concreet per sector, specifiek qua krimp van het aantal koeien, varkens en kippen?
Antwoord
In mijn brief van 4 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die ik met de verschillende dierlijke sectoren heb gemaakt over verduurzaming in het kader van mijn visie op kringlooplandbouw (Kamerstuk 28 973, nr. 218). Dit zijn specifieke afspraken per sector. Krimp is daarin geen doel op zich. Het kan wel een consequentie zijn van de te behalen doelen. Voor de varkenshouderij heb ik wel een regeling in voorbereiding gericht op warme sanering.
10. Hoe vaak is er melding bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gemaakt van stroperij in 2017 en hoe vaak in 2018?
Antwoord
Bij de NVWA kan melding worden gemaakt van zowel vis- als wildstroperij. In 2017 zijn er 107 meldingen gemaakt van visstroperij en in 2018 waren dat er 67. In 2017 is er 1 melding gemaakt van wildstroperij en in 2018 is daarvan geen melding gemaakt.
11. Hoe vaak is er een sanctie opgelegd voor stroperij in 2017 en hoe vaak in 2018?
Antwoord
Handhaving van wildstroperij is geen taak van de NVWA, maar van de politie en de Omgevingsdiensten. Voor wildstroperij heeft de NVWA in 2017 en 2018 dus geen sancties opgelegd. Voor visstroperij heeft de NVWA 37 sancties opgelegd in 2017 en 52 in 2018.
12. Hoeveel controles heeft de Omgevingsdienst per provincie uitgevoerd op de jacht in hun gebied/provincie?
Antwoord
De provincies controleren zowel de jacht als het populatiebeheer en de schadebestrijding. Bij deze controles wordt nagegaan of men zich houdt aan de Wet natuurbescherming of de gestelde voorwaarden die gelden voor de door Gedeputeerde Staten afgegeven ontheffingen. Landelijke registratie vindt niet plaats, omdat toezicht en handhaving van jacht een provinciale verantwoordelijkheid is.
13. Hoe vaak is er tijdens de controles van de Omgevingsdienst, per provincie, een overtreding aangetroffen en van welke aard?
Antwoord
Er word geen landelijke registratie bijgehouden van door de provincies geconstateerde overtredingen. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
14. Hoeveel jachtongelukken hebben het afgelopen jaar plaatsgevonden, hoeveel daarvan hadden een dodelijke afloop en hoeveel daarvan hadden een ziekenhuisopname tot gevolg?
Antwoord
Gegevens over het aantal jagers, passanten of andere mensen dat geraakt werd door kogels uit jachtgeweren, worden niet in een gecentraliseerd systeem bijgehouden.
Voor zover bekend, heeft in 2018 één dodelijk jachtongeluk plaatsgevonden.
15. Hoeveel vossen zijn het afgelopen jaar gedood in het kader van schadebestrijding en/of faunabeheer?
Antwoord
Over het jaar 2018 zijn nog geen landelijke afschotgegevens beschikbaar. Op basis van de jaarverslagen van de provinciale Faunabeheereenheden zijn er in 2017 landelijk minimaal 6.500 vossen geschoten in kader van schadebestrijding en populatiebeheer. Het werkelijke aantal ligt nog wat hoger, omdat van één provincie nog geen afschotgegevens beschikbaar waren.
16. Hoeveel vossen (en/of andere predatoren) worden er gedood ter bescherming van vrije uitloop pluimvee?
Antwoord
In de meeste jaarverslagen van de provinciale Faunabeheereenheden wordt het doden van vossen ter bescherming van vrije uitloop van pluimvee niet apart geregistreerd. Uit de paar jaarverslagen waar dit wel gebeurt, valt af te leiden dat het in de praktijk gaat om enkele tientallen vossen.
Van andere predatoren op pluimvee zijn geen afschotgegevens bekend.
17. Hoeveel edelherten zijn het afgelopen jaar gedood in het kader van schadebestrijding en/of faunabeheer?
Antwoord
Afschotgegevens over het afgelopen jaar zijn nog niet beschikbaar. In 2017 zijn op de Veluwe in totaal 1.155 edelherten gedood in kader van schadebestrijding en/of populatiebeheer, volgt uit het Jaarverslag 2017 Faunabeheereenheid Gelderland. In de periode 1 december 2018 t/m 1 april 2019 zijn er 1.745 edelherten gedood in de Oostvaardersplassen.
18. Hoeveel wilde zwijnen zijn het afgelopen jaar gedood in het kader van schadebestrijding en/of faunabeheer?
Antwoord
Van het afgelopen jaar zijn nog niet alle gegevens beschikbaar. Volgens de jaarverslagen van de provinciale Faunabeheereenheden zijn in 2017 in totaal ruim 7.500 wilde zwijnen gedood in kader van schadebestrijding en/of populatiebeheer. Hierbij zij aangetekend dat er daarnaast in datzelfde jaar ca. 750 wilde zwijnen gedood zijn in het verkeer.
19. Hoeveel reeën zijn het afgelopen jaar gedood in het kader van schadebestrijding en/of faunabeheer?
Antwoord
Over het afgelopen jaar zijn nog geen afschotgegevens beschikbaar. Volgens de jaarverslagen van de provinciale Faunabeheereenheden zijn in 2017 in totaal tenminste 12.000 reeën gedood. Dit aantal ligt waarschijnlijk nog iets hoger omdat niet alle afschotgegevens bekend zijn.
20. Hoeveel muskusratten zijn het afgelopen jaar gedood in het kader van schadebestrijding?
Antwoord
In 2018 zijn 53.511 muskusratten gevangen. Dit aantal is gebaseerd op gegevens van de waterschappen
21. Hoeveel budget is er voor de diervriendelijke preventie van schade door muskusratten?
Antwoord
Voor dit antwoord verwijs ik uw Kamer naar de waterschappen die op basis van de Waterwet hiervoor verantwoordelijk zijn.
22. Hoeveel vossen zijn het afgelopen jaar geschoten buiten de weidevogelkerngebieden?
Antwoord
Dat is mij niet bekend. In de jaarverslagen van de provinciale Faunabeheereenheden wordt, behoudens een enkele uitzondering, geen onderscheid gemaakt tussen geschoten vossen in en buiten de weidevogelkerngebieden. Zie verder mijn antwoord op vraag 15.
23. Hoeveel vossen zijn het afgelopen jaar geschoten binnen de weidevogelkerngebieden?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 22.
24. Hoeveel geld is gealloceerd voor (onderzoek naar) de diervriendelijke preventie van schade door fauna?
Antwoord
Onderzoek naar diervriendelijke preventie van schade door fauna wordt uitgevoerd door BIJ12, het samenwerkingsverband van de 12 provincies. Het hiervoor benodigde budget wordt beschikbaar gesteld door de provincies.
25. Hoeveel dieren (uitgesplitst naar soort) worden jaarlijks gedood vanwege gewasschade/-bescherming (ook afgezet tegen aantal doden voor andere jachtvrijstellingen)
Antwoord
In het kader van schadebestrijding en/of populatiebeheer worden dieren gedood, een en ander zoals is neergelegd in door Gedeputeerde Staten goedgekeurde provinciale faunabeheerplannen. Het jaarlijks in dat kader gerealiseerde afschot wordt vermeld in de jaarverslagen van de provinciale faunabeheerheden (fbe’s). Deze jaarverslagen zijn openbaar en zijn op de websites
Van de desbetreffende fbe’s te vinden.
26. Hoeveel landbouwzoogdieren worden er (vermoedelijk/bewezen) gedood door vossen?
Antwoord
Er wordt niet landelijk geregistreerd of, welke en hoeveel landbouwzoogdieren worden gedood door vossen. Overigens behoren landbouwzoogdieren over het algemeen niet tot de prooidieren van de vos.
27. Hoeveel landbouwzoogdieren worden er (vermoedelijk/bewezen) gedood door wolven?
Antwoord
Volgens de schadecijfers van BIJ12 zijn er in 2018 door wolven 166 schapen gedood.
28. Hoeveel landbouwzoogdieren worden er (vermoedelijk/bewezen) gedood door (loslopende) honden?
Antwoord
Exacte aantallen van door honden gedode landbouwzoogdieren zijn niet bekend. In de literatuur worden cijfers genoemd tussen 4.000 en 13.000 verwonde en gedode schapen per jaar, door zowel honden als vossen.
29. Hoeveel budget is er gealloceerd voor de totstandkoming van de positieflijst en waar gaat dit naar toe?
Antwoord
De beoordelingssystematiek voor zoogdieren, die tevens als basis kan dienen voor de beoordeling van reptielen, amfibieën en vogels, is nu afgerond. Deze zal ik, zoals toegezegd, zo spoedig mogelijk aan uw Kamer sturen. Voor 2020 is € 250.000,- gereserveerd voor de positieflijsten voor vogels, reptielen en amfibieën. Van dit bedrag wordt de Wetenschappelijke Adviescommissie Positieflijst vergoed om de beoordelingssystematiek voor zoogdieren aan te passen voor vogels, reptielen en amfibieën. Een deel van het budget is gealloceerd voor communicatie over de positieflijsten. Daarnaast ontvangen de experts van de beoordelingscommissie positieflijst conform de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies een vergoeding voor de beoordeling van de diersoorten.
30. Bent u begonnen aan de ontwikkeling en uitvoering van de positieflijst voor vogels en reptielen?
Antwoord
De beoordelingssystematiek voor zoogdieren is recent afgerond en deze zal ik, zoals toegezegd, binnenkort aan uw Kamer sturen. Deze dient als basis voor de positieflijsten voor vogels, reptielen en amfibieën. Ik zal aan het eind van het jaar starten met de ontwikkeling en uitvoering van de positieflijst voor vogels, reptielen en amfibieën. Tegen die tijd is er veel ervaring opgedaan met de beoordelingssystematiek en het beoordelen van de zoogdiersoorten. Die ervaring is goed te gebruiken voor het aanpassen van de systematiek voor de vogels, reptielen en amfibieën.
31.Welke concrete acties heeft u genomen om ervoor te zorgen dat de positieflijst ook op Europees niveau wordt ingevoerd?
Antwoord
In de afgelopen jaren is bij enkele lidstaten gelobbyd voor een Europees systeem voor positieflijsten. Dit leverde gereserveerde reacties op. Dit jaar heb ik met een aantal lidstaten contact gehad over de positieflijst voor zoogdieren waar ik nu invulling aan geef. Ik heb informatie gedeeld met deze lidstaten hoe de positieflijst in Nederland vormgegeven wordt. Ik wil eerst ervaring opdoen met de positieflijst in Nederland. Daarna zal ik bezien of en met welke acties een Europese positieflijst gerealiseerd kan worden.
32.Wat is de definitie van kringlooplandbouw?
Antwoord
Van kringlooplandbouw zijn verschillende definities gegeven die verschillende aspecten van dit begrip accentueren en voor een deel ook als aanvullend op elkaar kunnen worden beschouwd. Voor mijn beleid hanteer ik de omschrijving zoals verwoord in de eerste twee hoofdstukken van het Realisatieplan van mijn LNV-visie. In de kern komt dit hier op neer: kringlooplandbouw is gericht op voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op de leefomgeving. De resultaten daarvan zijn een beter verdienvermogen voor boeren, tuinders en vissers, minder schadelijke emissies naar bodem, lucht en water en vergroting van de biodiversiteit. Kringlooplandbouw is geen blauwdruk maar geeft richting aan een collectieve zoektocht naar een economisch en ecologisch vitale productiewijze en een voedselsysteem dat waardevol en gewaardeerd voedsel voortbrengt.
33. Hoe vaak is er in de periode 2018–2019 bij de NVWA op het gebied van naleving van dierenwelzijn gebruikt gemaakt van strafrecht op basis van de Wet Dieren?
Antwoord
Wanneer de NVWA gebruik maakt van strafrecht, maakt zij een proces-verbaal op voor het openbaar ministerie (OM). De NVWA heeft in de periode 1 januari 2018 tot en met 26 september 2019 in het kader van overtredingen met betrekking tot de Wet dieren en onderliggende regelgeving in totaal 252 keer een proces-verbaal opgemaakt.
34. Hoe vaak is er in de periode 2018–2019 bij de NVWA op het gebied van naleving van dierenwelzijn een proces-verbaal opgemaakt?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 33.
35. Kunt u een stand van zaken geven omtrent het weidevogelbeheer en het beleid en de beleidsacties (Kamerstuk 33 576, nr. 135) die u daarop ondernomen heeft?
Antwoord
De middelen uit pijler 2 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ten behoeve van het versterken van het agrarisch natuurbeheer (€ 40 miljoen) zijn als volgt ingezet:
– De subsidieregeling «niet productieve investeringen weide- en akkervogels» (€ 9 miljoen) is in nauwe samenwerking met de provincies begin dit jaar opengesteld.
– Een bedrag van € 22 miljoen. is beschikbaar gesteld aan de provincies voor extra inrichting en beheer. Vorig jaar hebben provincies het eerste deel van de beheergelden opengesteld.
– Dit voorjaar zijn 7 GLB-pilots verduurzaming (€ 9 miljoen) van start gegaan. Deze geven meer informatie over gebiedsgerichte betalingen en vormen zo input voor het nieuwe GLB.
Ik heb € 0,6 miljoen. aan subsidie toegekend aan Boerennatuur met als doel dat zij samen met wetenschappers, terreinbeheerders en ander belanghebbenden per collectief en leefgebied een optimaliseringsplan gaan maken. Doelstelling is om met deze optimaliseringsplannen per gebied de opgave voor het stabiliseren van weide- en akkervogels inzichtelijk te krijgen. Einde dit jaar worden de optimaliseringsplannen opgeleverd.
Diverse provincies ontwikkelen aanvullend actieplannen weide- en akkervogels en zijn er maatschappelijke initiatieven die alle gericht zijn op behoud en verbetering van de biodiversiteit.
Samen met de provincies zal ik het in 2016 ingevoerde stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) laten evalueren. De evaluatie zal inzicht geven in de effectiviteit van het stelsel. De evaluatie is tevens bedoeld om aanbevelingen te doen voor het Nationaal Strategisch Plan (NSP) GLB. Uw Kamer zal in 2020 worden geïnformeerd over de resultaten.
36. Kunt u aangeven welke acties ingezet zijn ter uitvoering van de motie Von Martels c.s. (Kamerstuk 34 985, nr. 27)?
Antwoord
Ik ben in overleg met de provincies over de uitvoering van de motie-Von Martels. Gezien de breedte en de reikwijdte van het in de motie gedane verzoek, zal de uitwerking van de gevraagde evaluatie van het faunabeheer geruime tijd (minimaal één jaar) in beslag nemen.
37. Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Von Martels c.s. (Kamerstuk 34 985, nr. 26)?
Antwoord
Bij mijn brief van 5 september 2019 (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 100) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van verschillende moties met betrekking tot groen in de stad, waaronder de motie van het lid Von Martels c.s. over een kennis- en leerprogramma voor de uitdagingen van het groenbeheer. Daarin heb ik aangegeven dat ik met gemeenten in gesprek ben over uitdagingen in het groenbeheer en dat er al stappen worden gezet. Zo is deze zomer gestart met het Kennisplatform Processierups waarin organisaties gaan samenwerken aan een betere kennis- en informatie uitwisseling. Op 25 september jongstleden heeft een landelijke kennisbijeenkomst Eikenprocessierups plaatsgevonden voor professionals en (lokale)overheden. Eind oktober zal ik de Kamer nader informeren over de ontwikkelingen met betrekking op de eikenprocessierups.
38. Hoeveel geld gaat er jaarlijks naar onderzoek waarbij dierproeven worden gebruikt, uitgesplitst naar fundamenteel, toegepast translationeel en wettelijk verplicht veiligheidsonderzoek?
Antwoord
Bij het VAO Dierproeven van 15 mei jl. heb in reactie op motie Kamerstuk 32 336, nr. 93 toegezegd dat ik een poging wil doen om te achterhalen hoeveel overheidsgeld wordt besteed aan dierproeven resp. proefdiervrije innovatie. Ik zal uw Kamer hier in het voorjaar van 2020 over informeren.
39. Welke kosten heeft uw ministerie in 2018 en 2019 gemaakt ten behoeve van (leden van) het Koninklijk Huis en welk bedrag is hiervoor precies gereserveerd in de begroting van 2020
Antwoord
Het ministerie van LNV doet geen functionele uitgaven ten behoeve van leden van het Koninklijk huis. Functionele uitgaven die worden gedaan ten behoeve van leden van het Koninklijk huis worden immers vermeld op de begroting van de Koning en de extracomptabele bijlage bij de begroting. Het ministerie van LNV verstrekt wel jaarlijks een subsidie aan de Kroondrager voor beheers- en inrichtingsmaatregelen voor het Kroondomein het Loo. Het betreft hier een doeluitgave van een ministerie voor een bepaalde activiteit waarbij een lid van het Koninklijk huis betrokken is. Ook andere private exploitanten van bos- en natuurterreinen kunnen onder gelijke voorwaarden gebruik maken van vergelijkbare subsidieregelingen. In 2018 is € 790.000 uitgegeven. De uitgaven voor 2019 zijn geprognotiseerd op hetzelfde bedrag. Voor 2020 is een bedrag van € 803.000 gereserveerd in de begroting.
40. Kunt u aangeven welke acties zijn ondernomen om in samenwerking met agrarische ondernemers en ketenpartijen verder te werken aan een nieuw perspectief: duurzaam en innovatief met het vooruitzicht een goede boterham te kunnen verdienen?
Antwoord
In algemene zin geldt dat mijn beleidsagenda volledig in het teken staat van het «verder werken aan een nieuw perspectief» – het overzicht van mijn inzet en de verschillende acties en doelstellingen staat in de Kamerbrief Realisatieplan Visie LNV (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 76): »Op weg met Nieuw Perspectief». Specifiek voor wat betreft samenwerking met ketenpartijen worden hieronder kort enkele voorbeelden genoemd; nadere informatie hierover wordt binnenkort aan uw Kamer gezonden.
– Energietransitie glastuinbouw (o.a. transitiecollege Kas als Energiebron waarbinnen partijen verantwoordelijkheid nemen voor CO2-doel en klimaatakkoord).
– Tuinbouwakkoord (medeondertekening nationale tuinbouwagenda 2019–2030)
– Duurzame Veehouderij (werken aan gezamenlijk plan van aanpak om vraag naar duurzame dierlijke producten te vergroten)
– Natuur en biodiversiteit (ondersteuning Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarbinnen ketenpartijen en maatschappelijke organisatie afspraken kunnen maken).
– Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (op 16 april 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 449)).
– Bodemprogramma en ketenpartijen (in Nationaal Programma Landbouwbodems worden afspraken gemaakt met publieke en private partijen om doelstellingen van programma te behalen en op 11 september jl. vond de eerste Nationale Bodemtop plaats met alle betrokken ketenpartijen).
41. Op welke wijze wordt specifiek de biologische sector ondersteund in de transitie richting kringlooplandbouw?
Antwoord
De biologische sector heeft te maken met een aantal uitdagingen die ook relevant zijn voor de niet-biologische sector. In de niet-biologische sector krijgt het sluiten van kringlopen steeds meer aandacht evenals het verminderen van inputs en emissies. Daarmee is onderzoek dat gedaan wordt voor de niet-biologische sector steeds vaker ook toepasbaar in de biologische sector en omgekeerd. Vandaar dat een aantal jaren geleden een vertegenwoordiger van de biologische sector in het Topconsortia Kennis en Innovatie (TKI)-bestuur van Topsector A&F zitting heeft en meedenkt over invulling van het onderzoek.
Verder is er inzet voor de biologische sector binnen (bestaande) kennis- en innovatiebudgetten. Zo is er voor duurzame bodem in de plantaardige sector ongeveer een half miljoen euro binnen de topsector-PPS Beter Bodembeheer aan onderzoek uitgevoerd relevant voor de biologische sector. Voor biologisch fruit loopt er een PPS voor een totaalbedrag van € 240.000. Het Louis Bolk Instituut (LBI) is betrokken bij de uitvoering hiervan. Daarnaast lopen er de voor de biologische sector relevante programma’s Groene veredeling (€ 1,75 miljoen per jaar; publieke en private bijdrage) en Groene gewasbescherming en bestuivers (€ 1,75 miljoen per jaar).
Voor projecten voor de ontwikkeling en verspreiding van kennis en innovaties is jaarlijks € 130.000 beschikbaar. Hiernaast wordt in 2018–2020 ongeveer € 1,3 miljoen geïnvesteerd in onderzoek voor de biologische sector in het kader van het multilaterale samenwerkingsverband ERA-net Core Organic.
Verder is er binnen het Borgstellingskrediet MKB-landbouw een borgstelling mogelijk voor omschakelkapitaal voor boeren en tuinders die willen omschakelen naar de biologische landbouw. Deze borgstelling is bedoeld om het knelpunt van liquiditeitstekort in de omschakelperiode weg te nemen.
42. Kunt u aangeven wanneer het wetswijzigingsvoorstel om de positie van boeren in de keten te versterken ter consultatie wordt aangeboden?
Antwoord
In het kader van de versterking van de positie van de boer in de keten zijn afgelopen maanden twee wetsvoorstellen voor internetconsultatie aangeboden. De eerste is het wetsvoorstel oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen gepubliceerd (8 juli t/m 9 september 2019; https://www.internetconsultatie.nl/ohp). Daarnaast heeft het voorstel tot wijziging Mededingingswet in verband met uitzonderingen landbouw en visserij opengestaan (22 juli tot en met 19 augustus). Op dit moment worden de reacties op beide voorstellen geanalyseerd en worden de voorstellen zo nodig aangepast. Het streven is de voorstellen in het voorjaar van 2020 aan uw Kamer te zenden.
43. Waar staan de budgetten voor onderzoek door en in samenwerking met natuurorganisaties en kennisinstellingen om een bijdrage te leveren aan herstel van de biodiversiteit door een meer duurzaam gebruik van bodem, water, mest en gewasbeschermingsmiddelen?
Antwoord
Op pagina 37 staat omschreven dat in 2020 samen met Wageningen Research (WR) gewerkt wordt aan meerjarige missiegedreven programma’s voor € 58 miljoen. Een deel hiervan is beschikbaar voor missie A. Kringlooplandbouw. Onderdelen van deze missie zijn: vermindering gebruik meststoffen en de ontwikkeling van kunstmestvervangers, de inzet op duurzaam bodembeheer en watergebruik, hergebruik van reststromen, de transitie naar plantaardige eiwitten en herstel en toename van biodiversiteit in de kringlooplandbouw. Daarnaast wordt op pagina 38 aangegeven dat € 1,3 miljoen beschikbaar is voor het structureel herstellen en beheren van de natuurkwaliteit in Nederland via het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN). Hiermee wordt eveneens een bijdrage geleverd aan het herstel van de biodiversiteit. Deze bedragen zijn ook terug te vinden in bijlage 4, bladzijde 126.
44. Zijn er duurzaamheidscriteria verbonden aan de investeringen voor een «duurzame bedrijfsontwikkeling» die de borgstellingsregeling voor Vermogensversterkende kredieten mogelijk maakt voor jonge boeren? Zo ja, welke?
Antwoord
Ja, de investering waarvoor een vermogensversterkend krediet wordt aangevraagd, moet bijdragen aan minimaal één van de criteria van de meetlat die genoemd is in mijn LNV-Visie. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het sluiten van kringlopen, terugdringen van emissies, verminderen van verspilling van biomassa, bijdrage aan de klimaatopgave, dierenwelzijn en ecosysteemdiensten.
45. Op welke manier gaat u het gesprek aan met de banken en andere financiers over financiële producten, ook gezien de berichtgeving dat banken steeds kritischer kijken naar leningen voor boeren?
Antwoord
De toegang tot kapitaal is een belangrijke randvoorwaarde voor de continuïteit van de sector en een succesvolle transitie naar een duurzame landbouwsector. Tegelijkertijd zien we dat banken, vooral sinds de laatste kredietcrisis te maken hebben met strengere voorwaarden bij het aangaan van financieringen. Dat schuurt en is voor mij een serieus punt van aandacht. Het is daarom belangrijk om te kijken naar nieuwe innovatieve financieringsvormen, naast de «traditionele» bancaire kredietverstrekking. Ik heb in het Realisatieplan van de LNV-Visie aangekondigd dat ik een bijeenkomst wil organiseren over duurzame agrofinanciering, daarmee bedoel ik bestendige toegang tot financiering voor een duurzame agrosector. Uiteraard richt ik me daarbij op banken, maar ook op andere partijen. Deze bijeenkomst zal in de eerste helft van 2020 plaatsvinden en heeft als doel om samen met alle betrokken partijen te bekijken op welke wijze verschillende vormen van financiering kunnen bijdragen aan de transitie en wat daarvoor nodig is vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de diverse partijen.
46. Wat is het doel van het omvormen van het Groen Kennisnet (GKN) naar een interactief digitaal platform?
Antwoord
Het doel van het omvormen van het Groen Kennisnet (GKN) naar een interactief digitaal kennisplatform is het bevorderen van de verspreiding en uitwisseling van kennis uit wetenschap en praktijk. Dit is ook aangegeven in de brief «Maatregelen Innovatie op het boerenerf» van 19 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 98). Belangrijke elementen van de omvorming van het GKN zijn het toegankelijker maken en het richten van de informatie op de doelgroepen. Naast de huidige doelgroep van GKN (onderwijs) zal het nieuwe kennisplatform zich nadrukkelijk ook richten op boeren, tuinders, vissers, erfbetreders, bedrijfsadviseurs en beleidsmakers.
47. Hoeveel bezoekers worden maandelijks verwacht op het interactieve digitale platform?
Antwoord
In 2018 hebben 315.185 unieke bezoekers het digitale platform bezocht. De verwachting is dat met de investering in de toegankelijkheid van het platform en het vergroten van het aantal doelgroepen, het aantal bezoekers flink zal stijgen. Het aantal bezoekers zal ook in de toekomst worden gemonitord.
48. Wie is er verantwoordelijk voor het interactieve digitale platform?
Antwoord
Het ministerie van LNV heeft aan WR gevraagd om GKN te herontwerpen en er een interactief digitaal kennisplatform van te maken. Bij het herontwerp zal onder meer worden gekeken naar draagvlak, governance en financiering. In dit traject betrekken ze relevante partners.
49. Kunt u een toelichting geven op de prioriteiten binnen de kringlooplandbouw?
Antwoord
Deze prioriteiten staan inhoudelijk verwoord in de LNV-visie Waardevol en verbonden, in het bijzonder in de zogenoemde meetlat die aan het einde van de visie is opgenomen. Hoe beter beleidsmaatregelen en voorstellen uit de praktijk voldoen aan deze criteria, des te groter de bijdrage aan kringlooplandbouw. Voor wat betreft de concrete vertaling naar beleidsinzet staan de prioriteiten uitgewerkt in de circa 130 acties en maatregelen die in het realisatieplan voor de LNV-visie staan vermeld.
50. Is er in de begroting ook ruimte om de milieueffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in veldonderzoek te gaan meten? Zo ja, waar in de begroting is dit te vinden
Antwoord
Daarvoor is in de begroting geen ruimte gereserveerd. 21 Juni 2019 heb ik u het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving toegestuurd over een tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (Kamerstuk 27 858, nr. 461). Gemiddeld eens in de vijf jaar wordt het gewasbeschermingsbeleid geëvalueerd waarbij ook gekeken wordt naar effecten van gewasbeschermingsmiddelen op natuur en milieu.
51. Waar is het budget te vinden voor de financiering van extra bronmaatregelen om de stikstofproblematiek aan te pakken en de natuur in gunstige staat van instandhouding te krijgen?
Antwoord
Op 4 oktober 2019 heb ik uw Kamer een brief gestuurd met de aanpak van het kabinet voor de stikstofproblematiek. In deze brief ga ik in op de financiering van extra bronmaatregelen.
52. Waar is het budget te vinden om de meerkosten te financieren voor projecten die ofwel via de ADC-toets vlot getrokken worden en dus extra compensatiemaatregelen moeten nemen, ofwel via extern salderen waardoor stikstofbronnen moeten worden opgekocht?
Antwoord
Initiatiefnemers zijn zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van toestemmingverlening en het leveren van de noodzakelijke onderbouwing, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van een ecologische toets. Indien de activiteit of het project stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden veroorzaakt, is de toepassing van intern of extern salderen nodig voor toestemmingverlening. Voor enkele projecten kan ook van een ADC-toets gebruik worden gemaakt. Welke keuze hierin wordt gemaakt, is aan de initiatiefnemer zelf. De precieze voorwaarden waaronder deze manieren van toestemmingverlening plaats kunnen vinden staat in de brief over «Aanpak stikstofproblematiek» die ik op 4 oktober 2019 aan uw Kamer heb verzonden.
53. Wat gaat er veranderen aan de stromen binnen de voedselketen die naar landbouwdieren vanuit de doelstelling om te komen tot een systeem van kringlooplandbouw en komen er stromen bij of gaan er stromen af? Zo ja, welke?
Antwoord
De grondstoffen voor mengvoeder bestaan op dit moment voor ongeveer de helft uit co- en restproducten van de voedselindustrie, die niet (meer) geschikt zijn voor menselijke consumptie. De andere helft van de grondstoffen bestaat voornamelijk uit de graansoorten maïs, tarwe en gerst, en betreffen soorten die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. Er wordt gewerkt aan het verhogen van het aandeel co- en restproducten. Onder andere in het kader van de Topsectoren, maar ook bij private partijen, lopen onderzoeken om te kijken welke nog niet of niet geheel gebruikte stromen geschikt zijn of geschikt te maken zijn voor mengvoeder. Dit geldt in het bijzonder voor de niet-grondgebonden veehouderij. Voor melkvee is het toekomstbeeld meer ruwvoer bestaande uit (eiwitrijke) grassen en andere gewassen, zoveel mogelijk van eigen bedrijf of uit de omgeving, waardoor minder mengvoeder nodig is.
54. Waarom wordt het inzetten op een stop op de import van stikstof in de vorm van krachtvoer niet opgenomen in de begroting, terwijl deze maatregel (wat betreft soja uit Brazilië) al door u is genoemd als oplossing voor het stikstofprobleem en ter bevordering van de kringlooplandbouw (Nederlands Dagblad, 18-09-2019)?
Antwoord
In mijn LNV-visie heb ik aangegeven dat het streven is kringlopen op een zo laag mogelijk niveau te sluiten. Veevoer vanuit lokale en regionale bronnen heeft de voorkeur boven veevoerimporten uit andere delen van de wereld. In het realisatieplan voor mijn LNV-visie zijn verschillende acties aangekondigd die tot doel hebben nog meer restproducten als diervoeder te verweken en grondstoffen uit de nabijheid te halen.
55. Wordt er in de begroting geld gereserveerd voor mestverwerking? Zo ja, hoeveel?
Antwoord
Momenteel zijn er enkele innovatieve projecten die ondersteund worden in het kader van de Topsector Agro & Food. Zoals het project Next Level Mestverwaarding en Meerwaarde mest en mineralen, waarin mestverwerking een belangrijk onderwerp is. Daarnaast wordt het Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM) vanuit het ministerie van LNV en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) ondersteund. Het Rijk verstrekt een bijdrage van € 100.000 per jaar aan dit centrum.
Voor het ministerie van LNV zijn middelen gereserveerd voor de vervanging van kunstmest met betrekking tot maatregelen in kader van het Klimaatakkoord. Deze middelen staan nog op de Aanvullende Post van het ministerie van Financiën en zullen op een later moment worden toegevoegd aan de LNV-begroting. De reeks ziet er als volgt uit:
Kunstmestvervanging | 4 | 4 | 2 | 2 | 3 |
Tenslotte zijn er mestverwerkers die ook hernieuwbare energie opwekken en financiering ontvangen uit de SDE+ vanuit het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
56. Hoeveel mestverbranders zijn er in Nederland en waar staan deze?
Antwoord
Er is één grote mestverbrander in Nederland, de Biomassa Centrale in Moerdijk. Deze installatie verwerkt jaarlijks ongeveer 400.000 ton pluimveemest. Daarnaast is er in Klazienaveen een pluimveehouder die zelf mest verbrandt. Het betreft een installatie die alleen het bedrijfsoverschot van het betreffende bedrijf verwerkt.
57. Hoeveel mestvergisters zijn er in Nederland en waar staan deze?
Antwoord
Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zijn de aantallen vergistingsinstallaties die subsidie ontvangen terug te vinden. Ook is met een kaart inzichtelijk gemaakt waar deze installaties staan. Zie:
https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/stimulering-duurzame-energieproductie/feiten-en-cijfers/feiten-en-cijfers-sde-algemeen.
Op dit moment gaat het om de volgende aantallen in de SDE+:
Biomassa | 125 |
100% dierlijke mest | 5 |
allesvergisting | 23 |
co-vergisting van dierlijke mest | 89 |
GFT-afval | 2 |
min. 95% dierlijke mest | 1 |
overige biomassastromen | 3 |
stortgas, AWZI, RWZI | 2 |
Biomassa warmte | 43 |
allesvergisting | 9 |
co-vergisting van dierlijke mest | 34 |
Groen gas | 42 |
100% dierlijke mest | 3 |
allesvergisting | 13 |
co-vergisting van dierlijke mest | 15 |
min. 95% dierlijke mest | 5 |
overige biomassastromen | 5 |
stortgas, AWZI, RWZI | 1 |
Totaal | 210 |
58. Welk aandeel van deze mestvergisters zijn co-vergisters en wat wordt hier (per installatie) als cosubstraat toegevoegd?
Antwoord
In de statistieken van de SDE+ zijn 133 van de 210 vergistingsinstallaties geclassificeerd als co-vergister. Het is niet mogelijk om voor elk bedrijf inzichtelijk maken welke cosubstraten worden gebruikt. Elk bedrijf dient bij controle inzichtelijk te kunnen maken welke producten gebruikt zijn. Het is bij covergisting enkel toegestaan om gebruik te maken van cosubstraten die worden benoemd in de bijlage Aa, categorie IV van de uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Uitgangspunt is dat voor alle installaties waarvoor Garanties van Oorsprong (GvO) (en SDE+) wordt verstrekt ook wordt geregistreerd welke materialen in de installatie worden toegepast. Hierbij wordt in de eisen onderscheid gemaakt tussen allesvergisting, co-vergisting, mono-vergisting.
59. Wat was het percentage biologisch landbouwareaal in Nederland in 2018 en hoe verhoudt zich dat tot het gemiddelde in de Europese Unie (EU)?
Antwoord
Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedroeg dit in 2018 3,3 procent van het Nederlandse landbouwareaal. Cijfers over het gemiddelde in de Europese Unie in 2018 zijn nog niet beschikbaar; in 2017 bedroeg dit 7,2 %.
60. Waarom stelt u geen streefgetal voor het biologische areaal in 2030 in het kader van de Toekomstvisie Gewasbescherming?
Antwoord
De Toekomstvisie Gewasbescherming richt zich op de verduurzaming van de gewasbeschermingspraktijk in den breedte. Daarbij wordt zeker gebruik gemaakt van de kennis en ervaring uit de biologische landbouw, bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van niet-chemische maatregelen. Een streefgetal voor het areaal biologische landbouw kan een optie zijn, maar zal de gangbare reguliere praktijk zelf niet veranderen. Ik ben bereid deze optie te betrekken bij de gesprekken over het uitvoeringsprogramma, maar wil ook breder blijven kijken dan dat.
61. Voor welke concrete maatregelen is geld begroot die bij moeten dragen aan de omschakeling naar weerbare teeltsystemen, zoals combinaties van teelten, boslandbouw en strokenteelt?
Antwoord
Concrete maatregelen die bijdragen aan deze omschakeling worden meegenomen bij de uitwerking van het realisatieplan van mijn visie op de kringlooplandbouw, bijvoorbeeld binnen het Nationaal Programma Landbouwbodems en het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. Uw Kamer wordt binnenkort nader geïnformeerd over dit uitvoeringsprogramma.
Via het nationale topsectorenbeleid wordt op toegepast praktijkonderzoek ingezet om maatregelen te ontwikkelen die bijdragen aan weerbare teeltsystemen. In het kader van deze vraag kan gewezen worden op de activiteiten van bijvoorbeeld de proeftuin AgroEcologie & Technologie en de Nationale proeftuin Precisielandbouw. Deze proeftuinen dragen bij aan een (door)ontwikkeling van maatregelen ten behoeve van de realisatie van de gewenste nieuwe teeltsystemen (strokenteelt, agro-forestry en precisielandbouw).
Veelal zijn dit inspanningen die in Publiek-Private Samenwerking (PPS)-verband onder aansturing van de betreffende topsector worden opgepakt zoals de PPS Beter Bodembeheer en de PPS Ruwvoer en Bodem. Voor 2020 zijn er ook PPS-en aangemeld die zich richten op klimaat en weerbaarheid, deze dragen ook bij aan weerbare teeltsystemen.
62. Welke maatregelen neemt u op Europees niveau voor meer weerbare teeltsystemen, zoals combinaties van teelten, boslandbouw en strokenteelt?
Antwoord
Ik zet mij ook op EU niveau in voor brede steun voor het realiseren van een meer circulaire en weerbare landbouw. In het realisatieplan Visie LNV (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 76) heb ik hierover onder andere aangegeven dat ik bij de inzet van het nieuwe GLB zal aandringen op het stimuleren van ruime bouwplannen met een goede vruchtwisseling en dat ik er naar streef om belemmeringen in de toepassing van de combinatie van teelten weg te nemen.
