Reactie op verzoek commissie over de brief van de gemeenten Boxtel, Deurne, Landerd, Leudal, en Oosterhout over aandacht en een oplossing voor de hoge uitgaven aan jeugdhulp voor (met name) voogdijkinderen
Jeugdzorg
Brief regering
Nummer: 2019D46269, datum: 2019-11-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31839-700).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -700 Jeugdzorg.
Onderdeel van zaak 2019Z22286:
- Indiener: H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2019-11-20 14:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-12-04 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2019-12-05 13:40: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
31 839 Jeugdzorg
Nr. 700 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2019
In december 2018 stuurden de gemeenten Boxtel, Deurne, Landerd, Leudal, en Oosterhout mij een brief waarin zij aandacht en een oplossing vroegen voor de hoge uitgaven aan jeugdhulp voor (met name) voogdijkinderen omdat er jeugdhulpinstellingen in hun gemeenten staan die jeugdhulp leveren voor jeugdigen uit het hele land. Op 7 februari 2019 zond u mij een verzoek toe tot een reactie op deze brief. Ook vroeg u daarbij in mijn reactie de berichtgeving d.d. 31 januari 2019 in Binnenlands Bestuur te betrekken («Pas in 2021 nieuw woonplaatsbeginsel jeugdhulp»).
Allereerst dank voor uw geduld met mijn vertraagde beantwoording. Ik heb er voor gekozen uw brief te beantwoorden nadat er een gesprek had plaatsgevonden met de voorgenoemde gemeenten en ik kans had gehad om hen een reactie te sturen. Dit gesprek heeft op 27 juni 2019 tijdens een bezoek aan de gemeente Boxtel plaatsgevonden. Dat gesprek gaf voeding voor de brieven die ik op 19 augustus 2019 aan deze gemeenten heb verzonden. In de bijlage treft u een afschrift van de brief aan de gemeente Boxtel aan1.
In deze brief licht ik aan u toe wat de zorgen zijn die deze gemeenten signaleren en welke maatregelen worden getroffen om deze zorgen weg te nemen.
Probleem
In het gesprek van 27 juni met een deel van de bewuste gemeenten zijn hun zorgen uitgebreid besproken. Daarin is een aantal zaken gebleken. De problematiek lijkt, met lokale nuance, op elkaar: er is een landelijk of bovenregionaal werkende instelling in de gemeenten en de gemeenten hebben jaarlijks hogere uitgaven aan voogdijkinderen en 18+ers. Ze kunnen op deze kostentoename maar zeer beperkt sturen vanwege de werking van het huidige woonplaatsbeginsel. Door de verdeelsystematiek voor het budget voor voogdij en 18+ worden toegenomen uitgaven pas twee jaar na dato meegenomen in de verdeelsystematiek. Vergelijkbare signalen hierover zijn al vaker bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport terechtgekomen.
Ook is het mogelijk dat gemeenten minder budget krijgen dan zij recht op hebben, door de manier waarop het budget voor voogdij en 18+ wordt bepaald. Het kan voorkomen dat in de beleidsinformatie van het Ministerie van VWS minder zorgdagen staan dan daadwerkelijk door zorginstellingen in de gemeente zijn geleverd, of dat een gemeente zorgaanbieders heeft gecontracteerd die hogere prijzen rekenen dan waar het Ministerie van VWS mee rekent om de budgetten te bepalen. In beide gevallen konden gemeenten de afgelopen jaren compensatie aanvragen wanneer zij constateerden dat de budgetten, zoals deze waren toegekend in de Meicirculaire, niet toereikend waren.
Structurele oplossing
Om deze problemen structureel op te lossen is het wenselijk om enkele maatregelen te nemen.
Ten eerste is het wenselijk dat de gemeente die het dichtst bij de jeugdige staat, namelijk de gemeente waar de jeugdige voorafgaand aan een verblijfstraject vandaan komt, verantwoordelijk is voor het leveren van jeugdhulp. Zo plukken gemeenten de vruchten van hun eigen inzet op preventie en wordt de financiële prikkel weggenomen om verblijfstrajecten buiten de eigen gemeente in te starten.
De voorgestelde wijziging van de Jeugdwet, zoals deze op 11 juni 2019 is ingediend (Kamerstuk 35 219) en ter behandeling in uw Kamer ligt, verankert dit uitgangspunt in de Jeugdwet. De verantwoordelijkheid voor jeugdhulp wordt dan gelegd bij de gemeente waar een jeugdige in de BRP ingeschreven stond voorafgaand aan een verblijfstraject. Zie ook het wetsvoorstel en de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
Omdat het voorzien is dat het woonplaatsbeginsel wijzigt is het ten tweede wenselijk om de huidige systematiek voor het verdelen van budgetten voor kinderen met een voogdijmaatregel en jeugdigen met verlengde jeugdhulp te wijzigen. Deze systematiek was gebaseerd op historisch zorggebruik, vanwege het afwijkende woonplaatsbeginsel voor deze groep: het werkelijke zorggebruik van het voorgaande jaar was bepalend voor de budgetten van het opvolgende jaar, ook wel de T-2-systematiek.
