[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35303, eindtekst

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2020)

Eindtekst

Nummer: 2019D46571, datum: 2019-11-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2019Z17357:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

14 november 2019



	Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige
fiscale maatregelen 2020)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het
fiscale beleid voor het jaar 2020 wenselijk is in een aantal
belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Na artikel 1.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.10 Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger

	Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan een
vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3,
vierde tot en met twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969.

B 

	Artikel 3.22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt in de aanhef “de Europese
Economische Ruimte” vervangen door “een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte”. Voorts wordt
aan het slot van subonderdeel 1° “, of” vervangen door “; of”.

	2. Het vijfde lid, onderdeel c, komt te luiden: 

	c. het schip in tijd- of reischarter houdt, mits:

	1°. de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een
wijze als bedoeld in de aanhef van dit lid en onderdeel a, waarbij
schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die
mede-eigendom ten minste 5% beloopt; en

	2°. het jaartotaal van de netto-dagtonnages van de schepen die de
belastingplichtige in tijd- of reischarter houdt en die niet de vlag
voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte niet meer bedraagt dan 75% van het vóór toepassing van dit
subonderdeel bepaalde jaartotaal van de netto-dagtonnages van de
schepen, bedoeld in het eerste lid, waarbij van schepen in mede-eigendom
de netto-dagtonnages slechts in aanmerking worden genomen naar rato van
de mate van mede-eigendom in die schepen, tenzij de belastingplichtige
zowel het volledige bemanning- en technische beheer als commerciële
beheer van die schepen verricht; of.

	3. Aan het vijfde lid, onderdeel d, wordt toegevoegd “, mits dat
schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van
een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte”. 

	4. In het zesde lid, aanhef, wordt “onderdeel a” vervangen door
“onderdelen a en d”. Voorts wordt “de Europese Economische
Ruimte” vervangen door “een staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte”.

	5. In het zesde lid, onderdeel a, wordt “in gebruik nemen”
vervangen door “in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten
van het volledige bemanning- en technische beheer,” en wordt “door
de belastingplichtige, de netto-tonnage” vervangen door “door de
belastingplichtige ten minste een van de reeds door hem geëxploiteerde
kwalificerende schepen de vlag voert van een van de lidstaten van de
Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte en de netto-tonnage”.
Voorts wordt “de Europese Economische Ruimte, als percentage”
vervangen door “een staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte, als percentage” en wordt
“, of” vervangen door “; of”.

	6. In het zesde lid, onderdeel b, wordt “in gebruik nemen”
vervangen door “in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten
van het volledige bemanning- en technische beheer,” en wordt “de
Europese Economische Ruimte” vervangen door “een staat die partij is
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte”.
Voorts wordt “, of” vervangen door “; of”.

	7. In het zesde lid, onderdeel c, wordt “in gebruik nemen”
vervangen door “in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten
van het bemanning- en technische beheer,” en wordt “de Europese
Economische Ruimte” vervangen door “een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte”. Voorts wordt
aan dat onderdeel c toegevoegd “en ten minste een van de reeds door
hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de
lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte”.

	8. Aan het achtste lid wordt toegevoegd “, dan wel waarvoor de
belastingplichtige voor een ander het volledige bemanning- en technische
beheer verricht”.

C 

	In artikel 3.23, eerste lid, vierde zin, wordt, onder vernummering van
de subonderdelen 1° tot en met 5° tot 2° tot en met 6°, een
subonderdeel ingevoegd, luidende:

	1°. het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer
over zee: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden
andere dan dat vervoer, indien de bruto-omzet behaald met de exploitatie
van dat schip grotendeels met die werkzaamheden is behaald;.

D 

	In artikel 7.4 vervalt “op het gebied van de exploratie en
exploitatie van natuurlijke

rijkdommen”.

ARTIKEL II

	De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt
gewijzigd:

A 

	Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Er wordt een opschrift ingevoegd, luidende: Wijze van verzending
berichten van Belastingdienst/Toeslagen.

	2. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Een belanghebbende heeft met betrekking tot de berichten van de
Belastingdienst/Toeslagen de keuze tussen hetzij verzending van alle
berichten langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten
anders dan langs elektronische weg.

	3. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van
belanghebbenden of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie,
onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen
berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders
dan langs elektronische weg aan een belanghebbende verzendt.

	4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	4. Een belanghebbende kan een op grond van het eerste lid gemaakte
keuze herzien. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld voor de toepassing van de eerste zin. 

5. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het derde
lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld,
overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B 

	Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a Wijze van verzending berichten aan Belastingdienst/Toeslagen

	1. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van
belanghebbenden of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie,
onderscheidenlijk waaronder, geldt dat een belanghebbende berichten
uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs
elektronische weg aan de Belastingdienst/Toeslagen verzendt.

