Lijst van vragen en antwoorden over het Deltaprogramma 2020
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2020
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2019D44327, datum: 2019-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35300-J-6).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35300 J-6 Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2020.
Onderdeel van zaak 2019Z21281:
- Indiener: C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2019-11-11 11:00: Water (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2019-11-12 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-11-20 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2019-11-21 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 300 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2020
Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 11 november 2019
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 17 september 2018 inzake het Deltaprogramma 2020 (Kamerstuk 35 300 J, nr. 4).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 november 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie,
Schuurkamp
Vraag 1
Wordt met het gestelde dat de deltascenario’s uit 2014 zijn aangescherpt naar aanleiding van het Parijsakkoord bedoeld dat wordt uitgegaan van een succesvolle CO2-reductie en een minder snelle zeespiegelstijging dan wanneer het Akkoord niet zou zijn afgesloten? Hoe realistisch is deze aanname gezien dat de CO2-uitstoot helemaal niet zo drastisch afneemt als zou moeten?
Antwoord 1
Aan de vier bestaande deltascenario’s is voor het zichtjaar 2050 een «aangescherpt» vijfde scenario toegevoegd naar aanleiding van de in december 2015 in Parijs gemaakte mondiale afspraken over het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 2 graden Celsius in 2100.
Voor zeespiegelstijging vallen de consequenties van deze afspraken voor het zichtjaar 2050 binnen de bandbreedte van de deltascenario’s. De effecten van de afspraak in Parijs zijn op zijn vroegst vanaf 2050 merkbaar in de wateropgave, dat wil zeggen een lagere zeespiegelstijging als resultante van een lagere CO2-uitstoot.
Vraag 2
Zijn er voldoende middelen gereserveerd om adequaat actie te ondernemen wanneer uit het kennisprogramma blijkt dat de zeespiegel inderdaad sneller stijgt dan voorzien (dus een grotere stijging vóór 2050)? Of wordt het benodigde budget pas dan bepaald? Waar is de aanname op gebaseerd dat er voldoende tijd is, ook bij een versnelling van de zeespiegelstijging?
Antwoord 2
De huidige inzichten laten een versnelling van de zeespiegelstijging zien die pas na 2050 merkbaar wordt. Met het kennisprogramma zeespiegelstijging bereiden wij ons tijdig en goed voor op de toekomst. Het gaat hierbij om het verkleinen van de onzekerheden over zeespiegelstijging, het verkennen van de opschaalbaarheid en houdbaarheid van de huidige strategie en bijbehorende maatregelen, het vergroten van de kennis over potentiële impact op waterveiligheid en de zoetwatervoorziening en mogelijke aanvullende maatregelen; het verkennen van het handelingsperspectief voor de verre toekomst en wat nodig is om opties open te houden.
Onderbouwde en weloverwogen keuzes komen bij de volgende herijking van deltabeslissingen en voorkeurstrategieën in het Deltaprogramma in 2026 aan de orde. Dan is er ook meer duidelijk of de beschikbare middelen afdoende zijn om adequate maatregelen te treffen.
Vraag 3
Wat kan nu al worden gezegd over de acties die nodig gaan zijn, gezien de conclusies uit het laatste rapport van de Verenigde Naties, over de versnelde zeespiegelstijging? Op welke termijn worden welke acties ingezet?
Antwoord 3
Het kennisprogramma zeespiegelstijging, dat in september 2019 van start is gegaan, zorgt ervoor dat wij tijdig en goed voorbereid zijn op de toekomst, en dus ook op een mogelijke versnelde stijging van de zeespiegel. Onderbouwde en weloverwogen keuzes komen bij de volgende herijking van deltabeslissingen en voorkeurstrategieën in 2026 aan de orde.
Vraag 4
Hoe oordeelt u over de geopperde mogelijkheden van wetenschappers om grote laaggelegen delen van Nederland terug te geven aan zee? In hoeverre wordt er met dit scenario rekening gehouden?
Antwoord 4
In spoor IV van het kennisprogramma zeespiegelstijging worden de meer extreme varianten nader verkend en in brede zin de mogelijke oplossingsrichtingen.