Momenteel wordt gewerkt aan de evaluatie van de verdeelmodellen van het gemeentefonds. Ook het verdeelmodel voor Jeugd wordt geëvalueerd. De voorgestelde wijziging van het woonplaatsbeginsel wordt daarin meegenomen, zodat het budget voor voogdij en 18+ ook objectief verdeeld kan gaan worden, net als de rest van het jeugdhulpbudget.
Tijdens het gesprek van 27 juni bleek dat de gemeenten die wij spraken de analyse deelden dat de wetswijziging en de wijziging van de financieringssystematiek het belangrijkste deel van het probleem waar zij nu tegenaanlopen verhelpt. Voor zowel de wetswijziging als het nieuwe verdeelmodel is de planning om ze vanaf 1 januari 2021 van kracht te laten zijn.
U verzocht mij ook nog in te gaan op de berichtgeving omtrent het uitstel van de implementatiedatum van de wetswijziging. Omwille van de zorgvuldige voorbereiding, behandeling en implementatie van het wetsvoorstel, kwamen de VNG en ik na bestuurlijk overleg tot de conclusie dat de planning om op 1 januari 2020 over te gaan tot invoering van de nieuwe wet niet realistisch was. Aangezien voor een deel van de kinderen het nieuwe woonplaatsbeginsel tot een nieuw verantwoordelijke gemeente leidt, is een zorgvuldige invoering noodzakelijk.
Flankerende maatregelen
De gewenste wijzigingen brengen zelf ook weer aandachtspunten met zich mee:
• Doordat de T-2-systematiek eindigt, krijgen gemeenten die een stijgende vraag naar jeugdhulp zien voor de groep voogdij en 18+ het «voorschot» niet meer terug dat zij in de laatste twee jaren van deze systematiek (2019 en 2020) doen. Immers worden er naar verwachting in 2021 en 2022 geen budgetten meer uitgekeerd op basis van de T-2-systematiek.
• Bij de overgang naar de nieuwe systematiek om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is, bepalen gemeenten onderling op basis van de BRP wat de plek is waar het jeugdhulptraject met verblijf is gestart. Het is mogelijk, net als onder de huidige werking van het woonplaatsbeginsel, dat voor sommige jeugdigen niet kan worden vastgesteld in welke gemeente dat was. Voor deze groep zal de gemeente van het werkelijke verblijf verantwoordelijk blijven. De kosten hiervan zullen naar verwachting geconcentreerd zijn op plekken van verblijfsinstellingen.
Om recht te doen aan deze aandachtspunten zijn er enkele flankerende maatregelen geformuleerd cq in ontwikkeling. Deze maatregelen zijn geformuleerd door gemeenten, de VNG en het Ministerie van VWS en de uitgangspunten zijn vastgesteld in het bestuurlijk overleg tussen VNG en het Rijk. Ik beschrijf ze hieronder om u te informeren over wat er in de transitie naar de nieuwe wetgeving mogelijk zal worden gemaakt.
Afsluiting T-2-systematiek
Het budget voor voogdij en 18+ wordt momenteel zoals vermeld, gebaseerd op werkelijk zorggebruik van twee jaar eerder (T-2). Wanneer de uitgaven aan voogdij en 18+ stijgen, stijgt het budget van een gemeente twee jaar later ook. De wijziging van het woonplaatsbeginsel levert ook een overgang naar een andere systematiek om budgetten te verdelen op. Gemeenten die in 2019 en 2020 te maken krijgen met een groei van de zorg voor voogdijkinderen en 18+ers kunnen hierdoor een financieel probleem ervaren. Immers het «voorschot» wordt niet terugbetaald dat elke gemeente in de historische verdeelsystematiek altijd (twee jaar na dato) terugkreeg.
Momenteel wordt een afsluitende regeling voor de T-2-systematiek uitgewerkt. Gemeenten die zich met dit probleem geconfronteerd zien kunnen daarmee gecompenseerd worden. Het verschil tussen hun budgetten voor voogdij en 18+ en hun uitgaven in 2019 en 2020 zal dan, boven een bepaalde drempelwaarde, worden gecompenseerd.
Administratieve overdracht van jeugdigen bij wijziging woonplaatsbeginsel
Een ander financieel probleem dat zich bij de overgang naar het gewijzigde woonplaatsbeginsel voor kan doen heeft te maken met kinderen voor wie bij het nieuwe woonplaatsbeginsel de verantwoordelijke gemeente niet vast te stellen is.
Het is mogelijk dat in sommige gevallen de gemeente die het jeugdzorgtraject met verblijf is gestart niet geïdentificeerd kan worden. In zo’n geval blijft de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige daadwerkelijk verblijft (in lijn met het huidige woonplaatsbeginsel). Analyses wijzen uit dat dit voor slechts een beperkte aantal kinderen het geval zal zijn, maar desondanks kunnen gemeenten met een jeugdhulpinstelling hier enig nadeel van ondervinden. Daarom is hiervoor eveneens een regeling geformuleerd om deze gemeenten te compenseren.
De werking en uitgangspunten van deze beide regelingen worden in het najaar gepubliceerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