	2. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste
lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld,
overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

C 

	Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

	5. Indien de Belastingdienst/Toeslagen besluit tot openbaarmaking van
een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in
artikel 42a en beide besluiten in Ă©Ă©n geschrift zijn vervat, wordt een
bezwaarschrift tegen de boete geacht mede te zijn gericht tegen de
openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel
blijkt.

	2. In het zesde lid (nieuw) wordt “derde en vierde” vervangen door
“derde, vierde en vijfde”.

D 

	In artikel 42, tweede lid, wordt “op inkomen uit sparen en beleggen
dat in het buitenland is opgekomen” vervangen door “op inkomen uit
aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld
in artikel 5.1 van die wet”.

E 

	Aan hoofdstuk 2 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 7. Openbaarmaking van het besluit tot oplegging van een
vergrijpboete

Artikel 42a. Openbaarmaking vergrijpboete

	1. De Belastingdienst/Toeslagen maakt openbaar het besluit tot
oplegging van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan een overtreder
als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet
bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in artikel 41 dat door de
overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig of
bedrijfsmatig verleende bijstand bij het aanvragen of wijzigen van een
tegemoetkoming door een belanghebbende, binnen tien werkdagen na het
laatste van de volgende momenten:

	a. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot
openbaarmaking;

	b. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot oplegging
van de bestuurlijke boete.

	2. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de overtreder, bedoeld in het
eerste lid, in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen
voordat de Belastingdienst/Toeslagen besluit tot openbaarmaking.

	3. De Belastingdienst/Toeslagen gaat niet over tot openbaarmaking als
bedoeld in het eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste
lid, daardoor onevenredig in zijn belang zou worden getroffen.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor
de toepassing van het tweede en derde lid.

	5. Indien de Belastingdienst/Toeslagen het besluit tot oplegging van de
bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij
tevens de volgende gegevens op de website van de Belastingdienst
openbaar, voor zover deze niet reeds blijken uit het besluit tot
oplegging van de bestuurlijke boete:

	a. de naam van de overtreder;

	b. de wettelijke grondslag van de boete;

	c. het bedrag van de boete;

	d. de dagtekening van de boete;

	e. het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan; 

	f. de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in
het eerste lid, heeft begaan.

	6. Het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het
eerste lid, blijft gedurende een periode van vijf jaren na
openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

	7. De gegevens, bedoeld in het vijfde lid, blijven gedurende een
periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van
de Belastingdienst.

ARTIKEL III

	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt artikel 6, derde lid, als
volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “als een vaste inrichting in ieder geval
aangemerkt” vervangen door “onder vaste inrichting of vaste
vertegenwoordiger verstaan”. 

	2. Onder verlettering van de onderdelen a en b tot b en c wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:

	a. een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger als bedoeld in
artikel 3, vierde tot en met twaalfde lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969;.

	3. In onderdeel b (nieuw) wordt “onder Noordzeewinningsgebied wordt
verstaan” vervangen door “het Noordzeewinningsgebied bestaat uit”.
Voorts wordt “ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van
natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen” vervangen
door “rechten mag uitoefenen”.

ARTIKEL IV

	De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt “en in totaal voor niet meer dan drie
perioden per kalenderjaar,”.

	2. In het derde lid wordt in de eerste zin “moet worden ingediend ten
minste een kalendermaand” vervangen door “wordt uiterlijk ingediend
op de laatste dag van de kalendermaand”. Voorts wordt na die zin een
zin ingevoegd, luidende: Indien de aanvraag betrekking heeft op een
periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar, wordt de aanvraag
uiterlijk ingediend op 20 december van het daaraan voorafgaande
kalenderjaar.

B 

	Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27a

	Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen
regels worden gesteld op grond waarvan wordt vastgesteld in hoeverre bij
een verstoring van de voorziening, bedoeld in artikel 22, tweede lid, of
artikel 27, achtste lid, sprake is van verschoonbaarheid van een
termijnoverschrijding ter zake van:

	a. een aanvraag als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of artikel 27,
eerste lid; 

	b. een opgave als bedoeld in artikel 22, vierde lid; of

	c. een mededeling als bedoeld in artikel 24, tweede lid, of artikel 27,
vierde lid.

ARTIKEL V

	De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Aan artikel 3 worden negen leden toegevoegd, luidende:

	4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan: 

	a. voor zover in de relatie tot de andere staat een verdrag van
toepassing is dat, of een regeling is getroffen die, voorziet in een
regeling voor de heffing over bestanddelen van de winst: het begrip
vaste inrichting zoals dat geldt voor de toepassing van die regeling; 

	b. voor zover in de relatie tot de andere staat niet een verdrag als
bedoeld in onderdeel a van toepassing is en geen regeling als bedoeld in
dat onderdeel is getroffen: een vaste bedrijfsinrichting met behulp
waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk
worden uitgeoefend, met dien verstande dat de plaats van uitvoering van
een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts dan
een vaste inrichting is indien de duur ervan twaalf maanden
overschrijdt.

