Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (35300-VIII) op 6 november 2019
Brief regering
Nummer: 2019D44583, datum: 2019-11-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2019Z21429:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-11-07 15:30: Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (35300-VIII) (Voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2019-11-21 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-12-04 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-12-10 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de
Vrijheid)
Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de
Vrijheid)
Vraag 1:
Hoeveel parttimers werken er precies in het funderend
onderwijs?
Antwoord:
In het primair onderwijs werkten in 2018 ruim 127.950 leraren. Daarvan
hebben circa 66.000 leraren een aanstelling van 0,8 fte of minder. In
het voortgezet onderwijs werkten in 2018 circa 75.000 leraren. Daarvan
hebben circa 28.000 leraren een aanstelling van 0,8 fte of minder.
Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)
Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)
Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)
Vraag 2:
Hoe vaak komt spionage door (Chinese) studenten voor in het
hoger onderwijs? Wat doet de minister aan de voorkant aan het probleem
van spionage door (Chinese) studenten?
Antwoord:
Op 14 maart 2019 heeft het kabinet uw Kamer per brief gemeld dat we ons
in toenemende mate zorgen maken over het ballistisch raketprogramma van
Iran en om die reden het toezicht op studenten en onderzoekers in
specifieke vakgebieden, die een link kunnen hebben met het Iraanse
ballistische raketprogramma verscherpen. In deze brief is ook
aangekondigd dat aanvullende maatregelen worden ontwikkeld om het
toezicht op studenten en onderzoekers voor andere risicolanden aan te
scherpen (TK 30 821, nr. 70).
Studenten en onderzoekers in vakgebieden die relevant kunnen zijn voor
het Iraanse ballistische raketprogramma worden gescreend door een
interdepartementale taskforce. Daarnaast is een traject gestart om te
onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn, om
ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van
academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. Er wordt onderzocht op
welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet. Daarbij
wordt gekeken naar andere risicolanden en onderwijs- en
onderzoeksgebieden, waaronder opleidingen waar zeer specifieke
technische kennis kan worden opgedaan.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 3:
Is de minister bereid om voor bepaalde schoolbesturen een pilot
te starten om schakelpunten (kinderopvang-po en po-vo) opnieuw vorm te
geven?
Antwoord:
Het kabinet vindt de mogelijkheden voor flexibele overgangen tussen
onderwijssoorten interessant. We verkennen reeds hoe doorstroom naar het
primair onderwijs en naar het voortgezet onderwijs ook op een andere
manier kan worden vormgegeven.
Binnen het experiment 'Regelluwe scholen' experimenteren zes scholen met
een andere manier van instroom van leerlingen in groep 1, waarbij
kinderen op vaste momenten, iets eerder of later dan vier jaar
instromen. Deelnemende scholen zien dit als een goede manier om kleuters
te laten instromen op de basisschool als zij daar in hun ontwikkeling
aan toe zijn. Daarbij zijn er nu al veel scholen en
kinderopvangorganisaties die nauw samenwerken om de overgang soepel te
laten verlopen. Ook loopt op dit moment de pilot met 10-14-onderwijs,
gericht op flexibele overgangen tussen primair en voortgezet
onderwijs.
In 2021 en 2022 komen de resultaten van deze pilots beschikbaar. Wij
hebben deze resultaten nodig voor het bepalen van het vervolg.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 4:
Hoe staat het met het voortzetten van het experiment flexibele
onderwijstijden in het primair onderwijs?
Antwoord :
Deze motie is in uitvoering. Het vervolg zal vanaf schooljaar 2020/2021
van start gaan. De voorwaarden en waarborgen die eerder met de Kamer
zijn afgesproken, vormen, zoals beschreven in de brief ‘Uitvoering
moties in relatie tot experimenten’ van 18 oktober (TK 31 293, nr. 47),
het uitgangspunt voor de vormgeving van dit vervolg. Voor het einde van
het jaar informeer ik uw Kamer over de vormgeving van het
experiment.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 5:
Overweegt de minister sancties tegen scholen en samenwerkingsverbanden
die eigen bijdrage vragen voor onderwijs aan
hoogbegaafden?
Antwoord:
Onderwijs voor (hoog)begaafde leerlingen moet, net als voor andere
leerlingen, vrij toegankelijk en kosteloos zijn. Scholen en
samenwerkingsverbanden moeten ook voor (hoog)begaafde leerlingen een zo
passend mogelijk aanbod creëren. De toelating hiertoe mag niet
afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de
ouders.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 6:
Kan de minister nog wel tijdig een programma voorleggen aan de
Board of Governors Europese school Bergen? Is het programma van eisen al
gestuurd? Hoe kunnen we de procedure in gang zetten? Hoe weet de
gemeente Alkmaar waar ze aan toe is en welke samenwerking ze in gang
moet zetten?
Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat de toekomst van de Europese School Bergen
voldoende geborgd is. Daarom zijn wij hierover met alle betrokkenen,
waaronder de ouders, staf en gemeenten, actief in gesprek. We raadplegen
en betrekken hen bij de stappen die nodig zijn in het
besluitvormingsproces over de toekomst van de school.
Daarnaast zorgen wij ervoor dat geïnteresseerde gemeenten nog in 2019
het verzoek ontvangen om een voorstel in te dienen ten behoeve van de
locatiekeuze voor de herhuisvesting van de Europese School. Dit verzoek
bevat onder meer een programma van eisen dat wordt afgestemd met de
school. Over dit verzoek is op 12 september overleg gevoerd met een
drietal geïnteresseerde gemeenten, te weten Alkmaar, Castricum en
Zaanstad.
Er vindt daarnaast overleg plaats tussen OCW en de Board of Governors /
Raad van Bestuur van de Europese Scholen. Dit overleg is gericht op het
vaststellen van de juiste besluitvormingsprocedure in de Board of
Governors. Overigens is Nederland lid van deze Board. De definitieve
locatiekeuze zal naar verwachting medio 2020 plaatsvinden.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 7:
Kunnen we aan meer instellingen vragen om mee te doen aan het
experiment van per studiepunt studenten bekostigen (flexstuderen)? Vijf
instellingen doen mee met dit experiment.
Antwoord:
Op verzoek van de Kamer (motie Tielen) is er al een tweede
instroommoment georganiseerd in 2019. Dat heeft tot één extra
deelnemende instelling geleid. De eindevaluatie van het experiment vindt
plaats in 2021. Dan wordt de balans opgemaakt. Bij een positieve
evaluatie kunnen we, indien gewenst, het experiment wettelijk verankeren
zodat alle hogescholen en universiteiten, die dat willen, flexstuderen
kunnen invoeren. Als er nog een instroommoment komt heeft dat geen
relevantie meer voor de evaluatie, tenzij die zou worden uitgesteld.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 8:
Hebben we voldoende vraaggestuurd onderwijs, een passend aanbod
voor iedere Nederlander? Hebben we voldoende flexibiliteit, in
co-productie met het bedrijfsleven?
Antwoord:
Er gebeurt al veel aan vraaggestuurd, flexibel onderwijs. U heeft daar
op 30 oktober 2018 een inventarisatie van zo’n 100 praktijkvoorbeelden
van ontvangen, met voorbeelden uit alle sectoren (TK 30 012, nr.
107). Enkele voorbeelden daaruit zijn onderdeel van het experiment
leeruitkomsten, waarin praktijkleren vraaggestuurd wordt vormgegeven in
co-creatie met het bedrijfsleven. Deze ontwikkelingen willen we verder
versterken. Opleidingsprofielen en curricula worden in overleg met het
bedrijfsleven opgesteld. Het is gebruikelijk dat een onderdeel van het
curriculum in de praktijk wordt uitgevoerd, in de vorm van een stage,
project of praktijkonderzoek.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 9:
Hoe wil de minister bijdragen aan verdere ontwikkeling van
praktijkgericht onderzoek in het hbo?
Antwoord:
Praktijkgericht onderzoek in het hbo is de afgelopen jaren gegroeid tot
een onmisbaar onderdeel van onze kennisinfrastructuur.
Het is nodig dat praktijkgericht onderzoek een volwaardige positie
krijgt naast het onderzoek dat plaatsvindt aan universiteiten, en
beoordeeld wordt op haar eigen merites.
Om die reden hebben we structureel € 25 miljoen extra geïnvesteerd in
praktijkgericht onderzoek in deze kabinetsperiode. Bovendien kunnen
hogescholen deelnemen aan calls uit de Nationale Wetenschapsagenda.
Onderdeel van de op 2 december uit te brengen Strategische Agenda hoger
onderwijs en onderzoek zal zijn om deze lijn met betrekking tot het
praktijkgericht onderzoek door te zetten.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 10:
Burgerschap is heel belangrijk voor het mbo, maar het zit niet
in de slaag-zakregeling. We toetsen het wel, maar het maakt eigenlijk
niet veel uit. Zouden we daar niet scherper naar moeten kijken? Zouden
we burgerschap niet juist in het mbo bovenaan moeten zetten?