63. Hoeveel gewasbeschermingsmiddelen waren in 2018 toegelaten?
Antwoord
Op 31 december 2018 waren er 1000 gewasbeschermingsmiddelen in Nederland toegelaten.
64. Hoeveel toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen zijn in 2018 vervallen?
Antwoord
In 2018 zijn 60 toelatingen vervallen en 120 nieuwe toelatingen afgegeven door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
65. Kunt u een overzicht geven van het aantal hectare pachtgrond, erfpacht, tijdelijke pacht en geliberaliseerde pacht per provincie/per jaar over de afgelopen tien jaar?
Antwoord
Dit overzicht is te vinden bij het CBS. Ik verwijs uw Kamer graag naar hun website: «https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2019/20/landbouwgrond-naar-gebruikstitels-per-provincie».
66. Wie stelt de meetmethoden voor bodemkwaliteit vast?
Antwoord
Er is in samenwerking met verschillende stakeholders door Wageningen University & Research (WUR) een minimale dataset met bodemindicatoren ontwikkeld. Er blijft ruimte voor andere meetmethoden en indicatoren; andere partijen kunnen ook een meetset ontwikkelen. De door WUR ontwikkelde minimale dataset is wetenschappelijk verantwoord en getoetst met stakeholders, en kan door alle partijen gebruikt worden om te werken aan een betere bodemkwaliteit
67. Is de meetmethode bodemkwaliteit openbaar?
Antwoord
Het rapport «Bodemkwaliteitsbeoordeling van landbouwgronden in Nederland – indicatorset en systematiek, versie 1.0» van WUR is openbaar en gratis beschikbaar1.
68. Wanneer is deze meetmethode voor het laatst herijkt en op basis van welke inzichten?
Antwoord
WUR heeft in juli 2019 het rapport «Bodemkwaliteitsbeoordeling van landbouwgronden in Nederland – indicatorset en systematiek, versie 1.0» gepubliceerd. Het rapport is het eindresultaat van een onderzoek in opdracht van het ministerie van LNV uitgevoerd door de Stichting WR, WUR Open Teelten en Wageningen Environmental Research.
De in het rapport gepresenteerde indicatorset is een synthese van twee methodieken. Ten eerste wordt er verder gebouwd op de Minimale Dataset Bodem, waaraan binnen de voorganger van de PPS Beter Bodembeheer gewerkt is door WUR Open Teelten in de periode 2012–2015. Dit is een beperkte set van indicatoren die volgens de onderzoekers, in afstemming met stakeholders, het beste de bodemkwaliteit beschrijven. Ten tweede hebben onderzoekers van Wageningen Environmental Research gewerkt aan de een vertaling van het Amerikaanse CASH-systeem (Comprehensive Assessment of Soil Health) naar de Nederlandse context, in opdracht van het ministerie van LNV. Deze twee methodieken zijn in het rapport gecombineerd tot de huidige indicatorset en systematiek. Deze methode wordt ook gebruikt om een nulmeting uit te voeren op de staat van de Nederlandse landbouwbodems.
69. Op welke manier kan worden gegarandeerd dat de meetmethode bodemkwaliteit accuraat en gevalideerd is?
Antwoord
Het onderzoek is verricht door WUR, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en afgestemd met stakeholders.
70. Welke maatregelen worden/zijn er genomen om de trendbreuk naar meer weerbare planten en teeltsystemen in te zetten?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 61.
71. Betekent de nieuwe aanpak van natuurkwaliteit dat de bestedingen voor natuur op termijn teruggebracht kunnen worden naar het niveau dat aanvankelijk nodig werd geacht (circa € 900 miljoen rond 2000) om te voldoen aan onze internationale verplichtingen inzake Natura 2000 en het biodiversiteitsverdrag (CBD)?
Antwoord
De nieuwe aanpak waar de vraag naar verwijst, heeft betrekking op het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek. Uw Kamer wordt hierover separaat geïnformeerd. Ik kan niet vooruitlopen op eventuele budgettaire gevolgen hiervan.
72. Kunnen de budgetten om veehouderijen te stimuleren om emissies te reduceren worden gekoppeld aan benodigde budgetten om ook natuurkwaliteit te herstellen en de staat van instandhouding te verbeteren?
Antwoord
De diverse maatregelen gericht op veehouderijemissies zijn gericht op vermindering van emissies, waardoor onder meer de druk op de leefomgeving en daarmee de natuur vermindert. Daarmee hangen deze budgetten samen met de maatregelen die op gebied van natuurherstel worden genomen bij aan een betere instandhouding/natuurherstel. Enkele voorbeelden die hieraan bijdragen zijn de inzet van middelen voor een integrale aanpak van methaan en ammoniak via het dier- en voerspoor en de inzet van middelen voor de subsidieregeling brongerichte aanpak emissies en integrale verduurzaming van stal- en managementmaatregelen (minder emissies ammoniak en methaan). Verder worden middelen uit het klimaatakkoord gericht op veenweiden en stikstofreductie in en rondom N2000 gebieden, waarbij ook ingezet wordt op het transformeren van de landbouw, zodat economische en ecologische opbrengsten hand in hand gaan.
73. Hoeveel veeboeren zijn van plan om binnen vijf jaar te stoppen met hun bedrijfsvoering en hoe ziet dit eruit per sector?
Antwoord
Ik heb hier zelf geen informatie over. Het blad Nieuwe Oogst heeft recent een enquête uitgevoerd onder 6000 landbouwers. Hieruit blijkt dat bij een goede financiële regeling voor 4 van de 10 boeren op termijn bedrijfsbeëindiging bespreekbaar is. In de varkenshouderij is dit bespreekbaar voor 75% van de boeren, voor de pluimvee- en vleesveehouderij voor circa de helft van de boeren terwijl in de melkveehouderij is dit bespreekbaar voor een derde van de ondernemers.
74. Welk aandeel van veeboeren heeft wel een milieuvergunning en welk aandeel niet?
Antwoord
Ik heb niet de beschikking over deze informatie. Alle veehouderijbedrijven moeten voldoen aan de milieuregelgeving. De gemeenten en in voorkomende gevallen de provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen en het handhaven van milieuvergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
75. Hoeveel geld is er gereserveerd voor de inzet in Europees verband van uw ministerie en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) voor de verruiming van de toepassing van nieuwe veredelingstechnieken zoals CRISPR-Cas?
Antwoord
De inzet in Europees verband is geregeld via de lopende inspanningen van de verschillende verantwoordelijke departementen. Daarnaast wordt er vanuit verschillende budgetten, zoals budget voor kennisbasis en PPS-projecten binnen de Topsector TU, onderzoek gefinancierd naar veredelingstechnieken. CRISPR-Cas is een techniek die Wageningen University & Research (WUR) bijvoorbeeld vanuit kennisbasis onderzoekt. Momenteel betreft de inspanning vooral personele inzet om het onderwerp in het werkprogramma van de nieuwe Europese Commissie opgenomen te krijgen.
76. Voor de toelating van welke andere veredelings- of genetisch gemodificeerd organisme (ggo)-technieken zet u zich in Europees verband in?
Antwoord
De huidige inzet prioriteert het agenderen van de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken op het werkprogramma en mandaat van de nieuwe Europese Commissie. Met een mogelijke aanpassing van de GGO-richtlijn zal er gekeken worden naar de precieze invulling van de toelating van veredelings- of genetisch gemodificeerd organisme (ggo)-technieken, mits veilig voor mens en milieu en dat daarbij geen soortengrenzen worden overschreden.
77. Waarop baseert u de aanname dat het gebruik van landbouwgif af zal nemen wanneer nieuwe veredelingstechnieken worden toegestaan?
Antwoord
Resistenties tegen ziekten hebben historisch bewezen van belang te zijn om ziekten te beheersen met minder of zelfs zonder gewasbeschermingsmiddelen. Met behulp van nieuwe veredelingstechnieken kan het potentieel aan resistenties in gewassen sneller worden benut om de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.
78. Wat zijn de maatschappelijke kosten van de veehouderij en de verwerkende industrie van deze producten en hoe verhouden die zich tot elkaar?
Antwoord
Maatschappelijke kosten, of negatieve externe effecten, zijn de kosten die niet in de kostprijs van het product worden verwerkt. De maatschappij draait uiteindelijk voor deze kosten op, bijvoorbeeld omdat het drinkwater moet worden gezuiverd of de opwarming van de aarde moet worden tegengegaan. Verschillende studies proberen licht te werpen op de maatschappelijke kosten van voedselproductie en -consumptie, en komen tot uiteenlopende antwoorden en inzichten. Mij is geen studie bekend die specifiek ingaat op de maatschappelijke kosten van de grondgebonden en intensieve veehouderij en die van de (erop volgende) verwerkende industrie. Ik probeer via het Meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food enige structuur en samenhang in lopende studies over maatschappelijke kosten aan te brengen, lessen te kunnen trekken uit bestaande initiatieven, en mogelijk nieuwe projecten te initiëren op dit gebied.
79. Hoe verhouden de maatschappelijke kosten zich tot de baten van de veehouderij en de verwerkende industrie?
Antwoord
De cijfers die beschikbaar zijn, tonen de toegevoegde waarde van de Nederlandse veehouderij en de verwerkende industrie. Wageningen Economic Research (WEcR) maakt hierbij onderscheid tussen grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij:
– De toegevoegde waarde van het grondgebonden veehouderijcomplex (dus incl. toeleverende en verwerkende industrie) bedraagt ca. € 8,5 miljard (in 2016). Daarbinnen is de primaire sector een klein onderdeel, met een aandeel van 13% in de gegenereerde toegevoegde waarde van het deelcomplex (ong. € 1,1 miljard). De verwerking van binnenlandse agrarische grondstoffen draagt circa 22% bij (= € 1,9 miljard).
– De toegevoegde waarde van het intensieve veehouderijcomplex is in 2016 zo’n € 6,8 miljard. Daarbinnen is de primaire sector een klein onderdeel, met een aandeel van 10% in de gegenereerde toegevoegde waarde van het deelcomplex (ong. € 680 miljoen). De verwerkende industrie levert binnen de intensieve veehouderijcomplex een bijdrage van ca. 28% (ong. € 1,9 miljard).
Maatschappelijke baten gaan evenwel verder dan deze cijfers over de toegevoegde waarde. Koeien in de wei, bijvoorbeeld, zorgen voor een aantrekkelijk(er) landschap. Maar deze baten worden, net zomin als maatschappelijke kosten, niet in de in de kostprijsberekening meegenomen. Er zijn mij geen cijfers bekend hoe hoog deze maatschappelijke baten zijn, en hoe ze zich verhouden tot de maatschappelijke kosten van de veehouderij en de verwerkende industrie. Mogelijk kan ook hier het dit jaar gestarte Meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food in de toekomst meer licht op werpen.
80. Welke stappen zijn reeds gezet om in Europees verband een doorbraak te creëren voor verruiming van de toepassing van nieuwe veredelingstechnieken?
Antwoord
Ik heb in de Landbouw en Visserijraad van 14 mei een oproep gedaan om nieuwe veredelingstechnieken en de aanpassing van de GGO-regelgeving in het werkprogramma van de nieuwe Europese Commissie op te nemen. Dit is gesteund door een brede meerderheid van lidstaten. Mijn departement zet zich samen met de permanente vertegenwoordiging in Brussel en het ministerie van Infrastructuur en Milieu in om het onderwerp op de agenda te houden en verder te brengen.
81. Hoeveel geld is gereserveerd voor het verbeteren van de biodiversiteit in Nederland?
Antwoord
Het geld dat is gereserveerd op artikel 12 van de LNV-begroting is direct of indirect bedoeld voor het beschermen, versterken en duurzaam benutten van natuur en biodiversiteit (p. 48 van de ontwerpbegroting). Daarnaast is een groot deel van het natuurbudget dat ook bijdraagt aan het versterken van de biodiversiteit gedecentraliseerd naar de provincies. Daarover heb ik uw Kamer op 3 april 2019 over geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 160).
82. Hoeveel geld is gereserveerd om schade aan de biodiversiteit te voorkomen in Nederland?
Antwoord
Het is niet mogelijk een scherp onderscheid te maken tussen uitgaven om schade aan biodiversiteit te voorkomen en andere uitgaven ten behoeve van het beschermen, versterken en duurzaam benutten van biodiversiteit. Zie verder mijn antwoord op vraag 81.
83. Wat wordt verstaan onder meerjarige Rijksinzet in het kader van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel?
Antwoord
In het Realisatieplan heb ik aangekondigd dat ik met de Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel afspraken ga maken over een meerjarige Rijksinzet. Het gaat in ieder geval om een samenwerking op het gebied van verdienmodellen, het betrekken van hun praktijkkennis bij het herzien van wet- en regelgeving, samenwerking in onderzoek en monitoring en het ontwikkelen van waarderingsinstrumenten.
Daarbij betrek ik andere departementen om samenwerking tussen de Stichting en andere departementen te stimuleren.
In hun aanpak zie ik mogelijkheden om de landbouw transitie verder te brengen: de aanpak richt zich expliciet op het combineren van ecologische én economische opbrengsten. Onze samenwerking richt zich op doen-leren-beter doen. Ongetwijfeld gaat dit leiden tot aanvullende afspraken de komende jaren.
84. Hoeveel hectare bomen wordt jaarlijks gekapt in het kader van Natura 2000-maatregelen?
Antwoord
De jaarlijkse kap van bos wordt niet centraal bijgehouden, ook niet voor Natura 2000-gebieden. Wel kunnen achteraf op basis van de Nationale Bosinventarisatie conclusies getrokken worden over ontwikkelingen in het bosareaal.
Kap in Natura 2000-gebieden kan plaatsvinden om verschillende redenen. In de eerste plaats is kap een reguliere beheermaatregel om natuurgebieden als heide of moeras open te houden. Hier worden dus weliswaar bomen gekapt, maar is geen sprake van bos. Ook kunnen bomen worden gekapt om bestaand bos om te zetten naar open natuurgebied. Dan spreken we van ontbossing. In de periode 2013–2017 is volgens een artikel in het Vakblad Natuur Bos Landschap (Schelhaas et al. 2017) netto 1350 ha. per jaar ontbost, waarvan 38% voor omvorming naar andere natuur. Aangenomen kan worden dat een groot deel daarvan plaats vond in Natura 2000-gebieden.
Ten slotte kunnen in Natura 2000-gebieden bomen worden gekapt als onderdeel van het reguliere bosbeheer. Daarvan zijn voor Natura 2000-gebieden geen aparte gegevens beschikbaar.
85. Hoeveel hectare bomen wordt jaarlijks gekapt in het kader van stikstofmaatregelen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 84.
86. Hoeveel hectare bomen wordt jaarlijks gekapt in het kader van regulier bosbeheer, zoals bosverjonging en houtoogst?
Antwoord
Hoeveel bos jaarlijks wordt gekapt wordt niet centraal bijgehouden. WUR schat op basis van de cijfers over kapvlakten uit de Zesde Nationale Bosinventarisatie dat jaarlijks in het reguliere bosbeheer 900 tot 1.400 hectare wordt gekapt. . Deze percelen blijven uiteraard de functie bos behouden en herstellen zich gedurende een aantal jaren.
87. Hoeveel geld is gereserveerd voor de uitbreiding van het bosareaal in Nederland?
Antwoord
Het Rijk heeft voor de komende tien jaar € 51 miljoen gereserveerd voor het Klimaatakkoord, onderdeel Bomen, bos en natuur. De maatregelen voorzien in bosaanleg. Het gaat om compensatie Natura-2000, bosaanleg op rijksgronden, landschapselementen en «agroforestry» en onderzoekspilots bos en natuur. Daarnaast vindt bosaanleg plaats via onder meer de inrichting van het Nationaal Natuurnetwerk, en via plannen van Rijksorganisaties, zoals Rijkswaterstaat, bijvoorbeeld langs infranetwerken.
Een groot deel van de bosaanleg zal echter worden gefinancierd door andere partijen, zowel andere overheden als grondeigenaren en private financiers. In de uitwerking van het Klimaatakkoord en de Bossenstrategie zal dit verder worden verkend en geduid.
88. Met welke hoeveelheid zal de stikstof-depositie teruggedrongen moeten worden, en op welke termijn, om woningbouwprojecten op korte termijn weer doorgang te kunnen laten krijgen?
Antwoord
Hier is geen eenduidig antwoord op te geven, aangezien de stikstofbelasting per Natura 2000-gebied verschilt, en daarmee ook de beperkingen voor toestemmingverlening. Stikstofemissies bij de bouw zijn tijdelijk en over het algemeen redelijk beperkt. Dat is een relevante factor bij het verlenen van toestemming. Ook kan de bouwsector de mogelijkheden voor toestemmingverlening vergroten door met duurzaamheidsmaatregelen voor een verminderde stikstofemissie zorgen. Tot slot kan in algemene zin worden gesteld dat bouwprojecten op grotere afstand van Natura 2000-gebieden ook meer kans hebben om voor toestemminverlening in aanmerking te komen door het beperktere effect op de natuurgebieden.
89. Wat zijn de gevolgen voor de stikstof-opgave van de projecten die vanaf oktober wel weer doorgang kunnen krijgen (projecten die intern salderen en geen toename van de feitelijke depositie veroorzaken en de projecten die op lange termijn een gunstig effect hebben op de depositie)?
Antwoord
In de brief over «Aanpak stikstofproblematiek» die ik op 4 oktober 2019 aan uw Kamer heb verzonden ga ik in op de precieze wijze waarop de toestemmingverlening plaats kan vinden.
90. Kunt u toelichten hoe het ervoor staat met de subsidieregeling sanering varkenshouderijen en welke voorbereidingen, zoals op het gebied van communicatie of een leertraject door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), alvast voor de regeling worden getroffen?
Antwoord
Op dit moment beoordeelt de Europese Commissie of staatsteungoedkeuring kan worden verleend. Ik verwacht spoedig bericht hierover. Zodra de goedkeuring er is zal ik de definitieve saneringsregeling publiceren en uw Kamer conform mijn toezeggen hierover informeren (Kamerstuk 28 973, nr. 213). Er is een rijkswebsite ingericht2 met informatie, een tijdlijn en antwoorden op veel gestelde vragen. RVO.nl is reeds bezig met de voorbereiding van de uitvoering van deze regeling en zal bij publicatie van de saneringsregeling eveneens via het RVO-loket informatie beschikbaar stellen. Dit bevat onder meer de toelichting op de aanmeldingsprocedure, de dan vastgestelde prijs van varkensrechten en veel gestelde vragen over de uitvoering met antwoorden. Daarnaast heeft RVO.nl vanaf het moment van publicatie een klantcontactteam paraat staan om eventuele vragen van varkenshouders te beantwoorden. Er is tevens een werkgroep communicatie – met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord – aan de slag om uitvoering te geven aan een gezamenlijke communicatiestrategie, gericht op flankerend beleid.
91. Kan een deel van de subsidieregeling «Sanering varkenshouderijen» en «bevordering brongerichte emissiebeperkende innovaties» worden aangewend om de staat van instandhouding van soorten en habitats in de buurt te verbeteren, zodat uitstootbeperking hand in hand gaat met herstel?
Antwoord
De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen ziet op het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties in de concentratiegebieden Zuid en Oost. Doel is het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. Daarmee verdwijnt de varkenshouderij en intensieve veehouderij op de gesubsidieerde locatie. Emissiereductie van bijvoorbeeld geur en ammoniak is een verwacht effect. Dat kan positief zijn voor soorten en habitats in de omgeving van de gesaneerde locaties. De subsidieregeling die met innovaties emissiebeperking bij de bron (in de stal) nastreeft, zal eveneens zorgen voor een emissiereductie buiten de stal en naar verwachting (positieve) effecten hebben op de leefomgeving.
92. Welk deel van de door u opengestelde subsidieregeling ter bevordering van brongerichte emissiebeperkende innovaties in stallen wordt gesubsidieerd en welk deel komt voor de rekening van boeren?
Antwoord
De subsidieregeling betreffende brongerichte verduurzaming van stal- en managementmaatregelen is nog niet opengesteld, dat zal gefaseerd gebeuren voor de verschillende dierlijke sectoren. De subsidieregeling bestaat enerzijds uit een innovatiemodule voor nog niet bewezen technieken en anderzijds uit een investeringsmodule voor bewezen technieken die elk tweemaal per jaar worden opengesteld. In het kader van staatssteun wordt ook deze regeling besproken met de Europese Commissie. Voorafgaand aan de officiële melding van de regeling bij de Europese Commissie, bied ik uw Kamer de regeling aan. Naar verwachting is dit voor het kerstreces. Op dit moment is de inschatting dat de innovatiemodule begin 2020 voor het eerst wordt opengesteld voor de varkens-, melkvee- en vleeskalverhouderij. De openstelling voor de investeringsmodule voor de pluimveehouderij is in het voorjaar van 2020 voorzien. Per module zijn verschillende subsidiepercentages voorzien. De subsidiepercentages zijn afhankelijk van meerdere factoren. Bijvoorbeeld van het type uit te voeren onderzoek, zoals industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, voor jonge landbouwers of voor verbeteringen inzake het natuurlijke milieu of de normen inzake dierenwelzijn. De exacte percentages zullen in de subsidieregeling worden benoemd en toegelicht zodra deze wordt gepubliceerd en opengesteld.
93. Hoeveel dierrechten zouden kunnen worden opgekocht voor het bedrag dat wordt opengesteld voor deze subsidieregeling, om hoeveel koeien, varkens en kippen zou dit gaan en hoeveel CO2-equivalenten zou dat besparen?
Antwoord
In het hoofdlijnenakkoord (Kamerstuk 28 973, nr. 200) is afgesproken de warme sanering onder te verdelen in twee sporen, sanering en verduurzaming. Op het verduurzamingsspoor is € 60 miljoen gereserveerd voor de subsidieregeling ter bevordering van brongerichte emissiebeperkende innovaties in stallen. Zouden de beschikbare middelen ingezet worden voor de beëindiging van veehouderijlocaties, dan zou bij benadering de volgende hoeveelheid CO2-equivalenten kunnen worden bespaard (niet cumulatief):
– Bij het beëindigen van varkenshouderijlocaties (inclusief vergoeding voor beëindigen van de productiecapaciteit): 0,05 -0.1 Mton CO2 eq.
– De beëindiging van pluimveehouderijlocaties levert nauwelijks klimaatwinst op in termen van CO2-equivalenten, daar de uitstoot van broeikasgassen uit pluimveestallen minimaal is. De beëindiging van pluimveehouderijlocaties is in termen van klimaatwinst dan ook minder zinvol.
– Bij beëindiging van melkveehouderijlocaties (inclusief vergoeding voor beëindiging van de productiecapaciteit, waaronder onder andere landbouwgrond en stallen) is de opbrengst in termen van CO2-equivalenten sterk afhankelijk van de regio, daar prijzen voor landbouwgrond regionaal sterk kunnen verschillen. Een grove schatting is dat met het beschikbare budget circa 15 melkveehouderijlocaties beëindigd kunnen worden. Dit komt overeen met 1.500 melkkoeien en het bijbehorende jongvee (500 kalveren en 500 pinken). Uitgedrukt in CO2-equivalenten is dit circa 0,007 Mton.
94. Hoe hoog zijn de maatschappelijke kosten die voortkomen uit de problematiek in veenweidegebieden, waar het veen oxideert en de bodem daalt als gevolg van een laag waterpeil en intensief agrarisch gebruik?
Antwoord
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft een schatting gemaakt van de kosten van bodemdaling (publicatie «dalende bodems, stijgende kosten, 2016). Volgens deze schatting zijn de kosten door bodemzetting tot 2050 voor zowel infrastructuur als bebouwing in het landelijk gebied in totaal maximaal € 1 miljard (huidig prijspeil).
95. Welke technieken worden gestimuleerd voor de ontwikkeling van robuuste rassen en teeltsystemen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 61.
96. Welke emissies bedoelt u in de zinsnede «het reduceren van emissies via diervoer (ook voor de gezondheid van omwonenden)» en aan welk effect voor omwonenden wordt hier gerefereerd?
Antwoord
Zoals ik ook heb aangegeven in de LNV-visie past bij de verdere verduurzaming van de veehouderij ook de overgang naar integrale duurzame en emissiearme stal- en houderijsystemen. Dit betreft ook het gebruik van diervoeders. Deze stal- en houderijsystemen voorkomen de emissies van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof, en verbeteren daarmee het leefklimaat voor mens en dier. Via het diervoer kan invloed worden uitgeoefend op emissies, zoals methaan en ammoniak, doordat het in kan werken op het verteringsstelsel van het dier.
97. Hoe stimuleert u boeren om, in verband met bodemdaling, minder intensieve vormen van landgebruik en andere teelten toe te passen en de natuur te versterken, en hoeveel geld wordt hiervoor gereserveerd?
Antwoord
Via regionale gebiedsprocessen zal maatwerk plaatsvinden voor uitvoering van het klimaatakkoord, onderdeel veenweide. Daarbij zal naast de optie voor technische aanpassingen zoals onderwaterdrainage ook gekeken worden naar het verplaatsen of het vrijwillig stoppen van het melkveebedrijven. Er zal speciale aandacht uitgaan naar bedrijven die zich bevinden rondom Natura 2000-gebieden. Hierbij wordt ook bekeken of agrarisch natuurbeheer een bijdrage kan leveren aan minder intensief landgebruik. Voor de vrijwillige stoppersregeling (onder andere opkoop van rechten) stelt het kabinet € 100 miljoen beschikbaar.
In de periode 2019 tot 2023 wordt voor ca. 10.000 ha aan pilotgebieden en onderzoek uitgevoerd. Uitrol van aanpak vindt plaats vanaf 2021/2023 voor ca. 90.000 ha. veenweide. Hiervan wordt naast onderwaterdrainage een maatregelenmix uitgevoerd van 10.000 ha. met een substantiële bijdrage voor omzetting naar agrarische natuur (inclusief veenmosaangroei), transitie naar natte teelten en verhogen van het zomerwaterpeil ten gunste van weidevogels. Voor deze in totaal 100.000 ha. wordt tot 2030 € 176 miljoen beschikbaar gesteld.
In het kader van de onlangs tussen Rijk en Regio gesloten Regio Deal bodemdaling Groene Hart worden in de context van bodemdaling projecten uitgevoerd gericht op het ontwikkelen van nieuwe duurzame verdienmodellen voor boeren, waaronder bijvoorbeeld natte teelten. Voor de gehele Regio Deal, waar deze projecten onderdeel van uitmaken, wordt € 10 miljoen gereserveerd vanuit de Regio Envelop.
98. Hoe worden de effecten van maatregelen tegen bodemdaling gemonitord?
Antwoord
De bodemdaling wordt gemonitord in het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van IenW. Vanuit het klimaatakkoord worden pilots ingezet om de effectiviteit van maatregelen voor reductie van broeikasgassen uit veenbodems te bepalen. Deze pilots worden gecombineerd met onderzoek en monitoring. Dit vindt plaats in nauwe samenwerking met het Nationale Kennisprogramma Bodemdaling.
99. Op welke manier zet u zich in Europees verband in voor aanpassing van de Nitraatrichtlijn om het gebruik van kunstmest te verminderen, wat is hiervan het beoogde effect op de nitraatnormen en wat zal het effect zijn op de nitraatemissies in de praktijk?
Antwoord
In mijn brief van 3 april jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 353) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet en de voortgang daarbij. Via pilotprojecten wordt onderzoek uitgevoerd naar de landbouwkundige en milieukundige effecten van het gebruik van hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest als kunstmestvervanger. Deze kennis dient als input voor het onderzoek van het Joint Research Centre (JRC), de interne wetenschappelijke dienst van de Europese Commissie, naar de voorwaarden en criteria waaronder producten uit dierlijke mest kunnen worden toegestaan als kunstmestvervanger.
100. Wat houdt de campagne «hoe verspillingsvrij ben jij?» precies in?
Antwoord
De campagne «Hoe #verspillingsvrij ben jij?» biedt concreet handelingsperspectief aan consumenten over hoe voedselverspilling te voorkomen. Met de campagne wordt de doelgroep op een positieve manier aangezet om het eigen gedrag aan te pakken, met toegankelijke tips en tools. Afzender van de campagne is Samen tegen Voedselverspilling (STV), en deze is ontwikkeld i.s.m. het Voedingscentrum Nederland en gefinancierd door LNV. In 2019 is de hoofddoelgroep van de campagne gezinnen met jonge kinderen: uit cijfers blijkt dat zij relatief het meeste voedsel verspillen. Later volgen ook andere doelgroepen. De campagne uitingen zijn te zien op digitale abri’s rondom supermarkten, Facebook, Instagram en YouTube en in bladen gericht op de doelgroep. De campagne wordt ondersteund door 25 influencers – vloggers en bloggers – die een rolmodel zijn voor de doelgroep en door de stakeholders van Samen tegen Voedselverspilling, denk hierbij aan «vertalingen» van de campagne in supermarktbladen. De campagne verwijst door naar de campagnewebsite met tips, tools, goede voorbeelden en inspiratie. Onderdeel van de consumentencampagne was de «Verspillingsvrije week». In de week van 30 september t/m 5 oktober werden consumenten gestimuleerd om een week lang zo min mogelijk eten weg te gooien.
101. Wat wordt er bedoeld met het geven van een hoogwaardigere bestemming voor grondstoffen uit de voedselketen en wat kan daar allemaal onder vallen?
Antwoord
Biomassa en reststromengebruik zien we in een cascade: primair om de bodem vruchtbaar te houden en maken, vervolgens als humaan voedsel en als diervoer, daarna als grondstof voor materialen (lange koolstof vasthouding), chemie en als laatste voor energie.
102. Met welke concrete maatregelen gaat u consumenten stimuleren om duurzame keuzes te maken in hun aankoopgedrag, naast het terugdringen van voedselverspilling?
Antwoord
De consument wordt gestimuleerd om duurzame keuzes te maken in hun aankoopgedrag door inzet op en financiële ondersteuning van de lijst met topkeurmerken, het ondersteunen van het Voedingscentrum en diverse maatschappelijke initiatieven zoals het Nationaal Actieprogramma Groente en Fruit en Dutch Cuisine.
De benchmark van beeldmerken met een duurzaamheidsclaim op voedingsproducten brengt een ordening aan in keurmerken. De uitkomst is een lijst van topkeurmerken die het consumenten makkelijker moet maken een bewuste, duurzamere keuze te maken als zij voor het schap van de supermarkt staan. Om (meer) bekendheid te geven aan de tien in Nederland gangbare topkeurmerken en de betekenis daarvan, start Milieu Centraal in de loop van dit jaar een publiekscampagne.
Via het Voedingscentrum zetten de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en LNV zich in voor het stimuleren van een gezonde en duurzame voedselkeuze. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid. Dit jaar en volgend jaar zet het Voedingscentrum onder meer in op de campagne «Eetwissel» 3.
Het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF) heeft sinds de start in maart 2017 onder het motto «Ga voor Kleur» ruim vijf miljoen mensen aangespoord om meer groenten en fruit te eten.
Dutch Cuisine zet zich via koks in voor een gebalanceerd dieet gebaseerd op Nederlandse traditie. Het gaat hierbij om eten uit het seizoen, regionaal of lokaal geproduceerd voor een eerlijke prijs en zonder kunstmatige toevoegingen, met een goede balans tussen groenten en vlees en met zo min mogelijk verspilling.
103. Hoeveel budget van de kennis- en innovatieagenda van LNV (via en buiten de topsectoren) wordt ingezet om de beoogde transitie naar kringlooplandbouw te bevorderen?
Antwoord
Voor de transitie naar kringlooplandbouw zijn een groot aantal kennis- en innovatievragen geformuleerd. Deze zijn beschreven in de kennis- en innovatieagenda (KIA) voor de missies onder het thema Landbouw, Water en Voedsel (LWV). In de missie Kringlooplandbouw zijn doelstellingen en kennis- en innovatieopgaven vastgesteld voor het verminderen van het gebruik van meststoffen en nutriënten, inzetten op gezonde robuuste bodem en teeltsystemen, hergebruik zij- en reststromen, eiwitvoorziening uit plantaardige bronnen en biodiversiteit in de landbouw. Daarnaast zijn er binnen de KIA-LWV programma’s voorzien voor voedselverspilling, (precisie)technologie en veredeling, waarmee de transitie naar kringlooplandbouw wordt versterkt.
Voor de missiegedreven samenwerking met de topsectoren zet het ministerie van LNV in 2020 ongeveer € 26 miljoen in voor transitie naar kringlooplandbouw, voor doorlopende en nieuwe projecten. Daarnaast verleent het ministerie van LNV ruim € 27 miljoen subsidie en opdrachten voor kennis- en innovatieprogramma’s en activiteiten voor de transitie buiten de topsectoren. Dit omvat ook het beleidsondersteunende onderzoek bij WR. De beoordeling en afspraken over de programma’s die in 2020 starten zijn op dit moment nog niet afgerond, daarom kunnen deze cijfers nog iets wijzigen.
Voorts heeft WR binnen de Kennisbasis een aantal programma’s met een omvang van ongeveer € 17 miljoen opgenomen die de transitie naar kringlooplandbouw versterken.
In veel programma’s wordt samengewerkt met andere departementen, overheden en private partijen. De gezamenlijke investering voor kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van kringlooplandbouw ligt daarom hoger.
104. Hoeveel budget van de kennis- en innovatieagenda van LNV (via en buiten de topsectoren) is nog gericht op het oude paradigma van volume en lage prijs?
Antwoord
De missiegedreven KIA 2020–2023 voor het thema Landbouw, Water en Voedsel is voor het ministerie van LNV leidend bij de kennisprogrammering in het komende jaar. Deze wordt in november, na het ondertekenen van het nationale Kennis- en Innovatie Convenant, door het kabinet en de stakeholders naar uw Kamer gestuurd. In deze agenda zijn de kennis- en innovatie-opgaven voor het ministerie van LNV-relevante missies en maatschappelijke onderwerpen opgenomen. Er zijn in de agenda en de hiervoor vrijgemaakte budgetten geen opgaven opgenomen die specifiek op volume en lage prijs zijn gericht. De opgaven zijn gericht op het vinden van duurzame oplossingen die bijdragen aan de concurrentiekracht van de sectoren.
105. Hoeveel bindstallen zijn er in Nederland?
Antwoord
Er zijn 965 bindstallen (grupstallen) in Nederland (RVO.nl, 2018).
106. Hoeveel dieren in Nederland leven er in bindstallen?
Antwoord
Er worden in Nederland 27.906 dieren in bindstallen (grupstallen) gehouden (RVO.nl, 2018).
107. Hoeveel dieren, procentueel, absoluut en uitgesplitst naar diersoort, leven er in het 1 sterren, 2 sterren en 3 sterren Beter Leven Keurmerk-sterrensysteem?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer voor deze cijfers naar de Monitor Integraal duurzame stallen 2019 van WUR, die ik uw Kamer op 4 september 2019 toezond (Kamerstuk 28 973, nr. 218). In de monitor wordt bij het Beter Leven Keurmerk geen onderscheid gemaakt naar aantal sterren. Deze gegevens zijn niet verzameld ten behoeve van de monitor en derhalve ook niet bij mij bekend. Het zijn private gegevens.
108. Bij hoeveel Nederlandse bedrijven worden leghennen gehouden in verrijkte kooien?
Antwoord
Er zijn 14 bedrijven die leghennen houden in verrijkte kooien (bron: I&R).
109. Bij hoeveel Nederlandse bedrijven worden leghennen gehouden in koloniekooien?
Antwoord
Er zijn 29 bedrijven die leghennen houden in koloniekooien (bron: I&R).
110. Wat is het aantal dieren en wat is het percentage leghennen dat gehouden wordt in een verrijkte kooi?
Antwoord
Het aantal opgezette leghennen in verrijkte kooien is ca. 735.000 (bron: I&R). Het aantal legkippen op 1 april 2018 is 45.452.910 (bron: CBS statline). Het percentage leghennen in verrijkte kooi is daarmee ca. 1,5 % van het aantal legkippen in Nederland.
111. Wat is het aantal dieren en wat is het percentage pluimvee dat gehouden wordt in een koloniekooi?
Antwoord
Het aantal opgezette leghennen in koloniekooien is ca. 3,75 miljoen (bron: I&R). Het aantal legkippen op 1 april 2018 is 45.452.910 (bron: CBS statline). Het percentage leghennen in koloniekooi is daarmee ca. 8 % van het aantal legkippen in Nederland.
112. Wat is het aantal dieren en wat is het percentage pluimvee dat gehouden wordt in een scharrelsysteem zonder uitloop?
Antwoord
Het aantal opgezette leghennen in een scharrelsysteem zonder uitloop is ca. 22 miljoen (bron: I&R). Het aantal legkippen op 1 april 2018 is 45.452.910 (bron: CBS statline) Het percentage leghennen in een scharrelsysteem zonder uitloop is daarmee ca. 48 % van het aantal legkippen in Nederland.
113. Wat is de «uitval» van konijnen, vleeskuikens, vleeskuikenouderdieren, leghenouderdieren, leghennen, eenden, kalkoenen, geiten, schapen, kalveren op melkveebedrijf, kalveren bij mesterijen, vleesrunderen, melkkoeien, varkens in percentage en in absolute aantallen in 2017, 2018 en 2019?
