[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019

Ontwikkelingsraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D47736, datum: 2019-11-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-04-226).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 04-226 Ontwikkelingsraad.

Onderdeel van zaak 2019Z23067:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 226 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2019

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 15 november 2019 over de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 225), over de brief van 29 mei 2019 over het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 16 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 224) en over de brief van 16 juli 2019 over de jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 34 952, nr. 80)

De vragen en opmerkingen zijn op 20 november 2019 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 22 november 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
De Roon

Adjunct-griffier van de commissie,
Konings

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor de geannoteerde agenda over de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019, die zij aan de Kamer heeft doen laten toekomen. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.

Ten aanzien van de bespreking over de optimalisatie van de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling vernemen de leden van de VVD-fractie graag wat de appreciatie van de Minister is ten aanzien van het Wise Person’s Group (WPG)-rapport. Deelt zij de observatie die in het rapport naar voren komt dat de huidige financieringsarchitectuur te gefragmenteerd is? Deelt zij de lange termijn-aanbeveling in het rapport dat het noodzakelijk is om uiteindelijk toe te bewegen naar één Europees ontwikkelingsfinancieringsinstituut?

1. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwelkomt het rapport van deWise Persons Group en zet in op spoedige uitwerking van en besluitvorming over de implementatie van de korte termijn aanbevelingen. Nederland erkent dat de coördinatie vanuit de Commissie en de samenwerking tussen de Europese financiële instellingen verbeterd kan worden om fragmentatie te beperken en de specifieke expertise van de betrokken instellingen optimaal te benutten. De Commissie heeft hiertoe al een aantal goede voorstellen gedaan, onder andere in het kader van het nieuwe externe financieringsinstrument, het »Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale samenwerking (NDICI)1» onder het nieuwe Meerjarige Financieel Kader. Daarnaast ziet het kabinet een belangrijke rol voor de Raad, specifiek de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking, voor het geven van meer strategische sturing.

Het rapport concludeert dat het wenselijk zou zijn om op de lange termijn één EU ontwikkelingsbank te creëren met de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), een nieuwe instelling of de Europese Investeringsbank (EIB) als basis. Het kabinet onderschrijft het advies van het rapport dat verdere haalbaarheidsstudies benodigd zijn om een positie over de drie voorgelegde opties te kunnen bepalen. Daarnaast is het kabinet van mening dat in deze analyse ook de optie van verbetering van de huidige institutionele inrichting moet worden meegenomen.

Om in de toekomst een afwogen keuze te kunnen maken, zouden de haalbaarheidsstudies oog moeten houden voor de bredere context, met aandacht voor de financieringsbehoeften van ontvangende landen en de private sector en de rol van andere (multilaterale) ontwikkelingsbanken actief in Sub-Sahara Afrika. Daarnaast zet Nederland in op de ontwikkeling van heldere toetsingscriteria waaronder ontwikkelingsimpact, waarborging bredere EU belangen en efficiëntie (waaronder benutten huidige expertise).

In de tussentijd roept Nederland de EIB en de EBRD op tot terughoudendheid op institutionele veranderingen die vooruitlopen op de beslissing van de Raad over de toekomst van de Europese financiële architectuur.

En wat is de inzet van de Minister om te bereiken dat Nederlandse bedrijven ook daadwerkelijk gebruik kunnen en weten te maken van een nieuwe Europese financiële instelling voor ontwikkeling?

2. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet wil op basis van verdere haalbaarheidsstudies een positie innemen over de wenselijkheid van een nieuwe Europese financiële instelling voor ontwikkeling. Daarbij is ontwikkelingsimpact – waaronder bijdragen aan de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s), klimaat en private sector mobilisatie – voor Nederland leidend. Daarnaast zal het kabinet oog houden voor de bredere EU belangen.

Nederland pleit binnen de Europese Unie consequent voor een open architectuur voor ontwikkelingsfinanciering, waarin partijen met elkaar concurreren om het behalen van zo veel mogelijk ontwikkelingsimpact. Een dergelijke architectuur komt Nederlandse partijen ten goede. Een dergelijke open architectuur bestaat al onder het huidige Europese Fonds voor Duurzame Ontwikkeling (EFSD). Mede dankzij Nederlandse inzet is deze ook verankerd in de Raadspositie over het Instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) onder het nieuwe Meerjarige Financiële Kader (MFK).

Wat moet volgens de Minister de rol van Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) hierbij zijn?

3. Antwoord van het kabinet:

Het Wise Persons Grouprapport erkent de belangrijke rol van nationale ontwikkelingsbanken, zoals FMO, in de implementatie van EU-financieringsinstrumenten. Deze partijen hebben namelijk ervaring met het opereren in complexe gebieden waar niet of nauwelijks andere (markt)partijen actief zijn. In alle scenario’s van het Wise Persons Rapport spelen de nationale ontwikkelingsbanken dan ook een belangrijke rol.

