Brief van het Presidium over vragen gesteld tijdens het plenaire debat over het Preventieakkoord van 3 september jl. over de verhouding tussen artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en de grondwettelijke positie van Kamerleden
Preventief gezondheidsbeleid
Brief Presidium
Nummer: 2019D46538, datum: 2019-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32793-457).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: K. Arib, Voorzitter van de Tweede Kamer (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32793 -457 Preventief gezondheidsbeleid.
Onderdeel van zaak 2019Z22401:
- Indiener: K. Arib, Voorzitter van de Tweede Kamer
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2019-12-04 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2019-12-05 13:40: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 457 BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de leden
Den Haag, 14 november 2019
In het plenaire debat over het Preventieakkoord van 3 september jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 103, item 9) werden vragen gesteld over de verhouding tussen artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en de grondwettelijke positie van Kamerleden. Het presidium werd verzocht hierop nader in te gaan.
Het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging is in 2003 tot stand gekomen. Nederland heeft zich aan dit verdrag gecommitteerd. In januari 2005 is het verdrag door de Kamer goedgekeurd. Het verdrag heeft bindende werking binnen de Nederlandse rechtsorde. Artikel 5.3 van het verdrag bepaalt dat de aangesloten staten bij de vaststelling en uitvoering van hun volksgezondheidsbeleid met betrekking tot tabaksontmoediging, in overeenstemming met het nationaal recht, maatregelen nemen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie.
Het verdrag bevat geen algeheel verbod op contacten met de tabaksindustrie. In de uitvoeringsrichtlijnen bij het verdrag wordt wel aanbevolen om contacten te beperken en transparant te zijn. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft daarom een brief met aanwijzingen opgesteld voor ministeries, provincies en gemeenten. Kern daarvan is dat geen contact plaatsvindt, tenzij dit noodzakelijk is bij de uitvoering van beleid. Daarbij wordt zoveel mogelijk openbaarheid betracht.1
De aanwijzingen van de Staatssecretaris zijn niet van toepassing op de Kamer. De Kamer heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. In de constitutionele verhoudingen nemen Kamerleden een andere positie in dan Ministers, bestuurders of ambtenaren.
Eerder heeft het presidium in dit verband opgemerkt dat het voor Kamerleden belangrijk is zich breed te kunnen oriënteren op alle feiten en belangen die betrekking hebben op een maatschappelijk vraagstuk, voordat zij hun standpunt bepalen. Tevens is aangegeven dat het ter voorkoming van de schijn van belangenverstrengeling verstandig is dat Kamerleden transparant zijn over de contacten die zij hebben.2
Het presidium ziet geen aanleiding om zijn zienswijze in dit kader aan te passen. Het is aan de Kamer om zo nodig richtlijnen op te stellen inzake contacten met de tabaksindustrie.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
K. Arib