Antwoord
De «uitval» van konijnen, vleeskuikenouderdieren, leghenouderdieren, leghennen, eenden, kalkoenen wordt niet geregistreerd. Een overzicht van percentages en absolute aantallen «uitval» bij deze diersoorten over de gevraagde jaren is daarom niet te geven. Op basis van de RVO-rapportage Dierregistraties over 2017 en 2018 kan ik uw Kamer wel informeren over het aantal doodmeldingen geregistreerd in het I&R-systeem:
Runderen | 253.972 | 250.486 |
Doodgeboren kalveren | 173.278 | 177.146 |
Schapen | 136.581 | 142.688 |
Geiten | 110.237 | 108.359 |
Varkens | 5.903.679 | 5.717.529 |
Voor vleeskuikens die gehouden worden op bedrijven met een hogere bezettingsgraad wordt de «uitval» in percentages geregistreerd. In 2017 was de «uitval» 3,55%; in 2018 was dat 3,25%; in 2019 tot 1 september is de «uitval» 3,09%.
114. Wat was in 2017, 2018 en 2019 het absolute aantal en het percentage dieren dat stierf tijdens transport, uitgesplitst naar diersoort?
Antwoord
Deze vraag kan voor pluimvee, maar niet voor andere diersoorten worden beantwoord. Alleen voor pluimvee wordt het aantal dieren dat dood op het slachthuis aankomt geregistreerd. In 2017 werden naar 24 pluimveeslachterijen ruim 643 miljoen dieren getransporteerd, waarvan gemiddeld 0,11% dood op het slachthuis aankwam. In 2018 werden naar 22 pluimveeslachterijen ruim 634 miljoen dieren getransporteerd, waarvan gemiddeld 0,11% dood op het slachthuis aankwam. In 2019 werden tot 1 juli naar 22 pluimveeslachterijen ruim 314 miljoen dieren getransporteerd, waarvan gemiddeld 0,11% dood op het slachthuis aankwam.
115. Kunt u het aantal dieren dat stierf tijdens transport in 2018 per diersoort uitsplitsen naar de tijd van het jaar en de oorzaak van het overlijden?
Antwoord
In het antwoord op vraag 114 heb ik aangegeven dat alleen voor pluimvee het aantal dieren dat dood op het slachthuis aankomt wordt geregistreerd. Op basis van deze registratie kan een uitsplitsing worden gemaakt naar de tijd van het jaar. Het maken daarvan is bewerkelijk en niet mogelijk binnen de termijn waarop deze vragen dienen te worden beantwoord. De oorzaak van het overlijden wordt niet geregistreerd en kan dus niet worden uitgesplitst.
116. Wat was in 2016, 2017, 2018 en 2019 het aantal noodslachtingen en het aantal gevallen van euthanasie van melkkoeien op melkveebedrijven?
Antwoord
Uit het registratiesysteem van de NVWA blijkt dat het aantal noodslachtingen van runderen in 2016 471 was. In 2017 was dit aantal 412, in 2018 was dit aantal 432. In 2019 zijn tot 26 september 228 noodslachtingen uitgevoerd. Het aantal gevallen van euthanasie van melkkoeien op melkveebedrijven is mij niet bekend. Houders van melkvee zijn niet verplicht om dit bij mij te melden.
117. Tonen cijfers van Rendac en RVO aan dat er grotere sterfte is onder landbouwdieren tijdens hittegolven of vorstperiodes?
Antwoord
Tijdens de afgelopen hitteperiode hebben incidenten plaatsgevonden waarbij uitval van ventilatiesystemen in combinatie met de extreme hitte heeft geleid tot sterfte onder landbouwhuisdieren. Uw Kamer is hierover op 4 september jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1061). Het is aannemelijk dat net als voor mensen ook voor dieren geldt dat extreme weersomstandigheden zorgen voor een verhoogde sterfte. Ik beschik echter niet over de gegevens om de aanname van een grotere sterfte onder landbouwhuisdieren te staven.
In de Voortgangsbrief dierenwelzijn landbouwhuisdieren van 4 september jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) heb ik aangegeven te willen regelen dat veehouders dergelijke incidenten gaan melden bij de NVWA, zodat onderzoek kan plaatsvinden naar oorzaken en gepaste maatregelen genomen kunnen worden. Dit wordt de komende tijd uitgewerkt.
118. Wat zijn de cijfers van Rendac en RVO ten aanzien van de sterfte onder landbouwdieren tijdens hittegolven en vorstperiodes over de afgelopen vijf jaar?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 117.
119. Hoe vaak zijn landbouwdieren in de afgelopen tien jaar door de vloer van hun stallen gezakt, uitgesplitst naar diersoort?
Antwoord
Incidenten waarbij landbouwdieren door de vloer van een stal zakken, worden niet geregistreerd. Het is daarom niet bekend hoe vaak landbouwdieren in de afgelopen tien jaar door de vloer van een stal zijn gezakt.
120. Hoe vaak in de afgelopen tien jaar zijn dieren in de mest- of gierput beland, uitgesplitst naar diersoort?
Antwoord
Er is geen centrale registratie voor incidenten waarbij dieren in de mest- of gierput belanden. Het is daarom niet bekend hoe vaak in de afgelopen tien jaar dergelijke incidenten hebben plaatsgevonden.
121. Hoeveel ongelukken hebben er in de afgelopen vijf jaar plaatsgevonden met veetransport, uitgesplitst naar diersoort?
Antwoord
Het is mij niet bekend hoeveel ongelukken er in de afgelopen vijf jaar hebben plaatsgevonden met veetransport, uitgesplitst naar diersoort. Als een voertuig waarin vee wordt getransporteerd bij een ongeluk is betrokken, bepaalt de politie wat er moet gebeuren. Dat kan bijvoorbeeld inhouden het oproepen van een dierenarts voor het verlenen van veterinaire bijstand. Ook kan de politie, afhankelijk van de situatie, de NVWA informeren.
122. Hoeveel stalbranden hebben er in 2018 en 2019 plaatsgevonden?
Antwoord
In 2018 hebben er in totaal 62 stalbranden plaatsgevonden, waarvan 31 stalbranden met dierlijke slachtoffers. Het gaat om 12 stalbranden in de rundveehouderij met 145 omgekomen dieren, 3 stalbranden in de varkenshouderij met 6.510 omgekomen dieren, 6 stalbranden in de pluimveehouderij met 114.000 omgekomen dieren, 3 stalbranden in de kalverhouderij met 855 omgekomen dieren, 4 stalbranden in de geitenhouderij met 157 omgekomen dieren. Daarnaast zijn bij 1 stalbrand 3 paarden/pony’s omgekomen en bij 2 stalbranden in gemengde stallen 4 dieren omgekomen.
Op basis van voorlopige cijfers tot 27 september hebben er in 2019 28 stalbranden plaatsgevonden, waarvan 13 stalbranden met dierlijke slachtoffers. Bij 1 stalbrand is vermoedelijk sprake van brandstichting. De verdeling is als volgt: 2 stalbranden in de rundveehouderij met 9 omgekomen dieren, 3 stalbranden in de varkenshouderij met 4.530 omgekomen dieren, 3 stalbranden in de pluimveehouderij met 70.000 omgekomen dieren, 1 stalbrand door vermoedelijke brandstichting in de pluimveehouderij met 100.000 omgekomen dieren, 2 stalbranden in de kalverhouderij met 19 omgekomen dieren, 1 stalbrand in een stal met jongvee met 10 omgekomen dieren en 1 brand in een gemengde stal met 3 omgekomen dieren.
123. Wat is het aantal dierlijke slachtoffers, uitgesplitst naar diersoort, als gevolg van stalbranden in 2018 en 2019?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 122.
124. Wat is het aantal dierlijke slachtoffers van staldrama’s (niet zijnde stalbranden), zoals oververhitting van dieren met slachtoffers of het uitvallen van de ventilatie over de jaren 2018 en 2019 tot nu toe?
Antwoord
Dit aantal is beperkt in beeld, aangezien de overheid geen centrale registratie bijhoudt van het aantal dierlijke slachtoffers van dergelijke incidenten. Zoals ik recent heb gemeld in antwoord op vragen van het lid Ouwehand (Aanhangsel Handelingen II 2018/2019, nr. 3893) zijn over 2019 bij de NVWA de volgende aantallen dierlijke slachtoffers, dat door het uitvallen van ventilatiesystemen in combinatie met extreme hitte door verstikking is omgekomen, bekend: 3.000 varkens en 4.000 kippen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 117.
125. Hoeveel nertsenhouderijen zijn er nog over en met hoeveel nertsen?
Antwoord
Er zijn 136 nertsenhouderijen in Nederland met 792.417 moederdieren (bron: Gecombineerde opgave. Voor de categorie nertsen worden alleen moederdieren geteld).
126. Hoeveel kameelachtigen worden er in Nederland gehouden voor melk?
Het aantal kameelachtigen dat gehouden wordt voor de productie van melk is niet exact bekend, omdat er geen registratieplicht geldt.
Antwoord
Kameelachtigen staan niet op de productiedierenlijst. Voor het melken van kameelachtigen moet daarom een ontheffing worden aangevraagd bij RVO.nl en tot nu toe heeft RVO.nl één ontheffing afgegeven voor een bedrijf voor het melken van dromedarissen. De ontheffing is niet voor een specifiek aantal melkgevende dromedarissen afgegeven. De ontheffing is gepubliceerd op www.rvo.nl.
127. Waar en op welke wijze worden kamelen geslacht?
Antwoord
Het slachten van kamelen kan plaatsvinden in een slachthuis dat een erkenning heeft voor het slachten van gekweekt wild en dat voldoende voorzieningen heeft om een kameel te kunnen slachten. Het slachten van kamelen is vergelijkbaar met het slachten van andere grote dieren (runderen of paarden).
128. Hoeveel struisvogels worden er jaarlijks in Nederland geslacht?
Antwoord
Volgens het slachtregistratiesysteem van de NVWA zijn er in 2018 69 struisvogels geslacht.
129. Welk percentage en hoeveel hectare van de beschikbare landbouwgrond in Nederland wordt gebruikt voor begrazing en het verbouwen van gewassen voor veevoer?
Antwoord
De beschikbare landbouwgrond die wordt gebruikt voor begrazing en het verbouwen van gewassen voor veevoer bedraagt ca. 1,3 miljoen hectare, hetgeen overeenkomt met zo’n 73% van de totale beschikbare landbouwgrond in Nederland (zo’n 1,8 miljoen hectare). De oppervlakte landbouwgrond die wordt beteeld met gewassen die kunnen worden gebruikt voor zowel veevoer als menselijke consumptie is ongeveer 91.000 hectare, ofwel ca. 5% van de totale beschikbare landbouwgrond.
130. Welk percentage en hoeveel hectare van de beschikbare landbouwgrond in Nederland wordt gebruikt voor het verbouwen van plantaardige gewassen voor menselijke consumptie?
Antwoord
De beschikbare landbouwgrond die wordt gebruikt voor het verbouwen van plantaardige gewassen voor menselijke consumptie bedraagt ca. 300.000 hectare, hetgeen overeenkomt met zo’n 16% van de totale beschikbare landbouwgrond in Nederland (zo’n 1,8 miljoen hectare).
131. Hoeveel knaagdieren worden jaarlijks gedood rondom boerenbedrijven?
Antwoord
De gevraagde informatie wordt niet geregistreerd en is derhalve niet beschikbaar.
132. Hoeveel dieren, uitgesplitst naar soort, zijn er in 2018 ante mortem en post mortem afgekeurd voor menselijke consumptie?
Antwoord
Bij de ante-mortemkeuring in 2018 betrof het:
Geit | 85 |
Geitenbokje | 6 |
Kalf | 97 |
Koe | 1 |
Lam | 1 |
Nuka | 5 |
Paard | 12 |
Rund | 229 |
Schaap | 60 |
Varken | 1.433 |
Totaal | 2.460 |
Bron: MSPIN |
Bij de post-mortemkeuring in 2018 betrof het:
Eenhoevig dier | 38 |
Rund | 10.886 |
Kalf | 4.567 |
Schaap ouder dan 1 jaar | 554 |
Geit | 2.043 |
Varken | 62.631 |
Totaal | 80.977 |
Bron: RSG |
133. Hoeveel nertsenfokkerijen voldoen niet aan de meldingsplicht, waardoor ze geen recht hebben om tot 2024 nertsen te fokken?
Antwoord
Op grond van artikel 3 van de Wet verbod pelsdierhouderij waren pelsdierhouders verplicht om, uiterlijk vier weken na de inwerkingtreding van deze wet, een melding te doen bij RVO.nl onder opgave van, kort gezegd, het aantal nertsen dat zij op dat moment hielden, en op welke plaats of plaatsen zij deze hielden. Hiernaast geldt een vergelijkbare meldplicht voor personen die, na deze periode van vier weken, een pelsdierhouderij hebben verkregen in verband met een bijzondere omstandigheid. Ik heb geen aanwijzingen dat er op dit moment pelsdierhouders actief zijn, die niet hebben voldaan aan de hiervoor beschreven meldplichten.
134. Hoeveel nertsenfokkerijen zijn er op 19 september 2019 nog in bedrijf?
Antwoord
Gegevens voor deze specifieke datum zijn niet bekend. Gegevens zijn gebaseerd op de Gecombineerde opgave die loopt van 1 maart tot 15 mei. Zie ook mijn antwoord op vraag 125.
135. Hoeveel controles hebben er plaatsgevonden bij nertsenfokkerijen in 2017 en 2018 tijdens de vergassingsperioden in maart/april en in november/december?
Antwoord
In 2017 hebben tijdens de vergassingsperioden in maart/april en in november/december 5 controles plaatsgevonden bij nertsenfokkerijen. In 2018 hebben er geen controles plaatsgevonden.
136. Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd bij nertsenfokkerijen in 2017 en 2018 tijdens de vergassingsperioden in maart/april en in november/december?
Antwoord
In 2017 en 2018 zijn er tijdens de vergassingsperioden in maart/april en in november/december geen overtredingen geconstateerd bij nertsenfokkerijen.
137. Hoeveel transporten van nertsen hebben er in 2017 en 2018 plaatsgevonden naar het buitenland, uitgesplitst per jaar?
Antwoord
Voor nertsen is een exportkeuring niet verplicht. Daarom wordt niet bijgehouden hoeveel transporten van nertsen er plaatsvinden naar het buitenland.
138. Hoeveel controles zijn er uitgevoerd tijdens transporten van nertsen in 2017 en 2018, uitgesplitst per jaar?
Antwoord
In 2017 zijn er geen controles uitgevoerd tijdens transporten van nertsen. In 2018 heeft een controle op een nertsenbedrijf plaatsgevonden, die gericht was op het geschikt zijn van een te gebruiken vervoermiddel voor transport naar het buitenland.
139. Hoe vaak zijn in 2018 en 2019 overtredingen van het verbod op het doden van dieren, als bedoeld in artikel 2.10 van de Wet dieren en artikel 1.9 van het Besluit houders van dieren, vastgesteld?
Antwoord
De NVWA heeft in 2018 1 overtreding van het verbod op het doden van dieren, als bedoeld in artikel 2.10 van de Wet dieren vastgesteld. In 2019 zijn er tot 27 september 4 overtredingen vastgesteld. Artikel 1.9 van het Besluit houders van dieren bevat geen verbodsbepaling en kan dus niet worden overtreden.
140. Hoe vaak is in 2018 en 2019 een overtreder op het verbod op het doden van dieren vervolgd en welke straffen zijn voor dit misdrijf opgelegd?
Antwoord
In 2018 en in 2019 tot en met augustus heeft het OM 9 processen-verbaal ontvangen voor het overtreden van het verbod op het doden van dieren. Het OM heeft twee zaken geseponeerd. In een zaak is er een geldboete opgelegd. In 6 zaken is er een dagvaarding uitgegaan. De behandeling door de rechter dient nog plaats te vinden.
141. Hoeveel overtredingen zijn er in 2018 en 2019 geconstateerd in de gezelschapsdierenbranche voor wat betreft de overtreding van huisvestingsvoorschriften, zoals bepaald in artikel 1.6 (algemene voorschriften) en artikel 3.12 (bedrijfsmatige houderij) van het Besluit houders van dieren?
Antwoord
Tegen overtredingen in de gezelschapsdierenbranche treden de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de NVWA samen op. De LID controleert bij zowel particuliere als bedrijfsmatige houders, de NVWA primair bij bedrijfsmatige houders van honden.
De LID heeft in 2018 125 overtredingen van artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren vastgesteld. In 2019 waren dat er tot 30 september 86. In 2018 zijn 48 overtredingen van artikel 3.12 van het Besluit houders van dieren vastgesteld. In 2019 waren dat er tot 30 september 45.
De NVWA heeft in 2018 5 overtredingen van artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren vastgesteld. In 2019 was dat er tot 30 september één.
142. Hoe vaak heeft in de periode van 2015 t/m 2018 handhaving plaatsgevonden op het gebied van verboden lichamelijke ingrepen, en het ter verkoop aanbieden van deze dieren, als bedoeld in artikel 2.7 derde lid en artikel 2.8 van de Wet dieren?
Antwoord
In de periode van 2015 tot en met 2018 heeft in 66 gevallen handhaving plaatsgevonden op het gebied van verboden lichamelijke ingrepen, en het ter verkoop aanbieden van deze dieren. Uit de gegevens in het registratiesysteem van de NVWA is niet nader te specificeren in hoeverre hierbij sprake was van overtreding van artikel 2.7, derde lid of artikel 2.8 van de Wet dieren. Dat zal vanaf 2020 wel mogelijk zijn.
143. Op welke wijze vindt de handhaving plaats op het gebied van verboden lichamelijke ingrepen, en het ter verkoop aanbieden van deze dieren, als bedoeld in artikel 2.7 derde lid en artikel 2.8 van de Wet dieren?
Antwoord
Wanneer tijdens een reguliere inspectie of naar aanleiding van een melding een overtreding wordt vastgesteld op het gebied van verboden lichamelijke ingrepen en het ter verkoop aanbieden van deze dieren, treedt de NVWA handhavend op conform het daarvoor vastgestelde interventiebeleid.
144. Hoeveel advertenties zijn sinds de samenwerking van Marktplaats met de NVWA per maart 2019 inmiddels van Marktplaats verwijderd, voor wat betreft het aanbod van dieren waarbij een verboden lichamelijke ingreep, als bedoeld in artikel 2.7 derde lid en artikel 2.8 van de Wet dieren, heeft plaatsgevonden?
Antwoord
Op basis van een advertentietekst en foto’s is in de regel niet vast te stellen of er sprake is van een overtreding van het betreffende verbod of niet. Op basis van een foto kan niet achterhaald worden of de ingreep gedaan is vanwege medische noodzaak. Wel kunnen dergelijke signalen aanleiding zijn voor het risico gebaseerd uitvoeren van inspecties door NVWA en/of de LID. Daarbij wordt wel een prioriteitsafweging gemaakt ten opzichte van andere signalen en risico’s die bij NVWA en/of LID binnenkomen. Mocht blijken bij controle dat er geen sprake was van een medische noodzaak tot couperen dan is de betreffende houder in overtreding en dient de advertentie van Marktplaats verwijderd te worden. Tot op heden zijn hiervoor nog geen advertenties verwijderd.
145. Op welke wijze vindt de handhaving plaats van de afspraken met Marktplaats, voor wat betreft het aanbod van dieren waarbij een verboden lichamelijke ingreep, als bedoeld in artikel 2.7 derde lid en artikel 2.8 van de Wet dieren?
Antwoord
NVWA en marktplaats hebben sinds 1 maart 2019 afspraken die helpen advertenties met verboden waar zoveel als mogelijk te weren van de handelssite. Zie ook mijn antwoord op vraag 144.
146. Hoe vaak heeft in 2018 en 2019 handhaving plaats gevonden van artikel 3.4 eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren, namelijk het fokken van dieren waarbij het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen werd benadeeld?
Antwoord
In 2018 heeft de NVWA geen sancties opgelegd voor het overtreden van artikel 3.4 eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren, namelijk het fokken van dieren waarbij het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen werd benadeeld. In 2019 heeft de NVWA tot 30 september 3 maal handhavend opgetreden door een schriftelijke waarschuwing te geven.
147. Welke straffen zijn opgelegd, dan wel welke maatregelen zijn genomen, bij de handhaving van artikel 3.4 eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren, namelijk het fokken van dieren waarbij het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen werd benadeeld?
Antwoord
Bij de handhaving van artikel 3.4 eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren, namelijk het fokken van dieren waarbij het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen werd benadeeld, heeft de NVWA conform het interventiebeleid schriftelijke waarschuwingen gegeven. Bij een herhaalde overtreding maakt de NVWA een rapport van bevindingen op, op basis waarvan en bestuurlijke boete wordt opgelegd.
148. Hoeveel Gidsen voor Goede praktijken, zoals bedoeld in artikel 8.44 van de Wet dieren, zijn er momenteel voor handhaving in gebruik en zijn er reeds nieuwe gidsen in ontwikkeling?
Antwoord
Op 1 januari 2020 wordt de ministeriële regeling voor een procedure ter beoordeling van gidsen voor goede praktijken van kracht. De verwachting is dat er dan gidsen voor goede praktijken worden aangeboden ter beoordeling, waarna deze voor handhavingsdoeleinden benut kunnen worden. Er zijn nu geen gidsen voor goede praktijken in gebruik voor handhaving. Wel is de gids voor goede praktijken van de Sectorraad Paarden in 2016 en 2017 door de NVWA meegenomen tijdens inspecties in de paardensector om te kijken in hoeverre de situatie op de bedrijven voldeed aan de richtlijnen van de gids en om te beoordelen of de aspecten in de richtlijnen van de gids goed controleerbaar zijn.
149. Hoeveel bedraagt het budget ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek dat voortkomt uit het zeehondenakkoord wat naar verwachting eind dit jaar gesloten wordt?
Antwoord
Er is geen budget gereserveerd voor wetenschappelijk onderzoek in het kader van het nog te sluiten zeehondenakkoord. Mevrouw Schokker trekt de totstandkoming van een zeehondenakkoord. Zij verwacht aan het einde van dit jaar met partijen tot een zeehondenakkoord te kunnen komen. Hierover heb ik uw Kamer op 20 september jl. geïnformeerd (Kamerstuk 29 683, nr. 250).
150. Hoe vaak is in de periode 2013 tot 2019 na een stalbrand de omgevingsvergunning van de betreffende stal ingetrokken door een gemeente of provincie?
Antwoord
Het is mij niet bekend hoe vaak in de periode 2013 tot 2019 als gevolg van stalbranden omgevingsvergunningen zijn ingetrokken. De gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de afgifte en intrekking van de omgevingsvergunning.
151. Hoe vaak is er in 2019 tot nu toe opgetreden of een waarschuwing gegeven wegens slechte luchtkwaliteit in varkensstallen?
Antwoord
In 2019 is tot september tijdens inspecties bij varkensbedrijven de luchtkwaliteit 3 maal niet akkoord bevonden. Naar aanleiding daarvan is 2 maal een schriftelijke waarschuwing gegeven en 1 maal een rapport van bevindingen opgemaakt.
152. Hoe vaak is er in 2019 al opgetreden of een waarschuwing gegeven wegens ongeschikt verrijkingsmateriaal in varkensstallen?
Antwoord
Inspecteurs van de NVWA hebben tot september van dit jaar 11 rapporten van bevindingen of schriftelijke waarschuwingen opgemaakt, omdat de hokverrijking niet voldeed aan de tot 2019 geldende handhavingslijn; hiervoor zou ook vóór 2019 al handhavend zijn opgetreden. De eisen die de Europese Commissie stelt aan hokverrijking zijn in 2018 door Wageningen Universiteit nader uitgewerkt in een brochure. De NVWA heeft haar handhavingslijn hierop aangepast. Tot september 2019 hebben inspecteurs van de NVWA in dit kader 8 schriftelijke waarschuwingen opgemaakt. Over de wijze van inspecteren op hokverrijking in 2019 heeft door de NVWA handhavingscommunicatie plaatsgevonden.
153. Wanneer begint de feitelijke handhaving van de handhavingscriteria «fokken met kortsnuitige honden», zoals in werking is getreden per 18 maart 2019?
Antwoord
De inspecteurs van LID en NVWA zijn hiervoor getraind en vanaf oktober worden de controles uitgevoerd. Sinds de publicatie van het rapport is hier over gecommuniceerd, onder andere met berichten op websites van de overheid en gesprekken met sector. Desbetreffende fokkers zijn gewezen op de mogelijke consequenties van fokken in strijd met deze criteria.
154. Hoe vaak is er een waarschuwing of een boete uitgedeeld omdat fokkers de handhavingscriteria «fokken met kortsnuitige honden» overtraden?
Antwoord
Tot op heden heeft de NVWA nog geen waarschuwing of een boete uitgedeeld voor het overtreden van de handhavingscriteria «fokken met kortsnuitige honden» door fokkers.
155. Hoeveel tijd en geld wordt er door de Nederlandse overheid geïnvesteerd in het ontwikkelen van een vaccin voor de Afrikaanse Varkenspest?
Bij Wageningen Veterinary Research is in het kader van de wettelijke onderzoekstaken de afgelopen jaren onderzoek gedaan ten behoeve van de ontwikkeling van een vaccin tegen Afrikaanse varkenspest (AVP). Het onderzoek maakt deel uit van een breed, fundamenteel onderzoek naar genetische modificatie van enkele specifieke virussen waaronder het AVP-virus. In 2017 is aan dit project € 189.970 incl. btw besteed en in 2018 € 187.550 incl. btw. In 2019 is voor het hele project € 255.310, incl. btw begroot.
Door diverse buitenlandse onderzoeksinstituten, waaronder het «European Union Reference Laboratory for ASF» in Madrid, is de afgelopen decennia veel onderzoek naar vaccins tegen AVP gedaan. Het AVP-virus is echter een complex virus en tot nu toe is er op dat gebied nog geen doorbraak geweest die heeft geresulteerd in een werkzaam en veilig vaccin.
156. Hoeveel dierenwelzijnsinspecties zijn er in het jaar 2017, 2018 en 2019 door de NVWA uitgevoerd in Nederlandse vleeskalverstallen?
Antwoord
In de periode van 2017 tot en met 16 mei 2019 zijn in totaal 51 inspecties uitgevoerd op bedrijven waar (ook) vleeskalveren aanwezig waren.
157. Hoe vaak hebben dierenwelzijnsinspecties in het jaar 2017, 2018 en 2019 in Nederlandse vleeskalverstallen geleid tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing?
Antwoord
In de periode van 2017 tot en met 16 mei 2019 hebben welzijnsinspecties bij bedrijven waar (ook) vleeskalveren werden gehouden in 2 gevallen geleid tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing.
158. In hoeveel gevallen van de dierenwelzijnsinspecties in het jaar 2017, 2018 en 2019 was (ongeschikte) huisvesting de reden voor handhaving?
Antwoord
In 2017 is bij een dierenwelzijnsinspectie in 501 gevallen een aspect met betrekking tot de huisvesting niet akkoord bevonden. In 2018 was daarvan in 280 gevallen sprake. Voor 2019 kan het aantal gevallen nog niet worden aangegeven; de analyse over het jaar 2019 wordt na afloop van dit jaar opgemaakt.
159. Waarom is de vleeskalverhouderij uitgezonderd van het fosfaatrechtenstelsel?
Antwoord
Vleeskalveren zullen nooit een kalf krijgen en dus ook nooit melk leveren. Vleeskalveren worden geen jaar oud en van deze dieren staat dus vast dat zij bedoeld zijn voor de vleesproductie. Zodoende vallen deze dieren niet onder het fosfaatrechtenstelsel, omdat dit stelsel is gericht op het reguleren van de mestproductie in de melkveehouderij.
160. Wat zijn uw beweegredenen om in de vleeskalverhouderij geen dierrechten in te voeren?
Antwoord
Naast het nationale fosfaat- en stikstofplafond bestaan er voor de melkveehouderij, de varkenshouderij en de pluimveehouderij een sectorplafond. Voor de overige categorieën bestaat geen apart plafond. De vleesveehouderij valt in deze categorie «overig». De vleesveehouderij is daarnaast een kleine sector die door de jaren heen redelijk stabiel is. Een stelsel van rechten om de productie te reguleren is vooralsnog niet nodig geweest.
161. Hoeveel varkensbedrijven waren er in Nederland in 2007?
Antwoord
Het aantal varkensbedrijven in 2007 is: 8.692 (bron CBS statline).
162. Hoeveel varkens werden er in Nederland gehouden in 2007?
Antwoord
Het aantal gehouden varkens op varkensbedrijven in 2007 is: 11.662.654 (bron CBS statline).
163. Hoeveel varkens zaten er in de grootste stallen in 2007?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
164. Hoeveel varkensbedrijven waren er in Nederland in 2012?
Antwoord
Het aantal varkensbedrijven in 2012 is: 5.918 (bron CBS statline).
165. Hoeveel varkens werden er in Nederland gehouden in 2012?
Antwoord
Het aantal gehouden varkens op varkensbedrijven in 2012 is: 12.233.649 (bron CBS statline).
166. Hoeveel varkens zaten er in de grootste stallen in 2012?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 163.
167. Hoeveel varkensbedrijven waren er in Nederland in 2018?
Antwoord
Het aantal varkensbedrijven in 2018 is: 4.135 (bron CBS statline).
168. Hoeveel varkens werden er in Nederland gehouden in 2018?
Antwoord
Het aantal gehouden varkens op varkensbedrijven in 2018 is: 12.390.672 (bron CBS statline).
169. Hoeveel varkens zaten er in de grootste stallen in 2018?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
170. Hoeveel melkveebedrijven waren er in Nederland in 2007?
Antwoord
Het aantal melkveebedrijven in 2007 is: 21.313 bedrijven met melkkoeien én 25.577 bedrijven met jongvee voor de melkveehouderij (bron CBS statline).
171. Hoeveel melk- en kalfkoeien werden er in Nederland gehouden in 2007?
Antwoord
Het aantal gehouden melk- en kalfkoeien op melkveebedrijven in 2007 is: 1.413.166 (bron CBS statline).
172. Hoeveel melk- en kalfkoeien zaten er in de grootste stallen in 2007?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
173. Hoeveel melkveebedrijven waren er in Nederland in 2012?
Antwoord
Het aantal melkveebedrijven in 2012 is: 18.682 bedrijven met melkkoeien én 21.304 bedrijven met jongvee voor de melkveehouderij (bron CBS statline).
174. Hoeveel melk- en kalfkoeien werden er in Nederland gehouden in 2012?
Antwoord
Het aantal gehouden melk- en kalfkoeien op melkveebedrijven in 2012 is: 1.483.991 (bron CBS statline).
175. Kunt u een toelichting geven op de aankondiging dat er in 2020 verder wordt ingezet op de bevordering van geïntegreerde plaagdierbeheersing?
Antwoord
Momenteel wordt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met betrokkenheid van WUR en het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen een verkennend onderzoek naar optimalisatie van plaagdierbeheersing gedaan. Verschillende partijen nemen deel aan dit onderzoek, waaronder de agrarische sector, de horecasector, het Rijk, gemeenten, provincie (Interproviciaal Overleg -IPO), inspectiediensten en plaagdierbeheersers. De resultaten worden eind 2019 naar uw Kamer gestuurd. Het onderzoek wordt begeleid vanuit vier departementen (IenW, LNV, VWS en BZK). Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek naar optimalisatie van plaagdierbeheersing zal het ministerie van IenW in gezamenlijkheid met de overige betrokken departementen dieper ingaan op welke manieren verder wordt ingezet om het geïntegreerde plaagdiermanagement verder te bevorderen in 2020.
176. Hoeveel melk- en kalfkoeien zaten er in de grootste stallen in 2012?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
177. Hoeveel melkveebedrijven waren er in Nederland in 2018?
Antwoord
Het aantal melkveebedrijven in 2018 is: 16.963 bedrijven met melkkoeien én 18.856 bedrijven met jongvee voor de melkveehouderij (bron CBS statline).
178. Hoeveel melk- en kalfkoeien werden er in Nederland gehouden in 2018?
Antwoord
Het aantal gehouden melk- en kalfkoeien op melkveebedrijven in 2018 is: 1.621.914 (bron CBS statline).
179. Hoeveel melk- en kalfkoeien zaten er in de grootste stallen in 2018?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
180. Hoeveel pluimveebedrijven waren er in Nederland in 2007?
Antwoord
Het aantal pluimveebedrijven met kippen in 2007 is: 2.686 (bron CBS statline).
181. Hoeveel legkippen en hoeveel vleeskippen werden er in Nederland gehouden in 2007?
Antwoord
Het aantal gehouden legkippen en vleeskippen in 2007 is: 43.351.898 op pluimveebedrijven met vleeskippen én 41.224.835 op pluimveebedrijven met legkippen (bron CBS statline).
182. Hoeveel legkippen en hoeveel vleeskippen zaten er in de grootste stallen in 2007?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
183. Kunt u een overzicht geven van alle in gang gezette maatregelen en nog in te plannen maatregelen met concrete doelen over de ombouw naar een circulair voedselsysteem?
Antwoord
In 2020 bouwt het ministerie van LNV verder aan een circulair voedselsysteem waarbij onnodig verlies van voedsel zoveel mogelijk wordt voorkomen. De doelstelling om halvering van de voedselverspilling in 2030 (ten opzichte van 2015) te halen en de nationale agenda tegen voedselverspilling zijn leidend voor de uitvoering van maatregelen. U heeft op 3 oktober jl. een brief ontvangen over het terugdringen van voedselverspilling in Nederland en de stand van zaken van diverse acties die ik in gang heb gezet, en hoe ik invulling heb gegeven aan een aantal van mijn toezeggingen aan uw Kamer en aan de moties van lid Dik-Faber (Kamerstuk, 31 532 nr. 203) en lid Moorlag (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 39).
Daarnaast wordt ingezet op een nationale routekaart Biomassa en uitvoering en advisering van ondernemers over kringlooplandbouw en reststromen. Het realisatieplan van de LNV-visie bevat voorts tal van maatregelen die tot doel hebben tot een ombouw te komen naar circulair landbouw- en voedselsysteem.
184. Hoeveel pluimveebedrijven waren er in Nederland in 2012?
Antwoord
Het aantal pluimveebedrijven met kippen in 2012 is: 2.141 (bron CBS statline).
185. Welk bedrag is er gemoeid met het «team reststromen»?
Antwoord
In 2020 is € 700.000 beschikbaar voor team reststromen.
186. Hoeveel legkippen en hoeveel vleeskippen werden er in Nederland gehouden in 2012?
Antwoord
Het aantal gehouden legkippen en vleeskippen in 2012 is: 43.846.343 op pluimveebedrijven met vleeskippen én 42.810.311 op pluimveebedrijven met legkippen (bron CBS statline).
187. Hoeveel legkippen en hoeveel vleeskippen zaten er in de grootste stallen in 2012?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
188. Hoeveel pluimveebedrijven waren er in Nederland in 2018?
Antwoord
Het aantal pluimveebedrijven met kippen in 2018 is: 1.638 (bron CBS statline).
189. Hoeveel legkippen en hoeveel vleeskippen werden er in Nederland gehouden in 2018?
Antwoord
Het aantal gehouden legkippen en vleeskippen in 2018 is: 41.789.096 op pluimveebedrijven met vleeskippen en 45.452.910 op pluimveebedrijven met legkippen (bron CBS statline).
190. Hoeveel legkippen en hoeveel vleeskippen zaten er in de grootste stallen in 2018?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
191. Hoeveel geitenbedrijven waren er in Nederland in 2007?
Antwoord
Het aantal geitenbedrijven in 2007 is: 4.169 (bron CBS statline).
192. Hoeveel geiten werden er in Nederland gehouden in 2007?
Antwoord
Het aantal gehouden geiten op geitenbedrijven in 2007 is: 324.014 (bron CBS statline).
193. Hoeveel geiten zaten er in de grootste stallen in 2007?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
194. Hoeveel geitenbedrijven waren er in Nederland in 2012?
Antwoord
Het aantal geitenbedrijven in 2012 is: 3.547 (bron CBS statline).
195. Hoeveel geiten werden er in Nederland gehouden in 2012?
Antwoord
Het aantal gehouden geiten op geitenbedrijven in 2012 is: 396.725 (bron CBS statline).
196. Hoeveel geiten zaten er in de grootste stallen in 2012?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
197. Hoeveel geitenbedrijven waren er in Nederland in 2018?
Antwoord
Het aantal geitenbedrijven in 2018 is: 2.972 (bron CBS statline).
198. Hoeveel geiten werden er in Nederland gehouden in 2018?
Antwoord
Het aantal gehouden geiten op geitenbedrijven in 2018 is: 587.855 (bron CBS statline).
199. Hoeveel geiten zaten er in de grootste stallen in 2018?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
200. Hoeveel konijnenbedrijven waren er in Nederland in 2007?
Antwoord
Het aantal konijnenbedrijven in 2007 is: 125 (bron CBS statline).
201. Hoeveel konijnen werden er in Nederland gehouden in 2007 voor de productie van vlees?
Antwoord
Het aantal gehouden konijnen op konijnenbedrijven voor de productie van vlees in 2007 is: 387.101 (bron CBS statline).
202. Hoeveel konijnen zaten er in de grootste stallen in 2007?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
203. Hoeveel konijnenbedrijven waren er in Nederland in 2012?
Antwoord
Het aantal konijnenbedrijven in 2012 is: 74 (bron CBS statline).
204. Hoeveel konijnen werden er in Nederland gehouden in 2012 voor de productie van vlees?
Antwoord
Het aantal gehouden konijnen op konijnenbedrijven voor de productie van vlees in 2012 is: 326.895 (bron CBS statline).
205. Hoeveel konijnen zaten er in de grootste stallen in 2012?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
206. Hoeveel konijnenbedrijven waren er in Nederland in 2018?
Antwoord
Het aantal konijnenbedrijven in 2018 is: 47 (bron CBS statline).