In een eerste verkenning van spoor IV zijn bestaande ideeën, op basis van een database met zo’n 180 plannen, gecategoriseerd in vier strategieën: zeewaarts, beschermen open (beschermen met zachte en harde maatregelen, de rivierarmen blijven in open verbinding met de zee), beschermen gesloten (beschermen met zachte en harde maatregelen; de rivierarmen worden afgesloten met dammen of stormvloedkeringen) en meebewegen (denk aan aangepast landgebruik, ruimtelijke planning en migratie). Nieuwe initiatieven, zoals die van de in de vraag aangehaalde wetenschappers, die via het netwerk of de media worden aangeboden, worden opgenomen in deze database en daarmee in de ontwikkeling van lange termijn opties binnen het kennisprogramma zeespiegelstijging.
Onderbouwde en weloverwogen opties komen bij de volgende herijking van deltabeslissingen en voorkeurstrategieën in 2026 aan de orde.
Vraag 5
Hoe verhouden de cijfers over de dijken en kunstwerken die nu niet voldoen zich tot de noodzaak steeds méér te moeten doen om de veiligheid te garanderen?
Antwoord 5
De beoordeling van de primaire waterkeringen volgens de huidige normen voor waterveiligheid (vernieuwd in 2017), gaat uit van de situatie zoals die voor 2050 ingeschat is, dat is inclusief klimaatverandering.
De huidige landelijke beoordelingsronde loopt van 2017–2023 en is in volle gang. In 2023 volgt rapportage aan uw Kamer over de waterveiligheid, inclusief een evaluatie van de normen. Dan wordt ook duidelijk of we voldoende mogelijkheden hebben om in 2050 alle primaire waterkeringen aan de normen te laten voldoen en het afgesproken beschermingsniveau bieden.
Vraag 6
Wat betekent het concreet voor de veiligheid dat er zoveel keringen en dijktrajecten met groot risico bestaan?
Antwoord 6
Van de keringen die nu niet voldoen aan de huidige normen voor waterveiligheid worden de meest urgente trajecten, die met het grootste risico, als eerste versterkt in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Daarnaast geldt voor de beheerders een zorgplicht waarover jaarlijks gerapporteerd wordt.
Werken aan waterveiligheid in een delta zoals Nederland, is een continu proces. Daarom beoordelen we periodiek onze primaire waterkeringen op basis van de nieuwste inzichten/ontwikkelingen, zoals die over klimaatverandering/zeespiegelstijging.
Vraag 7
Kunt u toelichten hoe de enorme opgave ten aanzien van woningbouw, het belang van natuurbehoud en de noodzaak om ruimte aan de rivieren te geven zich tot elkaar verhouden?
Antwoord 7
De genoemde opgaven verhouden zich op verschillende manieren tot elkaar. In de Ontwerp-NOVI worden deze opgaven in samenhang beschouwd en wordt richting gegeven. Dit wordt vervolgens in verschillende trajecten verder uitgewerkt. In het programma Integraal Riviermanagement worden bijvoorbeeld opgaven op het gebied van waterveiligheid, laagwater, waterkwaliteit, natuur, ecologie, scheepvaart, zoetwater en ruimtelijke ontwikkeling voor het rivierengebied in samenhang uitgewerkt.
Vraag 8
In hoeverre zijn inwoners in verschillende delen van het land voorbereid op een acute noodsituatie? Is dit bekend?
Antwoord 8
Het waterbewustzijn onder de Nederlandse bevolking is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in 2016 onderzocht (Waterpeil: monitor waterbewustzijn in Nederland). De zelfredzaamheid van inwoners van gebieden die vanuit zee, grote rivieren of IJssel- en Markermeer kunnen overstromen, lijkt in het onderzoek wat groter dan in de rest van Nederland. Van de ondervraagden in deze gebieden geeft 63% aan bij een overstroming een veilige plek te vinden om het drie dagen te kunnen uithouden. Voor de rest van Nederland is dit 58%.
Vraag 9
Worden de handelingsperspectieven actief naar bewoners gecommuniceerd, vóórdat er sprake is van een crisissituatie? En hoe worden bewoners geïnformeerd in geval van een crisis? Op welk moment wordt er welke informatie naar bewoners gecommuniceerd?