	5. In afwijking in zoverre van het vierde lid, onderdeel b, wordt niet
als een vaste inrichting beschouwd:

	a. het gebruikmaken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag,
uitstalling of aflevering van aan de belastingplichtige toebehorende
goederen of koopwaar;

	b. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige
toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling
of aflevering;

	c. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige
toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of
verwerking door een ander;

	d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor
de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te
winnen;

	e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor
de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen; 

	f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een
combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde
werkzaamheden;

mits de werkzaamheid, of, voor de toepassing van onderdeel f, het totaal
van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting, van voorbereidende
aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

	6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien een belastingplichtige
een vaste bedrijfsinrichting in een andere staat gebruikt of aanhoudt en
die belastingplichtige of een gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk
persoon op die of een andere plaats in die staat werkzaamheden
uitoefent, en:

	a. die plaats een vaste inrichting vormt voor die belastingplichtige of
dat gelieerde lichaam of die gelieerde natuurlijk persoon; of

	b. het totaal van de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet van
voorbereidende

aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

mits de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, aanvullende taken zijn die
deel uitmaken van een samenhangende bedrijfsvoering.  

	7. Indien: 

	a. een belastingplichtige in een andere staat werkzaamheden uitoefent
op een plaats van

uitvoering van een bouwwerk of op een plaats van constructie- of
installatiewerkzaamheden en die werkzaamheden worden uitgeoefend
gedurende een of meer tijdvakken die in totaal langer duren dan 30
dagen, maar twaalf maanden niet overschrijden; en 

	b. op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op die plaats van
constructie- of installatiewerkzaamheden gedurende meerdere tijdvakken,
waarvan ieder tijdvak langer duurt dan 30 dagen, met dat bouwwerk of die
constructie- of installatiewerkzaamheden verband houdende werkzaamheden
worden uitgeoefend door een of meer gelieerde lichamen of natuurlijk
personen;

	worden bij de vaststelling van de periode van twaalf maanden, bedoeld
in het vierde lid, onderdeel b, die tijdvakken gevoegd bij de totale
periode waarin die belastingplichtige werkzaamheden heeft uitgeoefend op
die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op die plaats van
constructie- of installatiewerkzaamheden.

	8. Indien een lichaam of een natuurlijk persoon, niet zijnde een
onafhankelijke vertegenwoordiger als bedoeld in het negende lid, voor
een belastingplichtige optreedt in een andere staat en daarbij
gewoonlijk overeenkomsten afsluit of gewoonlijk de voornaamste rol
speelt bij het afsluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder
materiële wijziging door die belastingplichtige worden afgesloten:

	a. en die overeenkomsten worden afgesloten:

	1°. in naam van die belastingplichtige; 

	2°. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het
gebruiksrecht van goederen die aan die belastingplichtige toebehoren of
ter zake waarvan die belastingplichtige het gebruiksrecht heeft; of 

	3°. voor het verstrekken van diensten door die belastingplichtige; en 

	b. de werkzaamheden van het lichaam of de natuurlijk persoon niet
beperkt blijven tot werkzaamheden als bedoeld in het vijfde en zesde lid
die, indien zij zouden worden uitgeoefend met behulp van een vaste
bedrijfsinrichting, die vaste bedrijfsinrichting op grond van de
bepalingen van die leden niet tot een vaste inrichting zouden maken;

heeft die belastingplichtige voor de toepassing van het vierde lid,
onderdeel b, in die staat een vaste inrichting ter zake van alle
werkzaamheden die dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon,
voor die belastingplichtige verricht.

	9. Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, heeft een
belastingplichtige geen vaste inrichting indien voor hem een lichaam of
een natuurlijk persoon in een andere staat optreedt en dat lichaam,
onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, in die staat een bedrijf
uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor die
belastingplichtige handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf.
Indien dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, evenwel
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend optreedt voor de belastingplichtige
of een of meer gelieerde lichamen of natuurlijk personen, wordt dat
lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, niet aangemerkt als
een onafhankelijke vertegenwoordiger.

	10. Voor de toepassing van dit artikel wordt als gelieerd lichaam of
gelieerde natuurlijk persoon aangemerkt:

	a. een lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft;

	b. een lichaam dat of een natuurlijk persoon die een belang heeft in de
belastingplichtige.  

	11. Indien een natuurlijk persoon of een lichaam een belang heeft in de
belastingplichtige en in een of meer andere lichamen, wordt voor de
toepassing van dit artikel ieder van die lichamen aangemerkt als een
gelieerd lichaam.

	12. Onder een belang als bedoeld in het tiende en elfde lid wordt
verstaan een belang dat:

	a. meer dan 50% bedraagt van de aandelen in het nominaal gestorte
kapitaal van het lichaam en meer dan 50% vertegenwoordigt van de
statutaire stemrechten in het lichaam; of

	b. recht geeft op meer dan 50% van de winst van het lichaam.

B 

	In artikel 13d, vijfde lid, wordt “het tiende lid” vervangen door
“het elfde lid”.