207. Hoeveel konijnen werden er in Nederland gehouden in 2018 voor de productie van vlees?
Antwoord
Het aantal gehouden konijnen op konijnenbedrijven voor de productie van vlees in 2018 is: 331.718 (bron CBS statline).
208. Hoeveel konijnen zaten er in de grootste stallen in 2018?
Antwoord
Deze cijfers zijn niet beschikbaar omdat er geen definitie bestaat van «grootste stallen».
209. Hoe worden konijnen die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
In het algemeen worden voor het doden van productiedieren op het primaire bedrijf methoden toegepast die worden beschreven in de Europese Verordening nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. Op de website van de NVWA is per diercategorie informatie beschikbaar over de toegestane (Europees vastgelegde) methoden voor het doden van dieren op het primaire bedrijf.
Dit betekent dat pluimvee in de dagelijkse praktijk door de veehouder gedood wordt door de nek van het dier te breken, ook wel cervicale dislocatie genoemd. Runderen, zeugen en vleesvarkens worden in de dagelijkse praktijk doorgaans geëuthanaseerd door een dierenarts. Voor kalveren en volwassen runderen schakelen sommige veehouders een gespecialiseerd persoon in die de dieren eerst bedwelmt en vervolgens doodt. In enkele gevallen beschikt een varkenshouder zelf over een penetrerend penschiettoestel waarmee hij een vleesvarken kan doden.
Konijnen, biggen en eenden worden veelal gedood middels een gerichte krachtige klap op de kop. Bij biggen bestaan signalen dat in de praktijk ook dodingsmethoden worden toegepast die niet binnen de Europese Verordening vallen. Het is echter lastig hier goed zicht op te krijgen, omdat het doden van dieren op de veehouderij buiten het oog van de handhaver (NVWA) gebeurt. Deze signalen worden meegenomen in overleggen met de sector.
210. Hoe worden vleeskuikens die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
211. Hoe worden leghennen die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
212. Hoe worden vleeskuikenouderdieren die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
213. Hoe worden opfokleghennen die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
214. Hoe worden kalfjes die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
215. Hoe worden melkkoeien die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
216. Hoe worden vleeskoeien die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
217. Hoe worden biggen die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
218. Hoe worden zeugen die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
219. Hoe worden vleesvarkens die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
220. Hoe worden eenden die ziek, zwak of uitgeselecteerd zijn in de dagelijkse praktijk gedood door de veehouder in de stal, waarbij nadrukkelijk niet wordt gevraagd naar de relevante (wettelijke) voorschriften, maar naar de dagelijkse praktijk in stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 209.
221. Kunt u bevestigen dat volgens KWIN 2018–2019 (Kwantitatieve Informatie Veehouderij) de uitval voor spenen bij konijnen 9% is en de uitval na spenen nog eens 8% en hoeveel konijnen zijn dit.
Antwoord
Volgens de onderzoekmethode van KWIN zijn dit correcte percentages. Volgens KWIN worden er per worp gemiddeld 9,4 jongen geboren. De uitval van konijnen bedraagt gemiddeld 0,85 voor spenen en 0,75 na spenen. Per worp blijven er gemiddeld 7,8 konijnen in leven. Voor heel Nederland betekenen deze uitvalcijfers 65.000 (afgerond) konijnen per ronde (2018) uitgaande van 40.700 voedsters, aldus KWIN.
222. Waarom beschikt u niet over de sterftecijfers in de konijnenhouderij als de sector zelf wel over deze cijfers beschikt: interesseren deze cijfers u niet?
Antwoord
De houder is, conform het Besluit houders van dieren, verplicht om maandelijks het uitvalpercentage te berekenen voor gespeende konijnen, voedsters en opfokkonijnen en als dit percentage boven de 10% komt, een dierenarts te consulteren. Het doel hiervan is om de uitval van konijnen te verminderen. Is het percentage gedurende een jaar hoger dan 10%, dan dient de houder in samenwerking met een dierenarts de werking van de genomen maatregelen te evalueren en indien nodig aan te passen. De NVWA houdt hier toezicht op en kan de registratie ter plaatse inzien. Er geldt voor de houder geen verplichting om het uitvalpercentage of gegevens over de uitval al dan niet periodiek aan de autoriteiten te melden. In het kader van de zorg voor jonge dieren heb ik van de konijnensector een eerste aanzet voor een «Programma Welvarende konijnen 5.0.»» ontvangen. Doel is optimalisatie van de diergezondheid en een verantwoord antibioticagebruik. Dit moet ook leiden tot vitale jonge dieren. Onderdeel van het programma is ontwikkeling van kennis, kennisverspreiding en een lijst met kritische succesfactoren voor de vitaliteit van jonge konijnen. Ik ben met de sector in gesprek over verdere concretisering van het programma en zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
223. Kunt u bevestigen dat volgens KWIN 2018–2019 de uitval bij de opfok van vleeskuikenouderdieren 11% is? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan? Zo ja, hoeveel dieren zijn dit?
Antwoord
Volgens de onderzoeksmethode van KWIN is dit een correct percentage. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het percentage niet alleen op uitval bij de opfok van vleeskuikenouderdieren ziet, maar ook op het uitselecteren van dieren die niet geschikt zijn om als moederdier overgeplaatst te worden (hieronder ook circa 2% sexefouten). Voor heel Nederland betekenen deze uitvalcijfers 164.000 dieren per ronde (2018), aldus KWIN.
224. Kunt u bevestigen dat volgens KWIN 2018–2019 de uitval bij de vleeskuikenouderdieren die worden gehouden voor de broedeierenproductie tussen 22 en 61 weken bij hennen 5 tot 15% is en bij hanen 30 tot 45%? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan? Zo ja, hoeveel dieren zijn dit?
Antwoord
Volgens de onderzoeksmethode van KWIN zijn dit correcte percentages. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de percentages niet alleen op uitval bij vleeskuikenouderdieren die worden gehouden voor de broedeierenproductie zien, maar ook op het uitselecteren van niet-productieve dieren. Voor heel Nederland betekenen deze uitvalcijfers 300.000 dieren per ronde (2018), aldus KWIN.
225. Kunt u bevestigen dat volgens KWIN 2018–2019 de uitval onder vleeskuikens in 2016 3,6% was en gaat dit uitsluitend om de vleeskuikens die worden gehouden in de hoogste bezetting?
Antwoord
Volgens de onderzoeksmethode van KWIN is dit een correct percentage voor vleeskuikens die worden gehouden in de hoogste bezetting.
226. Welke positie krijgt dierenwelzijn in de transitie naar kringlooplandbouw?
Antwoord
In de kringlooplandbouw worden dieren op een manier gehouden die ruimte biedt aan hun natuurlijke gedrag en deze wordt gecombineerd met een goede zorg vanuit hun specifieke behoeften. Dierenwelzijn is een integraal onderdeel bij het ontwerp van nieuwe stalconcepten die nodig zijn om de uitstoot van schadelijke emissies naar het milieu te reduceren, en die mest moeten opleveren van een kwaliteit die het organisch stofgehalte van de bodem verhoogt.
227. Kunt u over de afgelopen vijf jaar per jaar aangeven hoeveel stalbranden hebben plaatsgevonden en daarbij tevens specificeren hoeveel dieren per soort zijn omgekomen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer voor mijn antwoord naar de brief van 30 augustus 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) waarin de jaren 2012 – 2016 zijn opgenomen. Voor 2017 gaat het om 11 stalbranden in de rundveehouderij met 339 omgekomen dieren, 11 stalbranden in de varkenshouderij met 35.352 omgekomen dieren en 3 stalbranden in de pluimveehouderij met 196.000 omgekomen dieren. Voor de gegevens over 2018 en 2019 verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 122.
228. Met welke maatregelen komt het kabinet om de plaagdieroverlast tegen te gaan en valt hier ook de bestrijding van knaagdieren onder?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 175.
229. Wanneer komt het voorstel voor extra ruimte voor ondernemers tot plaagdierbestrijding?
Antwoord
In de Voortgangsbrief dierenwelzijn landbouwhuisdieren van 4 september jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat er niet meer ruimte mogelijk is voor het gebruik van biociden door agrariërs bij de bestrijding van ratten. Het kader is de systematiek van geïntegreerde plaagdiermanagement. Dit betekent inzetten op preventie, het toepassen van niet-chemische maatregelen en vervolgens het eventueel toepassen van rodenticiden (Kamerstuk 27 858, nr. 322). Professionele gebruikers – waaronder ook gecertificeerde agrariërs – mogen nu en ook na 2023 binnen deze aanpak ratten en muizen bestrijden met chemische middelen in en rond gebouwen.
230. Wat doet het «team reststromen», met hoeveel fte doen zij dit, hoeveel contacten met ondernemers zijn er en wat is de concrete doelstelling van het team?
Antwoord
Het team reststromen helpt ondernemers bij het vinden van oplossingen voor knelpunten die zij ervaren bij het gebruik van reststromen in de kringlooplandbouw. Het bestaat in eerste instantie uit de beleidsmedewerkers die vanuit hun dossier met reststromen te maken hebben. Er is 1 fte beschikbaar voor algemene ondersteuning van het Team reststromen. Behalve het adviseren en helpen van ondernemers binnen de huidige regelgeving, is ook een doel van het team om beter zicht te krijgen op welke kansen op het gebied van reststromen nu nog onbenut blijven en waarom. Daar waar dat te maken heeft met (Europese) regelgeving zal worden gekeken of verruiming wenselijk en mogelijk is, uiteraard op voorwaarde dat dit geen risico’s voor de veiligheid van mens, dier en milieu oplevert. Het aantal contacten met ondernemers is moeilijk exact aan te geven. Op dit moment zijn er 14 vragen in behandeling bij het team. Verder worden er diverse gesprekken gevoerd met ondernemers en branches over het gebruik van reststromen.
231. Hoeveel geld wordt er uitgegeven aan het tegengaan van voedselverspilling en hoe is dat uitgesplitst?
Antwoord
Voor de uitvoering van de nationale agenda tegen voedselverspilling is € 7 miljoen beschikbaar gesteld in de periode 2018 – 2021. In 2020 is € 1,5 miljoen beschikbaar. Dit wordt besteed aan een voucherregeling voor het bedrijfsleven om innovaties in de voedselketen te stimuleren (€ 300.000), de ontwikkeling van een door de EU verplichte monitor (€ 200.000), het inventariseren van belemmerende wet- en regelgeving (€ 100.000) en aan acties richting de consument, waaronder een publiekscampagne en educatie (€ 720.000).
Via de klimaatenveloppe is in 2020 € 1 miljoen extra beschikbaar gesteld. Zie ook mijn antwoord op vraag 273.
232. Behoort «verbetering van de staat van instandhouding van soorten en habitats» ook tot de «meervoudige regionale opgaven» en waar op de begroting staan de bedragen om soorten en leefgebieden er bovenop te helpen?
Antwoord
Instrumenten zoals de Regiodeals en het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland (IBP-VP) worden ook benut voor het versterken van natuur en biodiversiteit. Bij het IBP-VP is het een expliciet doel in samenhang met onder andere landbouw en milieu voor de vijftien kansrijke gebieden. Verder is er een Regiodeal Natuurinclusieve landbouw in Noord-Nederland en voor de gelden voor soorten en leefgebieden op de begroting verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 81.
233. Kunt u aangeven wanneer duidelijk is wat de implicaties zijn van het mislukte ICT-project bij de NVWA?
Antwoord
Na mijn besluit om te stoppen met INSPECT is direct gestart met het borgen van de resultaten en het afbouwen van de activiteiten. Het programma Procesvernieuwing, Informatie en ICT (PI&I) is volledig gestopt per 30 juni 2019, behoudens een klein aantal medewerkers dat nodig is voor de administratieve afhandeling. Een extern onderzoeksbureau is inmiddels gestart met een onderzoek naar de bruikbaarheid van de bestaande ICT-systemen. De Dienst ICTU (DICTU) onderzoekt welke oplossingen er zijn als deze bestaande systemen het niet meer doen. In de tussenrapportage over de periode van herbezinning zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van deze onderzoeken.
234. Welke overige stakeholders zullen betrokken worden bij het Nationaal Strategisch Plan voor de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
Antwoord
Vertegenwoordigers van verschillende belangenorganisaties zijn en worden betrokken bij het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor de herziening van het GLB. Zo hebben belanghebbenden al hun punten en aanvullingen ingebracht op de Concept houtskool-SWOT. Vanuit het landbouwbelang zijn onder meer betrokken: de sectororganisaties (LTO; ZLTO), BoerenNatuur, verschillende productorganisaties (Nederlandse Zuivelorganisatie (NZO); Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI); Productorganisatie voor Varkenshouderij (POV); Nederlandse Vereniging voor Diervoerderindustrie (NEVIDI), Groente- en Fruithuis) en de vakbonden (Nederlandse Akkerbouwvakbond (NAV); Nederlandse Vereniging voor Pluimveehouders (NVP) en Nederlandse Melkveehoudersvakbond (NMV)). Daarnaast zijn ook vertegenwoordigers vanuit de natuur- en milieuorganisaties (Natuurmonumenten (NM); het Wereld Natuur Fonds (WWF) en de Vogelbescherming), dierenwelzijnsorganisaties, en de Transitie-coalitie voedsel betrokken.
235. Welk percentage van de Europese landbouwgelden gaat momenteel naar biologische landbouw en welk percentage gaat naar de reguliere landbouw?
Antwoord
4% van de GLB-gelden in Nederland gaat naar de biologische landbouw. Dit cijfer is gebaseerd op de verdeling van de uitgaven over 2018.
236. Gaat u voor de herziening van het GLB inzetten op een verschuiving van deze percentages, ten behoeve van de doelstelling van de transitie naar een «duurzame landbouw met aandacht voor biodiversiteit»?
Antwoord
De herziening van het GLB, waarover de onderhandelingen in Brussel nog volop gaande zijn, krijgt zijn neerslag in het vast te stellen GLB-NSP. De Kamer is op meerdere momenten geïnformeerd over de inrichting van dit proces alsook over mijn inzet om het toekomstig GLB mede in te zetten op de in de vraag genoemde transitie naar een «duurzame landbouw met aandacht voor biodiversiteit». Op dit moment maak ik niet de keuze om concrete percentages te noemen voor de specifieke doelen en maatregelen waarop het toekomstig GLB wordt ingezet omdat ik daarover met alle betrokkenen, inclusief uw Kamer, wil spreken.
237. Wat doet u om te garanderen dat het realiseren van een gelijk speelveld in het kader van handelsakkoorden niet zorgt voor een «race to the bottom» wat betreft de duurzaamheidsdoelstellingen van Nederland en Europa?
Antwoord
Uitgangspunt van het kabinet is dat het hoge beschermingsniveau voor mens, dier, plant en milieu in de EU gewaarborgd blijft. Om voor specifieke producten eventuele negatieve impact te beperken of te voorkomen zet Nederland zich in Europa in op uitsluiting van een marktaanbod voor gevoelige producten, het instellen van tariefquota en/of geleidelijke verlaging van tarieven. Hiermee dient het risico vermeden te worden dat op het gebied van dierenwelzijn en milieu het Europese beleid wordt ondermijnd door extra voordelen toe te kennen aan producten die op basis van lagere standaarden tot stand komen. De Nederlandse inzet is verder dat in elk akkoord een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling wordt opgenomen. De inzet aan EU-zijde is dat deze hoofdstukken een commitment aan OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord Ondernemen bevatten en er een dialoog wordt opgezet tussen de EU en de verdragspartner over onderwerpen die aan de orde komen in dat deel van het handelsakkoord.
238. Wat zijn de gevolgen voor boeren van dergelijke handelsverdragen?
Antwoord
De gevolgen voor boeren kunnen tweeledig zijn. Daar waar handelsakkoorden voorzien in grotere markttoegang van de EU bij derde landen wordt voor een deel van de sectoren een potentiele vergroting van afzetmogelijkheden gecreëerd. Waar handelsakkoorden voorzien in grotere markttoegang tot de EU krijgen boeren te maken met meer concurrentie. Om voor specifieke producten eventuele negatieve impact te beperken of te voorkomen zet Nederland zich in Europa in op uitsluiting van een marktaanbod voor gevoelige producten, het instellen van tariefquota en/of geleidelijke verlaging van tarieven. Voor elk handelsverdrag wordt een Sustainable Impact Assessment uitgevoerd door de Europese Commissie om na te gaan wat de effecten kunnen zijn voor verschillende sectoren zodat hier rekening mee kan worden gehouden in het onderhandelingsproces. In 2016 heeft de Europese Commissie een studie uitgevoerd naar de cumulatieve effecten op de Europese landbouwsector van 12 handelsakkoorden die net waren afgesloten of nog in onderhandeling waren. Dit mede op verzoek van lidstaten, waaronder Nederland. De onderzoekers constateerden dat handelsakkoorden de Europese landbouw in het algemeen veel kansen bieden, mede gezien de groeiende vraag naar voedsel buiten de EU en de verschuiving van multilaterale handelsbesprekingen naar bilaterale en regionale akkoorden. De Europese Commissie heeft bij de Landbouw- en Visserijraad op 15 juli jl. een cumulatieve effectenanalyse in 2020 toegezegd, waarbij niet alleen de effecten van het Mercosur-akkoord maar ook de mogelijke effecten van de Brexit worden meegenomen (Kamerstuk 21501–32, nr. 1195).
239. Wat wordt verstaan onder «gelijk speelveld» als inzet bij handelsakkoorden en klopt het dat gelijk speelveld niet over de productiewijze gaat maar over het eindproduct?
Antwoord
Gelijk speelveld bij landbouwgoederen ziet, conform World Trade Organisation (WTO)-regels, op gelijke producteisen op het gebied van voedselveiligheid, etikettering en consumentenbescherming. In bilaterale handelsakkoorden kunnen afspraken verder gaan dan WTO-regels. Ze bieden mogelijkheden om verdergaande afspraken te maken op het terrein van productiemethoden rondom bijvoorbeeld dierenwelzijn en duurzaamheid. De Nederlandse inzet in Brussel is derhalve om in onderhandelingen over handelsakkoorden met derde landen in te zetten op equivalentie met Europese productiestandaarden. Voor dierenwelzijn is de Nederlandse inzet dat verlagingen van invoertarieven of verruimingen van markttoegang via tariefcontingenten voor ontwikkelde landen en opkomende economieën, voor eieren & ei-producten, varkensvlees en pluimveevlees, voorwaardelijk worden gemaakt aan het voldoen aan de EU-normen voor dierenwelzijn of gelijkwaardig (Kamerstuk 28 286, nr. 1063). Het voorwaardelijk maken aan equivalentie aan de EU-normen heeft – naast dierenwelzijn – tot doel om voor producten uit deze sectoren gelijke voorwaarden te creëren op de Europese interne markt
240. Wat behelst het innovatieprogramma 2020 voor de visserij en hoeveel budget is hiervoor gereserveerd?
Antwoord
In 2020 gaan opnieuw een aantal regelingen open ten behoeve van innovatie voor verduurzaming van de visserij. Het gaat dan om regelingen onder het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) en een aantal nationale calls en regelingen vanuit de innovatie middelen uit het regeerakkoord (€ 15 miljoen). Innovatie voor verduurzaming is ook de inzet van LNV bij de totstandkoming van een nieuwe verordening van het Europees Maritiem, Visserij- en Aquacultuur Fonds (EMVAF) 2021–2027. Over dit fonds wordt naar verwachting in 2020 een besluit genomen.
241. Zijn er reeds resultaten bekend van het onderzoek van uw kabinet om te kijken in welke mate GLB-subsidies kunnen worden ingezet om de overgang naar ecologische bedrijfsvoering te bespoedigen?
Antwoord
Daar een referentie aan het onderzoek ontbreekt, wordt verondersteld dat gedoeld wordt op het onderzoek dat is uitgezet naar aanleiding van de motie Bisschop (Kamerstuk 28 625, nr. 272). In deze motie wordt gevraagd om aan de 4 scenario’s uit de brief aan uw Kamer van 8 mei 2019 (Kamerstuk 28 625, nr. 264) een 5e scenario toe te voegen en voor al die 5 scenario’s door te rekenen wat de gevolgen zijn voor het bedrijfsinkomen en de economische vitaliteit van landbouwbedrijven. Deze scenario’s bevatten verschillende opties om GLB-middelen in te zetten voor ecologische en andere duurzame doelen. De effecten van de verschillende scenario’s worden op dit moment doorgerekend. Mijn streven is uw Kamer nog voor het einde van dit jaar over de effecten van de doorrekening te informeren. Daarnaast onderzoekt het PBL in welke mate het GLB geschikt is om welk type maatschappelijke diensten te belonen. Een onderzoek dat daarmee breder is dan alleen ecologische bedrijfsvoering. Het rapport van dit PBL-onderzoek wordt dit najaar aan uw Kamer toegezonden.
242. Welk deel van de GLB-subsidies kan voor het versnellen van de overgang naar ecologische landbouw worden ingezet?
Antwoord
De herziening van het GLB, waarover de onderhandelingen in Brussel nog volop gaande zijn, krijgt zijn neerslag in het vast te stellen GLB-NSP. De Kamer is op meerdere momenten geïnformeerd over de inrichting van dit proces alsook over mijn inzet om het toekomstig GLB ondersteunend te laten zijn aan de doelstellingen die het kabinet voor de kringlooplandbouw heeft geformuleerd in mijn LNV-visie «Waardevol en verbonden». Op dit moment maak ik niet de keuze om concrete percentage te noemen voor de specifieke doelen en maatregelen waarop het toekomstig GLB wordt ingezet omdat ik daarover met alle betrokkenen, inclusief uw Kamer, wil spreken.
243. Waarom staat de agenda vitaal platteland nog niet op de begroting?
Antwoord
Voor het IBP-VP maak ik met de provincies, gemeenten en waterschappen samenwerkingsafspraken over 15 kansrijke gebieden. Dit proces wordt naar verwachting dit najaar afgerond. Het overgrote deel van de Rijksbijdrage die hiervoor beschikbaar is, vanuit de enveloppe Natuur en waterkwaliteit, kan dan bij voorjaarsnota worden toegevoegd aan de begroting 2020.
244. Is er al een doel voor de regeerakkoordmiddelen voor Warme sanering (restant envelop)?
Antwoord
Over de verdeling van de middelen uit het regeerakkoord voor de warme sanering heb ik uw Kamer per brief van 7 juli 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 200).
Uit de middelen uit het regeerakkoord is voor het saneringsspoor € 120 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is inmiddels met € 60 miljoen opgehoogd, met middelen die beschikbaar zijn gekomen uit het budget dat voor klimaatmaatregelen is gereserveerd ter uitvoering van het Urgenda-vonnis (Kamerstuk 35 234, nrs. 1 en nr. 2). Uit de middelen uit het regeerakkoord is voor het verduurzamingsspoor € 60 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan € 40 miljoen voor de varkens-, € 15 miljoen voor de pluimvee- en € 5 miljoen voor de melkgeitenhouderij. Voor de uitvoering van beide sporen is een bedrag van maximaal € 12 miljoen beschikbaar. Daarnaast is er, zoals aangekondigd in de brief van 7 juli 2018 (Kamerstuk 28 793, nr. 200), € 8 miljoen gereserveerd voor aanvullende flankerende maatregelen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij, bovenop de al eerder hiervoor gereserveerde middelen
245. Bij welke afdelingen binnen de NVWA komen deze fte’s beschikbaar?
Antwoord
De enveloppemiddelen «capaciteit NVWA» komen ten goede aan de publieke belangen voedselveiligheid en dierenwelzijn, en worden toebedeeld aan afdelingen die aan deze publieke belangen bijdragen. In het jaarplan wordt op basis van prioritering de beschikbare capaciteit gealloceerd. De exacte omvang en invulling daarvan zal worden vastgesteld in het NVWA-jaarplan 2020, dat eind van het jaar aan uw Kamer zal worden aangeboden.
246. Kunt u een toelichting geven op het «Netherlands Food Partnership» en daarbij in ieder geval ingaan op wat de functie is, welke maatregelen er genomen worden, wat de concrete doelstellingen zijn, welke kosten hieraan zijn verbonden en wat het kabinet verstaat onder gezond voedsel?
Antwoord
Een gezamenlijke Nederlandse inzet op voedselzekerheid internationaal kan verschil maken, zoals staat in de brief van 6 juni jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 280). Met dat doel is gewerkt aan het «Netherlands Food Partnership» (NFP) dat tijdens World Food Day op 16 oktober jl. wordt gelanceerd. NFP is een ondersteuningsfaciliteit die coalities in wisselende samenstelling helpt ideeën te ontwikkelen en implementeren ter ondersteuning van Sustainable Development Goal (SDG)2 (zero hunger) en een verbeterd voedselsysteem. Doel van NFP is om in de komende drie jaar vijf specifieke coalities te vormen. De uitvoering van acties en programma’s die daaruit voortkomen, evenals de financiering, is aan de betrokken stakeholders. Het NFP wordt ondersteund door een secretariaat, dat wordt gefinancierd uit bestaande ODA-middelen (Official development assistance-middelen). Een voorbeeld van een dergelijke coalitie is SeedNL, een publiek-privaat samenwerkingsverband tussen de ministeries van LNV en (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) BHOS en de brancheorganisatie Plantum. Dit samenwerkingsverband heeft als doelstelling om de beschikbaarheid, toegang en het gebruik van kwalitatief goed zaaizaad in focusregio’s te verhogen door het versterken van de lokale zaaizaadsector.
Het kabinet heeft in een brief aan uw Kamer op 16 april 2018 aangegeven onverminderd in te zetten op het stimuleren van een gezonde en duurzame voedselkeuze (Kamerstuk 31 532, nr. 193). Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij in algemene zin het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid. Daarnaast blijft het verbeteren van de productsamenstelling van met name bewerkte producten (minder zout, verzadigd vet en suikers) een prioriteit. Meer specifiek wordt in het kader van NFP gewerkt aan de uitdaging om een groeiende wereldbevolking van gezonde voeding te voorzien onder andere door in te zetten op een transitie naar meer duurzame voedselsystemen. De uitkomsten van het NFP zullen in 2022 worden geëvalueerd.
247. Welke middelen worden gekoppeld aan internationaal verantwoord ondernemen?
Antwoord
Aandacht voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (iMVO) is belangrijk, ook in de agro-food keten. De voor iMVO beschikbare middelen, zoals subsidies voor bedrijven die internationaal maatschappelijk verantwoord willen ondernemen en misstanden willen aanpakken, staan op de begroting van het ministerie van BHOS. Hier kunnen bedrijven uit de agri-food sector gebruik van maken. Het landbouwradennetwerk ondersteunt de Nederlandse convenantpartners bij hun internationale activiteiten. Daarnaast zet het ministerie van LNV zich beleidsmatig in voor iMVO bij de OESO en in gesprekken en samenwerking met bedrijfsleven en overheden.
248. Waarom staan de regeerakkoordmiddelen uit envelop F29 Warme sanering nog niet op de LNV-begroting?
Antwoord
Van de envelop F29 cofinanciering warme sanering varkenshouderij van € 200 miljoen, staat € 184 miljoen op artikel 11 van de begroting van LNV, zoals blijkt uit de tabel op pagina 15. Het resterende bedrag van € 16 ml. is nog niet overgeheveld. Hiervan is € 8 miljoen gereserveerd voor verschillende flankerende maatregelen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij en € 8 miljoen. voor de uitvoering van de investeringsregeling in nieuwe stal- en houderijsystemen (Kamerstuk 28 973, nr. 200).
249. Welke regels moeten aangepast worden om kunstmestvervanging vorm te geven?
Antwoord
Het betreft de definitie voor dierlijke mest zoals geformuleerd in de Nitraatrichtlijn. Volgens deze definitie zijn producten uit dierlijke mest ook dierlijke mest. Hierdoor moeten de producten die uit dierlijke mest gewonnen worden ook geplaatst worden onder de gebruiksnorm voor dierlijke mest. Terwijl hoogwaardige producten uit dierlijke mest dezelfde eigenschappen hebben als kunstmestproducten, die niet onder de gebruiksnorm voor dierlijke mest vallen. Ik vind dat producten met gelijkwaardige eigenschappen ook gelijkwaardig behandeld moeten worden, ongeacht of deze producten gemaakt zijn uit dierlijke mest of uit fossiele bronnen. De Europese Commissie werkt momenteel aan een richtsnoer om meer duidelijkheid te geven wanneer de status van dierlijke mest kan vervallen. Ik dring er bij de Europese Commissie op aan om hier tempo in te zetten en streef ernaar om in de loop van 2020 duidelijkheid te krijgen. Vervolgens kunnen de nationale regels worden aangepast om kunstmestvervanging verder vorm te geven.
250. Vallen monitoring van biodiversiteit en landschapselementen ook onder de «prestatiemetingen» die voor 2020 zijn begroot op € 25 miljoen en kan de succesvolle pilot van het Boeren Insecten Meetnet Agrarische Soorten (BIMAG) hiermee uitgebreid worden naar meer meetpunten en soortgroepen?
Antwoord
Het bedrag onder prestatiemetingen heeft geen directe relatie met monitoring. Dit bedrag is bedoeld om uitvoerende organisaties voor te bereiden op veranderingen in het toekomstige GLB.
De pilot BIMAG is nog maar net van start gegaan, maar er is nu al veel animo bij andere agrariërs om er ook aan deel te gaan nemen. Na afronding van de pilot zal worden bezien hoe we de monitoring van insecten in het agrarisch gebied verder gaan vormgeven. Daarbij wordt ook gekeken naar een combinatie met het nieuwe GLB.
251. Hoeveel geld wordt er geïnvesteerd in kennis en innovatie specifiek voor de biologische sector?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 41.
252. Kunt u toelichten om welke redenen de uitgaven aan de regeling sanering varkenshouderij ook verspreid worden over de jaren 2021, 2022 en 2023 en 2024, en kunt u per jaar aangeven waaraan deze middelen worden besteed?
Antwoord
De middelen voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen zijn verspreid over 2019, 2020, 2021 en 2022. Voor 2019 gaat het om middelen die beschikbaar worden gesteld aan de gemeenten waarin de saneringsproblematiek speelt, als tegemoetkoming in de extra organisatie- en uitvoeringslasten bij het bevoegd gezag. De subsidiebeschikkingen voor de regeling worden in het eerste kwartaal van 2020 afgegeven inclusief bevoorschotting. De subsidie kan pas volledig worden verstrekt als de aanvrager aan alle vereisten heeft voldaan, inclusief het verwijderen van de dieren en mest en de sloop van stallen, voer- en mestsilo’s en mestkelders. Naar verwachting wordt dit proces in 2022 afgesloten met de laatste betalingen. Voor de beoogde subsidieregeling voor brongerichte verduurzaming van stal- en managementmaatregelen is het kasritme anders. Deze regeling loopt door tot 2024 met periodieke openstellingen gedurende de looptijd.
253. Kunt u aangeven of er met de mutatie ten aanzien van «NVWA reistijd is werktijd» na 2021 een oplossing is, of zijn er dan mogelijk ook nog middelen nodig om deze achterblijvende kostenbesparing te compenseren?
Antwoord
Ik blijf mij inspannen om de beoogde besparing na 2021 te behalen. Dit kan alleen wanneer een uniforme rijksbrede regeling voor ambulante medewerkers wordt ingevoerd. De besparing vergt rijksbreed draagvlak en is afhankelijk van de uitkomst van het overleg met de bonden.
254. Kunt u toelichten hoe de middelen voor de Nationale Parken besteed gaan worden?
Antwoord
Ik ondersteun met deze middelen de kwaliteitssprong van de nationale parken die is ingezet. De extra middelen zijn bedoeld voor parken die zich willen ontwikkelen volgens de ambities neergelegd in de standaard. Het is een tijdelijke extra bijdrage voor procesondersteuning aan parken die werken aan de ambities uit de standaard. De besteding vindt plaats in overleg met provincies, parken en betrokken organisaties.
255. Kunnen Nationale Parken zelf een beroep doen op de post voor Nationale Parken of is dit bedoeld voor het Nationale Parken Bureau?
Antwoord
Het tijdelijke bedrag van € 2 miljoen voor de jaren 2020 t/m 2022 is bedoeld voor de procesondersteuning van parken die werken aan de kwaliteitssprong, conform de ambities in de standaard. Ik verwijs uw Kamer ook naar mijn antwoord op vraag 254.
256. Hoe verhoudt zich het bedrag voor Nationale Parken (€ 2 miljoen, p. 17) tot de enorme opgave voor natuurherstel, de bedragen voor betrokkenheid van de samenleving en marketing (p.51 ) en de € 1 miljoen voor communicatie en marketing waarmee de «de waarde van het park» benut kan worden en waarom loopt het bedrag na drie jaar af?
Antwoord
Het bedrag van € 2 miljoen per jaar voor de jaren 2020, 2021 en 2022 wordt ingezet als extra ondersteuning voor de kwaliteitsimpuls van de nationale parken. Het is een tijdelijke extra bijdrage voor procesondersteuning aan parken die werken aan de ambities uit de standaard die naar drie jaar afloopt.
Natuurherstel valt hier niet onder. Voor de ontwikkeling van (agrarische) natuurgebieden en landschappen verlenen provincies subsidie op basis van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap.
De marketingcampagne is specifiek gericht op het creëren van bekendheid van nationale parken.
257. Kunt u toelichten waaraan de post «ICT-middelen herinrichting» wordt besteed en of deze middelen worden besteed aan de NVWA?
Antwoord
De middelen onder de post «ICT-middelen herinrichting» worden besteed aan de extra structurele kosten specifiek voor beheer en onderhoud van de ICT (Cloud)werkplek die LNV (incl. NVWA) maakt bij DICTU.
258. Wat zijn de verwachte gevolgen qua CO2-equivalenten van de aanvullende middelen voor de sanering van de varkenshouderij in het kader van de Urgenda-uitspraak?
Antwoord
De inzet van de aanvullende middelen van € 60miljoen in 2020 zal een reductie opleveren van 0,05 – 0,1 Mton CO2-equivalenten (inclusief CO2-reductie door energiebesparing).
259. Zowel de NVWA als RVO hebben taken die toezien op het mestbeleid, hoe zijn deze taken verdeeld?
Antwoord
RVO.nl is een uitvoeringsorganisatie die in opdracht van het ministerie van LNV o.a. werkt aan het mestbeleid en verantwoordelijk is voor de communicatie met ondernemers over alle aan het mestbeleid gerelateerde verplichtingen en regelingen. Daarnaast is de organisatie belast met de administratieve handhaving en het databeheer van door ondernemers aangeleverde gegevens. Hieronder vallen de gegevens over het grondgebruik, diergegevens, de door de mestvervoerders ingediende gegevens van vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, de langs elektronische weg verzonden gegevens van de automatische gegevensregistratie, de gegevens van de satellietvolgapparatuur en andere gegevens die binnen de overheid ter beschikking staan. De handhaving van het mestbeleid wordt programmatisch aangepakt en is een samenwerking tussen de NVWA en RVO.nl. Programmatisch handhaven is een proces waarin risico’s op en van niet-naleving worden ingeschat. Op basis van de risico’s worden prioriteiten vastgesteld en met behulp van een doelgroepanalyse wordt vervolgens een interventiestrategie bepaald. De programmatische aanpak in combinatie met een steeds geavanceerdere data-analyse zorgt ervoor dat de hit-ratio bij RVO.nl hoog is. Dit betekent dat administratieve onderzoeken bij geselecteerde bedrijven vaker leiden tot een bestuurlijke sanctie dan met een steekproefsgewijze aanpak. RVO.nl stelt overeenkomstig de derogatiebeschikking jaarlijks een rapportage op van de controleresultaten van derogatiebedrijven. Hierin wordt aangegeven dat alle derogatiebedrijven worden gecontroleerd op naleving van de gebruiksnormen. De bedrijven die niet goed scoren, worden nader administratief onderzocht. Daarnaast onderzoekt RVO.nl de integriteit van elke nieuwe intermediair door middel van een integriteitsonderzoek.
Een intermediair mag alleen dierlijke meststoffen verhandelen, vervoeren of opslaan als hij zijn onderneming bij RVO.nl heeft geregistreerd en kan alleen geregistreerd worden na een positief resultaat uit het integriteitsonderzoek.
De NVWA houdt, in samenwerking met RVO.nl, toezicht op de naleving van de mestregelgeving, met name de fysieke handhaving – controles ter plaatse. De daarvoor benodigde toezichthoudende bevoegdheden zijn geregeld in de artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ten aanzien van strafrechtelijk gehandhaafde bepalingen van de mestregelgeving geldt dat het OM is belast met de opsporing. Bij grote fraudezaken voeren de bijzondere opsporingsambtenaren van de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA in opdracht van het OM strafrechtelijk onderzoek uit. De opsporingsbevoegdheden zijn geregeld in het Wetboek van Strafvordering en de Wet Economische Delicten. Wanneer ernstige misstanden worden geconstateerd, gaat het OM over tot het eisen van strafrechtelijke sancties.
Bij het toezien van de taken op het mestbeleid werken de NVWA en RVO.nl nauw met elkaar samen. Dat resulteert jaarlijks in het opstellen van een gezamenlijk handhavingsplan meststoffen.
260. Vindt u het effectief om zowel de NVWA als RVO een rol te laten spelen in het toezicht op het mestbeleid? Zo ja, waarom?