Antwoord:
De inspanning die geldt voor studenten voor het onderdeel burgerschap,
moet met een positief oordeel zijn afgerond om te kunnen slagen. Er is
gekozen voor een inspanningsverplichting en niet voor een
resultaatverplichting met een verplicht afsluitend examen. Het streven
is om burgerschaponderwijs in het mbo integraal onderdeel te laten zijn
van de beroepgerelateerde vakken en de context van de beroepspraktijk.
Meer algemene burgerschapscompetenties hebben veel meer kans om te
ontwikkelen als zij worden vormgeven door met elkaar het gesprek aan te
gaan in de klas, door gastsprekers hun verhaal te laten doen of door er
met de klas op uit trekken.
In de brief aan uw Kamer van 18 oktober jl. over de voortgang van de
uitvoering van de Burgerschapsagenda mbo 2017-2021 (TK 31 524, nr.
442) is te lezen dat onverminderd wordt ingezet om de kwaliteit van het
burgerschapsonderwijs in het mbo te verbeteren. Het streven is dat elke
mbo-school een duidelijke en gedragen visie heeft op burgerschap
gecombineerd met een gevarieerd en voor studenten aansprekend lesaanbod.
Ook het vergroten van de professionaliteit van docenten is een
belangrijke voorwaarde.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 11:
Er zit soms angst bij universiteiten voor gedeelde leerstoelen, waarbij
het bedrijfsleven ook financiert. Welke rol kan de minister spelen om
dit juist te stimuleren?
Antwoord:
Het is een goede en reeds lang bestaande traditie dat bedrijven en
maatschappelijke organisaties leerstoelen financieren. Daarmee wordt de
maatschappelijke en economische impact van onderzoek versterkt. Dat
universiteiten soms huiverig zijn voor gedeelde leerstoelen is te
begrijpen, zij zijn immers verantwoordelijk voor de continuïteit van
zo’n gedeelde leerstoel. En daarbij zijn ze afhankelijk van een
(langjarig) commitment van de betrokken partijen. We zien kansen om tot
meer gedeelde leerstoelen te komen binnen onderzoeksrichtingen en
thema’s waar universiteiten, bedrijven en maatschappelijke organisaties
een gezamenlijk belang hebben en waar zij elkaar kunnen vinden op de
inhoud. Denk bijvoorbeeld aan de routes van de Nationale
Wetenschapsagenda. We zijn graag bereid dit te agenderen voor het
bestuurlijk overleg met de universiteiten. Van belang daarbij is wel dat
dit niet leidt tot een aantasting van de academische vrijheid en
wetenschappelijke integriteit. Hierbij is de gedragscode
wetenschappelijke integriteit van belang.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 12:
Hoe kan de minister inzetten op beurzen waarbij eerdere
publicaties geen rol spelen?
Antwoord:
Het is een misverstand dat er alleen naar eerdere publicaties wordt
gekeken. NWO-commissies beoordelen ingediende voorstellen op vele
aspecten, bijvoorbeeld op: het vernieuwend vermogen, kwaliteit en
wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel, kennisbenutting en
kwaliteit van de onderzoeker. Commissies bezien o.a. of het voorstel
uitdagend is qua inhoud en of de vraagstelling origineel is. Maar ook
hoe het voorstel bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken. Ook wordt
er gekeken naar de kwaliteit van de onderzoeker en of de indiener
behoort tot de internationale top. Sinds afgelopen april heeft NWO alle
verwijzingen naar citatiescores en tellen van publicaties uit haar calls
verwijderd. Ook zijn er bij NWO rondes binnen de Open Competitie (domein
Exacte- en Natuurwetenschappen) waar niet om een publicatielijst
gevraagd wordt.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 13:
Moet er volgens de minister een tandje boven op de huidige inzet
voor ondernemerschapsonderwijs worden gedaan? En de discussies over
intellectueel eigendom staan studenten in de weg om aanspraak te maken
op acceleratorbeurzen. Wil de minister het belang van intellectueel
eigendom een warm hart toedragen, en kunnen de huidige richtsnoeren voor
intellectueel eigendom verbeterd worden?
Antwoord:
Ondernemerschapsonderwijs is een belangrijk thema voor ons. De afgelopen
jaren hebben wij samen met EZK dan ook fors geïnvesteerd in ontwikkeling
van projecten en infrastructuur. Tussen 2005 en 2015 is € 56 miljoen aan
subsidie verleend en is ook een deel van het budget van € 62 miljoen van
het Valorisatieprogramma 2010-2018 aan ondernemerschapsonderwijs
besteed. Uit de evaluatie van het Valorisatieprogramma blijkt dat het
aanbod flink is uitgebreid in hbo en wo en in veel gevallen ook goed
verankerd is. Het is nu aan de instellingen om een passend aanbod van
(sociaal) ondernemerschapsonderwijs te verzorgen en om meer studenten
daarmee in aanraking te laten komen. Het thema is dan ook opgenomen in
de sectorakkoorden 2018 met hbo en wo.
In het mbo is er een rijk aanbod op het gebied van
ondernemerschapsonderwijs en bovendien wordt dit aanbod ook door heel
veel studenten gevolgd. De keuzedelen ondernemerschap, ondernemend
gedrag en oriëntatie op ondernemerschap behoren - jaar op jaar - tot de
10 meest gekozen keuzedelen. Ondernemend gedrag is in 2018 zelfs bij bol
en bbl-studenten het meest gekozen keuzedeel. Het
ondernemerschapsonderwijs is momenteel goed geborgd in het mbo en ho.
Wij zien geen aanleiding om – naast de activiteiten die al door het
comité voor ondernemerschapsonderwijs worden ontplooid – extra inzet te
plegen.
In vervolg op de discussies over intellectueel eigendom hebben de VSNU,
NFU, KNAW en NWO in de periode van 2016 tot 2018 zelfbindende
uitgangspunten gepubliceerd. Zo stimuleren ze het verantwoord
licentiëren van octrooien aan startups en het nemen van aandelenbelangen
in startups. Deze richtsnoeren zijn met name voor situaties waarin
werknemers van universiteiten uitvindingen doen en octrooien aanvragen,
dat komt minder voor bij studenten. Bij een onderzoeksstage van een
student worden vaak wel vooraf afspraken gemaakt. Wij zijn bereid de
VSNU te vragen om voor transparantie te zorgen over het eigenaarschap
van octrooien bij studenten.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vragen van het lid Van den Berge, C.N. (GL)
Vraag 14:
Waarom is er voor gekozen om tekorten in de onderwijsbegroting te
verhalen op het mbo?
Antwoord:
De ombuigingen die het mbo treffen, zijn de taakstellingen
doelmatiger onderwijs en de rijksbrede ICT-tegenvallers. De taakstelling
doelmatiger onderwijs van € 18,9 miljoen komt voort uit het
regeerakkoord. De taakstelling lumpsum van € 2,5 miljoen bestaat uit
rijksbrede ICT-tegenvallers en een tegenvaller bij het College voor
Toetsen en Examens (CvTE). De rijksbrede ICT-tegenvallers zijn, net als
de taakstelling doelmatiger onderwijs, breder van aard en zijn
omgeslagen over alle onderwijssectoren in de onderwijsbegroting. De
tegenvaller bij het CvTE houdt verband met de gewijzigde opzet van de
Staatsexamens NT2. Dit is specifiek gedekt door mbo en ho. Tegenover
deze ombuigingen staan de intensiveringen bij het mbo. Dit zijn: de
aanpak laaggeletterdheid van € 5 miljoen; het terugdraaien van de
taakstelling groen onderwijs van € 2,8 miljoen; de intensivering
praktijkleren van € 10,6 miljoen en bèta en techniek, waarvan € 4
miljoen beschikbaar is voor de zij-instroom van docenten voor bèta- en
techniekopleidingen in het mbo. De onderwijsuitgaven per mbo-student
blijven stabiel of stijgen licht de komende jaren.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag 15:
Kan de minister kijken naar diversiteitscoaches op mbo-instellingen om studenten te helpen. Wil ze dat serieus bekijken?
Antwoord:
De mogelijke inzet van diversiteitscoaches op mbo-instellingen wordt serieus bekeken. Hierover wordt op korte termijn het gesprek gevoerd met de SBB, MBO Raad, JOB en het College voor de Rechten van de Mens. Bezien wordt of de inzet van dergelijke coaches een meer laagdrempelige en herkenbare manier biedt om mbo-studenten, die worstelen met (vermoede) stagediscriminatie, persoonlijke aandacht te geven.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag 16:
Gaat de minister aan de slag met de enorme administratieve druk?
(veel inspanningen van de school, orthopedagoog, gemeente, UWV, leerling
en ouders voor het regelen van een aangepaste stoel. Uiteindelijk was
dat traject duurder geworden dan de stoel zelf. Daar moeten we vanaf in
het onderwijs, want het frustreert.)
