Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Defensie (35300-X) op 6 november 2019
Brief regering
Nummer: 2019D44522, datum: 2019-11-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: B. Visser, staatssecretaris van Defensie (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2019Z21388:
- Indiener: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
- Medeindiener: B. Visser, staatssecretaris van Defensie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Defensie
- 2019-11-07 10:16: Begroting Defensie (35300-X) (Voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2019-11-14 10:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Defensie
- 2019-12-04 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-12-10 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zenden wij u de antwoorden op vragen, gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Defensie op 6 november jongstleden. De overige vragen zullen mondeling worden beantwoord.
DE MINISTER VAN DEFENSIE | |
---|---|
drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE Drs. B. Visser |
Schriftelijke beantwoording van vragen, gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Defensie op 6 november 2019
1
Kan de minister garanderen dat de voorwaarde dat een militair over de Nederlandse nationaliteit moet beschikken in stand blijft?
Op 22 februari jl. (Kamerstuk 29 282, nr. 362) schreven wij u al dat het aannemen van mensen met een niet-Nederlands paspoort nu niet aan de orde is. Verder gaven wij in deze brief aan dat het openstellen van de krijgsmacht voor niet-Nederlanders een politiek besluit is.
Tijdens het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Belhaj over een Europese krijgsmacht op 23 september jl. is toegezegd dat wij een onderzoek gaan uitvoeren naar de haalbaarheid en wenselijkheid van het openstellen van de Nederlandse krijgsmacht voor EU-burgers. We zijn intern de nodige voorbereidingen aan het treffen om het onderzoek op te starten. Naar verwachting wordt u begin 2020 nader geïnformeerd over de opzet van het onderzoek.
2
Wanneer arriveren de MQ-9 Reaper-drones in Leeuwarden? Kan de planning worden waargemaakt? Is de minister bereid deze drones als wapendragers in te zetten?
Hierover is de Kamer in de brief over onbemande vliegtuigen van 6 juni 2018 (Kamerstuk 30 806, nr. 47) geïnformeerd. In de huidige planning worden de eerste onbemande toestellen eind 2020 geleverd. Het systeem zal in het voorjaar van 2021 initieel inzetbaar zijn en midden 2023 volledig inzetbaar. Op dit moment is geen sprake van bewapening van de Nederlandse MQ-9’s. Bewapening van MQ-9’s is technisch wel mogelijk. Indien er in de toekomst een behoeftestelling is voor bewapening van de MQ-9, dan wordt de Kamer daarover vooraf op de hoogte gesteld middels het reguliere Defensie materieelproces (DMP).
3
Kan de minister zorgen voor een functiewaarderingssysteem dat rekening houdt met militaire competenties?
Het functiewaarderingssysteem van Defensie is gebaseerd op het systeem van de Rijksoverheid (fuwasys) dat speciaal voor Defensie en het waarderen van defensietaken is aangepast (fuwadef). Dit systeem waardeert de aan de militair opgedragen taken in een militaire context. In het arbeidsvoorwaardenakkoord is afgesproken dat het loongebouw gebaseerd zal zijn op een solide en inzichtelijk functiewaarderingsysteem. Samen met de centrales van overheidspersoneel zullen wij het huidige systeem van Defensie, conform de afspraken, op die criteria toetsen.
4
Vindt Defensie de RVU-boete onterecht?
Defensie heeft bezwaar gemaakt tegen de RVU-heffing. Op donderdag 22 augustus heeft de hoorzitting plaatsgevonden bij de Belastingdienst over het bezwaarschrift van Defensie tegen de RVU-heffing. Verwacht wordt dat een uitspraak voor 1 december 2019 zal komen.
5
Er is sprake van achterstanden bij de beoordelingen van veteranen om in aanmerking te komen voor een Militair Invaliditeitspensioen (MIP). Kan de minister werk maken van dit proces en zorgen voor tijdige afhandeling?