Antwoord 9
Op de website «Overstroomik.nl» en de app «Overstroomik» kunnen bewoners nagaan of zij in een risicogebied wonen. Ook worden adviezen en tips gegeven over wat bewoners bij een dreigende overstroming kunnen doen. Als de situatie dermate dreigend is dat preventieve maatregelen, zoals een evacuatie, nodig zijn, worden de bewoners gealarmeerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van regionale rampenzenders, NL-Alert en Crisis.nl.
Vraag 10
Op welke wijze wordt vanuit de rijksoverheid gemonitord dat lagere overheden hun verantwoordelijkheid ook echt nemen? Welke vorm van regie en coördinatie ligt bij de rijksoverheid?
Antwoord 10
De rijksoverheid werkt in de Stuurgroep Management Watercrises en Overstromingen met veiligheidsregio’s, waterschappen en provincies samen bij de voorbereiding op overstromingen. Aan de hand van een strategische agenda werken deze partijen aan een versterking van het crisismanagement. De voortgang, van onder meer het opstellen van impactanalyses en handelingsperspectieven, wordt aan de stuurgroep gerapporteerd.
Vraag 11
Blijft de beleidstafel droogte in één of andere vorm voortbestaan of wordt deze na publicatie van het definitieve rapport opgeheven?
Antwoord 11
De Beleidstafel Droogte wordt opgeheven na publicatie van het definitieve rapport eind 2019. De aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte worden in overleg met de deelnemende partijen belegd bij reguliere programma’s en projecten, zoals het Deltaprogramma, de Beleidsnota Drinkwater 2020 en Integraal riviermanagement.
Vraag 12
Op welke wijze wordt gevolg gegeven aan de waarschuwingen dat er steeds meer moeite gedaan moet worden om het drinkwater van hoge kwaliteit te houden? Wordt hier extra in geïnvesteerd en/of regelgeving voor herzien?
Antwoord 12
De waarschuwingen over de kwetsbaarheid van de drinkwaterwinningen en de toenemende zuiveringsinspanning krijgen op diverse manieren gevolg. Zo start dit jaar het opleidingstraject waarmee de kennis en kunde van de vergunningverleners op het gebied van waterkwaliteit wordt vergroot. Om tot een extra impuls voor de waterkwaliteit te komen is de heer Doornbos gevraagd Versnellingstafels te leiden, met daarin alle betrokken partijen. Via deze Versnellingstafels werken de verschillende partijen samen om de uitdagingen op het gebied van de landbouw en stoffen aan te pakken. Daarbij geeft de Kaderrichtlijn Water ons een heldere doelstelling die in 2027 bereikt moet zijn. De bescherming van de drinkwaterbronnen tegen invloeden uit de omgeving wordt een belangrijk thema in de binnenkort te actualiseren Beleidsnota Drinkwater. Ook zijn er bestuurlijke overeenkomsten gesloten met provincies, LTO en waterschappen om de grondwaterbeschermingsgebieden beter te beschermen. Herziening van wetgeving is op dit moment niet aan de orde.
Vraag 13
Kan er op (middellange) termijn een tekort aan drinkwater ontstaan? Zo nee, hoe wordt hier zorg voor gedragen? Zo ja, hoe wordt hier op geanticipeerd?
Antwoord 13
Op grond van hoofdstuk IV van de Drinkwaterwet hebben de drinkwaterbedrijven de taak zorg te dragen voor de levering van goed drinkwater. Daarnaast hebben bestuursorganen ook een rol om de openbare drinkwatervoorziening duurzaam veilig te stellen. Een systeemverantwoordelijkheid voor drinkwater ligt bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Samen met alle partijen geef ik hier invulling aan.
De zomer van 2018 heeft veel kennis opgeleverd over hoe het drinkwatersysteem werkt bij een zeer hoge vraag. Daarbij zijn ook kwetsbare plekken in het systeem naar voren gekomen. De drinkwaterbedrijven gebruiken deze kennis voor het opstellen van goede verstoringsrisicoanalyses en leveringsplannen. Deze vormen input voor de investeringen die de bedrijven doen. Omdat het realiseren van extra leveringscapaciteit, inclusief de benodigde ruimtelijke bescherming, een complex traject is, anticiperen de drinkwaterbedrijven op de drinkwatervraag zoals die er op de middellange termijn uitziet. Op deze wijze delen de drinkwaterbedrijven, aandeelhouders van de drinkwaterbedrijven en de verschillende bestuursorganen de zorg voor het leveren van drinkwater, nu en in de toekomst.