Antwoord:
Wij hebben de "meeneembare onderwijsvoorziening" zo ingericht dat die
gebonden is aan de leerling en niet aan een school. Een leraar kan en
hoeft geen aanvraag in te dienen. Bij minderjarige leerlingen zijn
ouders bevoegd om een voorziening aan te vragen. Bij meerderjarigheid
doet de student dit zelf. De regeling wordt uitgevoerd door het UWV. Er
zijn de afgelopen jaren bij ons ministerie geen klachten binnen gekomen
over administratieve lasten als gevolg van de toewijzing of de levering
van een dergelijke voorziening. Mochten er concrete klachten zijn, dan
horen wij dit graag en gaan wij met het UWV in overleg.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag 17:
De problemen in de jeugdzorg (o.a. wachtlijsten) komen ook op
het bord van het onderwijs. Kan de minister meer doen om scholen daarbij
te ondersteunen?
Antwoord:
Op 30 oktober 2019 heeft de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media, samen met minister De Jonge, een brief (TK 31 497, nr. 334)
verzonden aan de Tweede Kamer over onze gezamenlijke inspanningen op het
gebied van onderwijs en zorg. Hierin is onder andere gemeld dat de
coalitie onderwijs, jeugdhulp en zorg (waarin landelijke organisaties
uit het onderwijs, jeugdhulp, zorg en cliënt en ouderorganisaties
participeren) actie onderneemt om de samenwerking tussen onderwijs en
jeugdhulp in de regio te verbeteren. Op bestuurlijk niveau, maar vooral
ook op het niveau dichtbij het kind. Recent zijn elf inspiratieregio's
aan de slag gegaan met de knelpunten: onduidelijke rolverdeling,
wachtlijsten en gescheiden geldstromen. De inspiratieregio's doen
bovendien ervaring op met de verschillende aanpakken van de knelpunten,
waarbij de meest succesvolle landelijk kunnen worden
overgenomen. Uiterlijk in het voorjaar van 2020 wordt uw
Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag 18:
Waarom profiteren de praktisch opgeleiden niet van de
economische groei?
Antwoord:
De arbeidsmarktperspectieven voor mbo-opgeleiden zijn over het algemeen
gunstig te noemen en in veel gevallen (techniek, zorg, bouw) uitermate
gunstig. Het is niet vanzelfsprekend dat praktisch opgeleiden niet
zouden profiteren van de economische groei. Het is verder denkbaar dat
veel praktisch opgeleiden in deze tijden van grote tekorten aan
vakmensen gunstige salarisvoorwaarden kunnen afspreken. We verkennen
momenteel met het CBS de mogelijkheden om periodiek meer over de
loonontwikkeling van mbo-opgeleiden in beeld te brengen, ook ten behoeve
van voorlichting aan studenten. Op de website van de SBB worden nu al
loongegevens anderhalf jaar na afstuderen gepubliceerd. Begin 2020 zal
deze verkenning gereed zijn.
Vragen van het lid Berge, C.N. van den (GL)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 19:
Kan de minister toezeggen dat er heldere en afdwingbare normen
komen voor de reserveposities van schoolbesturen en
samenwerkingsverbanden?
Antwoord:
Zoals gemeld in de kamerbrief over de financiële positie van
onderwijsinstellingen van 14 oktober 2019 (TK 33 495, nr. 116) hebben we
de inspectie gevraagd een methode te ontwikkelen voor het signaleren van
bovenmatige reserves per bestuur en per samenwerkingsverband. Het advies
hierover, dat over reserves in het po, vo, mbo en ho zal gaan, ontvangen
wij in het voorjaar van 2020 van de inspectie. Wij zullen dat advies en
onze reactie hierop aan uw Kamer sturen. Wij laten uw Kamer dan ook
weten hoe we de methode voor het signaleren van bovenmatige reserves
hanteren en welke handhavingsmaatregelen daarbij horen. Overigens zijn
wij op dit moment, tot het advies van de inspectie er is, nog
terughoudend in het hanteren van afdwingbare normen.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 20:
Erkent de minister dat GVO/HVO-leraren niet conform cao PO
betaald worden?
Antwoord:
Het subsidiebedrag dat het dienstencentrum ontvangt is toereikend om de
GVO/HVO-leraren gelijk te belonen met de leraren in het primair
onderwijs. Zo hebben ze bij de € 270 miljoen voor arbeidsvoorwaarden een
evenredige verhoging ontvangen. Bij alle verhogingen die voor
arbeidsvoorwaarden aan de lumpsum worden toegevoegd, deelt het
dienstencentrum mee.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 21:
Wanneer krijgen we de analyse van de 1e en 2e graads
lerarenopleiding Nederlands?
Antwoord:
De instroom in de eerstegraadslerarenopleiding Nederlands is sterk
gerelateerd aan de instroom in de studie Nederlands. Op 30 oktober jl.
heeft u het door de KNAW, op mijn verzoek uitgebrachte advies ontvangen.
Daarnaast ontving u het plan van aanpak voor universitaire talenstudies
van het Nationaal Platform voor de Talen (TK 31 288, nr. 791). Deze
adviezen bevatten een analyse van de situatie en mogelijke
oplossingsrichtingen gericht op het vergroten van het aantal studenten
dat (delen van) een wetenschappelijke opleiding Nederlands volgt of een
opleiding volgt die hier significante raakvlakken mee heeft. De
aanbevelingen die betrekking hebben op (de samenwerking met) het
voortgezet onderwijs en universitaire lerarenopleidingen zijn concreet
uitgewerkt, en op sommige punten is zelfs al actie ondernomen. Voor de
instroom in de tweedegraadslerarenopleidingen zien we een dalende trend
over de gehele linie. We starten in december samen met de
tweedegraadslerarenopleidingen een (actie)onderzoek naar studiesucces en
studie-uitval. Verder werkt het CAOP in opdracht van ons ministerie nu
langs vier lijnen om de instroom in tweedegraadsopleidingen in het
algemeen te stimuleren. Ook starten we begin 2020 een brede
imago-campagne én we stimuleren instroom uiteraard ook in de regionale
tekortenaanpak.
In het eerste kwartaal van 2020 komen wij met een beleidsreactie op het
KNAW-briefadvies Neerlandistiek en het plan van aanpak van het Platform
voor de Talen. De lerarenopleidingen zullen hierin worden
meegenomen.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 22:
We wachten met smart op de uitwerking van de motie Heerema/Van
Meenen/Rog over het spreiden van de lesuren over het jaar, zodat een
deel van de onderwijstijd in de zomermaanden kan worden
verzorgd.
Antwoord:
Zoals gemeld in de brief ‘Uitvoering moties n.a.v. experiment flexibele
onderwijstijden basisonderwijs’ (TK 31 293, nr. 47) en de brief ‘Ruimte
voor Regie in het primair onderwijs’ (TK 31 293, nr. 465) gaat de
minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media onderzoeken hoe hij
eraan kan bijdragen dat scholen meer regie voelen en nemen in de
inrichting en organisatie van hun onderwijstijd. Deze aanpak moet er
voor zorgen dat er ruimte komt voor scholen, dat scholen deze ruimte
kennen en dat zij die op een goede manier benutten met behoud van
kwaliteit. Het betreft hier dan ook een programma waar we breder kijken
dan de vastgestelde vakantie en de vierdaagse schoolweek. De uitvoering
van de motie Heerema c.s. (TK 31 293, nr. 469), wordt in dit programma
meegenomen, waar het de wijziging van de wet betreft. Voor de zomer van
2020 wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van
de gevraagde wetswijziging. Voor de deelnemers aan het huidige
experiment wordt er een vervolgexperiment opgezet, waarmee mede
invulling wordt gegeven aan genoemde motie. Dit experiment zal vanaf
schooljaar 2020/2021 van start gaan. Voor het einde van het jaar
informeer ik uw Kamer over de vormgeving van het experiment.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 23:
Tot slot over de Einstein telescoop. We willen van de minister
weten hoe zij hiermee verder wil gaan en wat haar inzet gaat worden?
Gaan we samen met België en Duitsland een stevig commitment afgeven?
Tevens willen we weten of de minister kansen zit voor de Einstein
telescoop in het licht van de groeibrief?
Antwoord:
We hebben contact gehad met onze collega’s in België en Vlaanderen om de
interesse te peilen. Dit heeft al geleid tot gezamenlijke investeringen
in de ET-Pathfinder, een testfaciliteit bij de Universiteit Maastricht
om kennis in huis te halen voor de toekomst. Noordrijn-Westfalen heeft
mogelijke investeringen in de Einstein Telescoop nog in beraad. Eind
deze week spreken we met onze Duitse collega over de Einstein Telescoop.
Na dat gesprek blijkt ook of we gezamenlijk kunnen optrekken om de
Einstein Telescoop op de Europese roadmap te krijgen.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 24:
Het CDA zou de Onderwijsraad willen vragen een onderzoek te doen
naar onderwijstijd door leerlingen en leraren in het funderend
onderwijs.