Vanwege capaciteitsproblemen bij het bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP, is besloten om de in 2018 geplande termijnherbeoordelingen op te schorten naar 2019 en prioriteit te geven aan de primaire aanvragen voor een militair invaliditeitspensioen (MIP) en verzoeken om een hoger MIP. Het ministerie heeft op 16 november 2018 deze termijnverlenging schriftelijk aan de Veteranenombudsman gemeld; deze brief is op 30 november 2018 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 2018D57633).
Het verheugt mij dan ook te kunnen zeggen dat de achterstanden bij de beoordelingen van nog actieve veteranen door het bedrijf Bijzondere Medische Beoordelingen inmiddels zijn weggewerkt. Voor de beoordelingen van de post-actieve veteranen door het bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP gelden echter nog wel extra wachttijden. Ook hier wordt aan gewerkt.
6
Bent u bekend met de Duitse aankondiging om niet meer Europees te gaan
aanbesteden? Waarom zou Nederland daar wel mee verder gaan?
Duitsland heeft deze week een wetsontwerp aangekondigd om een snellere procedure voor de aanschaf van defensiematerieel mogelijk te maken. Daarbij kan Duitsland gebruik maken van de uitzonderingsgronden voor Europese aanbestedingen van defensiematerieel op grond van artikel 346 VWEU. Het wetsontwerp vloeit voort uit een beleidsdocument uit 2015 getiteld ‘Strategiepapier der Bundesregierung zur Stärkung der Verteidigungsindustrie in Deutschland’. Dit beleidsdocument is vergelijkbaar met de Nederlandse Defensie Industrie Strategie.
Duitsland wil deze uitzonderingsgronden ook toepassen indien de beschikbaarheid van zogenoemde ‘sleuteltechnologieën’ een rol speelt. Duitsland ziet nationale sleuteltechnologieën als de technologieën die essentieel worden geacht voor de ontwikkeling van nieuwe militaire capaciteiten en om het nationaal technologisch industrieel belang van Duitsland veilig te stellen. De Duitse regering stelt dat sleuteltechnologieën nader moeten worden gedefinieerd. Vooralsnog behoren daartoe: commando- en sensorsystemen, gepantserde wapensystemen en onderzeeboten.
Duitsland heeft dus niet besloten voortaan geen Europese aanbestedingen meer uit te voeren. Ook Nederland kan voor de bescherming van de wezenlijke belangen van haar nationale veiligheid afzien van een Europese aanbesteding door een beroep te doen op artikel 346 VWEU. Voorwaarde is dat aan de criteria van dit artikel kan worden voldaan. Verder kan Nederland in voorkomende gevallen een beroep doen op de uitzonderingsgronden van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied.
7
Hoe kijken de minister en de staatssecretaris naar de slagkracht van de krijgsmacht?
De veiligheidssituatie is de afgelopen jaren complexer geworden. Er zijn nieuwe dreigingen bij gekomen, terwijl de conventionele dreigingen niet zijn afgenomen. Defensie zal daarom onder meer moeten investeren in militaire capaciteiten die agressie kunnen afschrikken en zo nodig beantwoorden. Het kabinet heeft dan ook in het nationaal plan (Kamerstuk 28 676, nr. 308) de politieke intentie uitgesproken om eerst te investeren in vijf capaciteitsdoelstellingen waarmee we aansluiten op de gevraagde capaciteiten vanuit de NAVO en vanuit de EU. Door middel van deze investeringen versterken we de slagkracht van onze krijgsmacht: we kunnen daarmee sterker, sneller en langer optreden. Het betreft de volgende prioriteiten: F-35 jachtvliegtuigen; vuurkracht op land; vuurkracht op zee; special operations forces; cyber- en informatiedomein. We investeren als eerste in extra F-35’s, de ondersteuning en inzetbaarheid van onze special forces en in het cyber- en informatiedomein. Ook investeren we in ons personeel.
