[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op de motie van het lid Van Ojik over een betere waarborging van veilige vliegroutes boven conflictgebieden

Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart

Brief regering

Nummer: 2019D39627, datum: 2019-10-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-24804-101).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 24804 -101 Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart.

Onderdeel van zaak 2019Z19021:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

24 804 Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart

Nr. 101 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2019

Op 1 oktober j.l. vond een plenair debat over de vervolging van vier verdachten voor betrokkenheid bij het neerhalen van vlucht MH17 plaats (Handelingen II 2019/20, nr. 7, debat over vervolging van vier verdachten voor betrokkenheid bij het neerhalen van de MH17). Daarbij heeft het lid Van Ojik (GroenLinks) een motie ingediend die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat valt.1 De motie verzoekt de regering, zich binnen de VN-luchtvaartorganisatie ICAO in te spannen voor het bereiken van betere waarborging van veilige vliegroutes boven conflictgebieden, en de Kamer hierover te informeren. Conform toegezegd ontvangt u hierbij mijn oordeel over de motie.

Reactie

De regering onderschrijft het belang van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en spant zich er voor in deze aanbevelingen te (doen) uitvoeren. Nederland spant zich sinds het neerhalen van vlucht MH17 in binnen de VN-luchtvaartorganisatie ICAO voor verdere verbetering van de veiligheid van vliegroutes boven en nabij conflictgebieden en zal zich hiervoor blijven inzetten.

De Onderzoeksraad heeft in zijn opvolgingsonderzoek geconstateerd dat staten in een gewapend conflict moeite kunnen hebben de veiligheid van hun luchtruim te bewaken door beperkingen voor hun luchtruim in te stellen. Voorts wordt geconstateerd dat informatiedeling over snel escalerende conflictsituaties ad hoc plaats vindt en via informele netwerken verloopt, alsmede dat een goede relatie en wederzijdse communicatie tussen luchtvaartmaatschappijen en inlichtingendienst(en) van een staat waar die maatschappij gevestigd essentieel is. De Onderzoeksraad stelt niet dat de huidige praktijk waarin beslissingen hierover worden overgelaten aan individuele landen en vliegtuigmaatschappijen te gevaarlijk en vrijblijvend is. De regering is het eens met de constateringen van de Onderzoeksraad en deelt derhalve niet de overweging in de motie. Hiervoor verwijs ik ook naar de reactie van het kabinet op het opvolgingsonderzoek.2

De inzet van Nederland binnen ICAO in de afgelopen jaren heeft er onder meer toe geleid dat de voorstellen voor de opvolging van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad in een vergevorderd stadium van afronding zijn. Zo zijn nieuwe ICAO-normen voorbereid en is gewerkt aan de totstandkoming van de nieuwe ICAO-handleiding voor de risicobeoordeling van het vliegen over of nabij conflictgebieden. In deze handleiding wordt overigens ook gewezen op de wijze waarop in Nederland de dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart wordt gedeeld tussen overheidspartijen en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen (het convenant). Voor wat betreft het functioneren van het convenant verwijs ik naar de laatste evaluatie die deze zomer naar uw Kamer is toegezonden.3

De recente verkiezing van Nederland in de Raad van ICAO voor de komende 3 jaar maakt dat op deze wijze extra aandacht voor het onderwerp kan blijven worden gevraagd. In de ICAO Raad zitten naast Nederland nog 35 andere landen waaronder ook andere landen waar slachtoffers van vlucht MH17 zijn gevallen. Dit zijn Australië, Canada, Maleisië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Nederland zal zich inzetten om met deze landen en de landen die eerder steun hebben verleend gezamenlijk in de Raad op te trekken. Van de overige landen in de Raad kan niet op voorhand worden voorspeld hoe zij vorm wensen te geven aan verdere verbetering van de veiligheid van vliegroutes boven en nabij conflictgebieden, maar de Nederlandse inspanningen zullen uiteraard zijn gericht op het verkrijgen van een breed draagvlak in de ICAO Raad.

Op basis van het besluit van de 39e Assembly van ICAO in 2016 zijn relevante voorschriften met betrekking tot het vliegen over conflictgebieden geëvalueerd en waar nodig aangepast. Deze worden volgens de planning in 2020 afgerond.

Vooruitlopend op deze planning in 2020 heeft Nederland niet alleen bij ICAO maar ook bij IATA bevorderd dat landen en luchtvaartmaatschappijen op regionale schaal samenwerken en informatie delen (hiervoor verwijs ik ook naar de reactie van het kabinet op het opvolgingsonderzoek). Van dergelijke samenwerking wordt meer effect verwacht dan het uitsluitend vertrouwen op luchtruiminformatie die verstrekt is door staten die in een conflict verwikkeld zijn. Het nieuwe ICAO-handboek beschrijft ook voorbeelden van good practice over samenwerking en informatiedeling over risico’s op regionale schaal.

Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal het ICAO-secretariaat blijven ondersteunen bij de verdere implementatie van het handboek op internationale schaal. Bij de 40ste Assembly heeft Nederland wederom aandacht gevraagd met steun van andere lidstaten voor de verdere implementatie van het handboek en heeft Nederland het ICAO-secretariaat daarvoor hulp aangeboden.

Op het gebied van informatiedeling en risicobeoordeling blijft Nederland zich actief inzetten voor de afronding van de internationaal lopende acties die noodzakelijk zijn om aan de aanbevelingen van het MH17 onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid te voldoen.

Oordeel

Met in achtneming van bovenstaande laat ik het oordeel over de motie over aan de Kamer.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen-Wijbenga


  1. Kamerstuk 33 997, nr. 146.↩︎

  2. Kamerstuk 24 804, nr. 98.↩︎

  3. Kamerstuk 24 804, nr. 100.↩︎