Antwoord:
In het kader van het programma Ruimte voor Regie wordt de regie
en ruimte van basisscholen bij de organisatie en invulling van de
onderwijstijd reeds inzichtelijk gemaakt en waar nodig vergroot (zie ook
TK 31 293, nr. 465). Daarmee wordt (mede) invulling gegeven aan de
door het lid Rog genoemde motie Heerema/Van Meenen/Rog (TK 31 293, nr.
469) over aanpassing van het wettelijk kader ten aanzien van de
onderwijstijd in het primair onderwijs. Daarnaast is ook het
vergelijkend onderzoek gestart naar de urennorm in het primair onderwijs
in Nederland en vergelijkbare landen. Over het resultaat van deze brede
verkenning zal ik uw Kamer voor de zomer van 2020 informeren.
We bezien of het in aanvulling hierop nog toegevoegde waarde heeft
advies aan de onderwijsraad te vragen.
Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)
Vraag 25:
Hoe ver zijn scholen met het inrichten van MBO-APK’s waarbij
studenten na 5 jaar terug kunnen gaan naar de instelling voor advies
over loopbaan en omscholing?
Antwoord:
Hoewel advies over loopbaan en scholing geen taak is van alleen de
mbo-scholen (denk bijv. aan de leerwerkloketten), wordt specifiek voor
het mbo ingezet op een voorziening hiervoor op iedere instelling, vanuit
de bestuurlijke Ambitie-agenda LOB (2018-2021). Studenten kunnen hier
terecht met specifieke vragen over hun loopbaan. Ook volwassenen zouden
hier in de toekomst baat bij kunnen hebben. Dit geldt ook voor de
alumni. De onafhankelijkheid en deskundigheid dienen daarbij wel goed
geborgd te zijn. In het mbo-veld is in toenemende mate aandacht voor
alumnibeleid, mede om het aanbod voor leven lang ontwikkelen uit te
breiden. Dat blijkt ook uit de kwaliteitsagenda's die mbo-scholen recent
hebben opgesteld. Scholen zijn onder meer bezig met het opzetten van een
alumni-volgsysteem, het opzetten van een (digitale) community en het in
kaart brengen van de vraag onder alumni naar bij- en omscholing, zodat
het aanbod op de vraag kan worden afgestemd. Ook wordt vanuit het
kennispunt LLO in het mbo kennis en ervaring gedeeld op dit thema.
Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)
Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)
Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)
Vraag 26:
In het kader van leven lang leren is er steeds meer aanbod, bijv
certificaten. Kan de minister een inventarisatie geven van welke
successen er zijn, en of deze ook worden uitgerold? Welke kansen en
belemmeringen zien instellingen om de leerbehoefte van volwassenen te
vergroten?
Antwoord:
Vanaf 2016 wordt in het mbo gewerkt aan de invoering van certificaten.
Inmiddels zijn er 135 certificaten voor keuzedelen vastgesteld en 14
certificaten voor beroepsgerichte onderdelen. Met name voor de
certificaten voor beroepsgerichte onderdelen heeft het bedrijfsleven
veel belangstelling. De implementatie van dit beleid gaat voort en wordt
ook gemonitord met onderzoek van NRO. Ook wordt in het mbo en in het
hoger onderwijs gewerkt aan verdere flexibilisering van het onderwijs
voor volwassenen. Hierdoor kan beter aangesloten worden op de behoeften
van volwassenen. Zowel mbo- als hbo-instellingen zien kansen om met
flexibilisering van hun aanbod meer volwassenen te bereiken. Zo doen
veel hogescholen mee aan de pilots leeruitkomsten deeltijd- en
duaal-hbo. In het mbo is veel animo voor de subsidieregeling
flexibilisering mbo in de derde leerweg, voor het ontwikkelen van
flexibele en innovatieve programma’s voor volwassenen. Voor beide
sectoren geldt dat kennisdeling wordt georganiseerd om successen en
oplossingen voor belemmeringen uit te wisselen. Ook heeft het ministerie
van OCW een ‘Actieprogramma leven lang leren’ met mbo-scholen die
daarmee aan de slag zijn of willen. In deze gesprekken komt ook aan de
orde wat hen eventueel belemmert in het aanbieden van onderwijs voor
volwassenen. Uit deze gesprekken is onder andere voortgekomen dat meer
duidelijkheid nodig was over de ruimte in wet- en regelgeving voor
verkorting van opleidingen voor volwassenen die al relevante ervaringen
hebben. Hierop is in december 2018 een handreiking ontwikkeld, in
samenwerking met de MBO Raad.
Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)
Vraag 27:
Een groeiende groep jongeren komt laaggeletterd van school. Wat
gaan de ministers doen in basisonderwijs en het mbo om deze trend tegen
te gaan? Welke stappen heeft de minister tot nu toe gezet om in sectoren
waar laaggeletterdheid veel voorkomt doelstellingen af te
spreken?
Antwoord:
In maart is uw Kamer geïnformeerd over de vervolgaanpak van
laaggeletterdheid. Het kabinet trekt hier in de periode 2020-2024 ruim €
425 miljoen voor uit. Ook in de voor- en vroegschoolse educatie heeft
het kabinet fors geïnvesteerd om te voorkomen dat kinderen met een
achterstand op de basisschool beginnen. In het regeerakkoord is het
budget hiervoor opgehoogd met € 170 miljoen structureel. Totaal is
daarvoor nu € 492 miljoen per jaar beschikbaar. De problematiek van
laaggeletterdheid in de onderwijssectoren wordt de komende periode beter
in beeld gebracht waarna wordt bekeken of in de vervolgaanpak aanvullend
sectorspecifiek beleid nodig is. Verder zijn in september bestuurlijke
afspraken gemaakt met de VNG. Gemeenten gaan investeren in de kwaliteit
van het cursusaanbod en in het werven van deelnemers. VSV’ers behoren
tot de doelgroepen die extra aandacht krijgen. Het kabinet is ook in
gesprek met de sociale partners om concrete afspraken te maken over het
tegengaan van laaggeletterdheid op de werkvloer. Dit zijn algemene
afspraken, specifieke sectoren komen wel aan bod binnen de taalakkoorden
c.q. bij de subsidieregeling voor werkgevers. Hierbij wordt ook het
recente advies van de SER betrokken over de aanpak van
laaggeletterdheid. De komende jaren is € 3 miljoen per jaar beschikbaar
als subsidie voor taaltrajecten op de werkvloer. Daarnaast kunnen
werkgevers ondersteuning krijgen bij het integreren van taalscholing in
hun HRM-beleid. Dat doen de Leerwerkloketten, die in alle
arbeidsmarktregio’s actief zijn.
Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)
Vraag 28:
Er zijn enkele voorbeelden van excellentieprogramma’s in het
buitenland in het mbo. Wil de minister zich inzetten dat meer
mbo-studenten zulke excellentieprogramma’s kunnen volgen, die zowel
vanuit onderwijsperspectief als vanuit ontwikkelingsperspectief
waardevol zijn om aan mee te doen?
Antwoord:
Vanaf 2015 is er extra geld beschikbaar gekomen voor excellentie in het
mbo. Daarbij is nadrukkelijk afgesproken dat mbo-scholen deze middelen
ook kunnen inzetten om meer studenten en docenten ervaring te laten
opdoen in het buitenland. Nuffic is vervolgens aangewezen om de
mbo-scholen hierbij te ondersteunen. Daarnaast worden
buitenlandervaringen van Nederlandse mbo-studenten ondersteund vanuit
het EU-programma Erasmus+. Het programma maakt het ook mogelijk een
(deel van) een opleiding in het buitenland te volgen, ook als daarbij de
keus valt op een excellentieprogramma. Door de subsidiëring van het
Nationaal Agentschap (NA) Erasmus + en actieve voorlichting door het NA
Cinop Erasmus+ gericht op mbo en volwasseneducatie ondersteunen wij die
mogelijkheid.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag 29:
Is de minister bereid om inzicht te geven in het aantal lessen
dat door onbevoegden en benoembaren wordt gegeven?
Antwoord:
Jaarlijks wordt op basis van de Integrale Personeelstelling Onderwijs
(IPTO) over het aantal lessen in het voortgezet onderwijs dat wordt
gegeven door iemand die niet bevoegd is, maar volgens wettelijk
toegestane uitzonderingsmogelijkheden tijdelijk wel ingezet mag worden.
Vaak betreft dit leraren die al een bevoegdheid hebben voor een ander
vak of een andere doelgroep, en volgen zij ondertussen een passende
lerarenopleiding om de bevoegdheid uit te breiden. Deze categorie wordt
gezien als "benoembaar". In 2017 was het percentage lessen dat in deze
categorie werd gegeven in totaal 8,5%. Het percentage onbevoegd gegeven
lessen is de afgelopen jaren gedaald, tot 4,3% in 2017. We verwachten de
IPTO-resultaten over 2018 eind dit jaar aan uw Kamer te kunnen
verzenden.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag 30:
Er wordt geblokkeerd dat er klassen voor speciaal basisonderwijs
komen binnen reguliere scholen. Het is niet te betalen. Wil de minister
die blokkade alsnog weghalen?