Maar we zijn er nog niet. Ondanks deze belangrijke investeringen geven we nog geen invulling aan alle door Nederland geaccepteerde NAVO-capaciteitendoelstellingen. Daarvoor zijn vervolgstappen nodig. En naast de capaciteiten zelf is voor slagkracht méér nodig, zoals voldoende munitie en andere voorraden, of infrastructuur.
8
Transparantie mag geen gevaar vormen voor de inzet van de troepen, de voortgang van de operatie of voor de individuele militair. Een individuele militair mag niet voor het gerecht worden gedaagd als de militair naar eer en geweten zijn of haar taak heeft uitgevoerd. De enige gedaagde kan in dat geval de minister van Defensie zelf zijn. Is de minister het daarmee eens?
Wanneer militairen naar eer en geweten en conform hun instructies hebben gehandeld, moet de Staat (en voor dezen de minister) worden aangesproken en niet de individuele militair. Het is hierbij van belang om drie zaken uit elkaar te houden.
Allereerst zijn individuele personen, zoals de F-16-vliegers, alleen strafrechtelijk aansprakelijk indien zij (bij de aanwending van geweld) persoonlijk een strafbaar feit gepleegd hebben. Het strafrecht bevat voor militairen bovendien een strafuitsluitingsgrond die zegt dat als de militair binnen zijn instructies is gebleven en op basis van noodzaak en proportionaliteit heeft gehandeld, hij of zij niet strafbaar is (artikel 38, tweede lid, Wetboek van Militair Strafrecht).
Ten tweede: civielrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat als er onrechtmatig is gehandeld, bijvoorbeeld door schending van het humanitair oorlogsrecht. Dat is ruimer dan het plegen van strafbare feiten. Hiervoor geldt dat bij optreden van militairen de Staat daarvoor aansprakelijk moet worden gesteld, niet de individuele militair. Dat blijkt ook uit de zaken die tegen de Staat zijn of worden gevoerd om schadevergoeding te eisen voor militair optreden. Ook als iemand toch de individuele militair daarvoor zou aanspreken, zal de Staat zich tussen de eiser en de militair stellen; het is optreden van de Staat en dus moet men de Staat aanspreken.
Tot slot is er de verantwoordelijkheid. Dat is geen juridische kwestie, maar een feitelijke constatering – wie heeft de schade veroorzaakt, ongeacht of het rechtmatig was, strafbaar was, of geheel conform het recht gebeurde. Die verantwoordelijkheid ligt bij militair optreden – als dat optreden de oorzaak was van schade – ook bij de Staat. Echter, er ontstaat dan geen juridische plicht om de schade te vergoeden, maar kan per geval worden bekeken of het in de rede ligt om daar op enige manier in tegemoet te komen.
9
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Diks (Kamerstuk 34 919, nr. 13) over geïntegreerde en gezamenlijk verdediging van het Caribisch gebied?
In het kader van de bredere veiligheid in de Caribische regio wordt in Koninkrijksverband en met Europese landen met belangen in de regio (zoals Frankrijk) voortdurend onderzocht of er beter kan worden samengewerkt bij de bestrijding van illegale smokkel, noodhulp, crises en rampenbestrijding. Het Franse initiatief EI2, het European Intervention Initiative, kan ook in dit licht worden bezien. Nederland heeft proactief het Caribisch gebied aangedragen als regio waarin EI2 een meerwaarde kan hebben, omdat er geen sprake is van een veiligheidsparaplu van NAVO (collectieve verdediging) of EU.