C 

	In artikel 15ahb, vierde lid, wordt na de tweede zin een zin ingevoegd,
luidende: Artikel 15bb, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige
toepassing.

D 

	Na artikel 15ba worden twee artikelen ingevoegd, luidende: 

Artikel 15bb

	1. De inspecteur stelt het bedrag van het voort te wentelen saldo aan
renten, bedoeld in artikel 15b, vijfde lid, vast bij voor bezwaar
vatbare beschikking, gelijktijdig met de aanslag over het jaar waarin
dat saldo is ontstaan. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt op
het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

	2. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het bedrag,
bedoeld in het eerste lid, te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de
beschikking, bedoeld in dat lid, herzien bij voor bezwaar vatbare
beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs
bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren,
behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit
feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c,
derde lid en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15bc

	1. Het voortgewentelde saldo aan renten dat ingevolge artikel 15b,
vijfde lid, in aftrek komt bij het bepalen van de winst van een jaar
wordt door de inspecteur, gelijktijdig met het vaststellen van de
aanslag over dat jaar, vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

	2. Het bedrag van het in aftrek gekomen voortgewentelde saldo aan
renten wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

	3. Rechtsmiddelen tegen de beschikking, bedoeld in het eerste lid,
kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van de artikelen
15b, vijfde lid, en 15ba. 

E 

	Artikel 15e wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt “van kracht”
vervangen door “van toepassing”.

	2. In het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, vervalt “als bedoeld in
artikel 15f”.

	3. In het derde lid wordt “kan” vervangen door “mag”.

	4. In het vierde lid wordt “kan” vervangen door “mag”.

F 

	Artikel 15f vervalt.

G 

	In artikel 29h, eerste lid, wordt “Onze Minister“ vervangen door
“de inspecteur”.

ARTIKEL VI

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt met ingang van 1 juli 2020 als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de
volgende tabel.

Bij een CO2-uitstoot vanaf 	

     tot

	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met
het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te
vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I
vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

0 gram/km	90	€ 366	€ 1

90 gram/km	116	€ 456	€ 57

116 gram/km	162	€ 1.938	€ 124

162 gram/km	180	€ 7.642	€ 204

180 gram/km	–	€ 11.314	€ 408



Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een
personenauto die wordt aangedreven door een motor met een
compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel vermeerderd
met een bedrag van € 78,82 per gram/km CO2-uitstoot boven de 80
gram/km CO2-uitstoot.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting voor een
personenauto met ten minste twee verschillende energie-omzetters en ten
minste twee verschillende energie-opslagsystemen aan boord ten behoeve
van de mechanische aandrijving van de auto, waarbij in ieder geval
energie wordt geput uit een opslagvoorziening voor elektrische energie
of -kracht, een voorziening die ook door middel van een externe bron
oplaadbaar is, bepaald aan de hand van de volgende tabel.

Bij een CO2-uitstoot vanaf 	

       tot	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot
dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

0 gram/km	34	€ 0	€ 24

34 gram/km	60	€ 816	€ 83

60 gram/km	– 	€ 2.974	€ 199



	Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van
een personenauto die mede wordt aangedreven door een motor met een
compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel vermeerderd
met een bedrag van € 78,82 per gram/km CO2-uitstoot boven de 80
gram/km CO2-uitstoot.

	3. In het derde lid, onderdeel a, wordt “compressieontsteking”
vervangen door “compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan
diesel”.

	4. Het elfde lid komt te luiden:

	11. Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een
personenauto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig bijlage XXI bij
Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot
aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement
en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met
betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro
5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot
wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de
Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU)
nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG)
nr. 692/2008 van de Commissie (PbEU 2017, L 175). Indien de meting mede
met LPG, aardgas of biomethaan als brandstof is uitgevoerd, wordt de
CO2-uitstoot van de auto met LPG, aardgas, respectievelijk biomethaan
als brandstofsoort gehanteerd.

	5. Het twaalfde lid komt te luiden:

	12. Indien de CO2-uitstoot uitsluitend is gemeten overeenkomstig
bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18
juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007
van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van
motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en
bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en
onderhoudsinformatie (PbEU 2008, L 199) wordt het bedrag aan belasting
bepaald op basis van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de
maatstaf van heffing en het tarief zoals die golden op 30 juni 2020.

	6. In het dertiende lid wordt “507” vervangen door “550” en
wordt “356” vervangen door “395”. Voorts wordt
“compressieontsteking” vervangen door “compressieontsteking die
zijn kracht kan ontlenen aan diesel”.

B 

	In artikel 10, eerste lid, wordt “artikel 9, eerste tot en met derde
lid” vervangen door “artikel 9, eerste tot en met derde lid en
twaalfde lid”.

C

In artikel 10b, eerste lid, wordt “de maatstaf van heffing”
vervangen door “de maatstaf van heffing, de wijze waarop die maatstaf
wordt gemeten”. Voorts vervalt “, na toepassing van artikel 9b,”.