Vraag 14
Op welke wijze worden de drinkwaterbedrijven in het proces betrokken om prioriteit te geven aan een achttal urgente gebieden?
Antwoord 14
In 2018 is in het nationaal Bestuurlijk Platform Zoetwater afgesproken om in de uitwerking van Waterbeschikbaarheid prioriteit te geven aan urgente gebieden en waar mogelijk de aansluiting te zoeken met de stresstesten voor Ruimtelijke Adaptatie. De drinkwatersector is zowel vertegenwoordigd in het Bestuurlijk Platform Zoetwater, als in de Regionale Bestuurlijke Overleggen. Op die wijze zijn de drinkwaterbedrijven betrokken bij de prioritering.
Vraag 15
Welke rol hebben de overheden bij de uitwerking van waterbeschikbaarheid voor de drinkwatervoorziening?
Antwoord 15
De verschillende bestuursorganen hebben op grond van de Drinkwaterwet de zorg voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. Daarbij is de rol die een overheidsorgaan heeft bij de uitwerking van waterbeschikbaarheid afhankelijk van de specifieke zorg die dat overheidsorgaan heeft voor een aspect van het watersysteem. Zo dragen de provincies de zorg voor de grondwaterlichamen, en zijn de waterschappen en Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Vraag 16
Kan worden toegelicht welke mogelijkheden de Deltacommissaris ziet om de waterbeschikbaarheid via de Rijn en de Maas te waarborgen?
Antwoord 16
In het Deltaprogramma 2015 is afgesproken dat de waterbeschikbaarheid en wat daar voor nodig is, in 2021 in beeld wordt gebracht. Voor de Rijn is onder meer een klimaatbestendige zoetwaterstrategie voor het hoofdwatersysteem in ontwikkeling. Onderzocht wordt hoe met het flexibeler en slimmer inzetten van de bestaande infrastructuur, het beschikbare water in het hoofdwatersysteem in tijden van (dreigende) droogte beter kan worden benut. Voor de Maas worden maatregelen in beeld gebracht die gericht zijn op verbetering van de waterbeschikbaarheid op de Maas.
Op basis van voorstellen vanuit Rijkswaterstaat en de zoetwaterregio’s zal de Deltacommissaris in 2021 een voorstel doen voor fase 2 van het Deltaplan Zoetwater (2022 tot en met 2027). Daarbij zal vooruit worden gekeken naar de opgaven op de lange termijn. In het voorstel voor fase 2 worden de inzichten meegenomen die zijn opgedaan tijdens de droogte in 2018 en 2019, en door de Beleidstafel Droogte worden vertaald naar concrete aanbevelingen.
Een belangrijke notie is dat een klimaatbestendige zoetwatervoorziening niet stopt bij de grens. De internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) werkt aan het werkprogramma Rijn 2040. Mede naar aanleiding van de droogte van 2018 is het onderwerp laagwater als apart en nieuw onderwerp aan het werkprogramma toegevoegd. De internationale Maas Commissie (IMC) werkt momenteel aan een plan van aanpak extreem laagwater. In dit plan van aanpak wordt onder andere ingegaan op de effecten van laagwater, monitoring, handelingsperspectief en de mogelijke effecten van klimaatverandering op de ontwikkeling van laagwaterafvoer. Het plan is naar verwachting begin 2020 gereed.
Vraag 17
Welke afspraken kunnen in het kader van waterbeschikbaarheid gemaakt worden met de bovenstroomse landen?
Antwoord 17
Binnen de Internationale riviercommissies voor Rijn en Maas wordt gewerkt aan laagwater. De Internationale Maascommissie (IMC) werkt aan een plan van aanpak extreem laagwater. In dit plan van aanpak wordt onder andere ingegaan op de effecten van laagwater, monitoring, handelingsperspectief en de mogelijke effecten van klimaatverandering op de ontwikkeling van laagwaterafvoer. Het plan is naar verwachting begin 2020 gereed. Binnen de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) is dit jaar de laagwatermonitoring gestart. Daarnaast zullen tijdens de Rijnministersconferentie, welke op 13 februari 2020 in Nederland plaatsvindt, afspraken gemaakt worden om binnen het nieuwe programma Rijn 2040, gezamenlijke oplossingsrichtingen te ontwikkelen om als Rijnlanden voorbereid te zijn op perioden van laagwater.