Nederland geeft binnen EI2 leiding aan de Werkgroep Caribisch gebied, waarin ook het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje, Portugal en Duitsland zitting nemen. Deze werkgroep kijkt op welke terreinen we in dit gebied beter samen kunnen werken en boekt gestaag voortgang. Voornamelijk op het gebied van rampenbestrijding is meer samenwerking mogelijk, maar dat sluit niet uit dat ook andere terreinen interessant zijn. Deze samenwerking heeft onlangs al haar vruchten afgeworpen toen 550 Nederlandse militairen met 50 Franse en 50 Duitse militairen aan boord van de Zr. Ms. Johan de Witt de Bahama’s te hulp schoten. U moet zich bij EI2 echter geen collectieve verdedigingstaak in de vorm van een verdrag voorstellen, zoals bij de NAVO. Wij zijn daar geen voorstanders van omdat dit negatieve uitstralingseffecten kan hebben in de regio.
10
Hoe reageert u op de recente aanbevelingen van de CTIVD over het verstrekken van ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse diensten?
Het verstrekken van geëvalueerde en ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse diensten is een belangrijk onderdeel van het werk van de diensten en noodzakelijk voor hun goede taakuitvoering. Uiteraard moet het uitwisselen van gegevens met buitenlandse diensten zeer zorgvuldig gebeuren. Niet voor niets is de uitwisseling ook met veel waarborgen omkleed. Zoals ook aangegeven in de beleidsreactie op rapport 65 die op 15 oktober jl. naar uw Kamer is gestuurd, worden de aanbevelingen van de CTIVD die zien op het beleid en de werkinstructies van beide diensten overgenomen. Over de exacte invulling van de aanbevelingen die zien op de praktijk van de MIVD van het verstrekken van ongeëvalueerde gegevens gaan we in gesprek met de CTIVD. Ten aanzien van het juridisch kader dat is gehanteerd bij het onderzoek verschillen wij op een enkel punt van inzicht met de CTIVD. Ook daarover blijven we in gesprek met de CTIVD om te zoeken naar een voor de praktijk werkbare situatie.
11
Wanneer kan de Kamer de resultaten van het aparte onderzoek naar burnpits verwachten?
De vraag doelt op het onderzoek naar combinatietoxicologie (combitox). Hierbij wordt nagegaan of het gecombineerde effect van de individuele stoffen groter of kleiner is dan op grond van de toxiciteit van de individuele stoffen verwacht zou worden. De meeste blootstellingen vinden in mengselvorm plaats. Over de risico’s van mengsels op de werkplek is binnen Defensie en ook internationaal weinig kennis beschikbaar, omdat er nog maar weinig onderzoek naar is gedaan.
Om over de effecten van combitox meer te weten te komen is onderzoek nodig. Een dergelijk onderzoek reikt breder dan alleen Defensie en de verantwoordelijkheid moet daarom bij het ministerie van SZW liggen. Een concreet tijdspad om meer te weten te komen over combitox is daarom ook niet te geven.
Binnen Defensie zijn we begonnen met de Nadere Inventarisatie Gevaarlijke stoffen. Binnen dit programma zal een projectleider combinatietoxicologie worden aangewezen die als contactpersoon kan optreden voor eventueel breder onderzoek door het ministerie van SZW.
12
Met het extra budget wordt veel geïnvesteerd. Wordt ook gericht beleid voor de exploitatie van de investeringen gemaakt?
In het kader van financiële toekomstbestendigheid wordt bij alle nieuwe projecten niet alleen gekeken naar de investeringsuitgaven, maar ook naar de exploitatie-uitgaven (de zogenaamde Life Cycle Costing (LCC)-benadering). De exploitatiekosten van nieuwe projecten worden bij de start van een project berekend en het verschil met de bestaande exploitatie wordt vanuit het totaal beschikbare investeringsbudget voor het betreffende project gefinancierd.
13
Hoe groot is de achterstand van de voorraden? Kunnen de materiële en logistieke ketens hersteld worden? Is hier budget voor?
In de verzamelbrief voorraden (Kamerstuk 27 830, nr. 268) van eind 2018 is uw Kamer geïnformeerd dat het herstellen en versterken van de voorraden in een aantal fases plaatsvindt. Daarbij was en is er veel achterstand weg te werken. De eerste stap hiervoor is in 2016 gezet. Daarbij kregen de voorraden voor lopende en voorziene missies en voor snel inzetbare capaciteiten prioriteit.