Antwoord
De taken en bevoegdheden van NVWA en RVO.nl.nl in het algemeen zijn verschillend en aanvullend. Beide organisaties hebben hun eigen expertise. In de beantwoording van vraag 259 heb ik deze specifieke expertise beschreven. Deze expertise komt bij elkaar in het operationele toezicht op de mestregelgeving. NVWA en RVO.nl besteden nadrukkelijk aandacht aan de onderlinge samenwerking. Dat blijkt uit het gezamenlijk opgestelde handhavingsplan 2019 en het gezamenlijk opstellen van het handhavingsplan 2020. Verder is het afgelopen jaar geïnvesteerd in het doen van gezamenlijke risicoanalyses, worden gezamenlijke nieuwe instrumenten en werkwijzen ontwikkeld in het kader van de Versterkte Handhavingsstrategie Mest en is er structureel afstemmingsoverleg op operationeel en management niveau. De samenwerking vraagt weliswaar extra inspanning van beide organisaties op het mestdomein maar daartegenover staat dat het samenkomen van verschillende expertises het geheel van toezicht en handhaving versterkt. Ook voor andere domeinen is het de algemene werkwijze dat RVO.nl en NVWA samenwerken in het kader van de uitvoering en handhaving op het gebied van regelgeving.
261. Waarom zijn exotische huisdieren vrijgesteld van de Identificatie en registratie (I&R)-plicht, terwijl het bewezen is dat een aantal van de gehouden diersoorten besmettelijke ziektes kunnen verspreiden?
Antwoord
Houders die bedrijfsmatig exotische huisdieren houden zijn niet vrijgesteld van de identificatie & Registratie (I&R)-plicht. De regels voor bedrijfsmatige activiteiten met huisdieren staan in het Besluit houders van dieren. Dit is een onderdeel van de Wet dieren. Deze regels gelden voor alle huisdieren: vogels, reptielen, amfibieën, vissen, honden, katten en overige zoogdieren zoals hamsters. De houders moeten registreren op welke locatie zij welke diercategorie houden. Daarnaast moeten zij registreren wie de beheerder is op deze locatie en deze beheerder moet een bewijs van vakbekwaamheid hebben. Deze groep houders is het meest relevant in geval van een uitbraak van een besmettelijke dierziekte, omdat daar vaak meerdere dieren gehuisvest worden en daar de meeste dierbewegingen plaats zullen vinden. Voor particuliere houders van exotische dieren wordt dit risico lager ingeschat. De administratieve lasten van een I&R-plicht voor individuele exotische huisdieren staan dan niet in verhouding tot het doel van een dergelijke plicht. Daarom geldt voor particuliere houders van exotische huisdieren geen I&R-plicht.
262. Hoeveel exotische huisdieren, die mogelijk besmettelijke ziektes kunnen overdragen, worden er momenteel in Nederland gehouden?
Antwoord
In Nederland vindt van de gezelschapsdieren alleen registratie van honden plaats (I&R hond). Van andere huisdieren worden de aantallen niet bijgehouden. Ik verwijs uw Kamer ook naar mijn antwoord op vraag 261.
263. Waarom kan de besparing op de regeling «reistijd is werktijd» niet op de beoogde manier worden behaald en wat zijn de gevolgen voor de regeling zelf en budgettair?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 253.
264. Wat zijn de verwachte gevolgen voor de bouw van nieuwe mestverwerkers (in aantallen, in relatie tot het huidige aantal) in het kader van het Klimaatakkoord en in welke regio’s voorziet u dat deze zullen komen?
Antwoord
De verwachting is dat er groei zal zijn van het aantal nieuwe mestverwerkers ten opzichte van de huidige situatie. De groei zal met name plaatsvinden in veedichte regio’s, omdat hier de meeste grondstof voor deze installaties voorhanden is. Groei zal met name doorzetten als het juridisch mogelijk wordt om kunstmest te vervangen door producten uit dierlijke mest. In de afgelopen twee jaar hebben we vooral groei gezien in de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe.
265. Hoe gaat u ervoor zorgen dat innovatieve technieken en methoden met betrekking tot brongerichte emissiereducerende maatregelen sneller erkenning krijgen en in de praktijk op grote schaal toegepast kunnen worden, en niet verzanden in bureaucratische procedures?
Antwoord
Het ministerie van IenW is verantwoordelijk voor de erkenning van innovatieve technieken en methoden met betrekking tot brongerichte emissiereducerende maatregelen. De staatsecretaris van IenW heeft recent opdracht geven voor een extern advies over verdergaande wijzigingen van het stelsel voor stalbeoordeling. De staatssecretaris zal dit advies en de voornemens voor aanpassing van het stelsel op basis daarvan voor de zomer van 2020 aan uw Kamer toezenden.
266. Welke concrete maatregelen en innovaties worden, in de subsidieregeling die wordt uitgewerkt in het kader van brongerichte maatregelen binnen het Klimaatakkoord, bedoeld met «aanpassing van bestaande stalsystemen en de ontwikkeling van nieuwe stalsystemen»?
Antwoord
Mogelijke maatregelen en innovaties gericht op «aanpassing van bestaande stalsystemen en de ontwikkeling van nieuwe stalsystemen» verschillen per diersoort. Veelal betreft het maatregelen gericht op systemen die zorgen voor een snelle afvoer van mest uit de stal (o.a. dichte vloeren, dagontmesting met spoelsystemen), opslag van mest buiten de stal en mestbehandeling, waardoor de vorming van methaan, ammoniak of geur wordt voorkomen. Verder betreft het ook diverse maatregelen gericht op het terugdringen van de emissie van fijnstof uit pluimveestallen.
267. Wordt, in de subsidieregeling die wordt uitgewerkt in het kader van brongerichte maatregelen binnen het Klimaatakkoord, rekening gehouden met de bevindingen dat boeren zich mogelijk niet houden aan de voorschriften voor luchtwassers?
Antwoord
Het uitgangspunt van de subsidieregeling betreffende brongerichte verduurzaming van stal- en managementmaatregelen is een integrale, brongerichte emissiereducerende aanpak. De brongerichte technieken in stalsystemen vormen het uitgangspunt voor de regeling, maar het toepassen van een combinatie met een end-of-pipe techniek als aanvullende optie is mogelijk om de gewenste emissiereductie te behalen. Toezicht en handhaving op het juiste gebruik van luchtwassers is een decentrale bevoegdheid.
268. Wordt er in de begroting geld gereserveerd om gesjoemel met luchtwassers tegen te gaan? Zo ja, hoeveel?
Antwoord
Toezicht en handhaving op luchtwassers is een decentrale bevoegdheid. Er is hiervoor geen geld gereserveerd op de begrotingen van de ministeries van LNV en IenW. Verbeteren van toezicht en handhaving door het decentrale bevoegde gezag is wel onderwerp van overleg van het ministerie van IenW met IPO en VNG, in het kader van de pilot landbouw die zal plaatsvinden in het kader van het Schone Lucht Akkoord. Daarnaast investeert het ministerie van IenW in het ontwikkelen van kennis over de goede werking van luchtwassers en laat daartoe onderzoek uitvoeren.
269. Op welke manier worden de middelen ingezet voor het ontwikkelen en stimuleren van innovaties en investeringen in emissiearme stalsystemen?
Antwoord
De genoemde middelen worden ingezet voor een subsidieregeling brongerichte verduurzaming van stal- en managementmaatregelen. Deze regeling ziet op innovatiesubsidies voor stallen en stalsystemen waarbij emissies brongericht worden aangepakt en subsidies voor first movers, die de nieuwe emissiereducerende technieken in bestaande of nieuwe stallen daadwerkelijk toepassen. Ook biedt de subsidieregeling mogelijkheden om innovatieve emissiereducerende managementmaatregelen te ontwikkelen gericht op voer- of mestmaatregelen.
270. Hoeveel extra fte's komen er bij de NVWA ter versterking van het toezicht en handhaving op het gebied van dierenwelzijn?
Antwoord
In 2019 zijn vanuit de enveloppemiddelen aanvullende middelen beschikbaar gekomen voor dierenwelzijn. Ook in 2020 zijn er enveloppemiddelen beschikbaar voor dierenwelzijn. In het jaarplan wordt op basis van prioritering de beschikbare capaciteit gealloceerd. De exacte omvang en invulling daarvan zal worden vastgesteld in het NVWA-jaarplan 2020, dat eind van het jaar aan uw Kamer zal worden aangeboden.
271. Hoeveel ondernemers kloppen bij het ministerie van LNV aan voor hulp en/of subsidie bij hun innovatieve stalsysteem en wat doet het kabinet, naast de subsidieregeling, om innovatieve stalsystemen te ondersteunen en de barrières die worden ervaren weg te nemen?
Antwoord
Op verschillende manieren kunnen ondernemers bij het ministerie van LNV terecht voor hulp en of subsidie bij hun innovatieve stalsysteem. Zo kunnen ondernemers, als ze voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV), in aanmerking komen voor milieu investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu investeringen (Vamil). In 2018 steeg het aantal MDV stallen met 273 naar 5.502.
Zoals aangekondigd wordt er ook gewerkt aan een subsidieregeling voor brongerichte emissiebeperking in stallen (innovatie- en investeringsregeling). Deze regeling moet nog worden getoetst door de Europese Commissie. Het is nu nog niet aan te geven hoeveel ondernemers we daarmee kunne helpen. De inzet is om de regeling zo goed als mogelijk aan te laten sluiten bij de behoeften. Daarnaast werkt het ministerie van LNV aan een regeling waarmee ondernemers de technische en economische haalbaarheid kunnen onderzoeken van klimaatvriendelijkere en duurzamere dierlijke producten.
Naast deze (fiscale) regelingen helpt het ministerie van LNV ook op anderen manieren ondernemers om hun innovatieve stalsystemen of andere innovaties in de veehouderij mogelijk te maken. Zo is er een loket «doe mee met de omslag naar kringlooplandbouw» waar sinds eind januari (opening) 160 vragen gesteld zijn die beantwoord konden worden. Ook zijn er subsidiemiddelen beschikbaar voor innovaties en kennisontwikkeling (PPS) projecten via de Topsector AgriFood. En zijn er de financieringsfaciliteiten als de Borgstelling MKB Landbouwkrediet.
Zoals aangegeven in het Realisatieplan LNV-Visie (d.d. 17 juni 2019) en de brief Duurzame Veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 218) wil het ministerie van LNV drempels die de omslag naar kringlooplandbouw bemoeilijken weghalen. Op verschillende manieren wordt daarom ruimte gegeven om te innoveren en experimenteren. Binnen de Greendeals zijn hier eerder met specifieke ondernemers afspraken over gemaakt. Binnen de Regiodeals is volop ruimte om te innoveren en experimenteren. Daarnaast zijn er experimenteergebieden benoemd in het Realisatieplan LNV-Visie waarin de ruimte gegeven om te experimenteren.
In de brief Duurzame Veehouderij heb ik aangegeven op welke manier het ministerie van LNV de condities voor het verduurzamen van de veehouderij wil optimaliseren. Het gaat hierbij om het stimuleren van de markt voor duurzame producten, het vergroten van de financiële slagkracht van de verduurzamende boer, het coherenter maken van de regelgeving en het vergroten en breder verspreiden van kennis over verduurzaming.
272. Hoe verhouden de bedragen voor het tegengaan van voedselverspilling zich tot de bedragen uitgegeven aan efficiënter maken van reststromen en biomassa?
Antwoord
Via de klimaatenveloppe is in 2020 € 2 miljoen extra beschikbaar gesteld voor voedselverspilling/biomassa/reststromen. Daarvan wordt € 1 miljoen besteed aan het terugdringen van voedselverspilling en € 1 miljoen aan reststromen. Het efficiënter maken van gebruik van biomassa en reststromen betreft in eerste instantie het helpen van ondernemers bij het vinden van oplossingen voor knelpunten die zij ervaren bij het gebruik van reststromen in de kringlooplandbouw. Dit gebeurt in principe door de beleidsmedewerkers die vanuit hun dossier met reststromen te maken hebben. Er is 1 fte beschikbaar voor algemene ondersteuning.
De activiteiten op het gebied van voedselverspilling gaan verder en betreffen een samenhangende nationale agenda met o.a. een voucherregeling voor bedrijven en publiekscampagnes. Voor de uitvoering van de nationale agenda tegen voedselverspilling is € 7 miljoen beschikbaar gesteld in de periode 2018 – 2021. In 2020 is € 1,5 miljoen hieruit beschikbaar. Het budget uit de klimaatenvelop komt hier bovenop.
273. Waar wordt het geld voor voedselverspilling precies aan uitgegeven?
Antwoord
Via de klimaatenveloppe is in 2020 € 2 miljoen extra beschikbaar gesteld voor voedselverspilling/biomassa/reststromen. Daarvan wordt € 1 miljoen. besteed aan het terugdringen van voedselverspilling en € 1 miljoen aan reststromen.
Het budget van € 1 miljoen voor het terugdringen van voedselverspilling wordt besteed aan (1) het vergroten van het bereik en de impact van de campagnes richting consumenten en bedrijven, waaronder (2) een gedragsstrategie met interventies en een publiekscampagne met een duidelijke uitleg van houdbaarheidsdata en aan (3) een gerichte aanpak voor de horeca.
Voor voedselverspilling is los van de klimaatenveloppe een bedrag van € 1,5 miljoen beschikbaar voor 2020, zie mijn antwoord op vraag 231.
274. Kunt u aangeven welke acties worden ondernomen om met een programma te komen voor bodemkoolstof?
Antwoord
Zoals aangegeven in de brief Bodemstrategie d.d. 23 mei 2018 (Kamerstuk 30 015, nr. 54) vormt de bodemstrategie de basis voor het realiseren van de kringlooplandbouw. Het streefdoel is dat in 2030 alle landbouwbodems duurzaam worden beheerd. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 25 april 2019 (Kamerstuk 30 015, nr. 58) is aangegeven dat uitwerking gegeven wordt aan het nationaal programma landbouwbodems via een viertal sporen.
Binnen het spoor van kennisontwikkeling en -verspreiding van dit programma wordt nu gewerkt aan onder andere de bijdrage aan de klimaatopgave door te sturen op meer vastlegging van bodemkoolstof in landbouwbodems. In samenwerking met diverse partijen zijn een aantal acties in gang gezet, 1) het vaststellen van een gestandaardiseerde meetset voor bodemkwaliteit (zie ook vragen 66 tot en met 69), 2) het uitvoeren van een nulmeting van de kwaliteit Nederlandse landbouwbodems inclusief koolstofvoorraad en 3) het uitvoeren van praktijkpilots om maatregelen voor vastlegging van bodemkoolstof te valideren.
275. Hoeveel kost het (gemiddeld) om een hectare bos te planten?
Antwoord
Nieuw bos aanplanten kost gemiddeld rond de € 25.000 per hectare (exclusief grondverwerving). Naast bosaanplant zijn er kosten voor het beheer en soms voor de aanleg van infrastructuur en het aanpassen van de waterhuishouding. Als bos opnieuw moet worden aangeplant als gevolg van bijvoorbeeld storm, ziekte of plagen of in het kader van verjongingskap, en dit niet lukt door natuurlijke regeneratie, kost het ongeveer € 10.000 per hectare om bos aan te planten.
276. Waar wordt de € 6 miljoen voor bomen, bos en natuur precies aan uitgegeven en hoe is dit uitgesplitst?
Antwoord
Het geld wordt besteed aan de volgende onderwerpen:
a) Aanpak ontbossing Natura 2000/inrichting compensatiepool: € 1,5 miljoen
b) Inrichting rijksgronden (waaronder langs infrawerken): € 1,5 miljoen
c) Herstel landschapselementen/agroforestry, subsidieregeling voor agrariërs die bos planten op hun gronden: € 1,5 miljoen
d) Onderzoekpilots bos en natuur: € 1,5 miljoen
277. Welke organisaties kunnen aanspraak maken en beroep doen op het budget beschikbaar voor het ondersteunen van Nationale Parken?
Antwoord
Nationale parken, en parken in oprichting, kunnen een beroep doen op de extra gelden beschikbaar in de periode 2020–2022.
278. Kunt u toelichten wat natuur-, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten inhouden bij uw beleid gericht op Nationale Parken en hoe u deze waarden weegt bij het toekennen van deze middelen?
Antwoord
Bij de beoordeling van een aanvraag tot nationaal park richt de beoordeling zich o.a. op deze waarden. Ook de standaard richt zich op deze waarden. Bij de toekenning van de extra middelen is het uitgangspunt dat deze worden gebruikt voor de ondersteuning van parken die werken aan de ambities van de standaard. De standaard bevat uitspraken over natuurkernen, natuur-, cultuur en landschappelijke waarden.
279. Hoe worden de extra gelden van € 2 miljoen over 2020 voor het versterken van de Nationale Parken verdeeld?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 254.
280. Op basis van welke criteria wordt het budget van € 6 miljoen dat beschikbaar is gesteld om de kwaliteit van de Nationale Parken te verhogen verdeeld over de Nationale Parken?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 254.
281. In hoeverre draagt «educatie van bezoekers en toeristen» bij aan de cultuurhistorische waarde van een nationaal park?
Antwoord
Educatie in nationale parken draagt bij aan de binding van mensen met natuur.
Bezoekers leren zo de waarde van natuur en cultuurhistorie te herkennen en te begrijpen. Deze kennis vergroot het draagvlak voor natuur, bijvoorbeeld door als groene vrijwilliger aan de slag te gaan, of door te doneren voor behoud en herstel van het park.
282. Waar was het geld voor het Natuuroffensief bedoeld en waarom is het niet uitgegeven?
Antwoord
In 2001 heeft het toenmalige kabinet op basis van een kostenraming middelen beschikbaar gesteld voor het versneld realiseren van een aantal groene projecten. Van deze gelden is een bedrag van € 1,5 miljoen beschikbaar, omdat het niet noodzakelijk was om alle middelen in te zetten voor het realiseren van deze projecten.
283. Kunt u in het onderdeel van de niet-juridisch verplichte uitgaven op natuur, biodiversiteit en gebiedsgericht werken aangeven welke nieuwe projecten er op het gebied van internationale samenwerking in 2020 bijkomen?
Antwoord
Op dit moment zijn er nog geen projecten bekend die er in 2020 op het gebied van internationale samenwerking bij komen. Samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken zal ik bezien hoe ik verdere internationale activiteiten op het terrein van biodiversiteit kan starten. Ik zal dit doen als onderdeel van de Nederlandse inzet voor de internationale afspraken die eind 2020 gemaakt moeten worden in het kader van de Convention on Biological Diversity (CBD), waarover ik uw Kamer op zeer korte termijn mede namens de minister van Buitenlandse Zaken zal informeren.
284. Vanuit welke landen heeft Nederland welke hoeveelheden soja geïmporteerd in 2018?
Antwoord
In 2018 importeerde Nederland 4,2 miljoen ton sojabonen. De bonen komen voornamelijk uit de VS (72% van het totaal) en Brazilië (24% van het totaal). Van de resterende 4% komt de helft uit de Oekraïne (Eurostat, 2019). In 2018 importeerde Nederland 2,6 miljoen ton sojameel. 79% daarvan kwam uit Brazilië, 12% uit Argentinië, 4% uit China, 3% Paraquay en 2% uit een grotere groep overige landen.
285. Hoeveel soja heeft Nederland in 2018 geïmporteerd voor eigen gebruik en welk aandeel daarvan was bestemd voor veevoer?
Antwoord
Wanneer onder «eigen gebruik» ook wordt verstaan het crushen van bonen tot meel en olie in Nederland, dan is in 2018 volgens de MVO ketenorganisatie van oliën en vetten 3,3 miljoen ton sojabonen gebruikt voor eigen gebruik. Er mag worden uitgegaan dat vrijwel alle sojameel wordt toegepast in veevoer, hetzij in Nederland of verderop in de keten. De Nederlandse diervoederindustrie heeft in 2018 1,74 miljoen ton sojameel gebruikt voor de verrijking van veevoer (www.nevedi.nl); een belangrijk deel van dit veevoer wordt ook weer geëxporteerd.
286. Van welk aandeel van de geïmporteerde soja voor eigen gebruik kan worden gegarandeerd dat er geen ontbossing voor heeft plaats gevonden en kunt u dit opsplitsen naar gebied?
Antwoord
In 2018 kwam 72% van de geïmporteerde sojabonen uit de VS. Deze soja is zonder ontbossing geproduceerd.
De soja (sojameel) die door de Nederlandse diervoederindustrie wordt verwerkt in veevoer is vrijwel geheel afgedekt met certificaten die zijn getoetst aan de Soy Sourcing Guidelines (SSG) van de Europese Feed Manufactoring Federation. Er zijn inmiddels 18 schema’s getoetst aan deze SSG, 8 daarvan garanderen een ontbossingsvrije productie, 10 daarvan garanderen minimaal legaal maar sluiten legale ontbossing niet uit.
Eén van deze SSG standaarden is de certificering volgens de Round Table Responsible Soy, RTRS. Het aandeel soja dat via veevoer in vlees, eieren en melkproducten bij de Nederlandse consument terecht komt, is voor 100% afgedekt met duurzaamheidscertificaten RTRS. RTRS garandeert dat de productie van de soja duurzaam is geweest en zonder ontbossing.
Het aandeel soja dat in Nederland wordt verwerkt tot sojameel en in veevoer wordt gebruikt en als veevoer of via eieren en vlees wordt geëxporteerd is sinds 2015 afgedekt door SSG-certificaten die garanderen dat de soja minimaal legaal is geproduceerd. Een deel is RTRS.
Het grootste deel van de soja dat via Rotterdam en Amsterdam Europa binnenkomt gaat als meel of bonen door naar andere Europese bestemmingen. Van deze soja is niet bekend of aan een SSG standaard is voldaan, en aan welke, maar een deel is Pro Terra, een andere duurzaamheidsstandaard die productie zonder ontbossing garandeert, en een deel is RTRS. De wereldwijde vraag naar RTRS gecertificeerde soja is zeer beperkt. Van de wereldwijde productie soja was in 2018 slechts 1,28% RTRS gecertificeerd, terwijl 60% van deze RTRS-certificaten werden gekocht door de Nederlandse diervoederindustrie.
287. Kan van de geïmporteerde soja voor eigen gebruik in 2018 worden uitgesplitst welke verschillende type certificeringen van toepassing zijn en met welk aandeel?
Antwoord
Voor de geïmporteerde soja is geen uitsplitsing naar alle 18 SSG standaarden beschikbaar. Wel is bekend hoeveel Pro-terra gecertificeerde soja (duurzaam en zonder ontbossing) wordt geïmporteerd. In 2018 was dat 1,2 miljoen ton. Of en hoe deze Pro-terra gecertificeerde soja in Nederland is toegepast is niet bekend. Duitsland is een belangrijke exportbestemming voor Pro-terra-soja. Ook is bekend hoeveel RTRS gecertificeerde soja wordt geïmporteerd en is bekend hoeveel RTRS-certificaten door de Nederlandse diervoederindustrie werden gekocht. Het aandeel soja dat via veevoer in vlees, eieren en melkproducten bij de Nederlandse consument terecht komt is voor 100% afgedekt met deze duurzaamheidscertificaten RTRS. Bovendien is een deel van de soja dat via veevoer in vlees, zuivel en eieren terecht komt voor de export afgedekt met RTRS-certificaten. In 2017 was dat een geschatte 22%. RTRS garandeert dat de productie van de soja duurzaam is geweest en zonder ontbossing.
288. Heeft Nederland een concrete ambitie om de import van soja te verminderen? Zo ja, welke doelstellingen zijn hiervoor geformuleerd?
Antwoord
De Nederlandse inzet richt zich op de verduurzaming van de wijze waarop soja wordt geproduceerd, inclusief de milieuproblematiek, de verbetering van arbeidsomstandigheden en naleving van mensenrechten. In dit beleid stimuleert Nederland de private sector om duurzaam geproduceerde grondstoffen in te kopen en de marktvraag naar gecertificeerd duurzame en ontbossingsvrije producten binnen de Europese Unie en daarbuiten te vergroten. Volgend op het eiwitrapport van de Europese Commissie4 wordt een nationale eiwitstrategie uitgewerkt om de productie van plantaardige eiwitten en de benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten. In deze nationale eiwitstrategie wordt ook de rol van soja in veevoer nader geconcretiseerd. De inzet van het kabinet is daarbij gericht op het verkleinen van nutriëntenkringlopen in de veevoeding en deze op het laagst mogelijke niveau te sluiten. Zoals aangekondigd in het Realisatieplan van de LNV-Visie is het de bedoeling dat de nationale eiwitstrategie in 2020 zal worden gepresenteerd.
289. Op welke manier stimuleert u de kennisontwikkeling en -doorwerking van innovatie en nieuwe technologieën?
Antwoord
Wat betreft kennisontwikkeling voor nieuwe technologieën zijn de nieuwe missiegerichte KIA’s belangrijk. Deze stel ik samen met onder andere de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen op. Op grond van de KIA LWV werken bedrijven en kennisinstellingen samen aan die kennis- en technologieontwikkeling die nodig is voor het realiseren van de missies die binnen deze agenda zijn geformuleerd, op onder meer kringlooplandbouw en klimaat. Daarnaast is er reeds samenwerking met de topsector High Tech Systems and Materials (en ICT) op een gezamenlijke agenda «High tech to feed the world», waarin agri en tech worden samengebracht. Deze samenwerking zal met de nieuwe kennis- en innovatieagenda Sleuteltechnologieën worden voortgezet. Ook daarbij gaat het om de inzet van nieuwe technologieën en innovaties om kringlooplandbouw te ondersteunen.
In de brief «Maatregelen Innovatie op het boerenerf» van 19 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 98) heb ik aangegeven welke maatregelen ik wil nemen om te zorgen dat wetenschappelijke en ervaringskennis naar de praktijk doorstroomt en wordt uitgewisseld. Ik kondig daarin onder meer aan de vernieuwing van het GKN, het ondersteunen van ondernemers door onafhankelijke bedrijfscoaches, het versterken van onderwijs, trainingen en masterclasses en leren door experimenten.
Verder ondersteun ik het project de NPPL waarin experts van WR telers begeleiden bij het implementeren en integreren van voor kringlooplandbouw relevante precisietechnieken. Op grond van ervaringen met de NPPL kom ik met een Nationale Agenda Precisielandbouw waarin diverse acties zullen staan die nodig zijn om deze vorm van landbouw verder in de praktijk te verspreiden.
290. Kunt u inzichtelijk maken hoe de indicator voedselverspilling gerelateerd is aan de inzet van beleid?
Antwoord
Uit de recente Monitor voedselverspilling update 2009–2017 blijkt dat in 2017 de voedselverspilling per hoofd van de bevolking 106 tot 147 kilogram bedraagt, wat gelijk staat aan minimaal 1.814 kiloton tot maximaal 2.509 kiloton voor heel Nederland. In totaal voor Nederland is dat 2 miljoen ton per jaar.
Om de doelstelling 50% minder voedselverspilling in 2030 te realiseren moet er, op basis van de cijfers uit de Monitor Voedselverspilling, in 2030 tussen 450 en 900 miljoen kg aan grondstoffen binnen de voedselketen worden behouden. Dus grofweg van 2 miljoen ton naar 1 miljoen ton per jaar.
Per ketenschakel is in beeld gebracht waar de meeste reductiepotentieel zit en impact is te behalen. Op basis hiervan worden concrete prioriteiten gesteld die de beleidsinzet en maatregelen bepalen voor de komende jaren. Via de monitor krijgen we zicht op het daadwerkelijke effect van de maatregelen.
291. Hoeveel procent van de in Nederland geproduceerde dierlijke producten wordt geëxporteerd naar het buitenland uitgesplitst naar product?
Antwoord
Er is geen volledig beeld van het totale aantal van de in Nederland geproduceerde dierlijke producten. Dierlijke producten worden namelijk in veel producten verwerkt zoals in voedsel maar ook in textiel en vele andere voorwerpen. Ook worden delen van dieren gebruikt als grondstof voor de procesindustrie en de farmaceutische industrie.
Om een idee te krijgen van de exportafhankelijkheid van de verschillende agrarische sectoren, berekent WEcR per sector het percentage van de toegevoegde waarde op basis van binnenlandse grondstoffen dat wordt geëxporteerd (2016). Voor de deelsector legpluimveehouderij, bijvoorbeeld, geldt dat 74% van de totale toegevoegde waarde van die sector het gevolg is van export.
– Bloembollenteelt | 91% |
– Boomkwekerij | 90% |
– Fruitteelt | 75% |
– Glastuinbouw | 83% |
– Vollegrondsgroenteteelt | 83% |
– Melkveehouderij | 71% |
– Legpluimveehouderij | 74% |
– Vleespluimveehouderij | 83% |
– Varkenshouderij | 67% |
– Vleeskalverenhouderij | 76% |
– Totaal agrocomplex | 76% |
292. Kunt u inzichtelijk maken hoe de indicator voedselverspilling gerelateerd is aan de inzet van beleid?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 290.
293. Wat is de definitie van «duurzame investeringen»?
Antwoord
De duurzame investeringen in de Rijksbegroting worden afgeleid van subsidiabele investeringen en fiscale regelingen door de primaire sector. Het gaat hierbij om MIA/Vamil, Energie Investeringsaftrek (EIA), Groen Beleggen, Subsidie Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG) en Marktintroductie energie-innovaties (MEI). De totale investeringen zijn exclusief investeringen in grond, immateriële activa (productierechten), woningen en plantopstanden.
294. Wat verklaart het verschil tussen 2014 (28%) en de raming 2020 (15%) in de verhouding duurzame/totale investeringen?
Antwoord
De verwachting is dat het percentage duurzame investeringen in 2020 zal uitkomen op ongeveer 15%. Dit percentage is fors lager dan de vermelde streefwaarde van 30% in de Rijksbegroting 2019 en het definitieve percentage voor 2017 van 25%. Dit is voor een belangrijk deel door ontwikkelingen in de glastuinbouw.
In de glastuinbouw zullen naar verwachting de duurzame investeringen met name in Groen label kassen in 2019 niet toenemen. Uit cijfers van RVO.nl over investeringen in duurzame landbouw via MIA/Vamil over 2018 blijkt dat door de aangescherpte voorwaarden van CO2-emissie het gemelde investeringsbedrag in duurzame kassen een factor 5 zijn gedaald ten opzichte van 2017. Voor 2019 wordt een lagere hoeveelheid te bouwen nieuwe kassen verwacht. Daarnaast financieren door enkele goede jaren in de glastuinbouw de goed lopende bedrijven steeds vaker zelf investeringen zonder gebruik te maken van stimulerende duurzame regelingen. Deze trend zal naar verwachting doorzetten vandaar de raming van 15% verhouding duurzame/totale investeringen.
295. Hoeveel budget is gereserveerd voor het behalen van de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid 2020?
Antwoord
Voor het behalen van de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid 2020 – duurzame visserij – worden in 2020 middelen ingezet vanuit de in het regeerakkoord toegezegde nationale innovatiemiddelen (€ 5 miljoen), vanuit het EFMZV (€ 5,769 miljoen cofinanciering) en als opdrachten (€ 0,705 miljoen).
296. Wat heeft Nederland het afgelopen jaar gedaan om de doelen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid 2020 te halen?
Antwoord
Een hoofddoelstelling van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een duurzame bevissing van de bestanden. Nederland steunt deze lijn volledig. De vangstmogelijkheden worden jaarlijks vastgesteld door de Raad. Nederland heeft afgelopen jaar, evenals in de jaren daarvoor, de lijn gehanteerd dat de vangstmogelijkheden worden vastgesteld binnen de kaders van het geldende Meerjarenbeheerplan, gebaseerd op de MDO-benadering (Maximaal Duurzame Opbrengst). Hiermee wordt bereikt dat de bestanden duurzaam in stand kunnen blijven. Ook in de Landbouw- en Visserijraad van december, waarin de vangstmogelijkheden voor volgend jaar worden vastgesteld, zal Nederland deze lijn vasthouden.
Een andere belangrijke doelstelling is de geleidelijke beperking van de teruggooi van bijvoorbeeld ondermaatse of anderszins ongewenste bijvangst. Nederland heeft zich hiervoor actief ingezet. Zo heeft Nederland veel onderzoek tot uitvoering gebracht om maatregelen voor selectiever vissen en betere overleving van ongewenste vangt te ontwikkelen. Een belangrijk project is de pilot Fully Documented Fisheries (FDF) in de visserij op tong en schol, maar ook voor tarbot en roggen is onderzoek in uitvoering.
297. Bent u voornemens om geur-grenswaardes te stellen, waar een veehouder zich permanent aan moet houden, om stankoverlast voor omwonenden te voorkomen?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vraag wil ik uw Kamer verwijzen naar twee brieven van de staatssecretaris van IenW die een beleidsreactie bevatten op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij (Kamerstuk 29 383, nrs. 319 en 333). Daarin stelt de staatssecretaris van IenW dat om een systeem met emissiegrenswaarden, zoals de Commissie Geurhinder Veehouderij voorstelt, goed te kunnen laten functioneren, het adequaat vaststellen van de feitelijke geuremissie onontbeerlijk is. Hiervoor is eerst een nieuwe manier van het meten van geur nodig. De staatssecretaris van IenW laat daartoe nu onderzoek uitvoeren.
298. Kunt u inzichtelijk maken welke doelstellingen worden nagestreefd voor wat betreft de duurzame veehouderij? Welke reducties beoogt u op welke termijn?
Antwoord
In mijn brief van 4 september jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik aangegeven welke doelen ik nastreef voor een duurzame veehouderij, als onderdeel van mijn visie op kringlooplandbouw, en wat mijn aanpak is. Ik benader de verschillende opgaven, zoals het sluiten van de mest-veevoerkringloop, het herstel van biodiversiteit, het reduceren van emissies en eisen op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, op een integrale manier, samen met de relevante partijen. Daarin komen ook de doelen uit bestaande afspraken (zoals uit het Klimaatakkoord: 1,2–2,7 Mton CO2-eq reductie door de veehouderij) samen. Met sectoren hebben ik concrete afspraken gemaakt voor verduurzaming in de komende jaren. Referenties naar die afspraken vindt uw Kamer ook in mijn brief van 4 september jl. Zo wil de varkenssector integraal duurzame stallen ontwikkelen met een reductie van ammoniak tot 85%, broeikasgassen tot 90%, geur tot 70% en fijnstof tot 50% in 2030. De pluimveesector zet in op een halvering van de uitstoot van fijnstof binnen tien jaar. Voor de omslag naar duurzame veehouderij is het belangrijk dat de condities goed zijn (zoals voldoende vraag naar duurzame producten, financiering voor verduurzaming, coherente regelgeving en kennis).
299. Is er binnen het GKN ook ruimte om, bijvoorbeeld in een meerjarige pilot, behalve bedrijfsadviseurs, boeren en tuinders aan te sluiten bij de «kracht van groene vrijwilligers», met de tellers, vertellers, herstellers en hun organisaties?
Antwoord
De primaire doelgroepen van GKN zijn ondernemers (m.n. boeren, tuinders en vissers maar ook erfbetreders en bedrijfsadviseurs), studenten, docenten en beleidsmakers. Groene vrijwilligers kunnen een belangrijke aanvullende doelgroep vormen. Met de partijen van het manifest «de kracht van de groene vrijwilliger» zal worden verkend in hoeverre er belangstelling is voor het kennisplatform.
300. Is er binnen de post kennisontwikkeling en innovatie (€ 106 miljoen) ook ruimte voor verdere uitbreiding van monitoring van biodiversiteit op het platteland, voor oorzaak/gevolg-studies naar insectensterfte en klimaatverandering en voor ingreep/effect-onderzoek naar biodiversiteitsherstelprojecten?
Antwoord
Binnen de post kennisontwikkeling en innovatie is er ruimte voor monitoring van biodiversiteit (op het platteland). Hiervoor is in 2019 succesvol een projectvoorstel bij de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in het kader van de Nationale Wetenschap Agenda (NWA) gehonoreerd: het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Hiervoor stelt het ministerie van LNV in totaal € 2,5 miljoen beschikbaar. In nauw overleg met het Deltaplan Biodiversiteitsherstel zal dit project, worden vormgegeven.
In 2020 zijn eveneens via het kennisnetwerk OBN specifiek middelen beschikbaar voor monitoring en onderzoek naar insectensterfte.
301. Hoe wordt kennisontwikkeling en innovatie (post «Opdrachten») besteed?
Antwoord
Het budget voor kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie onder de post «Opdrachten» wordt verdeeld over twee beleidsdossiers. Het eerste dossier is voedselbeleid waarbij € 23,9 miljoen wordt ingezet op twee sporen. Via het eerste spoor draagt het ministerie van LNV bij aan programma’s als Jong Leren Eten, Duurzaam Door, Nationaal Actieplan Groente en Fruit. Tevens is budget beschikbaar voor het Voedingscentrum Nederland en de stichting Samen tegen Voedselverspilling. Deze hebben allemaal onder meer tot doel de consument en de jeugd mogelijkheden aan te reiken om voedselverspilling te voorkomen en om duurzame en gezonde voedselkeuzes. Het tweede spoor omvat de financiering van meerjarige onderzoek- en innovatieprogramma’s die een duurzamere productie en consumptie tot resultaat hebben. Voorbeelden zijn grootschalige zeewierteelt, groene gewasbescherming en de Nationale Proeftuin Precisielandbouw, maar ook vouchers voor kennisuitwisseling in het kader van innovatie op het boerenerf.