ARTIKEL VII

	In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 komt met ingang van 1 juli
2020 artikel 23b, tweede lid, te luiden:

	2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 9, elfde en
twaalfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en
motorrijwielen 1992 zoals dat artikel luidde op 30 juni 2020 van
overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VIII

	In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt artikel 23b als
volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 9, elfde lid, van
de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 zoals
dat artikel luidde op 30 juni 2020 van overeenkomstige toepassing.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Voor een personenauto met een datum eerste toelating die is gelegen
voor datum X is voor de toepassing van het eerste lid artikel 9, elfde
en twaalfde lid, van de Wet op de belastingen van personenauto’s 1992
zoals dat artikel luidde op 30 juni 2020 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IX

	In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt in artikel 23, onder
vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een lid ingevoegd,
luidende:

	4. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de
verwijdering van verbrandingsresten binnen de inrichting waarin deze
zijn ontstaan, voor zover die verbrandingsresten zijn ontstaan door het
verbranden van aan die inrichting ter verwijdering afgegeven
afvalstoffen ter zake waarvan afvalstoffenbelasting is geheven.

ARTIKEL X

	De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

A 

	In artikel 37h wordt “een waardegegeven” vervangen door “een
waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken”.

B 

	Onder vernummering van artikel 40a tot artikel 40b wordt een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 40a 

	1. Bij algemene maatregel van bestuur worden derden aangewezen die het
waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken van
een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient op hun
verzoek verstrekt kunnen krijgen via de landelijke voorziening WOZ en
bevoegd zijn tot gebruik van dat waardegegeven of de daarbij behorende
temporele en meta-kenmerken ten behoeve van de bij die algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen doeleinden.

	2. De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid,
aangewezen derde gebruikt een waardegegeven of de daarbij behorende
temporele en meta-kenmerken uitsluitend bij de uitoefening van de hem
verleende bevoegdheid.

	3. De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid,
aangewezen derde is niet bevoegd een waardegegeven of de daarbij
behorende temporele en meta-kenmerken verder bekend te maken dan
noodzakelijk voor de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.

ARTIKEL XI

	De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Een belastingplichtige of inhoudingsplichtige heeft met betrekking
tot de berichten van de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks
belastingen de keuze tussen hetzij verzending van alle berichten langs
elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders dan langs
elektronische weg.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van
belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen of omstandigheden worden
aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de
inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen berichten
uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs
elektronische weg aan een belastingplichtige of inhoudingsplichtige
verzendt.

	3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	4. Een belastingplichtige of inhoudingsplichtige kan een op grond van
het eerste lid gemaakte keuze herzien. Bij ministeriële regeling kunnen
nadere regels worden gesteld voor de toepassing van de eerste zin.

5. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het derde
lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld,
overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B 

	Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3b

	1. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van
belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen of omstandigheden worden
aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat
een belastingplichtige of inhoudingsplichtige berichten uitsluitend
langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs
elektronische weg aan de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks
belastingen verzendt.

	2. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste
lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld,
overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

C 

	Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende: 

	4. Indien voordat de aanslag is vastgesteld gegevens worden verstrekt
zonder een aan die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging
tot het doen van aangifte en die gegevens ook en op dezelfde wijze
zouden moeten worden verstrekt in geval van een aan die verstrekking van
gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte, wordt die
verstrekking van gegevens aangemerkt als het op uitnodiging doen van
aangifte als bedoeld in artikel 8, eerste lid.

D 

	Aan artikel 11, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien
binnen zes maanden voor het einde van de termijn, bedoeld in de eerste
zin, een verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, wordt
gedaan of gegevens als bedoeld in artikel 9, vierde lid, worden
verstrekt, wordt die termijn met zes maanden verlengd.

E 

	In artikel 16 wordt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot
zesde en zevende lid, een lid ingevoegd, luidende: 

	5. Indien binnen zes maanden voor het einde van de termijn, bedoeld in
het derde lid, eerste zin, of van de termijn, bedoeld in het vierde lid,
een verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, wordt gedaan
of gegevens als bedoeld in artikel 9, vierde lid, worden verstrekt,
wordt die termijn met zes maanden verlengd.

F 

	Aan artikel 24a wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Indien een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke
boete is opgelegd en een voor bezwaar vatbare beschikking tot
openbaarmaking als bedoeld in artikel 67r, tweede lid, in Ă©Ă©n
geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete geacht
mede te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het
bezwaarschrift het tegendeel blijkt.

G 

	In artikel 26b, tweede lid, wordt “tweede lid” vervangen door
“tweede en vijfde lid”.

H

	In artikel 27h, tweede lid, wordt “tweede lid” vervangen door
“tweede en vijfde lid”.

I

	In artikel 28, zesde lid, wordt “tweede lid” vervangen door
“tweede en vijfde lid”.

J

	In artikel 30f, vierde lid, wordt “vierde” vervangen door
“zesde”.

