[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toezegging minister van Buitenlandse Zaken m.b.t. de motie van het lid Omtzigt over de klokkenluidersbrief over kinderhandel bij interlandelijke adopties

Europese Raad

Brief regering

Nummer: 2019D45349, datum: 2019-11-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-20-1489).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 20-1489 Europese Raad.

Onderdeel van zaak 2019Z21806:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

21 501-20 Europese Raad

Nr. 1489 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2019

Tijdens het algemeen overleg Raad Algemene Zaken van 8 oktober verzocht de heer Omtzigt het kabinet om nogmaals contact te zoeken met de Europese Commissie en aan te sturen op een oplossing inzake de situatie van mevrouw Roelie Post. Middels deze brief geeft het kabinet zijn reactie op het verzoek van de heer Omtzigt. Dit verzoek volgde op de Kamerbrief1 naar aanleiding van de motie ter zake die op 24 september in stemming is gebracht en aangenomen is door uw Kamer2.

Het kabinet begrijpt de wens van mevrouw Post om spoedig een oplossing te vinden in deze kwestie. Zoals aangegeven in voornoemde kamerbrief is de rol van het kabinet in deze kwestie echter beperkt. De situatie betreft een geschil tussen een werknemer en werkgever, tussen mevrouw Post en de Europese Commissie. Deze verhouding wordt geregeld in de procedures uit de verordening voor het statuut voor Europese ambtenaren. Het kabinet is van mening dat het aan de Europese Commissie is om in overleg met mevrouw Post een passende oplossing te vinden.

Desalniettemin heeft het kabinet de situatie van mevrouw Post meermaals bij de Europese Commissie onder de aandacht gebracht. Ook na het verzoek van de heer Omtzigt tijdens het Algemeen Overleg Raad Algemene Zaken van 8 oktober jl. zijn de zorgen van de Tweede Kamer opnieuw overgebracht aan de Commissie. De Commissie benadrukte nogmaals geen informatie te kunnen delen over personeelsvertrouwelijke kwesties.

Het kabinet kent de personeelsvertrouwelijke details van deze casus niet en kan daarom geen oordeel vellen of deze kwestie als een klokkenluiderskwestie of als een arbeidsgeschil kan worden gezien. Hieronder zet het kabinet het theoretische kader voor de verschillende opties uiteen.

De bestaande routes die mogelijke klokkenluiders binnen de Europese instellingen kunnen bewandelen om eventuele misstanden te rapporteren zijn uiteengezet in de mededeling aan de Europese Commissie over richtlijnen voor klokkenluiders3 en opgenomen in artikel 22bis en verder van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie («Ambtenarenstatuut»). Allereerst bestaat de mogelijkheid voor een ambtenaar om eventuele misstanden binnen een Europese instantie te rapporteren aan zijn directe chef of aan een directeur-generaal, of als hij dat nuttig acht aan de secretaris-generaal of een persoon in een vergelijkbaar functie, of rechtstreeks aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Daarnaast kan de Europees ambtenaar extern de klok luiden, zonder daar nadelige gevolgen van te ondervinden, indien hij er naar eer en geweten van overtuigd is dat de bekendgemaakte informatie en aantijgingen die ze eventueel bevat, in essentie waar zijn, en na verstrijking van de door de betrokken instelling of OLAF zelf vastgestelde termijn om gepaste maatregelen te nemen. Zoals beschreven in artikel 22bis van het Ambtenarenstatuut, kan de mogelijke klokkenluider eventuele misstanden extern onder de aandacht brengen bij de Voorzitter van de Europese Commissie, Voorzitter van de Rekenkamer, Voorzitter van de Raad, Voorzitter van het Europees parlement of bij de Europese Ombudsman.

De Europese Ombudsman verricht onderzoek naar gevallen van wanbeheer bij instellingen, organen, of instanties van de Europese Unie en kan dat ook doen op basis van klachten die door EU-burgers zijn voorgelegd. De Europese Ombudsman heeft ook in vele personeelszaken met betrokkenheid van o.a. de Europese Commissie onderzoek gedaan en naar aanleiding daarvan verslagen met aanbevelingen ingediend en heeft een grote autoriteit op dit gebied. Uit de uitzending van Argos (d.d. 5 mei 2018) over de zaak van mevrouw Post begrijpt het kabinet dat de zaak van mevrouw Post aan de Europese ombudsman is voorgelegd. Een eventueel rapport over deze zaak is alleen bekend bij betrokkenen.

In de zaak van mevrouw Post is, zoals ook in de debatten met Uw Kamer naar voren is gekomen, bekend dat zij de voorzitter van het Europees parlement in 2016 een brief over haar zaak heeft gestuurd in lijn met artikel 22bis van het Statuut van de Ambtenaren van de Europese Unie. Hiermee zou het Europees parlement, conform de genoemde richtsnoeren, fungeren als het door mevrouw Post gekozen externe kanaal. Mevrouw Post heeft een kopie van deze brief ter kennisgeving aan Minister-President Rutte gestuurd ten tijde van het Nederlandse EU-voorzitterschap van de Raad (eerste helft 2016) (zie ook de ter zake beantwoorde Kamervragen4). Het kabinet stelt vast dat er in het Europees parlement, als controleur van de Europese Commissie, aandacht is geweest voor deze zaak, en kan zich voorstellen dat het opnieuw onder de aandacht brengen van deze zaak bij het Europees parlement bevorderlijk kan zijn voor een goede afwikkeling – hoewel dit natuurlijk een afweging van het parlement zelf is.

Zoals het kabinet eerder aangaf kunnen ambtenaren, zoals mevrouw Post, zich ook wenden tot het Gerecht van het EU Hof van Justitie, dat bevoegd is om uitspraken te doen in geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden Hiervoor is vereist dat de ambtenaar op grond van artikel 90, lid 2 van het Ambtenarenstatuut binnen een termijn van drie maanden een klacht indient bij de betrokken instelling waarover deze binnen vier maanden een redenen omkleed besluit dient te nemen. De ambtenaar kan vervolgens op grond van art. 91 van het Ambtenarenstatuut binnen een termijn van drie maanden beroep instellen tegen een (stilzwijgend of uitdrukkelijk) besluit tot afwijzing van de klacht. Het is het kabinet niet bekend of mevrouw Post destijds van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.

Het kabinet is van mening dat het door het herhaaldelijk onder de aandacht brengen van de zaak van Mw. Post bij de relevante diensten van de Commissie het uiterste heeft gedaan dat binnen de kaders van de regelingen mogelijk en wenselijk is. Het kabinet spreekt de hoop uit dat er spoedig een passende oplossing voor beide partijen wordt gevonden, nu de zorgen van uw Kamer wederom zijn gedeeld met de Europese Commissie.

Met deze brief reageert het kabinet ook op het verzoek uit de procedurevergadering van de vaste kamercommissie Europese Zaken van 7 november jl. Het kabinet heeft geen toegang tot personeelsvertrouwelijke gegevens in deze casus.

Het tweede deel van de motie over de problematiek van interlandelijke adoptie valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor rechtsbescherming. Deze heeft laten weten dat hij uw Kamer voorafgaand aan het AO Personen- en Familierecht dat gepland staat voor begin december, per brief nader zal informeren over de uitvoering van de motie ten aanzien van het probleem van kinderhandel bij interlandelijke adoptie.

De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok


  1. Kamerstuk 21 501-20, nr. 1476↩︎

  2. Kamerstuk 21 501-20, nr. 1471↩︎

  3. Guidelines on Whistleblowing, SEC(2012) 679 final↩︎

  4. Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2961↩︎