Het tweede beleidsdossier is algemene kennis en innovatie waarbij € 10,9 miljoen wordt ingezet voor onder meer internationale samenwerking in de European Research Area (ERA-netwerken), meerjarige programmering van RIVM en programmering PBL. Daarnaast worden innovatieprojecten gefinancierd zoals verbinding landbouw-natuur, deltaplan biodiversiteitsherstel en waardering van voedsel.
In de toelichting van dit instrument worden de doelen en uitgaven van beide beleidsdossiers nader gespecificeerd.
302. Is de opdracht kennisontwikkeling en innovatie voornamelijk voor Wageningen University and Research (WUR) of zijn er open inschrijvingen, welke criteria worden er meegegeven en ligt de nadruk op productie of transitie?
Antwoord
Het budget voor de opdrachten kennisontwikkeling en innovatie bestaat in 2020 voor € 9,9 miljoen aan opdrachten bij WR en voor € 24,9 miljoen aan opdrachten bij andere kennisinstellingen en aanbieders zoals het RIVM, NWO, het Voedingscentrum, het programma DuurzaamDoor en het PBL.
De aard van deze opdrachten richt zich voornamelijk op kennis- en innovatieprogramma’s gericht op het verduurzamen van het voedselsysteem (in het bijzonder ook op het tegengaan van voedselverspilling). Centraal hierbij staan transitie-opgaven gericht op voedselproductie en voedselconsumptie.
303. Kunt u een overzicht geven van alle middelen die ingezet worden voor de sociaal-economische positie van boeren, gecombineerd met een overzicht van de bijbehorende beleidsdoelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die wordt nagestreefd?
Antwoord
In 2020 wordt € 17,4 miljoen (inclusief Europese GLB-middelen) ingezet voor en premie-subsidie Brede weersverzekering. De doelstelling van deze subsidie is om telers van veldgewassen in staat stellen een verzekering af te sluiten tegen extreme weerschade die de continuïteit van het bedrijf in gevaar kan brengen.
In 2019 is een start gemaakt met het inrichten van de agro-nutrimonitor bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM), die in 2020 volledig operationeel wordt. Dit is één van de maatregelen ter versterking van de positie van de boer in de keten volgend uit het regeerakkoord. De agro-nutrimonitor dient er enerzijds voor de transparantie in de keten te verbeteren en daarmee de dialoog tussen ketenpartijen over dit onderwerp te voeden. Anderzijds wordt de problematiek omtrent «redelijke vergoedingen» inzichtelijk gemaakt en biedt de monitor de overheid aanknopingspunten om eventueel gericht beleid te voeren. De middelen hiervoor zijn overgeheveld naar het apparaatsartikel van de begroting van het ministerie van EZK, waaruit de ACM bekostigd wordt. Voor 2020 is dat € 996.000.
304. Kunt u een overzicht geven van alle middelen die ingezet worden voor duurzame veehouderij, gecombineerd met een overzicht van de bijbehorende beleidsdoelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die wordt nagestreefd?
Antwoord
De verduurzaming van de veehouderij omvat een breed palet aan opgaven, zoals het sluiten van de mest-veevoerkringloop, het herstel van biodiversiteit, het reduceren van emissies en eisen op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid. Daarbij is het belangrijk dat de condities goed zijn (zoals voldoende vraag naar duurzame producten, financiering voor verduurzaming, coherente regelgeving en kennis). Zie ook mijn brief van 4 september jl. De begroting van het ministerie van LNV bevat veel posten die hieraan bijdragen:
Op pagina 34 zijn de middelen weergegeven die direct worden ingezet voor verduurzaming van de veehouderij. In 2020 is dat ruim € 171 miljoen voor subsidies en bijna 18 miljoen voor opdrachten. De bijbehorende beleidsdoelstelling en verwachte resultaten zijn toegelicht op respectievelijk pagina 36 en pagina 39. De subsidies worden verstrekt voor sanering van de varkenshouderij en innovatie- en investeringsregelingen voor de ontwikkeling en uitrol van integrale, brongerichte, emissiereducerende maatregelen. De opdrachten zijn onder andere voor kennisontwikkeling en gebiedsgerichte pilots en demo’s. Daarnaast is op pagina 16 weergegeven welke middelen naar aanleiding van het Klimaatakkoord op een later moment worden toegevoegd aan de begroting. De € 112 miljoen komt direct of indirect ook ten goede aan de beweging naar duurzame veehouderij.
305. Kunt u een overzicht geven van alle middelen die ingezet worden voor glastuinbouw en weerbare planten en teeltsystemen, gecombineerd met een overzicht van de bijbehorende beleidsdoelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die wordt nagestreefd?
Antwoord
In de nu voorliggende begroting staat op pagina 34 de post Glastuinbouw en weerbare planten en teeltsystemen. Hier zijn met name middelen ondergebracht die worden ingezet voor de energietransitie, nodig om in de glastuinbouw de extra CO2-reductietaakstelling conform klimaatakkoord en de LNV-visie te realiseren en toe te werken naar een klimaatneutrale duurzame productie, waarbij een integrale aanpak centraal staat. Daarvoor wordt geïnvesteerd in het programma Kas als Energiebron. De uitsplitsing kunt u in de toelichting van deze begrotingspost op pagina 37 en 39 vinden.
Het innovatie – en uitvoeringsprogramma Kas als Energiebron richt zich op CO2-reductie door het ontwikkelen en toepassen van energiebesparing en duurzame energie (inclusief restwarmte) en inzet op CO2-voorziening voor de gewasgroei. Het programma bestaat uit onderzoek, proof of principle-projecten, demonstraties, gedragsbeïnvloeding, kennisuitwisseling, communicatie en de subsidieregelingen Marktintroductie energie-innovaties en Energie-efficiëntie glastuinbouw. Deze zijn bedoeld voor glastuinbouwers of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwers die investeren in de marktintroductie van een innovatief duurzaam energiesysteem en een beperkt aantal energiebesparingsinvesteringen. Uit de tussenevaluatie (Kamerstuk 32 627, nr. 27) blijkt dat de CO2-emissiereductie, voortgang bij de ambities, de kennis- en techniekontwikkeling en de kennisuitwisseling verlopen volgens plan. Een review van prof. dr. Hekkert (Universiteit van Utrecht) bevestigt dat het programma Kas als Energiebron op een waardevolle en consistente wijze de energietransitie bevordert. In 2020 wordt het programma opnieuw geëvalueerd.
Overigens zijn er meer programma’s relevant voor de glastuinbouw en weerbare teeltsystemen die niet onder deze begrotingspost vallen, zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 61. Binnen de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen wordt onderzoek gedaan naar weerbare teeltsystemen en zijn er klimaatinvesteringen vanuit het ministerie van EZK (SDE++) die tevens relevant zijn voor de glastuinbouw, zoals investeringen in geothermie en warmtenetten.
306. Kunt u een overzicht geven van alle middelen die ingezet worden voor duurzame visserij, gecombineerd met een overzicht van de bijbehorende beleidsdoelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die wordt nagestreefd?
Antwoord
Voor de middelen die worden ingezet voor duurzame visserij verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 295. Voor de beleidsdoelstellingen van de nationale innovatiemiddelen verwijs ik uw Kamer naar mijn brief van 19 februari 2019 (Kamerstuk 32 201, nr. 94) en die van het EFMZV verwijs ik naar het Operationeel Programma van het EFMZV (Kamerstuk 32 201, nr. 77). De doelmatigheid van deze middelen wordt nagestreefd door het besteden ervan zo eenvoudig mogelijk te doen. Vanzelfsprekend gebeurt dit binnen de geldende Europese en nationale wet- en regelgeving. Om de doeltreffendheid van de instrumenten te borgen zijn deze vormgegeven in afstemming met de sector en de wetenschap.
307. Kunt u een overzicht geven van alle middelen die ingezet worden voor mestbeleid, gecombineerd met een overzicht van de bijbehorende beleidsdoelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die wordt nagestreefd?
Antwoord
Het mestbeleid is beschreven in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 250), inclusief de beleidsdoelstelling en de wegingen ten aanzien van doeltreffendheid en doelmatigheid. De middelen die worden ingezet op het mestbeleid zijn hierop terug te voeren en betreffen voor een belangrijk deel de administratieve en fysieke controle en handhaving van de regelgeving ten aanzien van gebruik van meststoffen (gebruiksnormen en -voorschriften), productiebeperkende maatregelen en regelgeving ten aanzien van mestverwerking en -transport. Voor het mestbeleid is € 23,1 miljoen gereserveerd in 2020 op begrotingsinstrument «Projecten en monitoring mestbeleid». Dit budget beslaat voor een belangrijk deel de middelen die zijn toegekend in het kader van het zesde actieprogramma voor kennisontwikkeling/onderzoek, kennisontsluiting en communicatie, en de middelen voor de versterkte handhavingsstrategie. Deze middelen zijn beschikbaar naast de kosten van het LNV-ambtenarenapparaat, de uitvoeringskosten bij RVO.nl en NVWA voor mestbeleid onder «Bijdragen aan agentschappen», reguliere onderzoeksprogramma’s en Topsectorenbeleid.
Parallel aan de uitvoering van het zesde actieprogramma wordt gewerkt aan een fundamentele herbezinning op het mestbeleid en het bijbehorende stelsel van wet- en regelgeving. De resultaten van deze herbezinning zullen mede het fundament vormen voor het volgende, zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derde generatie Stroomgebied-beheerplannen van de Kaderrichtlijn Water, die beide in december 2021 moeten zijn vastgesteld.
308. Kunt u een overzicht geven van alle middelen die ingezet worden voor diergezondheid en dierenwelzijn, gecombineerd met een overzicht van de bijbehorende beleidsdoelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die wordt nagestreefd?
Antwoord
Voor diergezondheid en dierenwelzijn is er totaal € 18.181.000 begroot. € 10.624.000 hier van is gereserveerd voor de bijdrage vanuit de LNV-begroting aan de begroting van het Diergezondheidsfonds (DGF). Het DGF is een apart begrotingsfonds waaruit de kosten voor de preventie, monitoring en bestrijding van (bestrijdingsplichtige) dierziekten worden betaald. Het gaat onder andere om uitgaven voor voorzieningen in geval van een dierziekte-uitbraak (zoals vaccins, destructiecapaciteit en bestrijdingsmaterialen). Naast een bijdrage vanuit de LNV-begroting wordt dit fonds gevuld met middelen uit heffingen bij dierhouders en bijdragen uit de EU-begroting. Dit begrotingsfonds is als aparte begrotingsstaat aan de LNV-begroting toegevoegd (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 1). De voorziene uitgaven uit het DGF worden daarin nader toegelicht. Met mijn brief van 26 april jl. (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 75) heb ik uw Kamer de doelmatigheids- en doeltreffendheidsevaluatie van het DGF en mijn reactie daar op aangeboden.
De overige € 7.557.000 die zijn begroot voor diergezondheid en dierenwelzijn zullen worden besteed aan uiteenlopende soorten projecten die op verschillende manieren bijdragen aan gezonde dieren met een goed welzijn als onderdeel van een duurzame veehouderij en gezelschapsdieren. Hierbij gaat het ten aanzien van diergezondheid onder andere om bijdragen aan monitoring van het gebruik van antibiotica en projecten ter uitvoering van mijn beleid voor een zorgvuldig gebruik van antibiotica zoals uiteengezet in mijn brief van 4 september jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 249). Verder ontvangt het Dutch Wildlife Health Centre een bijdrage voor monitoring van gezondheid van in het wild levende dieren. Tevens is er budget beschikbaar voor de uitvoering van de roadmap preventie AVP (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 75), de roadmap vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 222) en de organisatie en uitvoering van crisisoefeningen in het kader van dierziektebestrijding. Voor gezelschapsdieren gaat om bijdragen voor de LID en het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG), het bevorderen van een gezonde fokkerij, de ontwikkeling van positieflijsten, de evaluatie van de wet dieren en voor inzet op preventie van bijtincidenten die veroorzaakt worden door hoog risico honden. Verder zijn diverse bijdragen begroot voor bevordering van het welzijn van landbouwhuisdieren, waaronder ondersteuning van het vertrouwensloket welzijn landbouwhuisdieren, het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 en de zorg voor jonge dieren. Ten slotte is er voorzien in een bijdrage aan de regie en vernieuwingsnetwerken binnen het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI).
309. Kunt u een overzicht geven van alle middelen die ingezet worden voor voedselzekerheid en internationale agrarische samenwerking, gecombineerd met een overzicht van de bijbehorende beleidsdoelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die wordt nagestreefd?
Antwoord
Voor 2020 gaat het om de middelen voor Voedselzekerheid en de middelen ter ondersteuning van het GLB zoals het opstellen van een NSP. Het instrument Voedselzekerheid wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan mondiale voedselzekerheid in lijn met de Kamerbrief «Op weg naar een wereld zonder honger in 2030: de Nederlandse inzet» (Kamerstuk 33 625, nr. 280). De evaluatie van het instrument heeft de noodzaak onderstreept de meetbaarheid van de effecten te verhogen en de doelmatige inzet te versterken. Ik heb in mijn reactie (Kamerstuk 34 952, nr. 81) aangegeven in 2020 hiertoe een beleidstheorie te zullen hebben ontwikkeld en toe te passen.
310. Heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) ruimte om extern expertise in te huren en de gevolgen van toelatingen te monitoren door middel van meerjarig veldonderzoek?
Antwoord
Het Ctgb heeft ruimte om externe expertise in te huren voor het ondersteunen van haar primaire taken, zoals externe wetenschappelijke beoordelaars. Het Ctgb heeft geen ruimte om de gevolgen van de toelatingen te monitoren door bijvoorbeeld meerjarig veldonderzoek. Dit valt namelijk niet binnen het takenpakket van het Ctgb.
311. Welk deel van de ambitie van het verduurzamen van de veehouderij moet gerealiseerd worden met de warme sanering?
Antwoord
De ambitie voor de verdere verduurzaming van de veehouderij ziet op een veelheid aan opgaven, onder andere op het terrein van biodiversiteit, dierenwelzijn, klimaat, diergezondheid en het voorkomen van schadelijke emissie bij de bron, waaronder broeikasgassen en fijn stof. De warme sanering van de varkenshouderij kent twee sporen die bijdragen aan de realisatie van de ambitie, beide vanuit een eigen doel en aanpak. Het saneringsspoor ziet op de verbetering van de leefomgeving door het definitief beëindigen van varkenshouderijlocaties die geuroverlast voor omwonenden veroorzaken. Dit is gericht op de korte termijn, met lokale effecten op de leefomgeving al in 2020. Het verduurzamingsspoor ziet op de brongerichte verduurzaming van stal- en managementmaatregelen die integraal emissies moeten reduceren. Dit spoor ziet op de (midden-)lange termijn en draagt positief bij aan de realisatie van doelstellingen op het gebied van onder andere klimaat (verminderen emissies broeikasgassen), diergezondheid (verbeteren stallucht) en de leefomgeving (reductie fijn stof, geur, ammoniak). Daar waar het saneringsspoor moet zorgen voor de aanpak van de meest acute overlastsituaties door de snelle en definitieve beëindiging van varkenshouderijlocaties, daar moet het verduurzamingsspoor zorgen voor de versnelde ontwikkeling van en investeringen in nieuwe technieken en maatregelen voor de verschillende veehouderijsectoren
312. Kunt u uitleggen waarom een stoppersregeling het beste instrument is om een deel van de doelstellingen voor duurzame veehouderij te realiseren?
Antwoord
In het regeerakkoord zijn door het kabinet maatregelen aangekondigd om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. Om maximaal recht te doen aan de uitdagingen die er zowel op de korte als op de middellange en lange termijn liggen, is een gecombineerde aanpak langs twee sporen overeengekomen. Het eerste spoor ziet op het op korte termijn verminderen van geuroverlast door varkensbedrijven in veedichte gebieden door het bieden van een subsidie voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties die geuroverlast geven. Het tweede spoor ziet op de ontwikkeling van en investeringen in nieuwe stal- en houderijsystemen in de varkens-, pluimvee- en melkgeitenhouderij, het verduurzamingsspoor. Het verduurzamingsspoor moet de basis leggen voor een forse reductie en het brongericht voorkomen van schadelijke emissies uit stallen op de middellange en lange termijn.
313. Hoe wordt het effect op de economische positie van boeren van de subsidie sociaal economische positie boeren gemonitord?
Antwoord
Voor de Brede weersverzekering wordt jaarlijks het aantal deelnemers en het aantal verzekerde hectares gemonitord. In 2015 is de Brede weersverzekering geëvalueerd. Uiterlijk in 2022 zal de Brede weersverzekering opnieuw geëvalueerd worden, waarbij het effect van deze verzekering op de sociaal economische positie van boeren worden bekeken.
314. Op basis van welke criteria kunnen varkenshouderijen in aanmerking komen voor de subsidies voor bedrijfsbeëindiging en wordt hierbij ook gekeken naar dieraantallen en de nabijheid van omwonenden?
Antwoord
De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen is een vrijwillige regeling die openstaat voor alle varkenshouders in de concentratiegebieden Zuid en Oost die voldoen de aan de gestelde voorwaarden. Zo moeten op de varkenshouderijlocatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk varkens zijn gehouden, moet de varkenshouderijlocatie voldoen aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting, moet de ondernemer voldoen en in het verleden hebben voldaan aan de wettelijke vereisten voor het houden van varkens en moet de locaties minimaal aan de drempelwaarde voor geur (geurscore hoger dan 0,4) voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie. Deze drempelwaarde borgt dat geen subsidie wordt verstrekt voor de beëindiging van een varkenshouderijlocatie die geen of nauwelijks geuroverlast voor omwonenden veroorzaakt. Bij het bepalen van de geurscore wordt het aantal geurgevoelige objecten (objecten bestemd voor permanente bewoning) in een straal van 1.000 meter rond de varkenshouderijlocatie meegenomen. Het aantal gehouden varkens is geen onderscheidend criterium bij beoordeling van de subsidieaanvraag.
315. Is er (behalve geld voor onderzoek van de WUR naar plantaardige eiwitten) budget gereserveerd voor de transitie naar de productie van meer plantaardige eiwitten?
Antwoord
Ik heb uw Kamer bij de presentatie van het Realisatieplan Visie LNV: Op weg met nieuw perspectief geïnformeerd over mijn voornemen in 2020 een Nationale Eiwitstrategie te presenteren. In dit kader wordt verkend in hoeverre stimulansen nodig zijn voor de productie van plantaardige eiwitten. Ook wordt bekeken of het Nationaal Strategisch Plan GLB hier voor ingezet kan worden. Momenteel zijn er geen bedragen in de begroting gereserveerd voor de bedoelde transitie naar de productie van plantaardige eiwitten.
316. Waarom is de subsidie voor toegepast onderzoek volledig toegekend aan Wageningen Research, en niet aan andere onderzoeksinstituten?
Antwoord
Volgens de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek (Subsidieregeling TO2) worden de TO2-instituten voor toegepast onderzoek structureel ondersteund, omdat zij onmisbaar zijn voor het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem. In dat kader is het ministerie van LNV in overleg met het ministerie van EZK verantwoordelijk voor het in stand houden van een adequate kennisinfrastructuur voor toegepast onderzoek van WR. De subsidies worden verstrekt in de vorm van instituuts- en programmasubsidie.
Naast WR ontvangen ook andere kennisinstellingen en partijen subsidies of opdrachten voor kennisontwikkeling en innovatie via de begroting van het ministerie van LNV.
317. Hoe verhoudt zich het budget voor kennisontwikkeling ten behoeve van N2000 (€ 1,3 miljoen) zich tot de forse opgave die na het PAS-arrest weer extra onder de aandacht is gekomen en is er ruimte om dit kennisprogramma vanuit de transitie van de landbouw te versterken?
Antwoord
Het genoemde budget betreft regulier budget dat meerjarig beschikbaar is voor het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN). Met dit budget wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontwikkelen van maatregelen ten behoeve van structureel herstel en beheer van natuurkwaliteit. Zo ontwikkelt OBN nieuwe herstelmaatregelen waarmee de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige natuur worden uitgebreid en beter kunnen worden onderbouwd. Een voorbeeld is de ontwikkeling en toetsing van de maatregel om steenmeel toe te passen voor de aanpak van verzuurde bodems, om zo de natuur te herstellen. De eerste resultaten van dit onderzoek (effecten op korte termijn) zijn hoopvol. Na toetsing door een internationale reviewcommissie wordt deze maatregel toegevoegd aan de herstelstrategieën. OBN doet nog vervolgonderzoek naar de effecten van steenmeel op de middellange termijn.
Voor de relatie met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verwijs ik uw Kamer naar de brief over «Aanpak stikstofproblematiek» die ik op 4 oktober 2019 aan uw Kamer heb verzonden. Daarnaast wordt met WR gewerkt aan meerjarige missiegedreven programma’s voor € 58 miljoen, een deel hiervan is beschikbaar voor missie A. Kringlooplandbouw. Zie ook mijn antwoord op vraag 43.
318. Kunt u een stand van zaken geven van het opzetten van de agri-nutrimonitor?
Antwoord
Op basis van verschillende databronnen en analyses wordt met de agro-nutrimonitor inzicht verkregen in de prijsvorming in de keten, de ontwikkelingen op de agrarische markten en eventuele problemen daarbij. De monitor gaat ook de verschillen in prijsopbouw beschrijven tussen een aantal reguliere producten en de duurzame variant daarvan. Het gaat in eerste instantie om zes producten: uien, witte kool/zuurkool, tomaten, peren, melk en varkensvlees. Dit is een dwarsdoorsnede van agrarische producten die in Nederland worden geproduceerd en geconsumeerd. WEcR gaat de data voor de ACM verzamelen. Sinds afgelopen zomer is WEcR bezig met het monitor-ontwerp en de dataverzameling. De eerste resultaten worden medio 2020 verwacht.
319. In welke indicatoren gaat de agri-nutrimonitor inzicht bieden?
Antwoord
De monitor kijkt naar zowel de in- als de verkoopprijs in iedere schakel van de voedselketen. Concreet gaat het bijvoorbeeld dan om vragen als: Hoeveel betaalt een verpakker van uien voor een kilo uien van de boer? Is er een verschil met een duurzaam geteelde ui? Hoeveel rekent hij voor het verpakken, en voor hoeveel verkoopt hij bijvoorbeeld de verpakte uien verder aan een tussenhandelaar? Zo wordt duidelijk hoe de euro die de consument uitgeeft aan voedsel, wordt verdeeld over de verschillende schakels.
320. Waarom wordt voor de implementatie van het nieuwe Europese fytosanitaire stelsel in 2020 de NVWA niet genoemd bij de keuringsinstellingen?
Antwoord
Niet alleen de NVWA, maar ook de keuringsinstellingen spelen een rol in de implementatie en uitvoering van het nieuwe fytosanitaire stelsel. De financiering van de NVWA wordt separaat in de begroting geregeld.
321. Is er extra geld gereserveerd voor de aanvullende taken die de NVWA toebedeeld krijgt in het kader van de nieuwe Plantgezondheidsverordening?
Antwoord
Er wordt in de begroting rekening gehouden met de implementatie van de nieuwe Plantgezondheidsverordening welke op 14 december 2019 in werking treedt.
De afspraken over de wijze van implementatie zijn recent binnen de EU gemaakt, of zijn soms nog onderwerp van uitwerking.
322. Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om het blijvend te ondersteunen?
Antwoord
De subsidies die worden verleend aan het Nationaal Actieprogramma Groente en Fruit en aan Dutch Cuisine zijn bedoeld om bepaalde ontwikkelingen in gang te zetten of te versterken. Het ligt niet voor de hand om de financiering van dit soort initiatieven vanuit het ministerie van LNV structureel langjarig voort te zetten. Het is de bedoeling dat dit soort initiatieven na een aantal jaren op eigen benen kunnen staan.
323. Kunt u een overzicht geven van de gebieden waarbinnen niet wordt voldaan aan de uit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water voortvloeiende normwaarden ten aanzien van stikstof?
Antwoord
Het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 250) laat onder meer zien waar in Nederland nog de grootste uitdagingen liggen om de doelen van de Nitraatrichtlijn te realiseren. Met name op zand- en lössgronden liggen de nitraatconcentraties in het bovenste grondwater nog op of boven de 50 mg nitraat/liter. Informatie over monitoringsresultaten vindt u in het rapport «Waterkwaliteit in Nederland; toestand (2012–2015) en trend (1992–2015); Addendum bij rapport 2016–0076» (Kamerstuk 33 037, nr. 214) dat uw Kamer in mei 2017 heeft ontvangen. Eind 2020 ontvangt u opnieuw een rapportage, waarin de monitoringresultaten tot en met 2019 worden meegenomen.
324. Zijn voor alle 34 binnen de bestuursovereenkomst voor het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn gespecificeerde grondwaterbeschermingsgebieden nu afgeronde maatwerkplannen beschikbaar? Zo nee, kan een overzicht gegeven worden voor welke gebieden wel/niet?
Antwoord
Voor alle gebieden zijn uitvoeringsovereenkomsten afgesloten door de regionale partners (provincie, LTO en waterbedrijven). Met mijn brief van 19 juli 2019 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 360).
325. Is de deadline van 30 juni 2019 binnen de bestuursovereenkomst voor een besluit over of de uitgewerkte aanpak voor het actieprogramma Nitraatrichtlijn voldoende perspectief biedt gehaald? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan?
Antwoord
In het bestuurlijk overleg van 19 juni jl. hebben betrokken partijen geconcludeerd dat de aanpak goed op weg is (Kamerstuk 33 037, nr. 360). Doelbereik blijft een uitdaging en de vraag of sprake is van voldoende perspectief op doelbereik kan nu nog onvoldoende worden beantwoord. Om meer zekerheid te krijgen dat de inspanningen leiden tot doelbereik, moet de deelname van ondernemers met landbouwgrond verder stijgen en is meer zicht nodig welke maatregelen waar genomen worden. Dit is momenteel volop werk in uitvoering. De partijen die participeren in de bestuursovereenkomst hebben afgesproken de vinger aan de pols te houden en de voortgang nauwgezet te monitoren. Het bestuurlijk overleg zal zich uiterlijk 30 juni 2020 opnieuw uitspreken over het perspectief op doelbereik.
326. Wie stelt de opdrachten voor kennis en innovatie op het gebied van voedselbeleid (€ 10,8 miljoen) voor de kennisinstituten samen, welke concrete doelen worden er gesteld en zijn alle onderzoeken na presentatie openbaar?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 104. Richtinggevend voor de kennis- en innovatieopgaven zijn de missies LWV l, die in april 2019 door het kabinet zijn vastgesteld, en zijn aangeboden aan uw Kamer. In samenhang met de daar geformuleerde doelen worden door het ministerie van LNV onderzoekopdrachten geformuleerd en kaders meegegeven voor onderzoekinitiatieven in nationaal en internationaal verband. Voor de met publiek budget gefinancierde onderzoeken die het ministerie van LNV uitzet is afgesproken met de kennisinstituten dat de resultaten daarvan altijd openbaar zijn, tenzij er duidelijke overeengekomen redenen of afspraken zijn om dat niet te doen.
327. Hoeveel geld wordt er per beleidsdoel in het kader van dierenwelzijn uitgegeven?
Antwoord
In de beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991) heb ik uiteengezet wat de inzet op dierenwelzijn is tijdens deze kabinetsperiode. Voor de inzet van middelen verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 308.
328. Welke middelen worden gebruikt bij de bepaling voor een zo effectief en doelmatig mogelijke inzet van internationale agrarische samenwerking?
Antwoord
Het ministerie van LNV heeft de beschikking over een Landbouwradennetwerk dat wereldwijd wordt ingezet om internationale landbouwkundige ontwikkelingen naar het ministerie te rapporteren. Daarnaast wordt inzet bepaald door eigen onderzoek en onderzoeksvragen aan bijvoorbeeld de WUR. Tevens wordt gebruik gemaakt van informatie van overheids- en kennisinstellingen voor een effectieve en doelmatige inzet.
329. Op welke manier en door wie wordt bepaald waar een agentschap, zoals de Rijksrederij, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de NVWA, advies over uitbrengt en onderzoek naar doet?
Antwoord
Agentschappen krijgen opdrachten van overheden (o.a. van het Rijk, gemeentes, provincies en waterschappen) door middel van offerteverzoeken, waarin kennisvragen verwoord staan. De NVWA kan daarnaast bijvoorbeeld gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen conform de wet op de onafhankelijke risicobeoordeling NVWA en het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Verder stellen de ministeries van LNV en VWS regelmatig vragen die tot een advies leiden. Ook kan de NVWA zelfstandig onderzoek (laten) uitvoeren ter ondersteuning van een advies. Dat kan bijvoorbeeld bij RIVM zijn of bij Wageningen Food Safety Research (WFSR) die via het wettelijke onderzoeksprogramma van het ministerie van LNV onderzoek uitvoeren.
330. Wordt de opzet van onderzoeken van agentschappen nog gevalideerd op wetenschappelijke correctheid alvorens het onderzoek wordt gestart en worden de uitkomsten van een onderzoek door een externe partij gevalideerd (middels een peer review) alvorens de uitkomsten van een onderzoek op basis van metingen of bevindingen door één partij als waarheid worden bevonden?
Antwoord
Het onderzoek dat de NVWA uitzet bij wetenschappelijke instellingen wordt door deze instellingen gevalideerd op wetenschappelijke correctheid. De uitkomsten van dat onderzoek (die gebruikt worden in een risicobeoordelingsadvies van de NVWA) worden onderworpen aan een peer review. Tevens beoordeelt een externe Raad van Advies de werkwijze van de NVWA-adviezen op wetenschappelijkheid en onafhankelijkheid. Voor het RIVM is haar wetenschappelijke onafhankelijkheid geborgd in de Wet op het RIVM. Het RIVM heeft diverse instrumenten/regelingen beschikbaar om haar wetenschappelijke kwaliteit en onafhankelijkheid te borgen, waarvan de belangrijkste de Commissie van Toezicht (CvT) is (tevens opgenomen in de Wet op het RIVM). De CvT is ingericht om de wetenschappelijke kwaliteit te borgen. Voorts zijn de onderzoeken in de meerderheid van de gevallen voorzien van een wetenschappelijke begeleidingscommissie en/of door een stelsel van peer reviewers.
331. Is onderzoek en advies dat is uitgevoerd en uitgebracht door de agentschappen (Rijksrederij, RIVM, NVWA), en dus indirect gefinancierd met gemeenschapsgeld, in zijn geheel openbaar voor derden?
Antwoord
Ja, al het wetenschappelijke onderbouwende onderzoek en de adviezen van de NVWA en RIVM zijn in principe openbaar. Dit geldt voor 99% van het onderzoek en advies, omdat bijvoorbeeld het RIVM ook onderzoek doet dat betrekking heeft op de staatsveiligheid.
332. Hoe verantwoorden de verschillende agentschappen zich over het beschikbare budget aan het ministerie van LNV en is hier vooraf controle op of alleen achteraf en waarom?
Antwoord
In het jaar voorafgaand aan de uitvoering van de opgedragen taken, volgt het ministerie van LNV met alle agentschappen een (offerte-)proces om te komen tot een afgestemd takenpakket en overeenstemming over de daarvoor door het ministerie van LNV ter beschikking te stellen middelen. Op een aantal momenten in het jaar is informeel en formeel afstemming over de uitvoering van de taken, de te behalen resultaten en de (vermoedelijke) realisatie van de uitvoeringskosten. In het jaar volgend op het uitvoeringsjaar vindt de verantwoording en afrekening plaats, conform de daarover vastgelegde afspraken tussen het ministerie van LNV en de desbetreffende organisatie.
333. Kunt u een overzicht geven van de investeringen die er in 2020 naar proefdiervrije innovatie gaan, van zowel de begroting van uw ministerie als vanuit andere departementale begrotingen?
Antwoord
Het ministerie van LNV heeft voor 2020 voor het dierproevenbeleid en alternatieven voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:
– Centrale Commissie Dierproeven (CCD), inclusief CCD-retributies: ca € 1,9 miljoen.
– Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 966.000.
– ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) 2018–2020»: voor 2020 is een bedrag van ruim € 1,6 miljoen gereserveerd.
– InTraVacc (voorheen het Nederlands Vaccin Instituut/NVI): ca. € 1,7 miljoen. Het geld staat op de begroting van het ministerie van VWS. Het ministerie van LNV heeft trekkingsrecht op dit budget.
– RIVM-kennisvragen 2020: ca. € 800.000.
– WFSR (Wageningen Food Safety Research, voorheen: RIKILT)/WOT-voedselveiligheid (proefdiervrije innovatie): ca € 430.000. Daarnaast besteedt het WFSR ongeveer € 400.000 aan de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven in diverse kennisbasis-programma’s.
– Universiteit Utrecht voor onderwijstaken: € 150.000.
– Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven: € 300.000.
– Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI): € 1 miljoen.
Andere departementen hebben in 2020 de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven voor dierproeven: het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) € 2,3 miljoen (voor dierenwelzijn en alternatieven samen), het ministerie van IenW € 441.000, het ministerie van VWS € 622.000 en het ministerie van Defensie ca. € 150.000 .
Daarnaast leveren de ministeries van EZK en OCW een bijdrage door middel van budgetten die beschikbaar worden gesteld voor innovatie (bijvoorbeeld via TKI- en PPS-middelen uit het topsectorenbeleid of via innovatiekredieten) respectievelijk wetenschappelijk onderzoek (via NWO/NWA en ZonMw). Die budgetten zijn niet specifiek voor TPI geoormerkt, maar kunnen wel benut worden voor onderzoek dat bijdraagt aan proefdiervrije innovatie. Zo heeft het ministerie van OCW via NWO de Zwaartekrachtsubsidie verstrekt voor het ontwikkelen van de organ on a chip-technologie; dit gaat om € 19 miljoen voor 10 jaar (van 2017–2027).
334. In hoeveel en in welke onderzoeksprogramma’s die financiering krijgen, worden proefdieren gebruikt?
Voor de wettelijke onderzoekstaken die het WFSR (Wageningen Food Safety Research, voorheen: RIKILT) heeft op het gebied van voedselveiligheid (WOT-voedselveiligheid onderzoek) wordt op beperkte schaal onderzoek met landbouwhuisdieren gedaan. Graag wijs ik uw Kamer erop dat ik bij het VAO Dierproeven van 15 mei jl. in reactie op motie Kamerstuk 32 336, nr. 93 heb toegezegd dat ik een poging wil doen om boven tafel te krijgen hoeveel overheidsgeld wordt besteed aan dierproeven resp. proefdiervrije innovatie. Ik zal uw Kamer hier in het voorjaar van 2020 de resultaten melden.
335. Welk percentage van het onderzoeksbudget gaat naar de stimulering van proefdiervrij onderzoek?
Antwoord
Van de onderzoeksprogramma’s die (mede) gerelateerd zijn aan het terrein van «dierproeven en alternatieven voor dierproeven» gaan de volgende percentages van het onderzoeksbudget naar de stimulering van proefdiervrij onderzoek.
Voor het WOT-voedselveiligheidsprogramma van het WFSR is in 2020 in totaal € 15 miljoen gereserveerd. Van dit bedrag wordt ca 5,5 % gebruikt voor de stimulering van proefdiervrij onderzoek.
Voor het onderzoek van InTraVacc is voor 2020 een bedrag gereserveerd van € 1,7 miljoen. Hiervan wordt ca 95% besteed aan de stimulering van proefdiervrij onderzoek.
Voor de jaarlijkse kennisvragen bij het RIVM is in 2020 ca. € 800.000 gereserveerd. In 2020 wordt 97,5% van dit bedrag gebruikt voor onderzoek en activiteiten in het kader van de Transitie Proefdiervrije Innovatie en 2,5% voor de «V’s van «verfijning en vermindering» van dierproeven.
Voor 2020 is € 1,6 miljoen gereserveerd voor ZonMw. Daarvan zal ruim 78% naar proefdiervrij onderzoek gaan. Het overige percentage gaat naar de verfijning en vermindering van dierproeven.
336. Welk percentage van het onderzoeksbudget gaat naar onderzoek waarin dierproeven worden gebruikt?
Antwoord
Van het voor 2020 gereserveerde bedrag voor het WOT-programma voedselveiligheid (ca. € 15 miljoen) wordt naar verwachting ca 0,3% gebruikt voor onderzoek met proefdieren.
337. Welke stappen heeft Nederland in 2019 in Europees verband gezet om proefdiervrij onderzoek te stimuleren?
Antwoord
Om met partners TPI te stimuleren en te versnellen bundelen wij in Nederland én internationaal onze krachten. Eind november 2019 organiseert het TPI-netwerk de internationale conferentie «Accelerating the transition towards animal free innovations». Het doel van deze conferentie is de Nederlandse aanpak van TPI te delen met belangrijke internationale stakeholders uit de gehele keten: wetenschappers, financiers van onderzoek, bedrijven, beoordelaars en beleidsmakers. Ook worden samenwerking en coalitievorming gestimuleerd om proefdiervrije innovatie verder te brengen.
338. Welke kansen heeft Nederland in 2020 om in Europa proefdiervrije innovatie te agenderen?
Antwoord
Uitkomsten van de in november te houden internationale conferentie worden verder uitgewerkt tijdens het 11de Wereldcongres «3R’s in Transition» over Alternatieven voor dierproeven. Dit belangrijke wetenschappelijke congres vindt in 2020 plaats in Maastricht en biedt een uitstekend platform om de TPI-ambities internationaal te agenderen.
339. Maakt u gebruik van wiskundige modellen om de inzet van middelen voor internationale agrarische samenwerking in andere landen zo effectief en doelmatig mogelijk te laten zijn?