Als tweede stap werkt Defensie inmiddels hard aan het op niveau brengen van de voorraden die nodig zijn voor de tweede hoofdtaak conform het bestaande Beleidskader Inzetvoorraden. Defensie zet daarin concrete stappen. Zo is de voorraad operationele rantsoenen al op niveau gebracht. Voor die voorraden die nog niet op niveau zijn voor de tweede hoofdtaak, zijn projecten in voorbereiding of al gestart om ze alsnog op niveau te brengen. Voorbeelden hiervan zijn munitie (Kamerstuk 27 830, nr. 265) en operationele infrastructuur (Kamerstuk 27 830, nr. 267).
De volgende stap betreft de actualisering van het Beleidskader Inzetvoorraden om de huidige dreigingen beter het hoofd te kunnen bieden. Dreigingen waarbij naast de tweede hoofdtaak vooral de eerste hoofdtaak aan belang wint. De actualisatie van het Beleidskader Inzetvoorraden vindt plaats in 2019, waarna Defensie nieuwe normen vaststelt voor voorraden. Het actualiseren gebeurt mede op basis van de eisen die de NAVO aan ons stelt op het gebied van strategische voorraden. Defensie kijkt hierbij ook naar de materiële en logistieke ketens. Een inventarisatie van de bestaande voorraden laat vervolgens zien waaraan tekorten bestaan. Het vergt afzonderlijke besluitvorming of deze behoeften ook kunnen worden vervuld.
In de Defensievisie zullen we de stappen schetsen die nodig zijn om invulling te geven aan de lange lijnen naar de toekomst. Daarin komen onder andere voorraden, IT en vastgoed terug. Het gaat bij die stappen overigens niet alleen om de benodigde financiering. De organisatie moet ook uitgebreid worden en onze logistieke keten moet worden hersteld. Daarvoor moet ook voldoende capaciteit zijn, zowel binnen Defensie als op de markt.
14
Wat zijn de redenen dat mensen weggaan bij Defensie?
De vertrekredenen voor defensiemedewerkers hebben de afgelopen jaren een vaste top 3:
1. Gebrek aan loopbaanperspectief;
2. Aansturing van de organisatie;
3. Toekomstonzekerheid.
15
Wat stelt deze begroting tegenover de toenemende dreiging en investeringen van Rusland?
Het Russische assertieve buitenlands- en veiligheidsbeleid, de modernisering en versterking van zijn (nucleaire) strijdkrachten en de toegenomen cyber- en inlichtingendreiging heeft er mede toe geleid dat de Europese veiligheidsomgeving minder voorspelbaar en stabiel is dan voorheen.
Het beschermen en verdedigen van de Nederlandse nationale veiligheidsbelangen zal ook de komende jaren prioriteit blijven. De Nationale Veiligheidsstrategie, de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie en de Defensienota 2018 geven in nauwe samenhang de strategische inzet van dit kabinet weer bij het beschermen van onze veiligheidsbelangen en bieden een weging van de dreigingen en risico’s.
De NAVO en de EU blijven voor Nederland de voornaamste kanalen. Zo zal Nederland blijven bijdragen aan bondgenootschappelijke verdediging en afschrikking, zoals tot en met 2021 aan de militaire aanwezigheid enhanced Forward Presence in de Baltische staten en aan NAVO-oefeningen. In EU-kader zijn de afgelopen jaren ook verscheidene initiatieven genomen zoals PESCO, het Europees Defensiefonds en het verbeteren van de militaire mobiliteit in Europa. Nederland steunt initiatieven die leiden tot nauwere defensiesamenwerking in Europa (bijvoorbeeld op het gebied van logistiek, medische capaciteiten en maritieme mijnenbestrijding), aangezien een sterker Europa ook de NAVO ten goede komt.