K

	In artikel 30fc, vierde lid, wordt “vierde” vervangen door
“zesde”.

L 

	Artikel 30g wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “op de dag” vervangen door
“acht maanden na de dag”.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 

	7. Met betrekking tot het tweede lid, onderdelen a en b, en het vierde
lid is artikel 45, tweede en derde lid, van de Successiewet 1956 van
overeenkomstige toepassing.

M 

	In artikel 67n, derde lid, wordt “op inkomen uit sparen en beleggen
dat in het buitenland is opgekomen” vervangen door “op inkomen uit
aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld
in artikel 5.1 van die wet”.

N

	Aan hoofdstuk VIIIA wordt een afdeling toegevoegd, luidende:

AFDELING 3. OPENBAARMAKING VAN DE BOETEBESCHIKKING

Artikel 67r

	1. De inspecteur maakt openbaar de voor bezwaar vatbare beschikking
waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd aan een overtreder als
bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
vanwege een vergrijp als bedoeld in de artikelen 10a, 67cc, 67d, 67e of
67f dat door de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem
beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het door de
belastingplichtige of de inhoudingsplichtige voldoen aan diens uit een
belastingwet voortvloeiende verplichtingen, binnen tien werkdagen na het
laatste van de volgende momenten:

	a. het moment van onherroepelijk worden van de beschikking tot
openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid;

	b. het moment van onherroepelijk worden van de beschikking waarbij een
bestuurlijke boete wordt opgelegd.

	2. Het besluit tot openbaarmaking van de voor bezwaar vatbare
beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd wordt
uiterlijk genomen op het moment van oplegging van die bestuurlijke boete
en geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. 

	3. De inspecteur stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de
gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen voordat hij besluit tot
openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid.

	4. De inspecteur gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het
eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor
onevenredig in zijn belang zou worden getroffen.

	5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor
de toepassing van het derde en vierde lid.

	6. Indien de inspecteur de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een
bestuurlijke boete is opgelegd, bedoeld in het eerste lid, openbaar
maakt, maakt hij tevens de volgende gegevens op de website van de
Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet reeds blijken uit die
beschikking:

	a. de naam van de overtreder;

	b. de wettelijke grondslag van de boete;

	c. het bedrag van de boete;

	d. de dagtekening van de boete;

	e. het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;

	f. de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in
het eerste lid, heeft begaan.

	7. De voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete
is opgelegd, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende een periode van
vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de
Belastingdienst.

	8. De gegevens, bedoeld in het zesde lid, blijven gedurende een periode
van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de
Belastingdienst.

Na

In artikel 67r, eerste lid, wordt “67f” vervangen door “67f of
artikel 6.4 van de Wet bronbelasting 2021”.

O 

	In artikel 69, derde lid, tweede zin, wordt “op inkomen uit sparen en
beleggen dat in het buitenland is opgekomen” vervangen door “op
inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld
in artikel 5.1 van die wet”.

ARTIKEL XII

	De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel 7c wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Een belastingschuldige heeft met betrekking tot de berichten van de
directeur, de ontvanger of de belastingdeurwaarder de keuze tussen
hetzij verzending van alle berichten langs elektronische weg, hetzij
verzending van alle berichten anders dan langs elektronische weg.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van
belastingschuldigen of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor
wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de directeur, de ontvanger
of de belastingdeurwaarder berichten uitsluitend langs elektronische weg
dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan een
belastingschuldige verzendt.

	3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	4. Een belastingschuldige kan een op grond van het eerste lid gemaakte
keuze herzien. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld voor de toepassing van de eerste zin.

5. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het derde
lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld,
overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B 

	Na artikel 7c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7d

	1. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van
belastingschuldigen of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor
wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat een belastingschuldige
berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders
dan langs elektronische weg aan de directeur, de ontvanger of de
belastingdeurwaarder verzendt.

	2. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste
lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld,
overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

C 

	Artikel 62bis wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt “, de woonplaats”.

	2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde
tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. Financiële ondernemingen als bedoeld in het eerste lid zijn
gehouden aan de ontvanger kosteloos de volgende gegevens inzake houders
van bankrekeningen te verstrekken, voor zover die gegevens van belang
zijn voor het afboeken van een door de ontvanger ontvangen betaling op
een in te vorderen bedrag:

	a. met betrekking tot een natuurlijk persoon: de naam, het adres en de
geboortedatum;

	b. in andere gevallen en voor zover beschikbaar: de naam, het adres en
een uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of hiermee
vergelijkbaar identificatienummer.

	3. In het vierde lid (nieuw) wordt “De ontvanger kan” vervangen
door “Voor de toepassing van het eerste lid kan de ontvanger”.

	4. In het vijfde lid (nieuw) wordt “de gegevens” vervangen door
“de gegevens, bedoeld in het eerste lid,”.

ARTIKEL XIII

	In de Douane- en Accijnswet BES wordt in artikel 2.52, tweede lid,
“tien jaren” vervangen door “zeven jaren”.