Antwoord:
Er zijn geen wettelijke belemmeringen om klassen voor speciaal
basisonderwijs binnen reguliere scholen in te richten. In deze klassen
kunnen leerlingen zitten waarvoor een toelaatbaarheidsverklaring voor
het speciaal basisonderwijs is afgegeven, maar dat is niet verplicht.
Binnen het samenwerkingsverband krijgen speciale basisscholen voor 2%
van het aantal basisschoolleerlingen budget voor lichte ondersteuning
vanuit het Rijk. Daarnaast krijgen de samenwerkingsverbanden budget voor
lichte ondersteuning dat afhankelijk is van het totaal aantal
basisschoolleerlingen binnen het samenwerkingsverband. Het
samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om deze budgetten in te zetten
voor speciale basisscholen, maar ook voor klassen voor speciaal
basisonderwijs binnen reguliere scholen.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag 31:
Is de minister bereid om ondersteuning voor zorgleerlingen
direct toe te kennen, de docent hierin te vertrouwen en pas achteraf te
controleren?
Antwoord:
Hoe de ondersteuningsmiddelen worden verdeeld verschilt per
samenwerkingsverband en wordt regionaal bepaald. Of de middelen direct
worden toegekend is dan ook aan hen. Daarom gaat landelijk ingrijpen te
ver en betekent dit een wijziging van de systematiek van het passend
onderwijs.
In de eerdere overleggen met uw Kamer over passend onderwijs hebben we
laten weten dat we dit soort vraagstukken meenemen in de evaluatie van
het passend onderwijsbeleid dat in het voorjaar van 2020 beschikbaar
komt. In dat kader zijn wij bezig met een veldtraject waar alle partijen
betrokken zijn. Op basis van de onderzoeksresultaten en het veldtraject
worden er conclusies getrokken en wordt bepaald hoe we in de komende
jaren verder gaan met passend onderwijs. Begin juni 2020 wordt dit aan
de Tweede Kamer aangeboden.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vraag 32:
Ziet de minister verbetering in strijd tegen vermindering
flexcontracten bij universiteiten? Vindt de minister deze voortgang
voldoende? Wat gaat de minister eraan doen?
Antwoord:
Universiteiten kennen nog veel flexibele contracten. De werkdruk en
werkstress die jonge wetenschappers ervaren, worden onder andere
hierdoor veroorzaakt. Daarbij zijn er verschillen tussen universiteiten.
Opvallend in de cijfers is dat sommige universiteiten nauwelijks
flexibele contracten kennen bij universitair docenten en bij andere
universiteiten meer dan de helft van deze groep een flexibel contract
heeft.
We verwachten dat het aantal flexcontracten bij universiteiten verder
daalt, omdat universiteiten daar zelf minder mee gaan werken. Dat blijkt
ook uit de afspraak die de universiteiten samen met de vakbonden hebben
gemaakt in de cao 2015-2016. In de cao is afgesproken dat het aantal
contracten van vier jaar of korter voor de functies hoogleraar,
universitair hoofddocent en universitair docent moet dalen. Dit kan ook
door het vaker aanbieden van langere tijdelijke dienstverbanden.
Hierdoor is het aantal wetenschappers met een tenure track fors
gestegen, dat biedt de betreffende medewerkers veel meer zekerheid. De
afspraken uit deze cao zijn nog steeds geldig, ook in de huidige cao
zijn stevige afspraken gemaakt ter verbetering van carrièreperspectieven
voor junior docenten en postdocs.
We hebben dit meerdere malen in bestuurlijk overleg met universiteiten
en onderzoeksinstellingen aangekaart. Maar personeels- en
arbeidsvoorwaardenbeleid zijn de bevoegdheid van de instellingen zelf,
zij maken daarover afspraken met vakbonden en de medezeggenschap. Hoewel
wij geen werkgever zijn, proberen we wel deze trend te keren, door
minder concurrentie en meer samenwerking te stimuleren. We hopen dat
meer stabiliteit in de bekostiging bijdraagt aan minder flexibele
contracten. Daarvoor is dit jaar een eerste stap gezet door de vaste
voet in de bekostiging te vergroten.
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vraag 33:
Ziet de minister de trend dat hogescholen steeds meer op
flexcontracten inzetten?
Antwoord:
Het aantal vaste contracten bij hogescholen is gestegen en het aantal
flexcontracten bij hogescholen is gedaald. Zie ook de data op de website
van de Vereniging Hogescholen.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag 34:
Graag een reactie van de minister op het versterken van de
betrokkenheid van studenten bij de kwaliteitsafspraken in het mbo door
medezeggenschapsraden te faciliteren in hun taak.
Antwoord:
Het bestuur moet ervoor zorgen dat binnen de mbo-instelling een
volwaardige, goed functionerende en effectieve medezeggenschap van
studenten plaatsvindt. De studentraden beschikken over een breed scala
aan instemmings- en adviesbevoegdheden op het beleid van hun school en
de studentenraden geven dan ook aan dat zij hierin veel te zeggen
hebben. In het bestuursakkoord mbo 2018-2022 is afgesproken dat de
studentenraden betrokken worden bij de plannen voor de
kwaliteitsafspraken, ook omdat de studentenraad samen met de
ondernemingsraad wettelijk instemmingsrecht heeft op de hoofdlijnen van
de begroting. Onderdeel van de totstandkoming van de kwaliteitsagenda’s
zelf was de voorwaarde dat naast de externe stakeholders, de interne
stakeholders goed betrokken werden. JOB heeft een belronde gedaan onder
de studentenraden en constateert dat zij zijn meegenomen door hun CvB
bij het opstellen van de kwaliteitsagenda’s. Op 17 oktober jl. heeft
vervolgens een bestuurlijk overleg plaatsgevonden met JOB over de
speerpunten van het beleid en een goede betrokkenheid van JOB hierbij.
Het is echter ook van belang dat de studentenraden worden betrokken bij
de uitvoering. In verschillende kwaliteitsagenda’s is terug te lezen dat
instellingen het overleg met de studentenraden over de uitvoering van de
kwaliteitsagenda nadrukkelijk hebben geagendeerd en hier serieus op
inzetten. In 2018 is aan JOB een eenmalige subsidie verstrekt voor het
professionaliseren van de studentenraden en hen te faciliteren en te
ondersteunen in hun taak. De commissie kwaliteitsafspraken mbo plant op
korte termijn een overleg met JOB over hoe studentenraden de komende
jaren het beste betrokken kunnen worden bij de verdere uitvoering van de
kwaliteitsagenda’s.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag 35:
De wens leeft om gemengde peuter/kleutergroepen te starten,
waardoor er voorschoolse educatie kan worden geboden door een bevoegde
leerkracht, en pedagogisch medewerkers zorgtaken op zich kunnen nemen?
Welke ruimte is er op dit moment? Is de minister bereid hier meer ruimte
in medewerker-kindratio te bieden, bijvoorbeeld door middel van een
experimenteerartikel?
Antwoord:
Het is mooi om te zien dat scholen en kinderopvangorganisaties elkaar
steeds beter kunnen vinden. De wens bij sommige scholen en
kinderopvangorganisaties om peuters en kleuters gezamenlijk een aanbod
te bieden is mij bekend. Op dit moment is dat mogelijk als het gaat om
een gezamenlijke activiteit. Daarbij geldt dan voor de peuters de
beroepskracht-kind ratio die is vastgelegd voor de kinderopvang. De
beroepskracht-kindratio die geldt voor de kinderopvang van peuters is
vastgelegd in de Wet Kinderopvang en valt onder de verantwoordelijkheid
van onze collega van Sociale Zaken. Deze ratio is overigens belangrijk
om de kwaliteit van het aanbod aan deze jonge kinderen te
garanderen.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraag 36:
Hoe staan de Duitse en Belgische collega’s van de minister
tegenover het samen binnenhalen van de Einstein Telescoop en is er een
gezamenlijke strategie om dit project op de Europese roadmap te
krijgen?
Antwoord:
We hebben contact gehad met onze collega’s in België en Vlaanderen om de
interesse te peilen. Dit heeft al geleid tot gezamenlijke investeringen
in de ET-Pathfinder, een testfaciliteit bij de Universiteit Maastricht
om kennis in huis te halen voor de toekomst. Noordrijn-Westfalen heeft
mogelijke investeringen in de Einstein Telescoop nog in beraad. Eind
deze week spreken we met onze Duitse collega over de Einstein Telescoop.
Na dat gesprek blijkt ook of we gezamenlijk kunnen optrekken om de
Einstein Telescoop op de Europese roadmap te krijgen.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraag 37:
Wanneer verwacht de minister dat de VSNU, NWO en KNAW met hun
advies over de aanvraagdruk komen? Heeft zij zicht op hoe de tijdelijke
contracten zich ontwikkelen? Is de minister bereid om het effect van de
suggestie om calls niet jaarlijks maar tweejaarlijks open te zetten te
laten onderzoeken?