Antwoord
Het ministerie van LNV maakt geen gebruik van pure wiskundige modellen. Wel wordt samen met The Hague Centre of Strategic Studies in 2019 een monitor gebouwd waarmee landbouwkundige ontwikkelingen wereldwijd gemonitord kunnen worden die voor de internationale inzet van het ministerie van LNV van belang zijn. Met de monitor kunnen landbouwkundige trends- en ontwikkelingen per land worden bekeken zoals de handel in agrarische goederen met Nederland maar ook de handel in agrarische goederen van dat land met andere landen.
340. Hoe is de samenwerking met Wageningen Research voor kennisbasisonderzoek tot stand gekomen?
Antwoord
De programmering van het kennisbasisonderzoek valt onder verantwoordelijkheid van WR en vloeit voort uit het strategisch plan van het instituut. Bij de ontwikkeling van haar strategisch plan heeft Wageningen University & Research (WUR) verschillende stakeholders (departementen, NGO’s, bedrijfsleven) geraadpleegd. Op grond van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek verleen ik na goedkeuring van het Strategisch Plan, de instituutssubsidie voor dit kennisbasisonderzoek.
341. Komen andere onderzoeksinstituten dan Wageningen Research in aanmerking voor dezelfde financiële steun?
Antwoord
Voor de achtergrond van de subsidiëring van WR verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 316, waar de instituutsverantwoordelijkheid voor de Stichting WR is toegelicht.
Naast WR ontvangen ook andere kennisinstellingen en partijen subsidies of opdrachten voor kennisontwikkeling en innovatie op het gebied van duurzaamheids- en transitieopgaven op het LNV-beleidsterrein. Voorts is het voor andere (private) kennisinstellingen mogelijk te participeren in publiek-privaat onderzoek in het kader van het missiegedreven innovatiebeleid waar bijvoorbeeld binnen het thema LWV een beroep op de PPS-toeslag en mkb-innovatiemiddelen (MIT) kan worden gedaan.
342. In welke mate wordt het strategisch plan samen met de landbouwsector opgesteld?
Antwoord
Om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke relevante ontwikkelingen op het domein van voedsel en leefomgeving heeft WUR een groot aantal stakeholders geraadpleegd bij de ontwikkeling van haar strategisch plan. De landbouwsector is één van de stakeholders.
343. Hoeveel budget is gereserveerd voor het de toezicht en handhaving op het welzijn van gezelschapsdieren?
Antwoord
Voor het toezicht en handhaving op het welzijn van gezelschapsdieren is € 1,6 miljoen gereserveerd voor de LID. Bij de NVWA vindt voor toezicht en handhaving op welzijn van gezelschapsdieren in 2020 een intensivering plaats met 3 fte, waarvan een deel ingezet wordt op fokkerij van honden en katten.
344. Is er budget vrijgemaakt voor het toezicht op en handhaving van een gezonde fokkerij van rashonden en katten?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 343.
345. Op welke wijze worden de extra middelen voor het vergroten van de capaciteit van de NVWA ingezet en in welke mate is dit bestemd voor personele uitbreiding op het gebied van handhaving en inspectie bij veehouderijbedrijven?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vragen 245 en 270.
346. Hoeveel geld wordt in de begroting gereserveerd voor de bestrijding van de handel in exotische soorten?
Antwoord
Voor deze categorie wordt in de begroting niet apart geld gereserveerd, omdat onder het begrip «exotische soorten» vele en diverse soorten vallen. De handel daarin betreft op zichzelf niet automatisch een illegale praktijk. Afhankelijk van of bijvoorbeeld de EU-verordening invasieve uitheemse soorten of de CITES-regelgeving van toepassing is mogen soorten wel of niet verhandeld worden. Op deze regelgeving wordt gehandhaafd.
347. In hoeverre hebben toeristische bezoekers in het verleden en heden een bijdrage geleverd aan de duurzame onderhoudscapaciteit van Nationale Parken?
Antwoord
De financiële bijdrage van bezoekers aan nationale parken is niet heel groot. De Hoge Veluwe kent bijvoorbeeld een entreeprijs en in de Utrechtse Heuvelrug worden toegangspassen voor mountainbiken verkocht en zijn er incidenteel inkomsten uit parkeren en horeca.
348. Kunt u een toelichting geven, uitgesplitst per aanbeveling, hoe u wilt omgaan met de aanbevelingen uit het Rli-rapport «Waardevol toerisme» van 12 september jl. in het kader van Nationale Parken?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 5. In de kabinetsreactie op het Rli-advies zal de relatie tussen de aanbevelingen van de Raad en de Nationale Parken aan de orde komen.
349. Kunt u duidelijk maken waarom de indicator «percentage niet bedreigde soorten» gehandhaafd blijft in de begroting en hoe deze indicator op het beleid past?
Antwoord
De ontwikkeling van het aandeel niet bedreigde soorten zegt iets over het realiseren van de algemene beleidsdoelstelling van artikel 12. Dit betreft het zorgen voor een sterke en veerkrachtige natuur die via gebiedsgericht werken bijdraagt aan de brede welvaart. Ook om enige continuïteit in de begrotingsindicatoren te behouden, is deze indicator gehandhaafd.
Daarnaast zijn in de begroting 2020 twee nieuwe indicatoren toegevoegd; de beleidsindicatoren natuur (BNI) en de ontwikkeling van fauna in enerzijds natuurgebieden en anderzijds agrarisch gebied. De beleidsindicatoren natuur geven een veel breder en daarmee completer beeld van de ontwikkeling van de biodiversiteit dan alleen de ontwikkeling van het aantal niet bedreigde soorten. De ontwikkeling van de fauna in enerzijds natuurgebieden en anderzijds agrarisch gebied is een specificering, die op termijn onder andere iets kan zeggen over de ontwikkeling van de kringlooplandbouw die we beogen.
350. Wat is het totaal bedrag dat alle bevoegde rijksinstanties hebben besteed aan de implementatie van het Europese exotenbeleid sinds 2015?
Antwoord
Sinds de inwerkingtreding van de Europese verordening voor invasieve uitheemse soorten (nr. 1143/2014) in 2015 is hard gewerkt aan de nationale implementatie, waaronder afspraken met provincies, douane etc. Daarbij is personele capaciteit ingezet bij het departement, NVWA, RVO.nl en douane. Deze personele inzet is niet apart vermeld in de begroting, maar onderdeel van de post «Natuur» of onderdeel van de reguliere werkzaamheden. Naast personele inzet is er in 2019 een programmabudget van € 858.000 beschikbaar voor de NVWA, monitoring van Unielijstsoorten en vertegenwoordiging in het Scientific Forum in Brussel. In eerdere jaren was een vergelijkbaar budget beschikbaar.
351. Welke specifieke acties hebben alle bevoegde rijksinstanties genomen om het Europese exotenbeleid te implementeren?
Antwoord
Het ministerie van LNV heeft de Europese verordening voor invasieve uitheemse soorten (nr. 1143/2014) geïmplementeerd in de wet Natuurbescherming, waardoor overtreding van de Europese ge- en verboden strafbaar is onder de Nederlandse wet. Via de regeling Natuurbescherming zijn de bevoegdheden en verantwoordelijkheid voor eliminatie- en beheersmaatregelen van een groot aantal soorten van de Unielijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten overgedragen aan de provincies. Voor muskusratten en beverratten zijn de waterschappen verantwoordelijk conform de Waterwet. Voor de Amerikaanse rivierkreeften en Chinese wolhandkrabben is een vrijstelling van bevissing geregeld in de regeling Natuurbescherming. Bevissing met commerciële vistuigen is alleen toegestaan aan beroepsvissers op basis van de Visserijwet.
Het toezicht van handels- en bezitsverboden uit de Europese verordening is belegd bij de NVWA. De bestuursrechtelijke handhaving, vergunningverlening en ontheffing verlening ligt bij RVO.nl en er is inzet van douane bij grenscontroles. Bureau Risicobeoordeling van de NVWA stelt risicoanalyses op van invasieve uitheemse soorten ter ondersteuning van het beleidsproces. Een surveillancesysteem is opgezet voor vroegtijdige signalering van soorten en monitoring vindt plaats via het NEM in samenwerking met de soortenorganisaties. Communicatie over de Europese verordening vindt plaats via de website van RVO.nl en de NVWA.
352. Welk bedrag is door u begroot voor 2020 voor de implementatie van het Europese exotenbeleid?
Antwoord
Dit betreft een bedrag van € 850.000.
353. Kunt u aangeven of en op welke wijze u de provincies ondersteunt in hun beheermaatregelen?
Antwoord
Er zijn in het kader van de ministeriële regeling afspraken gemaakt met de provincies over de aanpak van soorten en over de uitvoering vindt regelmatig overleg plaats. Uit het surveillance systeem krijgen de provincies signalen over de aanwezigheid van Unielijst-soorten. Bij soorten die zich nieuw vestigen, signaleert de NVWA dit aan de provincies. Daarna is het aan de provincies om uitroeiingsmaatregelen te nemen.
354. Waarom heeft u de keuze voor het percentage van «niet bedreigde soorten» als indicator genomen in plaats van het percentage van bedreigde soorten?
Antwoord
De ambitie is het percentage niet bedreigde soorten te laten toenemen. De keuze voor het percentage niet bedreigde soorten is gemaakt omdat het eenvoudiger te begrijpen is, een toename is positief. Indien gekozen zou worden voor het percentage bedreigde soorten zou alleen een afname positief zijn.
355. Kunt u duidelijk maken waarom de indicator «percentage niet bedreigde soorten» gehandhaafd blijft in de begroting en hoe deze indicator in het beleid past?
Antwoord
De ontwikkeling van het aandeel niet bedreigde soorten zegt iets over het realiseren van de algemene beleidsdoelstelling van artikel 12. Dit betreft het zorgen voor een sterke en veerkrachtige natuur die via gebiedsgericht werken bijdraagt aan de brede welvaart. Ook om enige continuïteit in de begrotingsindicatoren te behouden, is deze indicator gehandhaafd.
Daarnaast zijn in de begroting 2020 twee nieuwe indicatoren toegevoegd; de beleidsindicatoren natuur (BNI) en de ontwikkeling van fauna in enerzijds natuurgebieden en anderzijds agrarisch gebied. De beleidsindicatoren natuur geven een veel breder en daarmee completer beeld van de ontwikkeling van de biodiversiteit dan alleen de ontwikkeling van het aantal niet bedreigde soorten. De ontwikkeling van de fauna in enerzijds natuurgebieden en anderzijds agrarisch gebied is een specificering, die op termijn onder andere iets kan zeggen over de ontwikkeling van de kringlooplandbouw die we beogen.
356. Wat wordt er gemeten bij de indicatoren «Fauna in natuurgebieden op land» en «Fauna in agrarisch gebied»; gaat het hier om de diversiteit in soorten, het aantal aanwezige dieren of het leefgebied dat ze tot hun beschikking hebben?
Antwoord
Bij de indicator «Fauna in natuurgebieden op land» en «fauna in agrarisch gebied» gaat het om de omvang van de populaties (aantallen dieren) van kenmerkende soorten (broedvogels, zoogdieren, reptielen en vlinders).
357. Hoe verhouden de indicatoren «Fauna in natuurgebieden op land» en «Fauna in agrarisch gebied» zich tot beleidsdoelstellingen en kunt u aangeven welke concrete beleidsinitiatieven ontwikkeld worden om voortgang op deze doelstellingen te bewerkstelligen?
Antwoord
Het einddoel is het volledig herstel van alle natuur. De indicatoren «Fauna in natuurgebieden op land» en «Fauna in agrarisch gebied» geven aan in welke gebieden de grootste urgentie ligt om maatregelen te nemen. Het volledige natuurbeleid en het realisatieplan van de visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en verbonden» (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 76) dragen aan de voortgang bij.
358. Worden uitheemse (invasieve) soorten meegenomen in de telling van fauna in natuurgebieden?
Antwoord
In de telling van fauna in natuurgebieden worden uitheemse (invasieve) soorten niet meegenomen, omdat het geen beschermde soorten betreft worden. Wel bestaan er verschillende meetprogramma’s om zicht te krijgen op de trends van uitheemse (invasieve) soorten. Die meetprogramma’s betreffen niet alleen natuurgebieden.
359. Hoeveel procent van de biodiversiteit (Mass Species Abundance) is nog over in Nederland?
Antwoord
Het Planbureau voor de Leefomgeving schat dat in 2010 er in Nederland nog ongeveer 15% van populatieomvang resteert5.
De Mean Species Abundance (MSA) presenteert het biodiversiteitsverlies (in kwantiteit en kwaliteit) ten opzichte van de ongestoorde situatie, waarbij de mens geen invloed op een
ecosysteem had. De MSA is een internationaal meetinstrument.
360. Hoe staat de biodiversiteit in Nederland ervoor ten opzichte van andere EU-landen?
Antwoord
De zesjaarlijkse rapportages van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, die een beeld geven van de biodiversiteit in beschermde natuurgebieden, zijn recent bij de Europese Commissie ingediend. De Commissie zal de resultaten van de lidstaten verwerken tot een totaal overzicht van de Europese Unie in de zogenoemde «State of Nature». Dit zal in 2020 beschikbaar zijn.
Uit eerdere rapportages weten we dat Nederland niet hoog scoort in vergelijking met andere EU-landen. Eerdere rapportages en actuele gegevens over natuur en biodiversiteit zijn te vinden op de «State of Nature»-website van het EU-Milieuagentschap (EEA)6.
361. Hoe ontwikkelen de insectenstand en de vogelstand zich sinds 1990 en kunt u hierbij tevens de percentages van «niet bedreigde soorten» aangeven, zoals voor de volledige faunastand reeds is gedaan?
Antwoord
De broedvogels gaan gemiddeld licht in aantal vooruit (1990–2017) (https://www.clo.nl/indicatoren/nl1381-trend-ontwikkeling-van-broedvogels). Het percentage niet-bedreigde soorten broedvogels is 56% (2017) (https://www.sovon.nl/nl/rodelijst).
Voor de insecten zijn alleen gedetailleerde cijfers beschikbaar van dagvlinders en libellen.
Het aantal dagvlinders is met 45% afgenomen (1992–2018). Verder verwijs ik naar mijn brief over de achteruitgang van insectenstand (Kamerstuk 33 576, nr. 130) (https://www.clo.nl/indicatoren/nl1386-trend-van-dagvlinders). Het percentage niet-bedreigde soorten vlinders is 38% (2019) (https://www.vlinderstichting.nl/wat-wij-doen/vlinders-beschermen/rode-lijst-dagvlinders/).
Het aantal libellen is met 86% toegenomen (1991–2018) (https://www.clo.nl/indicatoren/nl1387-libellen). Het percentage niet-bedreigde soorten libellen is 65% (2015) (https://www.vlinderstichting.nl/libellen/alles-over-libellen/bescherming-en-beheer-libellen/rode-lijst-libellen/.
362. Wat wordt er gemeten bij de indicatoren «Fauna in natuurgebieden op land» en «Fauna in agrarisch gebied»; gaat het hierbij om de diversiteit in soorten, het aantal aanwezige dieren of het leefgebied dat ze tot hun beschikking hebben?
Antwoord
Het einddoel is het volledig herstel van alle natuur. De indicatoren «Fauna in natuurgebieden op land» en «Fauna in agrarisch gebied» geven aan in welke gebieden de grootste urgentie ligt om maatregelen te nemen. Het volledige natuurbeleid en het realisatieplan van de visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en verbonden» (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 76) dragen aan de voortgang bij.
363. Hoe verhoudt de regionale veenweidestrategie zich tot het veenplan uit de motie van de leden Kröger en Schonis (Kamerstuk 35 141, nr. 15)?
Antwoord
De regionale veenweidestrategieën zijn de kern van het veenplan. Het is belangrijk om deze gebiedsgerichte plannen samen te brengen in het veenplan, gezien de opgave in het klimaatakkoord om gezamenlijk 1 Mton CO2-eq reductie te realiseren in 2030.
364. Waar wordt de € 79 miljoen in de komende twee jaar voor veen vanuit het klimaatakkoord precies aan uitgegeven?
Antwoord
Deze middelen zijn beschikbaar voor pilots, onderzoek en kennisontwikkeling, in combinatie met begeleiding van het gebiedsproces en de betrokken boeren.
365. Hoeveel budget is beschikbaar voor het herstel van landschapselementen en op welke manier wordt dit ingezet?
Antwoord
Uit de Klimaatenveloppe is tot 2030 in totaal € 17,5 miljoen beschikbaar voor landschapselementen en agroforestry. Over de invulling hiervan wordt u begin volgend jaar nader geïnformeerd. De aanvullende mogelijkheden binnen het GLB worden op dit moment nog onderzocht.
366. Hoeveel geld is gereserveerd voor het voorkomen van het uitsterven van soorten in Nederland?
Antwoord
Het soortenbeleid wordt primair door de provincies uitgevoerd. Voor de inzet van middelen per provincie verwijs ik u naar de provincies. In algemene zin kan ik aangeven dat middelen voor het voorkomen van het uitsterven van soorten moeilijk kwantificeerbaar zijn. Het gaat hier om algemene middelen die beschikbaar zijn voor de inrichting en het beheer van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), natuurherstelmaatregelen in de Natura 2000-gebieden evenals de middelen voor het Agrarisch Natuur-en Landschapsbeheer (ANLb). De maatregelen onder de Kaderrichtlijn Water of de Kaderrichtlijn Marien zijn hiervoor echter ook relevant. is Het is niet mogelijk aan te geven wat de middelen zijn die per soort worden ingezet, omdat beleidsmaatregelen voor meerdere soorten relevant zijn. Daarnaast wordt er ingezet op onderzoek voor soorten waar het slecht mee gaat, bijvoorbeeld de hamsters of compensatieprojecten, zoals het herstel van rietvelden ten behoeve van de grote karekiet.
367. Hoeveel geld is gereserveerd voor het behouden van het aantal soorten in Nederland?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer op mijn antwoord op vraag 366.
368. Wanneer worden de bestedingsplannen voor het veenweidegebied gepresenteerd en wanneer komt er budget vrij voor de aanpak van veenweidegebied?
Antwoord
Zoals in het klimaatakkoord is opgenomen wordt gezamenlijk en gebiedsgericht gewerkt aan de plannen voor het veenweidegebied. Hierdoor was de tijd tussen het klimaatakkoord en het oplopen van de ontwerpbegroting te kort om uitgewerkte plannen te kunnen opleveren. Ik informeer uw Kamer uiterlijk komend voorjaar nader over de Rijksinzet . De Rijksbijdrage voor het realiseren van deze ambitie kan dan bij voorjaarsnota aan de begroting worden toegevoegd
369. Welke middelen komen ten goede aan de uitvoering van de Nederlandse bijdrage aan internationale actieplannen onder de Convention for the Conservation of Migratory Species (CMS of Bonn Conventie), zoals bijvoorbeeld herstel van het leefgebied van zomertortel (ihkv International Single Species Action Plan for the Conservation of the European Turtle-dove) of van andere terrestrische trekvogelsoorten (ihkv African-Eurasian Migratory Landbird Action Plan)?
Antwoord
Het soortenbeleid wordt primair door de provincies uitgevoerd. Middelen voor het herstel van leefgebieden voor soorten zijn moeilijk kwantificeerbaar. Het gaat hier om middelen die beschikbaar zijn voor de inrichting van het NNN, herstelmaatregelen in de Natura 2000-gebieden, evenals middelen voor de Kaderrichtlijn Water. Het is niet mogelijk aan te geven wat de middelen zijn die per soort worden ingezet, omdat beleidsmaatregelen voor meerdere soorten relevant zijn. Meerdere terrestrische trekvogelsoorten, waaronder de zomertortel, maken deel uit van de 65 aandachtsoorten van het ANLb. Voor maatregelen in het kader van het ANLb is voor het beheer dat gevoerd is in 2018, in 2019 ruim 60 miljoen uitgekeerd.
370. Wat bedoelt u met «Het Rijk heeft met de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies een beperkte rol bij natuur en biodiversiteit op land»?
Antwoord
Deze zinsnede in de begroting betreft het feit dat binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het Natuurpact (2013) de provincies verantwoordelijk zijn voor het realiseren van natuurdoelen voor natuur op land. Op de grote wateren en de Noordzee heeft het Rijk wel de eerste verantwoordelijkheid. Het Rijk is daarnaast ook verantwoordelijk voor de kaders van het beschermen, versterken en duurzaam benutten van de nationale natuur en biodiversiteit in zijn totaliteit.
Dat neemt niet weg dat het Rijk nauw samenwerkt met provincies om de gezamenlijke natuurdoelen dichterbij te brengen. Ik noem hierbij de gezamenlijke natuurambitie die we op de Natuurtop van 2 oktober jl. hebben gepresenteerd en de bossenstrategie waar we samen aan werken. De verbetering van de natuur is een opgave voor ons allemaal, niet alleen voor overheden maar ook voor de agrarische sector, bedrijven en burgers.
In het nationale natuurbeleid staan verbreding en verbinding centraal, evenals het natuurpositief maken van andere sectoren. Als minister van LNV is mijn rol juist gericht op de verbinding van landbouw en natuur.
371. Hoeveel geld is gereserveerd voor behoud en bevordering van de mariene biodiversiteit in de Noordzee?
Antwoord
In 2020 is voor mariene biodiversiteit in de Noordzee (inclusief Mariene Strategie) € 1,0 miljoen. beschikbaar.
Verder zijn in de toelichting over Natuur en biodiversiteit Grote Wateren de budgetten niet juist weergegeven. De beschikbare bedragen zijn:
– Waddenzee: € 1,4 miljoen (staat goed in de begroting)
– Noordzee en Mariene Strategie: € 1 miljoen (per abuis is € 2,9 miljoen bij Noordzee aangegeven en € 1,0 miljoen bij Mariene Strategie, maar dit moet in totaal € 1,0 miljoen voor zowel Noordzee als Mariene Strategie).
– Natuur Grote Wateren: € 8,9 miljoen (per abuis is € 6,0 miljoen aangegeven, maar dit moet 8,9 miljoen zijn (€ 6,0 miljoen + € 2,9 miljoen).
372. Hoeveel geld is gereserveerd voor het afmaken van het Natuurnetwerk Nederland?
Antwoord
Ik heb uw Kamer op 3 april 2019 geïnformeerd over de financiële afspraken uit het Natuurpact (Kamerstuk 33 576, nr. 160). Daaruit blijkt dat tot 2027 jaarlijks € 415 miljoen vanuit het Provinciefonds beschikbaar is om de afspraken uit het Natuurpact, waaronder de realisatie van het Natuur Netwerk Nederland, te realiseren.
373. Is de bijdrage van LNV aan de nationale databank flora en fauna toereikend om deze voorziening overeind te houden, te ontsluiten voor publiek en professionele gebruikers, verder te ontwikkelen zodat ook andere publiek gefinancierde instellingen (Naturalis, Rijkswaterstaat, Alterra, Imares, Deltares, het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, Nederlands Instituut voor Ecologie, universiteiten) hun natuurdata via deze voorziening beschikbaar stellen tot groot algemeen nut?
Antwoord
De bijdrage van LNV is voor de huidige situatie voldoende. Zoals in mijn brief van 22 oktober 2018 (Kamerstuk 33 576, nr. 136) is genoemd loopt er momenteel een verandertraject om de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) toekomstbestendig te maken, getrokken door de provincies en het IPO. Onderdeel van dit traject was een toekomstverkenning waaruit een door alle partijen onderschreven samenhangend toekomstbeeld is ontstaan. Naast de duurzame financiële borging is een ander element daarbij de positionering van de NDFF in het publieke domein. De uitwerking van het verandertraject is nog gaande en het in deze brief aangekondigde implementatieplan is nog niet gereed.
374. Hoeveel dragen de andere partijen bij (LNV draagt € 1,7 miljoen bij) aan het «natuurlijk kapitaal»?
Antwoord
Een deel van het LNV-budget voor natuurlijk kapitaal wordt ingezet voor projecten, die geheel door het ministerie van LNV worden gefinancierd. Een ander deel van het budget is gericht op ondersteuning van initiatieven van of de samenwerking tussen andere partijen (bedrijven en maatschappelijke organisaties), die ook zelf investeren in innovaties op dat terrein.
Behalve LNV steunen ook andere overheden (departementen, provincies, steden, de EU) ontwikkelingen, die bijdragen aan de ontwikkeling en toepassing van kennis over natuurlijk kapitaal, soms als uitvloeisel van of verbonden met de door LNV gesteunde projecten. E.e.a. gebeurt niet altijd expliciet onder het thema natuurlijk kapitaal, maar ook onder andere thema’s (zoals klimaat, leefomgeving, kringlooplandbouw, water, duurzame circulaire economie, etc.).
Dat maakt dat de bijdrage van andere partijen aan «natuurlijk kapitaal» niet te becijferen is.
375. Hoeveel dragen de andere partijen bij (LNV draagt € 1,8 miljoen bij) aan het «natuurcombinaties»?
Antwoord
Het beschikbare budget voor natuurcombinaties wordt ingezet voor ondersteuning van kansrijke maatschappelijke initiatieven, opbouw van kennis door onderzoeken en pilots, verspreiding van kennis, en netwerkvorming waardoor initiatiefnemers en koplopers van elkaar kunnen leren (bijvoorbeeld Green Deals). Het doel van de inzet van het LNV-budget is het aanjagen en versterken van de beweging dat maatschappelijke partijen het nut van en de zorg voor de natuur verankeren in hun handelwijze en besluiten.
De omvang van de ondersteuning van initiatieven, projecten en pilots door het ministerie van LNV varieert. Per project sprake van een andere mix van bijdrage van het ministerie van LNV en dekking van kosten uit andere financieringsbronnen, zoals private fondsen, andere overheden of deelname door marktpartijen. In veel gevallen leidt ondersteuning door het ministerie van LNV ertoe dat ook andere partijen besluiten om een initiatief of project financieel te ondersteunen. Daarmee genereert de ondersteuning door het ministerie van LNV een multiplier-effect.
376. Is € 1,2 miljoen voldoende om onze Natura 2000-verplichtingen na te komen en soorten en habitats in gunstige staat van in stand houding te brengen? Zo ja, wanneer verwacht de minister dat dat zover is? Zo nee, welk bedrag verwacht de minister dat daarvoor nodig is?
Antwoord
De genoemde 1,2 miljoen voor de stikstofaanpak betreft het opdrachtenbudget dat onder andere wordt ingezet voor het meten van stikstof- en ammoniakconcentraties en voor het ontwikkelen van een nieuwe aanpak. Het gaat hier niet om budget dat nodig is voor het daadwerkelijk uitvoeren van maatregelen voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats. De uitvoering van de herstelmaatregelen is gedecentraliseerd naar de provincies. De provincies krijgen hiervoor de benodigde middelen binnen het kader van het Natuurpact.
377. Kunt u een indicator opnemen in de begroting die laat zien hoe de uitgaven op artikel 12 zich verhouden tot de uitgaven op artikel 11?
Antwoord
In de begroting worden indicatoren opgenomen die iets zeggen over de mate waarin beleidsdoelen worden gerealiseerd. De verhouding van de uitgaven op artikel 12 ten opzichte van artikel 11 is niet te relateren aan een specifiek beleidsdoel en komt daarom niet in aanmerking om als indicator in de begroting te worden opgenomen.
378. Wordt het verdrag van Florence ook meegenomen in de internationale natuurdoelen en -rapportages? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De internationale natuurdoelen worden onder andere gemonitord en gerapporteerd binnen de Leefomgevingsbalans. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. De natuurlijke aspecten van het landschap worden daarmee gemonitord.
379. Waar is het bedrag van € 1,2 miljoen op gebaseerd, die dient voor het ontwikkelen van een nieuwe stikstofaanpak, en zijn hier ook de te verwachten kosten in opgenomen die (gezien de omvang van de problematiek) nodig zullen zijn om de depositie significant te verlagen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer ook naar mijn antwoord op vraag 376. Het gaat hier om regulier opdrachtenbudget dat voorheen ook beschikbaar was voor het PAS. Het betreft opdrachtenbudget ten behoeve van onderzoeken voor het programma en de opzet van het programma zelf. Dit budget is niet bedoeld voor kosten van uitvoering van concrete maatregelen om de stikstofdepositie te verlagen.
380. Wat is de precieze inzet als het gaat om het meten van stikstofdepositie?
Antwoord
Het is van belang dat er goed zicht is op de precieze emissies en bijbehorende deposities van stikstof op Natura 2000-gebieden. In de brief over «Aanpak stikstofproblematiek» die ik op 4 oktober 2019 aan uw Kamer heb verzonden ga ik verder in op dit onderwerp.
381. Gaat u ervoor zorgen dat externe partijen inzicht kunnen krijgen in alle data en berekeningsmethoden van het rekeninstrument AERIUS?
Antwoord
Alle data die met AERIUS worden gegenereerd, worden actief worden gepubliceerd op www.aerius.nl. Het nationaal Georegister (NGR) publiceert ook deze data. AERIUS is open-source software en dus voor andere gebruikers beschikbaar. Ook het OPS-model dat aan AERIUS ten grondslag ligt, is voor anderen toegankelijk via de website www.aerius.nl. Dit model is nauwkeurig gedocumenteerd en vrij beschikbaar via https://www.rivm.nl/operationele-prioritaire-stoffen-model.
De reken- en meetmethoden zijn gedocumenteerd in technische rapportages. Deze rapportages, en alle andere rapportages van het RIVM, zijn voor iedereen beschikbaar op de website van het RIVM.
De meetdata over stikstof zijn inzichtelijk via rivm.nl/stikstof. Hier zijn de data te vinden van het Meetnet ammoniak in natuurgebieden (MAN) en het Landelijk meetnet luchtkwaliteit (LML). Op deze site staat ook de achtergrondinformatie van de metingen en de modellering.
Het kabinet hecht aan transparantie en neemt de verantwoordelijkheid om het rekenmodel van RIVM samen met externe partijen te verbeteren.
382. Hoe stuurt het Deltaplan Biodiversiteit op het daadwerkelijke herstel van fauna in natuurgebieden en agrarisch gebied en op welke termijn worden deze doelen bereikt?
Antwoord
In de aanpak van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel staat dat ze zich richten op 2030. Het uitgangspunt is een gebiedsgerichte en integrale aanpak waarbij grondbeheerders in en rondom natuurgebieden via gestapelde beloningen maatregelen nemen die de biodiversiteit verbeteren. Elke partner brengt acties in die hier aan bijdragen.
Inmiddels is een Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel opgericht waarin de organisatie is geformaliseerd om de uitvoering aan te sturen en het halen van resultaten te borgen.
Ik maak met het Deltaplan afspraken over de Rijksbijdrage voor de komende jaren (zie ook mijn antwoord op vraag 83).
383. Dekt het bedrag voor Caribisch Nederland de uitvoering van het gehele Natuurbeleidsplan voor 2020?
Antwoord
De komende weken wordt met alle betrokkenen de laatste hand gelegd aan de totstandkoming van het natuurbeleidsplan. Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer in november dit plan doen toekomen. Ik zal dan ook voor uw Kamer de geraamde kosten en de dekking van die kosten doen toekomen.
384. Hoort de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) tot de lijst van verdragen en afspraken over biodiversiteit?
Antwoord
Ja.
385. Wat was de verplichte contributie van Nederland aan CITES in 2019 en verandert dit bedrag in 2020?
Antwoord
De contributie van Nederland aan CITES in 2019 bedraagt USD 88.761. De contributie in 2020 is lager en bedraagt USD 81.815.
386. Is Nederland van plan om, naast de verplichte contributie van Nederland aan CITES, een extra bijdrage te doen voor bijzondere opdrachten aan het CITES secretariaat, zoals de implementatie van beslissing 18.BB in CoP18 Com. II. 9?
Antwoord
Ja, Nederland gaat dit jaar nog een extra bijdrage geven voor ETIS, het CITES Elephant Trade Information System dat de illegale handel in olifantenivoor en andere olifantproducten wereldwijd monitort. Dat geldt ook voor het CITES National Legislation Project (besluit 18.FF.d CoP18 Com. II.2) om landen te ondersteunen adequate CITES regelgeving te ontwikkelen voor een goede implementatie van het verdrag en bijvoorbeeld ook om kosten voor de opvang van in beslaggenomen levende dieren te kunnen verhalen op de overtreder.
Nederland zal in 2020 een extra bijdrage geven voor de implementatie van besluit 18.BB CoP18 Com. II. 9. in het kader van de opvang van in beslaggenomen specimen. Het CITES secretariaat zal eerst een inventarisatie maken en verwacht in 2020 een notificatie uit te sturen met de vraag voor financiële steun.
387. Hoeveel meer of minder geld wordt aan de regeling In Beslag genomen Goederen (IBG) besteed in 2020 ten opzichte van 2019?
Antwoord
In 2020 is € 1,0 miljoen. beschikbaar voor de opslag en opvang in beslag genomen goederen bij overtreding van de regels voor handel in bedreigde dier- en plantensoorten. Het beschikbare budget in 2019 bedraagt tevens € 1,0 miljoen.
388. Welke doelen uit het internationale biodiversiteitsverdrag (Aichi-doelen) worden wel en niet gehaald en waarop baseert u dat?
Antwoord
De Aichidoelen zijn gesteld tot eind 2020. Het is dus op dit moment nog niet met volledige zekerheid te zeggen welke doelen gehaald zijn en welke niet.
In het Global Assessment van het Intergovernmental Panel on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES)7 is een inschatting gemaakt van het mondiale Aichi doelbereik.
Volgens het rapport is voor geen enkel doel de voortgang goed. Op doelen 9 (invasieve exoten), 11 (beschermde gebieden), 16 (toegang tot en gelijke verdeling van de baten van biodiversiteit) en 17 (het opstellen van nationale biodiversiteits-strategieën – en actieplannen) wordt op mondiale schaal matige tot goede voortgang geboekt. Voor doelen 3 (elimineren van schadelijke subsidies), 4 (duurzame productie en consumptie), 5 (verlies van habitats), 6 (duurzame visserij), 8 (vervuiling), 10 (ecosystemen en klimaat), 12 (behoud van bedreigde soorten) en 14 (behoud van ecosysteem diensten) is de mondiale voortgang slecht.
Voor de overige doelen is volgens het IPBES Global Assessment de mondiale voortgang matig.
In de laatste Nederlandse rapportage aan het Biodiversiteitsverdrag (Kamerstuk 26407, nr. 128), is een inschatting gemaakt voor Nederland. De conclusie is dat Nederland voldoende effectief bijdraagt aan het doelbereik voor Aichidoelen 1 (vergroten van het bewustzijn), 16 (toegang tot en evenredige verdeling van de baten van biodiversiteit) , 17 (het opstellen van nationale biodiversiteits-strategieën-en actieplannen) en 19 (het delen van kennis en informatie).
Voor het Caribische deel van Nederland geldt dit alleen voor doel 1.
Voor de doelen 8 (vervuiling) 9 (invasieve exoten), 13 (behoud van genetische diversiteit) en 15 (herstel van ecosystemen) geldt dat er in Nederland geen significante verandering optreedt, of zelfs achteruitgang.
In Caribisch Nederland geldt dat voor doelen 5 (habitatverlies), 7 (duurzame landbouw, bosbouw en aquacultuur), 14 (duurzaam gebruik van ecosysteem diensten) en 15 (herstel van ecosystemen).
389. Is het budget voor Caraïbisch Nederland bedoeld voor het opstellen van het plan of is er ook geld voor implementatie ervan, en gaat dat alleen om herstel van koraal of ook over haaien en de endemische leguaan Iguana delicatissima?
Antwoord
De komende weken wordt met alle betrokkenen de laatste hand gelegd aan de totstandkoming van het natuurbeleidsplan. Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer in november dit plan doen toekomen. Ik zal dan ook voor uw Kamer de geraamde kosten en de dekking van die kosten doen toekomen.
390. In hoeverre is het bedrag van € 27,3 miljoen toereikend voor de exploitatie en waarom verkoopt Staatsbosbeheer gronden om elders voldoende natuurkwaliteit te kunnen realiseren?
Antwoord
De bijdrage van het Rijk, die is bedoeld als bijdrage aan de organisatiekosten en een aantal specifieke opdrachten, en verder wordt aangevuld met eigen inkomsten en geld van de provincies middels Subsidiestelsel Natuur en Landschap, leidt tot een sluitende begroting. De bijdrage voor de specifieke opdrachten zijn geoormerkt en bestaan onder andere uit het beheer van rijksmonumenten, de organisatie van een jaarlijkse Boomfeestdag, scholing van BOA’s, beheer van de Genenbank, uitvoering kringlooplandbouw pilots of verzorgen van het uitvoeringsbureau Nationale Parken.
Staatsbosbeheer koopt en verkoopt gronden om de versnippering tegen te gaan en tot grotere, robuuste natuurgebieden te komen. Dit overeenkomstig de afspraken in het convenant tussen het ministerie van LNV en Staatsbosbeheer uit 2014.
391. Waar zijn de budgetten om de resterende 4% (17% is onze verplichting en we doen 13%) van ons landoppervlak als natuur te verwerven, in te richten en te beheren?
Antwoord
Budgetten voor verwerving, inrichting en beheer van natuurgebieden zijn gedecentraliseerd naar de provincies. Zie ook mijn antwoord op vraag 81. De 13% waarnaar in de vraag wordt verwezen, heeft overigens alleen betrekking op Natura 2000-gebieden. Via het Natuurnetwerk Nederland wordt een groter areaal beschermd als natuurgebied. De beoogde omvang van het Natuurnetwerk Nederland na realisatie in 2027 bedraagt 728.000 ha. (Vierde voortgangsrapportage natuur, Kamerstuk 33 576, nr. 140). Dat is ongeveer 17,5% van het Nederlandse landoppervlak.