Vraag 18
Welke stappen worden gezet naar gemeenten die eind 2019 geen stresstest hebben uitgevoerd?
Antwoord 18
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is afgesproken dat alle overheden uiterlijk eind 2019 stresstesten hebben uitgevoerd voor wateroverlast, hitte, droogte en de gevolgen van overstromingen. Dat is een bestuurlijke afspraak waar de overheden in het Deltaprogramma zich aan hebben gecommitteerd, geen wettelijke verplichting. Het beeld is nu dat ruim 90% van de overheden deze stresstesten heeft uitgevoerd. Aan de VNG heb ik gevraagd om de achterblijvende gemeenten te identificeren en die ondersteuning op maat te bieden bij het uitvoeren van stresstesten en het komen tot uitvoering.
Vraag 19
Hoe wordt een vinger aan de pols gehouden ten aanzien van het opstellen van klimaatadaptatiestrategieën en de uitvoeringsagenda’s?
Antwoord 19
In het jaarlijkse Deltaprogramma wordt gemonitord hoe de decentrale overheden gevorderd zijn met de afspraken uit het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Daarbij wordt ook in beeld gebracht hoe het staat met de stresstesten, de risicodialogen en het opstellen van uitvoeringsagenda’s. Om dat proces te helpen bied ik de decentrale overheden in 2019 financiële ondersteuning. Dat betreft circa 47 voorstellen van verschillende samenwerkingsverbanden van gemeenten, waterschappen en andere partijen. Hiermee worden een kleine 300 gemeenten ondersteund. Daarnaast heb ik aan de VNG gevraagd om de achterblijvende gemeenten te identificeren en die ondersteuning op maat te bieden bij het uitvoeren van stresstesten en het komen tot uitvoering.
Vraag 20
Kan specifieker worden toegelicht hoe gemeenten ook financieel worden ondersteund in de uitvoering van acties en maatregelen die uit de uitvoeringsagenda en klimaatadaptatiestrategieën vloeien? Kan een indicatie worden gegeven van het benodigd budget? De genoemde 20 miljoen euro voor 2019 en 2020 is toch maar een fractie van benodigd budget?
Antwoord 20
In 2019 en 2020 heb ik 20 miljoen euro gereserveerd om de regio’s te ondersteunen bij de uitvoering van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Die middelen zijn bedoeld voor een bijdrage aan een aantal pilotprojecten, voor procesondersteuning van decentrale overheden en voor kennisontwikkeling en kennisdeling (zie ook mijn antwoord op vraag 16 bij uw vragen over het Deltafonds voor het jaar 2020).
In het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie zijn ook afspraken gemaakt over een op te stellen tijdelijke impulsregeling Klimaatadaptatie met als doel om de acties die volgen uit de uitvoeringsagenda’s voor ruimtelijke adaptatie van decentrale overheden financieel te ondersteunen. Ik heb daarvoor de intentie uitgesproken om in totaal ca. 150–250 miljoen euro in het Deltafonds te reserveren voor deze regeling. Om dat juridisch mogelijk te maken heb ik een wijziging van de Waterwet in procedure gebracht met als doel dat decentrale overheden ook bijdragen van het Rijk kunnen ontvangen voor maatregelen tegen wateroverlast. Voor zowel de pilotprojecten als de impuls van 150–250 miljoen euro geldt dat decentrale overheden zelf ook vanuit hun eigen middelen bijdragen. De verantwoordelijkheid voor stedelijk waterbeheer en watersysteembeheer blijft immers bij de gemeenten respectievelijk de waterschappen belegd en zij hebben daar ook reguliere middelen voor. Hoe groot de totale financiële opgave precies is, kan nog niet worden gezegd. Dat is afhankelijk van de stresstesten, de risicodialogen en de uitvoeringsagenda’s die er eind 2020 zullen zijn.