Antwoord:
Het gezamenlijk advies van de VSNU, de KNAW en NWO over de aanvraagdruk
verschijnt eind dit jaar. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 23,
heeft NWO al meerdere stappen gezet om de aanvraagdruk te
beperken.
In het antwoord op vraag 59 kunt u lezen dat wetenschappers weer iets
vaker in vaste dienst komen bij universiteiten. Landelijk is het aandeel
‘flexwetenschappers’ afgenomen van 42% in 2015 naar 39% in 2018. Vooral
universitair docenten zijn iets vaker in vaste dienst: in 2018 had 26%
van de universitair docenten een tijdelijk contract, in 2015 was dat nog
31%. Er zijn tussen universiteiten wel verschillen in het aandeel
tijdelijke contracten.
NWO heeft binnen de Nationale Wetenschapsagenda en andere
NWO-programma’s altijd aandacht voor aanvraagdruk en
slagingspercentages. Wij zijn bereid NWO te laten onderzoeken wat het
effect is als de NWA-call voor onderzoek op routes door consortia niet
jaarlijks maar tweejaarlijks wordt opengezet.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den
(PvdA)
Vraag 38:
Wat kan de minister doen om te garanderen dat kansenongelijkheid
door lerarentekort niet toeneemt?
Antwoord:
In het kader van de Regionale aanpak lerarentekort kunnen regio’s er
zelf voor kiezen om speciale aandacht te besteden aan het werven en
behouden van leraren op scholen met veel leerlingen met een risico op
achterstand.
Daarnaast ontvangen scholen met veel leerlingen met een risico op
achterstand extra bekostiging in de vorm van
onderwijsachterstandsmiddelen en leerplusmiddelen. Een relevante
regeling in aanvulling hierop is de pilot “Vrijroosteren leraren”,
waarin komende twee schooljaren opnieuw subsidie beschikbaar is gesteld
voor scholen die veel leerlingen hebben met een risico op achterstand.
Met deze subsidie kunnen zij twee jaar lang tijd vrijmaken om leraren te
helpen bij de begeleiding van achterstandsleerlingen en om leraren te
coachen. Voor deze pilot is in totaal € 12 miljoen beschikbaar,
waarvan naar verwachting circa 40 besturen in primair en voortgezet
onderwijs gebruik kunnen maken.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag 39:
Hoe zorgt de minister dat de korting als gevolg van het
intrekken van het wetsvoorstel renteverhoging niet ten koste gaat van
het hoger onderwijs? Noch voor de mensen die er werken, noch voor de
kwaliteit.
Antwoord:
Het tekort dat is ontstaan door het intrekken van het wetsvoorstel
rentemaatstaf is generaal gedekt in 2025. Het tekort loopt na 2025
geleidelijk op tot structureel € 226 miljoen in 2060 en is technisch
ingeboekt ten laste van artikel 6 en 7. De dekking van dit structurele
tekort kan indien gewenst bij een volgende formatie weer anders worden
ingevuld.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag 40:
Is de minister bereid uit te zoeken hoeveel kinderen vanuit
financiële overwegingen geen begeleiding hebben, maar wel nodig hebben?
Is de minister bereid om op basis van die uitkomst in gesprek te gaan
met gemeenten en scholen hoe een landelijk dekkend aanbod gerealiseerd
kan worden?
Antwoord:
Recent heeft de Kamer van ons een uitgebreid onderzoek ontvangen naar
aanvullend onderwijs (TK 35 162, nr. 3). Hieruit blijkt dat er niet
alleen een groot aanbod van betaalde huiswerkbegeleiding is, maar
gelukkig ook een heel groot aanbod van onbetaalde huiswerkbegeleiding.
Op allerlei manieren werken we aan ondersteuning en begeleiding voor
kinderen die dat nodig hebben. Basisscholen en gemeenten kunnen met het
budget voor de bestrijding van onderwijsachterstanden nu al investeren
in aanvullend onderwijs, bijvoorbeeld door het aanbieden van
onderwijstijdverlenging, schakelklassen, zomerscholen of
huiswerkbegeleiding. Wij zien geen meerwaarde in opnieuw een
onderzoek.
Vanuit de Gelijke Kansen Alliantie voeren we gesprekken met gemeenten
over de inzet op het vergroten van kansengelijkheid. We investeren in de
Alliantie nu al samen met gemeenten in allerlei projecten, waaronder ook
de persoonlijke begeleiding van kinderen of bijles. Later deze maand
ontvangt u meer informatie over de gezamenlijke aanpak voor gelijke
kansen die het ministerie van OCW met 30 gemeenten heeft opgesteld.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag 41:
Graag reactie van de minister op het voorstel vanuit de Kamer om
overheveling naar bèta en techniek uit te stellen tot onderzoek naar
toereikendheid bekostiging is afgerond.
Antwoord:
De maatregelen die nu genomen worden, naar aanleiding van het advies van
de adviescommissie bekostiging hoger onderwijs en onderzoek, zijn nodig
om urgente problemen bij opleidingen bètatechniek op te lossen. Hiermee
kan niet gewacht worden tot de uitkomsten van het kosten- en
toereikendheidsonderzoek.
Op basis van het kosten- en toereikendheidsonderzoek kan in de toekomst
opnieuw gewogen worden of verdere herziening van de bekostiging gewenst
is.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag 42:
Zou de minister ons een tijdspad kunnen geven voor het verwachte
SER-advies Gelijke Kansen?
Antwoord:
In de adviesaanvraag aan de SER vragen we advies in het voorjaar van
2020 uit te brengen.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 43:
Wat doet de minister om de samenwerking tussen praktijkonderwijs
en mbo aan te jagen?
Antwoord:
Zoals in het regeerakkoord aangekondigd zet dit kabinet zich in voor het
stimuleren van de samenwerking tussen pro en mbo. Het kabinet gaat
wettelijk mogelijk maken dat de entree-opleiding óp de school voor
praktijkonderwijs kan worden aangeboden. Hierbij gelden twee
basisprincipes: 1) het aanbieden van de entree-opleiding gebeurt altijd
in samenwerking en onder verantwoordelijkheid van het mbo en 2)
samenwerking tussen bekostigde scholen en instellingen is de standaard.
Wij vinden het belangrijk dat pro-scholen en mbo-instellingen met elkaar
in overleg gaan om de route vorm te geven die het best past bij de
ondersteuningsbehoefte van de leerling. Hierover voer ik gesprekken met
MBO Raad, Sectorraad Praktijkonderwijs, de VO-raad en NRTO.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 44:
De toelating op ROC’s is nu vaak drempelloos, terwijl een
jongere soms beter af op het praktijkonderwijs. Kan de minister daar een
paar woorden aan wijden?
Antwoord:
We hebben vorig jaar onderzoek laten uitvoeren naar de doorstroom naar
het mbo en het succes in het mbo van zowel jongeren uit het
praktijkonderwijs als vmbo-b en het vso. De pro-leerlingen zijn in de
entree-opleidingen het meest succesvol. Een entree-diploma lijkt de
jongeren ook iets meer kans op werk te geven en is van duidelijke
meerwaarde voor de doorstroom naar mbo-niveau 2, zeker nu deze
opleidingen niet drempelloos zijn. In de kabinetsreactie op het IBO
jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt is aangekondigd dat het
kabinet goede ondersteuning wil voor jongeren die doorstromen van pro
naar entree. Daarom zetten wij in op maatwerk aan de vóórkant, via
gemeenschappelijke intakes en een warme overdracht. We behouden daarmee
de drempelloze toegang tot de entree-opleiding, maar zorgen wel voor een
goede begeleiding. Wij vinden het belangrijk dat pro-scholen en
mbo-instellingen met elkaar in overleg gaan om de route vorm te geven
die het best past bij de ondersteuningsbehoefte van de leerling.
Hierover worden gesprekken met MBO-Raad, Sectorraad Praktijkonderwijs,
de VO-raad en NRTO gevoerd.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 45:
Tot 2014 werd de student meegenomen in de koopkrachtberekeningen
van het Nibud, nu niet meer. Ook vindt CU het van belang dat het Nibud
studentenonderzoek weer structureel wordt uitgevoerd. Wil de minister
beide punten weer opstarten?
Antwoord:
Met het Nibud is gesproken over het meenemen van studenten in de
reguliere koopkrachtberekeningen. Nibud heeft ervoor gekozen dit niet te
doen omdat de situatie van studenten vaak verandert, bijvoorbeeld qua
woonsituatie en omdat studenten relatief kort studeren waarna de
financiële positie weer wijzigt. Dat het Nibud na 2014 is gestopt met
specifieke koopkrachtberekeningen voor studenten, komt ook doordat vanaf
2015 de studielening een grotere rol is gaan spelen aan de inkomstenkant
van de student. Juist de hoogte van deze lening kan naar behoefte door
de student aangepast worden, waardoor inkomsten in balans kunnen worden
gebracht met de uitgaven en waardoor koopkrachtcijfers lastiger te
interpreteren zijn.