In het nationaal plan dat eind 2018 aan de NAVO is gestuurd, en dat is geactualiseerd bij brief van 31 oktober 2019, bevestigde het kabinet dan ook de politieke intentie om structureel te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen van de NAVO. Als NAVO moeten we sneller, langer en krachtiger kunnen optreden. Met de stappen die we zetten om invulling te geven aan die doelstellingen dragen we daar aan bij.
16
Waar in de begroting zijn de middelen voor de verduurzamingsstrategie terug te vinden?
Op 27 september jl. bent u geïnformeerd over de Defensie Energie- en Omgevingsstrategie (DEOS, Kamerstuk 2019Z18270). Hierin beschrijven wij de verduurzamingsstrategie van Defensie: minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen en met een beperkte footprint kunnen optreden, ook voor langere duur. Zoals in de DEOS vermeld, worden de financiële consequenties van de in de DEOS voorgestelde maatregelen nog in kaart gebracht.
Voor het speerpunt ‘omgeving’ 2019-2022 is incidenteel 30 miljoen euro beschikbaar. Voor het speerpunt ‘energie’ is incidenteel 2,5 miljoen euro beschikbaar. Voor de in de DEOS genoemde pilots en initiatieven geldt dat per project eventuele meerkosten incidenteel in principe worden ingepast in de defensiebegroting. In 2020 wordt een plan van aanpak opgeleverd dat bestaat uit pakketten van maatregelen die ingaan op de verdere uitwerking van de DEOS.
Voor toekomstige en structurele financiering kijken we naast de Defensiebegroting ook naar mogelijkheden om samen te werken met de industrie, interdepartementaal en in EU- en NAVO-verband. We willen ook aansluiten bij en gebruik maken van rijksbreed beschikbaar gestelde middelen.
Het is echter duidelijk dat de verduurzamingsopgave groot en complex is. Daarnaast vragen ook opgaven op het gebied van veiligheid, personeel en materieel de voortdurende aandacht en middelen, welke voor de uitvoering van de grondwettelijke taken van de krijgsmacht essentieel zijn. Daarom is het duidelijk dat keuzes nodig zijn en met het beschikbare budget de volledige verduurzamingsambitie niet kan worden verwezenlijkt.
17
Kan Defensie voor de verduurzaming van het vastgoed gebruik maken van de rijksbrede middelen die voor de klimaatopgave beschikbaar zijn?
Deze vraag sluit gedeeltelijk aan bij wat Defensie nu al doet. Indien mogelijk heeft Defensie namelijk zeker de ambitie om gebruik te maken van Rijksbrede middelen op het gebied van verduurzaming om zo het vastgoed van Defensie te verduurzamen. Een voorbeeld daarvan is dat Defensie met het ministerie van BZK overlegt over het laten aansluiten van de kosten van het verduurzamen van Defensievastgoed op subsidie- en investeringsmogelijkheden van BZK.
Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat de opgave voor vastgoed veel breder is dan alleen de verduurzamingsopgave. In de brief over het Strategisch Vastgoedplan van 4 juli jl. bent u geïnformeerd over de vastgoedopgave die Defensie heeft (Kamerstuk 33 763, nr. 151). Er is, naast de noodzaak tot verduurzaming, sprake van aanzienlijk achterstallig onderhoud. Ook ligt er een opgave om het vastgoed aan alle overige wet- en regelgeving en keuringsregimes te laten voldoen op het gebied van bijvoorbeeld brandveiligheid, gevaarlijke stoffen en hygiëne.
18
Hoe lang moeten we nog wachten op GrIT en hoe zit het met kostenoverschrijdingen?
Afgelopen juli is uw Kamer geïnformeerd dat Defensie momenteel bezig is met een heroverweging van het programma GrIT. In antwoord op de schriftelijke vragen naar aanleiding van de begroting is aan uw Kamer gemeld dat de uitkomsten daarvan, inclusief het tijdpad en eventuele extra maatregelen, op zijn vroegst begin volgend jaar met de Kamer zullen worden gedeeld. Over de exacte kosten kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan.