ARTIKEL XIV

	De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Aan artikel 5.10, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De
eerste zin is eveneens van toepassing op lichamen die op grond van
artikel 5.2 geacht worden in Nederland te zijn gevestigd.

B 

	Artikel 6.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel b komt te luiden:

	b. 25 percent voor personenauto’s met een CO2-uitstoot;.

	2. Onder verlettering van onderdeel c tot d wordt een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	c. nihil voor personenauto’s zonder een CO2-uitstoot;.

	3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d
(nieuw), onder 2, door een punt, vervalt onderdeel d (nieuw), onder 3.

C

	Artikel 6.19, tweede lid, komt te luiden:

	2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:

	a. 25 percent voor personenauto’s met een CO2-uitstoot;

	b. nihil voor personenauto’s zonder een CO2-uitstoot.

D

	In artikel 6.19a, eerste lid, onderdeel b, wordt “tweede lid,
onderdeel b” vervangen door “tweede lid, onderdeel a”.

E

	In artikel 8.86 vervalt het zevende lid onder vernummering van het
achtste tot en met tiende lid tot zevende tot en met negende lid.

F

	Na artikel 8.89 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.89a Factuurplicht administratieplichtigen

	1. Administratieplichtigen zijn gehouden ter zake van levering van
goederen en het voor derden verrichten van werkzaamheden of diensten een
factuur uit te reiken en een kopie daarvan te bewaren. Deze factuur
dient doorlopend genummerd en gedagtekend te zijn en dient, in afwijking
in zoverre van artikel 6.14, derde lid, op duidelijke en overzichtelijke
wijze te bevatten:

	a. de datum waarop de levering, de werkzaamheid of de dienst is
verricht;

	b. een omschrijving van de aard en de hoeveelheid van de goederen,
werkzaamheden of diensten die zijn geleverd of zijn verricht, alsmede
het ter zake daarvan in rekening gebrachte bedrag; en

	c. de naam, het adres en het door de Belastingdienst toegekende
registratienummer van degene die de levering, de werkzaamheid of de
dienst heeft verricht alsmede, indien dit een administratieplichtige is,
van degene aan wie de levering, de werkzaamheid of de dienst is
verricht.

	2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor
de toepassing van dit artikel.

ARTIKEL XV

	In de Kadasterwet wordt in artikel 3, eerste lid, onderdeel o,
“40a” vervangen door “40b”.

ARTIKEL XVI

	In de Wet uitwerking Autobrief II wordt artikel XXVII als volgt
gewijzigd:

A 

	In onderdeel A worden de wijzigingen van artikel 23 als volgt
gewijzigd:

	1. Het toe te voegen vierde lid komt te luiden:

	4. Het bedrag van de belasting, berekend overeenkomstig het eerste en
tweede lid, wordt voor een personenauto met aandrijving door een kracht
die wordt ontleend aan dieselolie of een product dat ingevolge artikel
28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig is aan gasolie of een
combinatie van deze brandstoffen verhoogd met een fijnstoftoeslag van 19
percent van dat bedrag indien:

	a. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 5 milligram per kilometer,
zijnde de Euro 5-emissiegrenswaarde, bedoeld in bijlage I, tabel 1, van
Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van
20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met
betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro
5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU
2007, L 171); of 

	b. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 10 milligram per kilowattuur,
zijnde de Euro VI-emissiegrenswaarde, bedoeld in bijlage I van
Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en
motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro
VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot
intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG
(PbEU 2009, L 188).

	2. In het toe te voegen vijfde lid wordt na “1 september 2009,”
ingevoegd “dan wel indien in het kentekenregister is geregistreerd dat
het roetfilter is verwijderd,”. Voorts wordt toegevoegd “,
onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur”.

B

	In onderdeel C wordt het te wijzigen artikel 24 als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “5 milligram per kilometer, zijnde de Euro
5-grenswaarde, bedoeld in bijlage I, tabel 1, van Verordening (EG) nr.
715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007
betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot
emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6)
en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L
171)” vervangen door “de fijnstofwaarden, genoemd in artikel 23,
vierde lid,”.

	2. In het derde lid wordt “en die datum bij de aanvang van het
tijdvak 12 jaar of langer geleden gelegen is” vervangen door “dan
wel indien in het kentekenregister is geregistreerd dat het roetfilter
is verwijderd”. Voorts wordt “een fijnstofuitstoot van meer dan 5
milligram per kilometer te hebben” vervangen door “een
fijnstofuitstoot te hebben van meer dan 5 milligram per kilometer,
onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur”.

ARTIKEL XVII

	Met betrekking tot de periode die loopt tot en met het eerste boekjaar
dat aanvangt op of na 1 januari 2029 blijft artikel 3.22, vijfde lid,
onderdeel d, en zesde lid, onderdelen a en c, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 zoals dat artikel luidde op 31 december 2019 van
toepassing met betrekking tot schepen waarvoor de belastingplichtige op
dat tijdstip reeds de winst uit zeescheepvaart bepaalt aan de hand van
de tonnage, bedoeld in artikel 3.22 van die wet.