Dat neemt niet weg dat wij inzicht in de financiële positie van
studenten belangrijk vinden en dat dit inzicht ook op andere manieren
kan worden verkregen, bijvoorbeeld in het Nibud-studentenonderzoek
(plaatsgevonden in 2015 en 2017) en in de jaarlijkse Studentenmonitor.
Daarnaast wordt hier momenteel onderzoek naar gedaan in de
beleidsdoorlichting van artikel 11 studiefinanciering. De uitkomsten van
deze beleidsdoorlichting kunnen worden gebruikt om te bezien hoe
vervolgonderzoek het beste kan worden vormgegeven, of dat middels het
studentenonderzoek of op een andere manier moet worden gedaan.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 46:
Krimp kan een serieus probleem gaan worden. Als we vakmanschap
serieus nemen, en het hbo positioneren als hoogst mogelijke
beroepsopleiding, dan moeten we zorgen dat er in alle regio’s een
dekkend aanbod blijft van MBO-instellingen en hogescholen. Graag een
reactie van de minister.
Antwoord:
In het mbo is men zich in toenemende mate bewust van de komende daling
van het aantal studenten. Volgens de referentieraming daalt het aantal
de komende 15 jaar landelijk gemiddeld met 14%. De mate waarin
individuele instellingen hiermee te maken krijgen kan verschillen van 0%
tot en met 30%. In overleg met de MBO Raad is een prognosetool
opgesteld, zodat instellingen kunnen bezien wat de gevolgen voor hun
instelling zijn en hierop kunnen anticiperen. De sector zet zelf stappen
en heeft dit ook met ons geadresseerd in het bestuursakkoord MBO
2018-2022. In sommige gevallen leidt dit tot een aanscherping van het
onderwijsaanbod, bijvoorbeeld door opleidingen uit te ruilen. In andere
gevallen is fusie de gekozen oplossingsrichting, zoals bijvoorbeeld in
Zuid Limburg. Ook de samenwerking over de sectoren heen, van vmbo naar
mbo en van mbo naar hbo, draagt bij aan een hoogwaardig en
toekomstbestendig beroepsonderwijs in krimpregio’s.
Toch gaat het nog lang niet altijd goed en zien we dat er, juist als
gevolg van teruglopende studentenaantallen, sprake is van concurrentie.
In deze gevallen is de zorgplicht doelmatigheid relevant. Hierbij is het
uitgangspunt dat de sector door middel van zelfregulering ervoor zorgt
dat ondoelmatige overlap wordt tegengegaan.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 47:
Vraag aan beide ministers: herkennen zij de getallen van
slaagkansen van leerlingen uit het praktijkonderwijs die entree op pro
en op mbo doen en kunnen zij zorgen dat de mogelijkheid
blijft?
Antwoord:
Ons zijn geen cijfers bekend over het onderscheid in slagingskans tussen
pro-leerlingen die de entree-opleiding op het pro doen, en zij die dat
op het mbo doen.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 48:
Hoe kan de minister bevorderen dat er laagdrempelige psychische
hulpverlening beschikbaar is, en dat waar het er is, studenten er ook
van weten?
Antwoord:
In de werkgroep Studentenwelzijn (VH, VSNU, ISO, LSVb, OCW,
Expertisecentrum voor Inclusief Onderwijs, Universiteit voor
Humanistiek) hebben deze onderwerpen blijvende aandacht en bespreken wij
hoe de voorzieningen op (onder meer) het gebied van mentale gezondheid
beter onder de aandacht kunnen worden gebracht van studenten.
Op dit moment zijn bijvoorbeeld de universiteiten, onder leiding van de
VSNU, aan het onderzoeken op de eigen instellingen hoe de begeleiding
van studenten is georganiseerd en waar deze kan worden verbeterd.
De werkgroep Studentenwelzijn gaat een landelijke bijeenkomst
organiseren om ‘best practices’ te delen op het gebied van
laagdrempelige psychische hulpverlening en ondersteuning en begeleiding
van studenten in het algemeen.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag 49:
De inzet van bekostiging voor de plaatsing van leerlingen in het
particulier onderwijs blijft een splijtzwam. Is de regering bereid om op
dit dossier de Onderwijsraad om advies te vragen, hoe die aankijkt tegen
de verhouding tussen publiek bekostigd en particulier onderwijs. En hoe
die elkaar kunnen versterken en hoe kwetsbare kinderen geholpen kunnen
worden.
Antwoord:
Tijdens het AO Passend Onderwijs, dat op 26 juni jl. plaatsvond, heeft
de heer Rog de suggestie gedaan om de Onderwijsraad de vraag te stellen
om over het onderwerp ‘uitbesteding van bekostiging aan particulier
onderwijs’ een advies te geven en om de perspectieven in kaart te
brengen van wat eigenlijk kan binnen de vigerende wetgeving. Inmiddels
is een adviesaanvraag aan de Onderwijsraad gestuurd. We verwachten het
advies op korte termijn.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag 50:
Er is sprake van veel rompslomp rond onderzoeken die gedaan
worden, bijvoorbeeld recent in het onderzoek door de Inspectie naar het
eigen vermogen van samenwerkingsverbanden, waarbij veel informatie werd
opgevraagd. Jaarverslagen zouden voldoende informatie moeten bieden. Wat
gaat de minister doen om dergelijke rompslomp in de toekomst te
voorkomen?
Antwoord:
We realiseren ons dat onderzoek kan leiden tot extra administratieve
lasten. We proberen daarom zo spaarzaam mogelijk te zijn met het
onderzoek dat wij uitzetten. In het geval van het onderzoek naar de
redenen voor toenemende reserves, hebben we het betreffende
onderzoeksbureau gevraagd gesprekken te voeren met onder andere
bestuurders, maar deelname was op vrijwillige basis. Bij dit onderzoek
zijn de jaarrekeninggegevens van de besturen ook betrokken. Uiteraard
gaat het wel om meer dan alleen de cijfermatige kant van de reserves:
juist het verhaal achter de cijfers is van belang en daarom is onderzoek
bij partijen zelf soms onmisbaar.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag 51:
Gaat de minister in gesprek met gemeenten en Ingrado, over
gemeenten die ouders onder druk zetten en dreigen met een melding bij
Veilig Thuis als zij een beroep doen op de wettelijke vrijstelling voor
thuisonderwijs wegens gewetensbezwaren? Dit staat toch haaks op de
rechtsstaat?
Antwoord:
Het is uiteraard niet de bedoeling dat ouders onder druk worden
gezet. Ouders kunnen op grond van de Leerplichtwet een beroep doen op de
vrijstelling van de leerplicht, op grond van bezwaren tegen de richting
van scholen. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee, op basis
van het regeerakkoord, duidelijke eisen worden gesteld aan het beroep op
de vrijstelling. Daarmee weten gemeenten en daarmee de
leerplichtambtenaren (vertegenwoordigd door Ingrado) ook beter wat er
van ze verwacht wordt.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag 52:
Wat betreft de doelstellingen sluit de inzet van Reformatorisch
samenwerkingsverband passend onderwijs tegen het lerarentekort aan bij
de subsidieregeling voor regionale plannen. Is de minister bereid om te
kijken hoe dit landelijke samenwerkingsverband hieraan mee zou kunnen
doen.
Antwoord:
Het landelijke samenwerkingsverband kan niet meedoen aan de
subsidieregeling regionale aanpak lerarentekort. Wij kiezen bewust voor
een regionale aanpak, omdat de onderwijsarbeidsmarkt in hoge mate
regionaal functioneert. Met de subsidiegelden kunnen regionaal
activiteiten in gang worden gezet. Bijvoorbeeld op het gebied van
werving, begeleiding en er kunnen gezamenlijk afspraken worden gemaakt
over (maatwerk)opleidingen. Dit is efficiënter dan wanneer elk bestuur
of denominatie dit apart gaat doen. Binnen de regeling is ook ruimte om
rekening te houden met de verschillende denominaties. Reformatorische
besturen kunnen dus, samen met andere besturen in hun regio, meedoen aan
de regionale aanpak.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag 53:
Vindt de minister het een vorm van eerlijke behandeling als een
vader van een tweeling voor het ene kind, dat het vwo volgt, wel
kinderbijslag krijgt en voor het andere, dat een ho-opleiding volgt niet
(omdat dat kind kan lenen)? Is dat een eerlijke vorm van gelijke
behandeling? En ziet de minister aanleiding om hier iets aan te
doen?
Antwoord:
In het hoger onderwijs is het op dit moment zo dat het recht op
kinderbijslag vervalt zodra een student recht op studiefinanciering
krijgt. Nu de basisbeurs is vervangen door de mogelijkheid om te lenen,
wordt het vervallen van de kinderbijslag anders beleefd. De
beleidsdoorlichting naar de kinderbijslag en het kindgebonden budget
adresseert dit punt. Deze beleidsdoorlichting is eind 2018 naar de Kamer
gestuurd en wordt op 20 november in een Algemeen Overleg besproken met
de staatssecretaris van SZW.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag 54:
SGP had een punt over sollicitanten met een uitkering die enkel
solliciteren om aan hun sollicitatieplicht te voldoen en die daartoe de
meest idiote briefjes sturen. Kortheidshalve sluit SPG zich aan bij de
vraag van collega Rog van het CDA.