Vraag 21
In welke mate telt de relatie tussen klimaatadaptatie en andere opgaven, zoals de energietransitie, de transitie naar kringlooplandbouw, biodiversiteitsherstel, cultureel erfgoed en de bouwopgave mee in de weging bij bestuurlijke besluitvorming? Welk afwegingskader wordt daarbij gehanteerd?
Antwoord 21
Zoals in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken zullen alle overheden na de stresstesten, risicodialogen gaan voeren met alle relevante gebiedspartners (denk aan woningcorporaties, netwerkbeheerders, agrariërs, natuurbeheerders en particulieren). Het doel is tweeledig: het bewustzijn over de kwetsbaarheid voor klimaatextremen vergroten en vervolgens bespreken hoe deze kwetsbaarheid met concrete maatregelen te verkleinen is. Gemeenten, waterschappen en provincies spreken per gebied af welke aanvullende inspanning ze op zich willen nemen om de kwetsbaarheid te verminderen, hoe ze burgers en bedrijven willen ondersteunen bij het treffen van eigen maatregelen en welke schade vooralsnog geaccepteerd wordt. Daarbij maken ze strategische keuzen, met aandacht voor de samenhang in het systeem (stad/landelijk gebied), synergie met andere ruimtelijke ontwikkelingen, prioriteiten en de rolverdeling. Deze afspraken landen
in Omgevingsvisies, Omgevingsplannen en Omgevingsprogramma’s. De inzet van het deltaplan is daarbij om bij alle ruimtelijke ontwikkelingen, zoals (groot) onderhoud aan gebouwen, de openbare ruimte, groen en infrastructuur, nieuwbouw, de energietransitie, de transitie naar kringlooplandbouw en de transitie naar een circulaire economie de kansen voor een klimaatbestendige inrichting te benutten. Dat doen decentrale overheden door de uitvoerings- en investeringsagenda’s voor verschillende opgaven in het ruimtelijk domein naast elkaar te leggen en zo veel mogelijk aan elkaar te koppelen. Welke afwegingen daarin worden gemaakt is gebiedspecifiek en een decentrale verantwoordelijkheid.
Vraag 22
Op welke wijze worden maatschappelijke partners bij de vormgeving van de integrale visie op de toekomst van het rivierensysteem betrokken?
Antwoord 22
Ik vind het belangrijk om de maatschappelijke partners goed te betrekken bij het proces van integraal riviermanagement. Hiervoor laat ik een participatieplan opstellen.
Vraag 23
Welke rol speelt het Rijksvastgoedbedrijf bij de vormgeving en uitvoering van de integrale visie op de toekomst van het rivierensysteem?
Antwoord 23
Het Rijksvastgoedbedrijf zal betrokken worden als het gaat om grondposities.
Vraag 24
Kunt u toelichten hoe de vrijgekomen middelen in de Voorskeurstrategie Rivieren nu worden gebruikt en of de betrokken regio’s nieuwe voorstellen hebben ingediend om van deze middelen gebruik te maken?
Antwoord 24
Deze middelen zijn toegevoegd aan de beschikbare investeringsruimte op het Deltafonds tot en met 2032. In het BO MIRT bespreek ik met de regio of er nieuwe voorstellen zijn om urgente opgaven in het rivierengebied op te pakken die niet kunnen wachten tot vaststelling van het programma Integraal Riviermanagement.
Vraag 25
Bent u bereid, mede in het licht van de aangenomen motie van het lid Schonis over de ontwikkeling van Integraal Rivier Management, bij te dragen aan deze dijkteruglegging langs de Waal, te meer omdat de terug te leggen waterkering binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma nu versterkt moet gaan worden?1
Antwoord 25
In het komende BO MIRT worden over lopende en potentieel te starten verkenningen en onderzoeken nadere afspraken gemaakt. Om vanuit het rijk tijdig een financiële bijdrage te kunnen leveren aan dergelijke projecten, onderzoek ik momenteel conform de motie Geurts-Schonis of ik in de volgende begroting van het Deltafonds financiële middelen ten behoeve van het Integraal riviermanagement in de tijd naar voren kan halen.2 Hierbij onderzoek ik ook wat daar de consequenties van zijn op de huidige programmering en de financiën binnen het Deltafonds.