19
Wanneer stuurt u de Kamer de B-brief voor onderzeeboten? Welke informatie ontbreekt er nog?
Met de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr. 23) is de Kamer geïnformeerd dat Defensie een aanvullend onderzoek uitvoert naar de mogelijke bijdragen van de onderzeebootleveranciers aan de Defensie Industrie Strategie.
Het gaat daarbij om de borging van kennis, technologie en industriële capaciteiten. Als Nederland die zelf beschikbaar heeft, draagt dat bij aan de strategische autonomie en de bescherming van nationale veiligheidsbelangen. Het behoud van de marine-industrie in Nederland is daarom van belang. Nederland beschikt overigens niet over een zelfscheppende onderzeebootindustrie en daarom is internationale samenwerking bij dit project noodzakelijk.
De resultaten van het genoemde aanvullende onderzoek worden nu betrokken bij de besluitvorming over de B-brief over de vervanging van de onderzeeboten. De Kamer zal de B-brief later dit jaar ontvangen.
20
Hoe gaat u om met asielaanvragen van Afghaanse tolken?
In principe gaan we niet in op individuele casussen. Ten aanzien van
de asielprocedure van Afghaanse tolken willen we het volgende graag
toelichten. Er is geen speciale regeling voor tolken die voor Nederland
gewerkt hebben en zich bedreigd voelen: zij vallen onder de reguliere
asielprocedure. Die asielprocedure is in Nederland belegd bij de IND. De
IND maakt op basis van feiten en omstandigheden per individu een
afweging.
In algemene zin voelt de Nederlandse Staat een bijzondere
verantwoordelijkheid voor tolken die zich voor Nederlandse militaire
missies hebben ingezet. Vandaar dat de Nederlandse overheid de reis van
de betreffende tolken naar Nederland faciliteert, mits zij aan minimale
vereisten voldoen. Dit is een gezamenlijke inspanning van de ministeries
van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Defensie.
Tolken die zich hebben ingezet voor internationale militaire missies in
Afghanistan vallen onder de risicogroep, zoals de staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid op 1 juli jl. per brief aan de Kamer gemeld heeft
(Kamerstuk 19 637, nr. 2507). Dit betekent dat iemand op basis van een
geringe indicatie voor bescherming in aanmerking kan komen. Afhankelijk
van de individuele omstandigheden wordt door de IND bepaald of
betrokkene voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Verder kan worden gemeld dat reeds meerdere Afghaanse tolken met hun
gezinnen naar Nederland zijn gekomen en hier de asielprocedure
doorlopen.
21
Welke (financiële) ruimte is er om personeel dat in dienst ziek is geworden nog beter te behandelen?
Defensie heeft een goed zorgsysteem voor zowel actieve als post-actieve militairen. De veteranenzorg, die is verankerd in de Veteranenwet, behoort tot de beste van de wereld. Waar nodig werkt Defensie aan verbeteringen, bijvoorbeeld zoals voor de MIP-keuringen voor veteranen en het Nationaal Fonds Ereschuld waarvoor in 2020 37 miljoen euro voor veteranenclaims is gereserveerd. Daarnaast neemt Defensie haar verantwoordelijkheid wanneer werknemers door de dienst ziek zijn geworden. Zo kunnen slachtoffers van chroom-6 een beroep doen op de Regeling Uitkering Chroom-6 Defensie, waarmee ook eventuele geleden materiële schade meegenomen kan worden.
Daarnaast zet Defensie zich in om zieken te re-integreren en te begeleiden naar passend werk binnen of buiten Defensie. Hiervoor maken wij sinds kort gebruik van een social impact bond met een consortium van bedrijven, waarbij deze bedrijven proberen om een hoger rendement te halen dan Defensie nu behaalt met betrekking tot het succesvol naar werk begeleiden van werknemers.