392. Hoeveel capaciteit wordt binnen de NVWA besteed aan de handhaving van CITES?
Antwoord
De handhaving van CITES vindt plaats doordat de politie, de Douane en de NVWA inspecties uitvoeren bij importeurs, handelaren en particulieren. De NVWA voert inspecties uit zowel op basis van meldingen die worden ontvangen, als op basis van uitgevoerde analyses naar naleving. De NVWA neemt ook deel aan (inter)nationale acties ter handhaving van CITES, zoals de Operation Thunderball in de maand juni van dit jaar. Binnen de NVWA zijn er 23 fte aan inspecteurs betrokken bij de handhaving van CITES. Deze inspecteurs houden zich ook bezig met de handhaving van andere onderdelen van de Wet natuurbescherming.
393. Hoeveel capaciteit wordt binnen de RVO besteed aan de handhaving van CITES?
Antwoord
Voor de handhaving van CITES wordt binnen RVO.nl ca. 10 fte ingezet.
394. Op welke manier worden de uitkomsten en het nakomen van de afspraken van de Regio Deals gemonitord?
Antwoord
In de Regio Deals zijn artikelen opgenomen die zien op de monitoring van de voortgang. De monitoring is, passend bij uitkering van financiële middelen in de vorm van een decentralisatie-uitkering, primair de verantwoordelijkheid van decentrale partners en verantwoordingsgremia, zoals gemeenteraden en Provinciale Staten. De partijen van elke Regio Deal hebben zich voorgenomen om jaarlijks een voortgangsrapportage op te stellen en de Deal na afloop te evalueren. De regio neemt hierin de leiding. Er vindt periodiek overleg plaats tussen de betrokken partijen vanuit het Rijk en de regio’s om de deze voortgangsrapportage te bespreken en de inhoudelijke voortgang van de Regio Deal te volgen, inclusief de monitoring.
395. Worden de (tussentijdse) uitkomsten/resultaten van de Regio Deals gedeeld met de Kamer?
Antwoord
Op 20 september jl. heb ik uw Kamer, mede namens de minister van BZK, geïnformeerd over de voortgang van de Regio Envelop (Kamerstuk 29 697, nr. 72). Hierin staan tussentijdse resultaten van de Regio Deals beschreven. Ik ben voornemens periodiek een rapportage aan uw Kamer aan te bieden. Daarnaast zien gemeenteraden en Provinciale Staten toe op de besteding van middelen van de Regio Deals in de regio's. Zij ontvangen hiervoor verantwoordings- en monitoringsinformatie van de betrokken decentrale partners. Tevens geeft de begroting van het ministerie van LNV (financiële) informatie over de voortgang van de Regio Envelop. Verantwoording over specifieke uitkeringen in het kader van de Regio Deals zal ook de komende jaren via de LNV-begroting plaatsvinden.
396. Zitten er deadlines aan het behalen van de doelen uit de Regio Deals?
Antwoord
Elke Regio Deal kent een eigen looptijd. Deze looptijd is gebaseerd op de inhoudelijke aard van de projecten en op het tijdpad dat bij de uitvoering hiervan hoort. Sommige Regio Deals lopen tot 2023 waar anderen lopen tot 2025. Dit is maatwerk. Binnen elke Regio Deal worden verschillende projecten uitgevoerd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de projecten en bijbehorende deadlines ligt bij de regio’s. In iedere Regio Deal zullen betrokken partijen elkaar informeren over de inhoudelijke realisatie van concrete projecten.
397. Wat zijn de consequenties als de Regio Deals niet tot de gewenste resultaten leiden (bijvoorbeeld op het gebied van de transitie naar kringlooplandbouw of het stimuleren van de biodiversiteit)?
Antwoord
Met de Regio Deals spreken betrokken partners een gezamenlijke ambitie uit om de in de deal benoemde resultaten te behalen. Daarbij is tevens uitgewerkt welke inzet daarvoor moet worden gepleegd. Indien gedurende de looptijd van de deal de resultaten afwijken van de verwachting, kunnen partijen in het voorgenomen periodieke overleg bespreken of bijstelling van de inzet noodzakelijk is om het beoogde doel alsnog te realiseren.
398. Waarom kiest u ervoor om de tweede tranche Regio Deals beschikbaar te stellen aan de regio’s als decentralisatie-uitkeringen en niet als specifieke uitkeringen, zoals u voornemens bent voor de derde tranche?
Antwoord
Met de Regio Deals starten Rijk en regio’s een nieuwe vorm van partnerschap. De huidige Financiële verhoudingswet kent momenteel geen uitkeringsvorm die optimaal toegesneden is op de bekostiging van deze gelijkwaardige samenwerking. De minister van BZK werkt momenteel aan een wijziging van de Financiële verhoudingswet.
Tijdens de uitwerking van de tweede tranche Regio Deals bracht de Algemene Rekenkamer haar Verantwoordingsonderzoek uit waarin zij opmerkingen plaatste bij de toepassing van decentralisatie-uitkeringen door het Rijk. Op basis van deze opmerkingen ben ik, rekening houdend met het beoogde partnerschap, de gezamenlijke wens om snel tot uitvoering te komen en de aangekondigde nieuwe uitkeringsvorm, zo dicht mogelijk bij de opzet van dit instrument gebleven. Ik heb, in overleg met de minister van BZK, besloten om voor de derde tranche gebruik te maken van een specifieke uitkering, in afwachting van de voorgenomen wetswijziging. Wij hebben deze keuze gemaakt in het licht van de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer en de wens van dit kabinet om wederzijdse inhoudelijke afspraken te kunnen maken met de regio’s.
399. Hoe waarborgt u dat u de voortgang van de Regio Deals kan monitoren, wanneer de middelen zijn uitgekeerd als een decentralisatie-uitkering, waarbij dus sprake is van beleids- en bestedingsvrijheid voor de regio?
Antwoord
De Regio Deal is een convenant tussen Rijk en regio, waarbij partnerschap centraal staat. In dit convenant hebben alle partijen geconstateerd dat monitoring een belangrijk onderdeel uitmaakt van het proces van uitwerking en uitvoering van de Regio Deal. Daarom is in elk convenant het voornemen opgenomen dat regio’s deze monitoring oppakken. Ook geven ze aan hoe deze monitoring vormgeven en hoe ze de voortgang rapporteren. Deze intentie en aanpak staat los van de uitkeringsvorm en komt voort uit het werken in partnerschap. Het PBL heeft aangeboden partijen te helpen bij de aanpak van de monitoring. Twee regio’s zijn daarvoor inmiddels een pilot gestart.
400. Hoe kan de Kamer controle uitoefenen op de voortgang van de Regio Deals, wanneer de middelen zijn uitgekeerd als een decentralisatie-uitkering, waarbij dus sprake is van beleids- en bestedingsvrijheid voor de regio?
Antwoord
Het klopt dat bij de inzet van een decentralisatie-uitkering sprake is van beleids- en bestedingsvrijheid voor de decentrale overheden die de middelen ontvangen. Op het niveau van de regionale overheden vindt democratische verantwoording plaats via respectievelijk de gemeenteraad of Provinciale Staten over de inzet van de middelen. Ik informeer uw Kamer periodiek over de voortgang van de Regio Deals. De eerste rapportage over de voortgang van de Regio Deals heeft uw Kamer op 20 september jl. ontvangen (Kamerstuk 29 697, nr. 72).
401. Hoe bent u van plan vast te stellen in hoeverre de voorwaarden die u heeft gesteld aan de Regio Deals in de eerste en tweede tranche worden nageleefd?
Antwoord
Het gaat hier niet om voorwaarden, maar om gezamenlijke wederzijdse voornemens en niet-afdwingbare afspraken die betrekking hebben op de inhoudelijke realisatie van de beoogde doelen van de Regio Deals. De voortgang hiervan komt naar voren in de monitoring en de overleggen hierover die in het kader van de governance zijn afgesproken tussen de betrokken partners.
402. Wat zijn de gevolgen van het beschikbaar stellen van de middelen uit de Regio Envelop voor de derde tranche middels een specifieke uitkering in plaats van een decentralisatie-uitkering?
Antwoord
Met de Regio Deals gaan Rijk en regio een partnerschap aan waarin wordt gesproken over de ambitie, doelen, beoogde resultaten en inzet en aanpak van beoogde resultaten. Alle partijen in dit partnerschap hebben zeggenschap over hun eigen betrokkenheid en kunnen zich inzetten om wederzijdse afspraken te maken. In het licht van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de toepassing van de decentralisatie-uitkering, is gekeken naar een andere uitkeringsvorm waarin deze gezamenlijk gemaakte afspraken wel kunnen worden gemaakt en vastgelegd. Deze uitkeringsvorm is echter nog niet beschikbaar voor de specifieke gemeenschappelijke opgave voor Rijk en regio’s, zoals die gestalte krijgt in de Regio Deals. De specifieke uitkering is momenteel de enige uitkeringsvorm waarin wel voorwaarden en afdwingbare afspraken kunnen worden vastgelegd. Bij specifieke uitkeringen is er, in tegenstelling tot bij decentralisatie-uitkeringen, sprake van een verticale verantwoording van de Regio naar het Rijk. De manier van verantwoorden van specifieke uitkeringen is vastgelegd in de Financiële verhoudingswet en vindt plaats volgens de SISA-methodiek (Single Information, Single Audit) waardoor de administratieve last bij de betreffende gemeente of provincie zoveel mogelijk wordt beperkt.
403. Op welke punten wordt gewerkt aan een wetswijziging in het kader van de beschikbare instrumenten voor regiomiddelen en wanneer kan de Kamer deze wetswijziging tegemoet zien?
Antwoord
De minister van BZK werkt aan een wijziging van de Financiële verhoudingswet in het licht van de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer in haar Verantwoordingsonderzoek 2018 over toepassing van de decentralisatie-uitkering en streeft hierbij naar een aanpassing van de Financiële verhoudingswet per 2021.
404. Welke financiële consequenties heeft de stopzetting van INSPECT voor de begroting van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in 2020?
Antwoord
De in de begroting van de NVWA opgenomen middelen voor INSPECT zullen in samenhang bezien worden met wat nodig is voor de uitvoering van de plannen die voortvloeien uit de herbezinning. De herbezinning is eind december gereed, waarna ik uw Kamer zal informeren.
405. Hoe gaat u tegenvallers zoals het niet behalen van de doelen uit NVWA 2020 dekken uit de begroting voor 2020?
Antwoord
Na het stoppen van het ontwikkelen en implementeren van het ICT-systeem INSPECT heb ik een periode van herbezinning ingelast waarin gekeken wordt wat de grondoorzaken zijn van het moeten stoppen. In de herbezinning wordt onder meer gekeken naar het takenpakket in relatie tot de middelen van de NVWA. Eind 2019 zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van de herbezinning.
406. Wat betekent de verwachte bezuiniging op de NVWA vanaf 2020 voor de opbouw van de noodzakelijke capaciteit?
Antwoord
De daling van de middelen voor de NVWA vanaf 2020 hangt samen met de afloop van de geplande kosten van de ICT-vernieuwing en het vervallen van de tijdelijke bijdrage voor de reistijd = werktijd-problematiek vanaf 2021. De personele capaciteit van de NVWA daarentegen blijft op totaalniveau, inclusief intensiveringsmiddelen, vrijwel gelijk (ca. 2.450 ambtelijke fte). In het kader van de herbezinning zal gekeken worden naar het takenpakket van de NVWA in relatie tot de middelen van de NVWA, met het oog op focus en meerjarige stabiliteit.
407. Hoeveel van de gerapporteerde gevallen van besmetting door exotische huisdieren tussen 2013 en 2016 waren gemeld of gesignaleerd door de eigenaren van de dieren?
Antwoord
Het RIVM publiceert jaarlijks het rapport «Staat van Zoönosen» met informatie over het vóórkomen van geregistreerde zoönosen in Nederland (www.rivm.nl). Zoönosen in relatie tot het houden van exotische huisdieren zijn bijvoorbeeld psittaccose (papegaaienziekte) en salmonellose. Van 2013 tot en met 2016 zijn er in totaal 53 patiënten met papegaaienziekte gemeld, gerelateerd aan het houden van een papegaaiachtige. Het aantal salmonella besmettingen gerelateerd aan het houden van reptielen daalde in 2016 naar 7% (112 patiënten) van het totaal aantal salmonella besmettingen.
408. Hoeveel budget is er voor het doden van wilde zwijnen in het kader van de bestrijding van de Afrikaanse Varkenspest?
Antwoord
Wat nodig is om AVP te bestrijden hangt af van de locatie van de besmetting, van de grootte van de populatie zwijnen en van het verloop van de besmetting. De precieze maatregelen kunnen pas worden bepaald als een besmetting is opgetreden. Bovendien is niet voor alle typen maatregelen of acties apart budget nodig. Hierdoor is het niet goed mogelijk om vooraf een inschatting te geven van de kosten die daarmee gepaard zullen gaan. Op het moment dat er maatregelen genomen moeten worden zal dit op dat moment worden geregeld.
Er is wel budget voor bepaalde preventieve maatregelen en acties. Zo heeft de overheid financieel bijgedragen aan het plaatsen van informatieborden bij parkeerplaatsen (ongeveer € 60.000). Ook heeft het ministerie van LNV ongeveer € 30.000 beschikbaar gesteld voor de recent ingestelde taskforce preventie AVP.
Twee provincies zijn verantwoordelijk voor het beheer van de wilde zwijnen. Noord-Brabant en Limburg hebben financiële middelen en apparatuur beschikbaar gesteld om de uitvoeringsmaatregelen te stimuleren. De provincie Noord-Brabant realiseert zich dat de verbetering van het beheer vraagt om extra inzet van partijen en om extra financiële middelen. De provincie heeft daarom een stimuleringsbudget van € 150.000 beschikbaar gesteld, onder de voorwaarde dat de andere partijen die medeverantwoordelijk zijn daar eenzelfde eigen bijdrage bij leggen waardoor er een financiële impuls van € 300.000 ontstaat. De provincie Limburg verleent in 2019 subsidie aan wildbeheereenheden waarmee jagers gestimuleerd kunnen worden om méér nachtzichtapparatuur aan te schaffen voor het verlagen van de stand van de wilde zwijnen buiten de aangewezen leefgebieden. Hiervoor is in totaal € 120.000 beschikbaar.
Voor Gelderland geldt dat de verhoogde inspanningen nog geen budgettaire consequenties hebben gehad. De provincies Noord-Brabant en Limburg en het ministerie van LNV hebben een onderzoekaanvraag uitgezet om aantallen wilde zwijnen in Limburg en Noord-Brabant beter te kunnen monitoren. Het onderzoek wordt door deze provincies en het ministerie van LNV gefinancierd. Het precieze bedrag is nog niet bekend, maar naar verwachting is dat voor beide provincies en het ministerie van LNV in totaal ongeveer € 220.000.
409. Hoeveel wilde zwijnen zijn het afgelopen jaar gedood in het kader van de bestrijding van de Afrikaanse Varkenspest?
Antwoord
AVP komt niet in Nederland voor. Er zijn het afgelopen jaar dus geen zwijnen gedood in het kader van de bestrijding van AVP.
Er vindt wel beheer plaats van wilde zwijnenpopulaties. Dit is regulier populatiebeheer en beheer in het kader van preventie van AVP. Om de kans op introductie van AVP te verkleinen is het populatiebeheer buiten de aangewezen leefgebieden eind 2018 geïntensiveerd. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de provincies. In totaal zijn in 2018 buiten de leefgebieden 1837 zwijnen geschoten. Vanaf januari dit jaar tot augustus/september waren dat er ongeveer 1180.
410. Hoeveel budget is er voor de preventie van de verspreiding van de Afrikaanse Varkenspest via bijvoorbeeld verontreinigde materialen van jagers, veetransportwagens, of vleesproducten van besmette wilde zwijnen?
Antwoord
Er is geen specifiek budget gereserveerd voor preventie van verspreiding van AVP in relatie tot ontsmetting of importcontroles. Jagers, transporteurs, dierenartsen en andere professionals weten welke hygiënemaatregelen nodig zijn om introductie te voorkomen. Zij kennen de risico’s en nemen ook hun verantwoordelijkheid hierin. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het toepassen van deze maatregelen.
Wagens die terugkeren uit landen met uitbraken dienen een extra reiniging en desinfectie op een erkende wasplaats te ondergaan. Dit is staand beleid van de NVWA die hierop ook controleert. Deze maatregel geldt voor landen met uitbraken van AVP, maar ook met uitbraken ten gevolge van andere dierziekten zoals vogelgriep. De NVWA en de douane voeren controles uit op luchthavens en in havens op import van vleesproducten in Nederland. Ook dat is staand beleid en maakt deel uit van de reguliere uitvoering waarbij de kosten daarvoor niet aan specifieke ziekten zijn gekoppeld.
De Europese Commissie heeft strenge regels ten aanzien van de handel in varkens en varkensvleesproducten, afkomstig van gehouden varkens of wilde zwijnen. Doel van deze maatregelen is om de kans op verspreiding via deze routes te minimaliseren.
411. Kunt u aangeven uit welke post de middelen voor de bijdrage hogere Cloud-kosten voor de NVWA worden gefinancierd?
Antwoord
Deze post wordt gefinancierd uit de middelen die op artikel 51 onder de post «ICT-middelen herinrichting» beschikbaar zijn gesteld (zie ook mijn antwoord op vraag 257).
412. Wat is de huidige stand van zaken omtrent de motie van de leden Sienot en De Groot (Kamerstuk 34 526, nr. 20)?
Antwoord
In de motie wordt de regering verzocht in de Strategische Agenda Noordzee 2030 aandacht te besteden aan de opgave van het herstel van oesterbanken en andere biogene riffen bij de aanleg en inrichting van windmolenparken en het beleid zodanig aan te passen dat bij de aanleg en inrichting van windparken het herstel van oesterbanken en andere biogene riffen kan worden gefaciliteerd.
Het kabinet geeft ruimte aan het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) om te komen tot een Noordzeeakkoord. Zodra het OFL een resultaat, bij voorkeur in de vorm van een Noordzeeakkoord, heeft opgeleverd zal de Strategische Agenda Noordzee 2030 worden gefinaliseerd op basis van het resultaat van het OFL.
Het herstel van oesterbanken en andere biogene riffen in de Noordzee heeft de permanente aandacht. Niet alleen van het kabinet maar eveneens van vele andere partijen die betrokken zijn bij het natuurherstel van de Noordzee.
Inmiddels is er een breed scala van experimenten gaande – al dan niet ondersteund door het kabinet – van wetenschappelijke instituten, NGO’s en ondernemers. Een aantal daarvan vindt plaats of zal plaatsvinden in windparken. Ook is het kabinet bezig om mede in het kader van de Community of Practice, gestart in verband van Noordzee 2030, te inventariseren welke juridische, beleidsmatige en financiële obstakels dienen te worden weggenomen zodat bij de aanleg en inrichting van windparken het herstel van oesterbanken en biogene riffen optimaal kan worden gefaciliteerd.
413. Wat is de huidige stand van zaken omtrent de motie van de leden Sienot en De Groot (Kamerstuk 34 526, nr. 19)?
Antwoord
In de motie wordt de regering verzocht in de strategische agenda Noordzee 2030 aandacht te besteden aan het meervoudige gebruik van windparken en het beleid zo aan te passen dat er bij de bouw van windparken voorzieningen worden getroffen waarmee natuur, visserij en voedselproductie kunnen profiteren van de aanleg van nieuwe windparken.
Het kabinet geeft ruimte aan het OFL om te komen tot een Noordzeeakkoord. Zodra het OFL een resultaat, bij voorkeur in de vorm van een Noordzeeakkoord, heeft opgeleverd zal de Strategische Agenda Noordzee 2030 worden gefinaliseerd op basis van het resultaat van het OFL. Onder de vlag van de Agenda Noordzee 2030 werkt de Community of Practice multi-use samen met de initiatiefnemers aan de realisatie van duurzame blauwe economie, met medegebruik als drijvende kracht.
Naar het zich nu laat aanzien zullen de deelnemers aan het OFL het beginsel van meervoudig ruimtegebruik aanvaarden als een leidend beginsel om de schaarse ruimte optimaal te gebruiken. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid terzake van multifunctioneel gebruik op zee. Ook is het kabinet bezig om mede in het kader van de Community of Practice te inventariseren welke juridische, beleidsmatige en financiële obstakels dienen te worden weggenomen om tot een afgewogen meervoudig gebruik te komen. Ondertussen worden praktijkcasussen natuurherstel, passieve visserij en aquacultuur opgestart in samenwerking met windparkeigenaren.
414. Wat is de stand van zaken omtrent de motie van de leden Bromet en De Groot (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 30) over de melkveehouders op Schiermonnikoog?
Antwoord
In de verzamelbrief voor het AO Natuur van 12 september jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 167) is omschreven op welke wijze deze motie is uitgevoerd. Het ministerie van LNV blijft betrokken bij de realisatie ervan. De stand van zaken is dat op dit moment het plan van aanpak voor de realisatie verder wordt uitgewerkt. De uitvoering is op onderdelen al gestart. Inmiddels is Schiermonnikoog opgenomen in de regiodeal Natuurinclusieve landbouw. Met hulp uit deze deal gaat Schiermonnikoog een toekomstbeeld maken met de andere actoren van het eiland. De deal biedt de boeren ervaring en kennis van andere gebieden om te benutten in de ontwikkeling van de landbouw op het eiland. Schiermonnikoog is ook één van de experimenten in het kader van mijn LNV-visie. Onder andere wordt nu gekeken hoe de overgangsperiode naar extensivering kan worden georganiseerd.
415. Wat is de stand van zaken omtrent het toevoegen van dierenwelzijn aan het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant Voedingsmiddelen?
Antwoord
In het lopende IMVO-convenant Voedingsmiddelen is dierenwelzijn reeds één van de thema’s waaromtrent de risico’s geanalyseerd moeten worden. Op basis daarvan moeten bedrijven uit de deelnemende branches zonodig ook maatregelen nemen om risico’s weg te nemen of te verminderen.
416. Op welke wijze heeft u zich de afgelopen tijd verzet tegen de koppeling van resultaatindicatoren in het GLB aan beleidsinterventies buitenom het GLB, zoals genoemd in de motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1156)?
Antwoord
Ik heb me in de nog lopende onderhandelingen over het toekomstig GLB verzet tegen deze vermeende koppeling. In een laatste compromisvoorstel dat het Finse voorzitterschap 12 september jl. in de Raadswerkgroep presenteerde, is artikel 7 aangepast en de bewuste zinsnede over de vermeende koppeling geschrapt. Ik zal me in het verdere proces, met inbegrip van de trilogen, voor deze schrapping blijven inzetten. Op die wijze wordt tegemoet gekomen aan het in de motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 21501–32, nr. 1156) gestelde verzoek. Ingeval er in het komende onderhandelingsproces veranderingen optreden wat betreft de redactie van artikel 7, zal ik uw Kamer hierover opnieuw informeren.
417. Welke concrete acties heeft u genomen om, bij voorkeur in samenwerking met Europese partners, uw invloed aan te wenden om tijdens de CITES-conferentie CoP18 in Genève te bewerkstellingen dat bedreigde soorten beter worden beschermd en te bevorderen dat maatregelen worden genomen tegen landen die de op hen rustende beschermingsverplichtingen onvoldoende nakomen?
Antwoord
Zowel in de periode toewerkend naar de CoP18 als tijdens de onderhandelingen van CoP18 was Nederland actief in CITES en EU Working Groups/Core teams. Nederland richtte zich hierbij op de voorstellen van neushoorns, olifanten, otters, mariene soorten en houtsoorten. Voor wat betreft de strategische/implementatie onderwerpen (Working Documents) richtte Nederland zich op onder meer Nationale wetgeving voor de implementatie van CITES, aantonen van de legale herkomst van de te verhandelen CITES soorten, taken van Management Autoriteiten en de opvang van inbeslaggenomen specimen (Nederland EU Expert Lead).
Daarnaast heb ik, ter bevordering van de besluitvorming, de wetenschappelijke beoordeling van alle voorstellen door IUCN en TRAFFIC financieel ondersteund ten behoeve van de oordeelsvorming van alle partijen en een financiële bijdrage gedaan voor het CITES «Sponsored Delegates Project», dat deelname aan de conferentie mogelijk heeft gemaakt van zoveel mogelijk landen.
De samenwerking binnen de EU was intensief en goed alsmede met de andere landen en NGO’s. De uitkomst van CoP18 is positief conform de inzet en het mandaat van de EU. Wel constateer ik dat het aantal soorten onder het CITES-verdrag toeneemt en de uitvoering en handhaving wereldwijd de komende jaren een opgave is. Nederland blijft zich in EU- en CITES-verband actief inzetten voor een adequate implementatie van de genomen besluiten.
418. Kunt u toelichten hoe u uitvoering geeft aan de motie van de leden Dik-Faber en Von Martels (Kamerstuk 27 858, nr. 466) en of u daarover in contact bent met de agrarische sector?
Antwoord
Met deze motie heeft uw Kamer mij verzocht om met voorstellen te komen om het aantal gewasbeschermingsknelpunten te verminderen. Dit wordt meegenomen in het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, naar weerbare planten en teeltsystemen. In het kader van het opstellen van het uitvoeringsprogramma is een werkgroep ingesteld die zich buigt over het voorkomen en oplossen van actuele vraagstukken. In deze werkgroep zitten ook vertegenwoordigers van de agrarische sector. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over het uitvoeringsprogramma.
419. Hoeveel geld wordt in de begroting gereserveerd voor de implementatie van het Haaienactieplan?
Antwoord
In de begroting van 2020 is voor de implementatie van het Haaienactieplan geen specifiek budget gereserveerd.
420. Kunt u toelichten wat de uitkomsten zijn van het onderzoek Ondersteuning projecten biologische sector, met name via Bionext?
Antwoord
De uitkomsten van het evaluatieonderzoek naar de ondersteuning van de biologische sector, met name via Bionext, zijn nog niet bekend. Ik verwacht het onderzoek eind dit jaar af te ronden.
421. Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken rond de biologische sector als resultaat van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel?
Antwoord
Ik hou niet apart bij wat de impact van het fosfaatrechtenstelsel is op de biologische sector. Het grootste deel van de biologische melkveehouderij is grondgebonden. In het fosfaatrechtenstelsel is rekening gehouden met grondgebonden boeren doordat zij vrijgesteld zijn van de generieke korting en doordat grondgebonden boeren worden gestimuleerd via de fosfaatbank.
Veel boeren die geïnvesteerd hebben in land, zowel biologisch als gangbaar, kunnen dit geld niet investeren in fosfaatrechten. Dat is een belangrijk pijnpunt bij veel biologische boeren, maar is niet specifiek voor deze groep.
422. Hoeveel biologische boeren zijn inmiddels failliet gegaan mede als resultaat van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en van hoeveel boeren wordt verwacht dat zij op korte termijn failliet gaan?
Antwoord
Mij zijn geen gegevens bekend dat er biologische bedrijven failliet zijn gegaan als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel. Het is bovendien bijzonder moeilijk om in geval van faillissement het fosfaatrechtenstelsel als aparte oorzaak te onderscheiden, omdat er in zo’n geval vrijwel altijd meerdere oorzaken zijn. In zijn algemeenheid is het beeld van de melkveehouder wel zo dat er relatief weinig sprake is van faillissementen in de melkveehouderij vanwege het grondgebonden karakter en de waarde die de grond vertegenwoordigt.
Wel zijn ondernemers om financiële redenen gestopt met biologische certificering, dat zijn er in 2019 6 geweest.
423. Wat is de status van de biologische mestmarkt en wat zijn de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel voor de biologische akkerbouw?
Antwoord
Het fosfaatrechtenstelsel richt zich op de melkveehouderij. De biologische melkveehouderij is doorgaans grondgebonden. Met andere woorden: biologische melkveehouders gebruiken de geproduceerde mest voornamelijk zelf. Er gaat daarmee relatief weinig biologische mest van de melkveehouderij naar de biologische akkerbouw. Dit staat los van het fosfaatrechtenstelsel.
424. Op welke manier wordt bepaald welk onderzoek wanneer wordt gestart en afgerond en hoe is dit bijvoorbeeld gegaan bij het onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid bij het Ctgb en de plantaardige en biologische keuringsdiensten?
Antwoord
Ik ben op grond van artikel 39 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen verplicht om de Eerste en Tweede Kamer elke vijf jaar een verslag te sturen van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan. Dit artikel ligt aan de basis voor het plannen en uitvoeren van deze beoordeling voor het Ctgb en de plantaardige en biologische keuringsdiensten. Een voorbeeld hiervan is de meeste recente beoordeling van het Ctgb. Deze is afgerond in 2017 (Kamerstuk 27 858, nr. 399). Dit betekent dat de start van volgende beoordeling voorzien is in 2021.
425. Wat is het effect van de verhoging van het lage btw-tarief van 6% naar 9% op de consumptie van groente en fruit, uitgesplitst naar huishoudens met een hoge en een lage sociaal-economische status?
Antwoord
Het is niet bekend welk effect de verhoging van het verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% dit jaar heeft gehad op de consumptie van groente en fruit. De effecten van de btw-verhoging zijn niet te onderscheiden van de effecten van andere ontwikkelingen die invloed hebben op de consumptie van groente en fruit. De verwachting is dat het effect van de btw-verhoging gering is omdat de btw-verhoging beperkt is en bovendien op alle andere voedingsmiddelen is verhoogd en dus naar verwachting geen tot weinig substitutie tussen voedingsmiddelen heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de btw-verhoging.
426. Welke concrete maatregelen neemt u om de consumptie van groente en fruit te stimuleren?
Antwoord
Het Voedingscentrum voorziet consumenten van onafhankelijk informatie over gezond en duurzaam eten met de Schijf van Vijf. Groenten en fruit zijn daar een belangrijk onderdeel van. Daarnaast subsidieert LNV sinds 2017 het Nationaal Actieplan Groenten en Fruit (NAGF). De totale LNV-bijdrage in de periode 2017–2020 bedraagt € 2.240.000. Doel van het NAGF is bijdragen aan het verhogen van de consumptie van groenten en fruit in Nederland. Zij doet dit door het aanjagen en initiëren van initiatieven die de consumptie bevorderen. Er zijn drie speerpunten geformuleerd waar het NAGF zich op richt: jonge gezinnen, horeca en gezondheidszorg. In samenwerking met verschillende partijen heeft het NAGF al diverse evenementen, campagnes en acties opgezet gericht op de drie speerpunten. Zo is recent de Filefruit actie gestart die de consument moet verleiden om op een ander moment fruit te eten en zijn er in het «Ga voor Kleur Lab» interventies getest bij supermarkt Dirk die de consument moeten verleiden om meer groenten en fruit te consumeren. De hoeveelheid verkochte groenten en fruit in deze supermarkt bedroeg uiteindelijk 7,4% meer dan in de controlesupermarkt. Deze voorbeelden laten zien dat samenwerking tussen diverse partijen de inzet op het stimuleren van groenten en fruit versterkt.
Om de consumptie van groenten en fruit te bevorderen zijn er ook diverse EU instrumenten beschikbaar, waaronder algemene Europese promotiemiddelen, middelen binnen de GMO groenten en fruit voor promotie en communicatie en het schoolfruitprogramma. Ik zet me in het kader van het schoolfruitprogramma in om de consumptie van groenten en fruit onder jongeren te bevorderen.
427. Welke mogelijkheden ziet u om het EU-schoolfruitprogramma structureel te maken, zodat dit een grotere bijdrage zal leveren aan het stimuleren van de consumptie van groenten en fruit op scholen?
Antwoord
Het EU-schoolfruitprogramma is een meerjarig programma van de EU, gebaseerd op EU-verordening 1308/2013[1] en is daarmee ook een structureel programma. In de herziening van het GLB blijft deze regeling ongewijzigd in verordening 1308/2013 voortbestaan.
[1] Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347)
428. Wat is er nodig om vanuit het EU-schoolfruitprogramma iedere dag groente en fruit te verstrekken aan scholen voor een periode van 41 weken in plaats van de huidige 20 weken?
Antwoord
Het vanuit de EU voor de regeling Schoolfruit en -groenten beschikbaar gestelde budget is voldoende voor gratis verstrekking van 3 porties groenten of fruit per leerling per week gedurende 20 weken op deelnemende scholen. Voor schooljaar 2019–2020 hadden zich 3.200 scholen ingeschreven waarvan 3.000 scholen (na loting) gebruik kunnen maken van de regeling. Voor een verhoging van én het aantal stuks fruit of groente naar 5 porties per week (dagelijks) én het aantal weken van 20 naar 41 weken, zou een budget nodig zijn dat naar schatting drie tot drie-en-een-half keer zo hoog is als het huidige budget (zie het antwoord op vraag 432). Daarin is nu niet voorzien. De regeling is bedoeld om kinderen al op jonge leeftijd te stimuleren fruit en groente te eten. Er ligt ook een rol bij de ouders om er voor te zorgen dat hun kinderen voldoende fruit en groente eten op dagen dat dit niet op school wordt verstrekt.
429. Welke mogelijkheden ziet u om de EU-schoolmelkregeling mee te laten gaan in de transitie naar meer plantaardige eiwitten en daarmee ook plantaardige melk-alternatieven aan te bieden?
Antwoord
Verordening 1308/2013 voorziet niet in de mogelijkheid om plantaardige melk-alternatieven aan te bieden. Om plantaardige melk-alternatieven aan te kunnen bieden zou ofwel de Europese regeling aangepast moeten worden of een nationale regeling gemaakt moeten worden. Voor de laatste optie is geen budget voorzien.
430. Kunt u nader toelichten op welke wijze u gaat samenwerken met stakeholders om de consumptie van groente en fruit gemakkelijker en aantrekkelijker te maken?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 426. In het NAGF wordt nadrukkelijk de samenwerking gezocht tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
431. Bent u bereid om een eenduidige, jaarlijkse monitor van de inname van groente en fruit op te zetten in aanvulling op de VCP die niet jaarlijks wordt afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In opdracht van het ministerie van VWS worden sinds 1987 periodiek gegevens verzameld over de voedselconsumptie en de voedingstoestand van de Nederlandse bevolking in het algemeen en waar nodig van afzonderlijke bevolkingsgroepen in het bijzonder. Deze Voedselconsumptiepeiling (VCP) wordt gedegen uitgevoerd en levert betrouwbare cijfers. Zeker gezien het feit dat bevolkingsbrede veranderingen in voedselconsumptie niet heel snel optreden, zie ik geen aanleiding om los van de VCP een monitor van de inname van groente en fruit op te zetten.
432. Op welke manier wordt het geld dat door de EU beschikbaar is gesteld voor schoolfruit en -groente en schoolmelk besteed?
Antwoord
Voor schoolfruit en -groenten is ieder jaar € 5,4 miljoen beschikbaar. Dit bedrag kan elk jaar op verzoek van de lidstaat door de Europese Commissie opgehoogd worden, afhankelijk van de totale besteding van de EU-lidstaten uit het voorgaande jaar. Voor het schooljaar 2019–2020 is zodoende € 6,78 miljoen voor Nederland beschikbaar gekomen voor de regeling Schoolfruit en -groenten; voor de Schoolmelk-regeling is ongeveer € 2,4 miljoen beschikbaar. Nederland zal waarschijnlijk gebruik maken van de mogelijkheid om maximaal 20% van het beschikbare budget (€ 0,48 miljoen) voor schoolmelk te verschuiven naar schoolfruit en -groenten. Het budget voor de regeling Schoolfruit en -groenten voor 2019/2020 komt aldus uit op € 7,26 miljoen en voor de schoolmelk-regeling op € 1,92 miljoen.
433. Hoeveel vissen, uitgesplitst per soort, bevinden zich in aquacultuur in Nederland?
Antwoord
Hoeveel vissen, uitgesplitst per soort, zich in Nederland in aquacultuur bevinden is niet bekend. Dit wordt niet geregistreerd door RVO.nl of de NVWA. De NVWA houdt wel een openbaar register bij van vergunninghoudende aquacultuurproductiebedrijven die vis houden.
434. Hoeveel geld is gereserveerd voor de handhaving van de aanlandplicht?
Antwoord
In het Operationeel Programma van het EFMZV is de aanlandplicht één van de speerpunten. In 2020 zullen openstellingen worden gedaan tot een plafond van in totaal € 18 miljoen. Uit het EFMZV worden echter geen structurele kosten betaald aan inspecteurs voor de handhaving van onder andere de aanlandplicht. Vanuit de beschikbare middelen wordt wel geïnvesteerd in ICT-systemen om de controle te verbeteren. Voor 2020 bedraagt dit ongeveer € 4 miljoen.
https://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/553052 ↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/veehouderij/duurzame-varkenshouderij ↩︎
https://www.voedingscentrum.nl/nl/pers/persmappen/persmap-eetwissels.aspx.↩︎
https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/food-farming-fisheries/plants_and_plant_products/documents/report-plant-proteins-com2018–757-final_en.pdf) ↩︎
https://www.clo.nl/indicatoren/nl1440-ontwikkeling-biodiversiteit-msa ↩︎
https://www.eea.europa.eu/themes/biodiversity/state-of-nature-in-the-eu ↩︎
IPBES. 2019. Summary for policymakers of the global assessment report on biodiversity and ecosystem services of the Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services. S. Díaz et. al.↩︎