Antwoord:
In het antwoord op vraag 48 van de heer Rog is beschreven wat we doen om
re-integratie vanuit werkloosheid te stimuleren, onder meer door de
inspanningen van het Participatiefonds.
Over sollicitaties zijn signalen bekend dat het voorkomt dat men niet
altijd solliciteert om aangenomen te worden. Dit is ook naar voren
gekomen in het onderzoek van Regioplan. Op basis van deze signalen lijkt
er geen sprake van te zijn dat dit in de onderwijssector vaker voorkomt
dan in andere sectoren. “Ontwijkend sollicitatiegedrag” moet ook worden
afgezet tegen de ervaringen van werkloos onderwijspersoneel met
sollicitatieplicht, dat werkgevers vaak niet reageren op
sollicitatiebrieven, solliciterende werklozen niet uitnodigen voor een
gesprek en het beeld hebben van oudere werklozen dat men “niet voor
niets” werkloos is.
Het voldoen aan de sollicitatieplicht wordt door het UWV gecontroleerd
tijdens de WW en door de bovenwettelijke uitvoerder tijdens de
aansluitende uitkering. Dit gaat op basis van steekproeven.
Werkgevers kunnen ontwijkend sollicitatiegedrag melden bij het UWV en de
bovenwettelijke uitvoerder.
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vraag 55:
Waarom is minister niet bereid even goed te luisteren naar de
leraren als minister LNV luistert naar boeren? Waar blijft structurele
loonsverhoging? Moet toch lukken met overschot op
begroting?
Antwoord:
Er wordt veel structureel geld geïnvesteerd door dit kabinet. In het
regeerakkoord is afgesproken dat € 1,6 miljard structureel aan
investeringen op de OCW-begroting beschikbaar komt. Daar bovenop heeft
de minister-president bij de APB uitgesproken dat het kabinet zoekt naar
incidenteel extra geld voor het onderwijs. Dit heeft het
kabinet ingevuld met een investeringspakket van € 460 miljoen. Dat is
een substantieel bedrag.
Essentieel is dat we de komende tijd de gezamenlijke aanpak van de
tekorten in het onderwijs continueren en intensiveren. Dat is in
het convenant vastgelegd.
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vraag 56:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot € 4 miljard
opbrengsten van het leenstelsel in de afgelopen vier jaar? Klopt het dat
dit bedrag nog niet is besteed?
Antwoord:
In 2016 en 2017 waren er nog geen opbrengsten van het leenstelsel.
De opbrengsten van het leenstelsel zijn in 2018 € 210 miljoen en in 2019
€ 216 miljoen.
Onlangs heb ik u geïnformeerd over de besteding van de opbrengsten van
het leenstelsel en de stand van zaken van de kwaliteitsafspraken (TK 31
288, nr. 792).
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vraag 57:
Is de minister bereid om met betrekking tot meer mannen voor de
klas doelen te stellen die hij jaarlijks kan monitoren op bereikte
vooruitgang?
Antwoord:
Wij ondersteunen zowel de lerarenopleidingen als de werkgevers bij het
aantrekken van meer mannen. Afgelopen maandag heeft de eerste
bijeenkomst plaatsgevonden van de Alliantie Divers voor de Klas, waarin
pabo’s, PO-raad en Meestert (groepen mannelijke studenten en docenten
verenigd) samenwerken om tot meer diversiteit in het onderwijs te
komen.
De Alliantie richt zich op een diverse instroom in de opleiding, behoud
van mannen in de opleiding en daarna behoud voor het beroep. Het stellen
van doelen wat betreft een diverse instroom van in zowel de opleiding
als in het onderwijs is een zaak voor de besturen en opleidingen
zelf.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de
Dieren)
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de
Dieren)
Vraag 58:
Voorstel van de Partij voor de Dieren is om van de subsidie aan
het BPRC elk jaar 7% meer over te hevelen van onderzoek met proefdieren
naar onderzoek zonder proefdieren. Graag een reactie
hierop.
Antwoord:
In de Kamerbrief van 29 maart jl. (TK 32 336, nr. 88) is u gemeld dat
het BPRC het aantal proeven geleidelijk en zorgvuldig gaat verminderen
met 40% en dat het BPRC de fokkolonie gaat verkleinen van ca. 1500 naar
ca. 1000 apen. In deze Kamerbrief staat tevens gemeld dat het BPRC de
transitie moet maken naar een nieuwe organisatie met minder proeven en
meer inzet op proefdiervrije innovaties. Deze nieuwe situatie zal in
2025 behaald zijn. Hier zien wij op toe. Het vergroten van de inzet op
proefdiervrije innovaties is dus al onderdeel van de gemaakte afspraken
met het BPRC, die de komende jaren gerealiseerd zullen worden. Het is
bovendien niet zo dat de kosten van het BPRC substantieel afnemen als er
minder proeven gedaan worden. Veel van de vaste kosten zijn hiervan
onafhankelijk. Tegelijkertijd nemen de inkomsten door de vermindering
van het aantal proeven af. De subsidie aan het BPRC gaat namelijk niet
enkel naar proefdieronderzoek, maar deze subsidie stelt het BPRC o.a.
ook in staat om de dierenwelzijn standaarden vast te houden. De
gevraagde overheveling van de subsidie aan het BPRC is dus niet
mogelijk.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag 59:
Erkent de minister het belang van publieke waakhonden als
Reclame Code Commissie, in relatie tot kinderfestival?
Antwoord:
Die waarde erkennen we zeker. Wat betreft sponsoring in het onderwijs
wordt in het eerste kwartaal van 2020 een nieuw convenant afgesloten.
Samen met de convenantpartners gaan we daarbij ruim aandacht besteden
aan de bekendheid van dat convenant.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag 60:
Baart het de minister geen zorgen dat tijdens een reeks, door de
bio-industrie betaalde, protesten een reeks drogredenen en fysieke
intimidaties genoeg bleek te zijn om de toch al matige maatregelen van
tafel te vegen? En hoe plaatst de minister dat in het licht bij leraren
die zich bij al hun acties en protesten wel netjes aan de regels hebben
gehouden en nog steeds niet krijgen waar ze recht op
hebben?
Antwoord:
In onze democratische samenleving vinden wij het recht om te protesteren
een groot goed. Het is belangrijk dat iedereen zich tijdens
protesten aan de wet houdt. Wij vinden het prijzenswaardig dat leraren
zich bij hun acties en protesten netjes aan de regels houden. De reden
dat leraren protesteren zijn bij ons bekend en daarom investeren wij ook
fors om de knelpunten in het onderwijs aan te pakken.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag 61:
Evaluatie van het sponsorconvenant biedt waardevolle suggesties
van schoolleiders en MR-leden. Bijvoorbeeld de openbaarmaking van alle
sponsoring of het enkel nog samenwerken met maatschappelijk verantwoorde
organisaties. Wat gaat de minister doen met deze
suggesties?
Antwoord:
De evaluatie levert inderdaad waardevolle suggesties op voor het nieuwe
sponsorconvenant dat binnenkort afgesloten wordt en in het eerste
kwartaal van 2020 naar uw Kamer wordt gestuurd. Daarbij zullen we ook
ingaan op de manier waarop de convenantpartners deze suggesties
verwerken in het convenant. Specifiek geldt voor het punt van de
openbaarmaking van sponsoring dat scholen dat nu al in de jaarrekening
en de schoolgids moeten opnemen.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag 62:
Wie beschermt het kwetsbare onderwijs? Een vrijblijvend
convenant waarvan de Reclame Code Commissie de scheidsrechter is.
Gisteren ontving de Kamer de resultaten van het convenant, waaruit
blijkt dat het convenant noch bekend noch een doorslaand succes is. De
helft van de schoolleiders is onbekend met het convenant en de
vrijblijvendheid laat bijna alles toe. Wat gaat de minister doen om deze
vrijblijvendheid te vergroten en wat gaat de minister doen om het
convenant eens even tanden te geven? Bijvoorbeeld door deze tot wet te
verwerken.
Antwoord:
De (on)bekendheid van het sponsorconvenant is het belangrijkste punt uit
de evaluatie. Dat nemen we serieus. Om die bekendheid te vergroten gaan
wij nu, in aanvulling op het convenant en samen met de convenantpartners
een communicatie-aanpak opstellen. Er is blijvende, periodieke aandacht
voor het convenant nodig, bij scholen zelf, maar ook bij
medezeggenschapsraden. Daar gaan we op inzetten. Ook werken we aan een
toetsingskader, zodat scholen beter in staat zijn om te bepalen wat
allemaal als sponsoring wordt gezien.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
1