22
Wanneer krijgen chroom-6-slachtoffers hun geld uitgekeerd?
Defensie neemt de zorg voor haar personeel serieus. Wat betreft de chroom-6-slachtoffers heeft Defensie een zorgvuldige procedure (paritaire commissie/RIVM) gevolgd om tot fatsoenlijke regelingen te komen. Sinds maart 2015 is reeds de coulanceregeling van kracht op basis waarvan (oud-)medewerkers die mogelijk ziek zijn geworden door het werken met chroom-6 al een uitkering hebben ontvangen. Het doel van deze regeling is om deze mensen in een schrijnende situatie hulp te bieden.
Het onderzoek voor de POMS is in juni 2018 voltooid. Defensie heeft voor de oud-POMS-medewerkers met de vakbonden een collectieve, rechtspositionele regeling (uitkeringsregeling) opgesteld. De regelingen sluiten aan bij het Nederlandse schadevergoedingsrecht, waarbij voor toekenning van een bedrag sprake moet zijn van schade die ergens door is veroorzaakt (causaal verband). Hiermee wordt het Convenant Instituut Asbestslachtoffers gevolgd.
Het RIVM voert momenteel, op verzoek van de Paritaire Commissie, het onderzoek uit naar het gebruik van chroom-6 op de andere defensielocaties. Het heeft daarbij de hoogste prioriteit om duidelijkheid te verkrijgen voor de (oud-)werknemers die mogelijk al ziek zijn door het werken met chroom-6, zodat ook voor hen, in samenspraak met de bonden, een uitkeringsregeling kan worden vastgesteld.
Zowel de coulanceregeling als de uitkeringsregeling zijn laagdrempelige collectieve regelingen waarmee zoveel als mogelijk wordt voorkomen dat (oud-)medewerkers een langdurig individueel juridisch traject moeten bewandelen voordat ze een uitkering kunnen ontvangen.
Defensie wacht verder de uitkomsten af van de door het ministerie van SZW ingesteld commissie ‘Vergemakkelijk toekomstige schade-afhandeling bij beroepsziekte’ (onder leiding van Ton Heerts), om te bezien of dit tot aanpassing van de uitkeringsregeling leidt.
23
Welke budgetten zijn verbonden aan EU-samenwerking? Kan hier vanaf de begroting voor 2021 inzicht in worden geven?
Budgetten die bijdragen aan EU-samenwerking zijn niet specifiek benoemd in de begroting. Nederland dient jaarlijks een geactualiseerd PESCO Nationaal Implementatieplan (NIP) in bij de EU. Doel van dit document is te laten zien in hoeverre Nederland invulling geeft aan zijn commitment met betrekking tot PESCO. Onderdeel van dit plan is een overzicht van de samenwerkingsprojecten in EU-verband en de budgetten die hieraan gekoppeld zijn. Dit betreft dus niet alleen PESCO-projecten. Het is mogelijk om dit overzicht ook jaarlijks met uw Kamer te delen. Op 6 november is tijdens het AO Defensieraad de toezegging gedaan om en marge van formele EU-overleggen over de voortgang van Europese samenwerking te rapporteren.
24
Hoe kunnen Kamerleden de geheime uitgaven controleren?
Als het gaat om uitgaven in het geheime domein trachten we zo transparant als mogelijk te zijn, maar er zijn grenzen met betrekking tot het ter beschikking stellen van openbare informatie. Het niet-beleidsartikel is bestemd voor de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten waarvoor geldt dat openbaarmaking door het toe te delen aan een expliciet beleidsartikel niet in het belang van de Staat is. Het betreffen geheime uitgaven die onderhavig zijn aan een eigen controleregime om de rechtmatigheid te borgen. De President van de Algemene Rekenkamer controleert dit op zowel doelmatigheid als rechtmatigheid en rapporteert hierover aan de Kamer.