ARTIKEL XVIIA

	1. Vanaf de datum waarop artikel II, onderdeel A, artikel XI, onderdeel
A, en artikel XII, onderdeel A, in werking treden, worden met betrekking
tot de belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige of
belastingschuldige die:

	a. geen geactiveerde Berichtenbox heeft; of

	b. op eigen verzoek is geplaatst op een lijst van personen naar wie
berichten anders dan langs elektronische weg worden verzonden;

alle berichten uitsluitend anders dan langs elektronische weg verzonden
totdat die belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige of
belastingschuldige een keuze heeft gemaakt voor verzending van alle
berichten langs elektronische weg.

	2. Ten behoeve van de verzending van alle berichten uitsluitend anders
dan langs elektronische weg in gevallen als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a, kan de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het
bestuur van ‘s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of de
belastingdeurwaarder bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties burgerservicenummers opvragen en verstrekt Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die
burgerservicenummers.

	3. Ten behoeve van de verzending van alle berichten uitsluitend anders
dan langs elektronische weg in gevallen als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, kan de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het
bestuur van ‘s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of de
belastingdeurwaarder aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties de burgerservicenummers verstrekken van de personen,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

	4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt
in de Berichtenbox van de belanghebbende, belastingplichtige,
inhoudingsplichtige of belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid,
dat alle berichten uitsluitend anders dan langs elektronische weg worden
verzonden.

ARTIKEL XVIII

	1. Voor de toepassing van de keuzeregeling, bedoeld in het in artikel
II, onderdeel A, opgenomen artikel 13, eerste lid, van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen, het in artikel XI, onderdeel A,
opgenomen artikel 3a, eerste lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen en het in artikel XII, onderdeel A, opgenomen artikel
7c, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, bepaalt de
Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het bestuur van ‘s Rijks
belastingen, de ontvanger, de directeur of de belastingdeurwaarder een
standaardwaarde voor de belanghebbende, belastingplichtige,
inhoudingsplichtige en belastingschuldige die na de datum waarop artikel
II, onderdeel A, artikel XI, onderdeel A, en artikel XII, onderdeel A,
in werking zijn getreden, niet binnen een bij ministeriële regeling te
bepalen termijn een keuze heeft gemaakt. De standaardwaarde is de voor
die belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige of
belastingschuldige ingevolge de eerste zin bepaalde keuze voor hetzij
verzending van alle berichten langs elektronische weg, hetzij verzending
van alle berichten anders dan langs elektronische weg.

	2. Ten behoeve van het bepalen van de standaardwaarde, bedoeld in het
eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het bestuur
van ‘s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of de
belastingdeurwaarder bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties burgerservicenummers opvragen en verstrekt Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die
burgerservicenummers. Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan welke
voorwaarden die burgerservicenummers moeten voldoen om te worden
opgevraagd en verstrekt.

	3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt
de standaardwaarde, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL XIX

	Artikel II, onderdelen C en E, en artikel XI, onderdelen F tot en met I
en N, vinden voor het eerst toepassing op besluiten tot oplegging van
een bestuurlijke boete die betrekking heeft op een overtreding die is
begaan op of na 1 januari 2020.

ARTIKEL XX

	De artikelen 9, 11 en 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
zoals die luidden op 31 december 2019 blijven van toepassing op een
verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen en verstrekte gegevens als bedoeld in
artikel 9, vierde lid, van die wet dat betrekking heeft,
onderscheidenlijk die betrekking hebben, op belastingschulden die
ingevolge artikel 11, vierde lid, van die wet geacht worden te zijn
ontstaan op een tijdstip waarop een tijdvak dat vóór 1 januari 2020 is
aangevangen eindigt of zijn ontstaan op een tijdstip dat vóór 1
januari 2020 is gelegen.

ARTIKEL XXI

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2020, met dien
verstande dat:

	a. artikel I, onderdelen B en C, voor het eerst toepassing vindt met
betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2020;

	b. artikel V, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2018;

	c. artikel X, onderdeel B, en artikel XV terugwerken tot en met 1
oktober 2016;

	d. artikel XI, onderdelen J en K, voor het eerst toepassing vindt met
betrekking tot belastingaanslagen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2019.

	2. In afwijking van het eerste lid treden artikel II, onderdelen A en
B, artikel XI, onderdelen A en B, en artikel XII, onderdelen A en B, in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

	3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VIII in werking op
een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij in het in
artikel VIII, onder 2, opgenomen artikel 23b, derde lid, van de Wet op
de motorrijtuigenbelasting 1994 “datum X” wordt vervangen door de
datum van inwerkingtreding van artikel VIII.

4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XI, onderdeel Na, in
werking met ingang van 1 januari 2021.

ARTIKEL XXII

	Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2020.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën, 

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   21