FMO is momenteel al een belangrijke implementatiepartner van de EU, zo heeft FMO op basis van goede voorstellen, 7,3% van de garanties vanuit het Europees Fonds voor Duurzame Ontwikkeling (EFSD) ontvangen. Met deze garanties, en met behulp van de Nederlandse staat, heeft FMO bijvoorbeeld NASIRA opgezet. Dit programma richt zich onder andere op de financiering van vrouwelijke en jonge ondernemers en ondernemers met een migratieachtergrond, voornamelijk in de BHOS focusregio’s.

Deze open architectuur, zoals momenteel verwerkt in de vormgeving van het «Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale samenwerking (NDICI)» onder het nieuwe Meerjarig Financieel Kader 2021–2027, zal er naar verwachting ook voor zorgen dat FMO een belangrijke uitvoerende rol blijft spelen.

De leden van de VVD-fractie zijn daarnaast van mening dat een grotere impact en zichtbaarheid van Europese ontwikkelingsfinanciering belangrijk is. Deelt de Minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat een conform de aanbeveling van het WPG-rapport nieuw op te richten Europese financiële instelling een breed genoeg mandaat dient te hebben om competitieve financiering te kunnen verschaffen op zowel het terrein van export als ontwikkelingsfinanciering? En dat een dergelijke instelling ook in staat moet zijn om zowel publiek als privaat gefinancierde projecten te ondersteunen?

4. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft in afwachting van de verdere uitwerking in de haalbaarheidsstudies, nog geen positie ingenomen over de wenselijkheid van de oprichting van één EU ontwikkelingsbank, noch over een toekomstige inrichting van een dergelijke instelling. Bij de toekomstige appreciatie van de opties zal ontwikkelingsimpact voor Nederland leidend zijn maar zal er ook rekening worden gehouden met de waarborging van bredere strategische belangen van de Europese Unie, bijvoorbeeld op het gebied van economie en veiligheid.

In het algemeen beaamt Nederland dat ontwikkelingsfinanciering in grote mate gebruik moet maken van een combinatie van verschillende financieringsbronnen, zowel publiek als privaat gefinancierd, om de mondiale uitdagingen aan te kunnen.

Op dit moment, zo constateren de leden van de VVD-fractie, wordt er bijvoorbeeld fors geïnvesteerd in infrastructuurprojecten in Afrika. Het overgrote deel van deze investeringen komt uit Azië. Deze leden zijn benieuwd naar de visie van de Minister op de Europese financieringsinstrumenten ten aanzien van dergelijke investeringen in Afrika. Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de Europese instrumenten voor ontwikkelingsfinanciering gelijk aan die in Azië of de Verenigde Staten competitiever worden ten aanzien van zulke infrastructuurinvesteringen?

5. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet vindt dat de EU zich rekenschap moet geven van de actievere rol van andere actoren, zoals Aziatische actoren en de Verenigde Staten en wil, zoals aangegeven in de China-strategie, in EU-kader toewerken naar een bewustere inzet van de comparatieve voordelen van de EU in onder andere Afrikaanse landen. De EU en Nederlandse inzet op ontwikkelingssamenwerking zijn primair gericht op het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het aanpakken van grondoorzaken van armoede en instabiliteit, als onderdeel van een breder geïntegreerd buitenlandbeleid. Daarnaast zal de EU blijven inzetten op behoud van hoge standaarden op het terrein van ontwikkelingsimpact, mens en milieu.

Hoe kan volgens de Minister een nieuwe Europese ontwikkelingsinvesteringsbank Europese bedrijven helpen om gemakkelijker dergelijke investeringen in Afrika te doen? En deelt de Minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat de betrokken financieringen ook gelinkt zouden moeten zijn aan Europese strategische belangen?

6. Antwoord van het kabinet:

In algemene zin financieren ontwikkelingsbanken vooral overheden, het lokale bedrijfsleven of financiële intermediairs in ontwikkelingslanden en zijn ze in veel mindere mate een directe financier van ontwikkelingsrelevante activiteiten van Nederlandse bedrijven in deze landen. Wel kunnen deze banken garanties afgeven voor ontwikkelingsrelevante investeringen en winnen Nederlandse bedrijven geregeld opdrachten via ongebonden aanbestedingen van ontwikkelingsbanken, door een project dat door ontwikkelingsbanken wordt gefinancierd voor te bereiden of uit te voeren. De inzet van ontwikkelingsbanken blijkt van meerwaarde voor het realiseren of opschalen van ontwikkelingsrelevante, innovatieve, Nederlandse oplossingen in die situaties die de financiële markten nog als te risicovol ervaart.

De rijksoverheid helpt op verschillende manieren om de toegang van Nederlandse bedrijven tot multilaterale projecten en financiering te verbeteren. Een gespecialiseerd team binnen de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland2 en het diplomatieke netwerk ondersteunen dagelijks Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om kansen te creëren en verzilveren binnen het werkveld van multilaterale organisaties. Uit klanttevredenheidsonderzoeken blijken ondernemers erg positief over deze dienstverlening.

Het kabinet vindt dat bij de vormgeving van de Europese financieringsarchitectuur ook rekening gehouden moet worden met het dienen van bredere strategische belangen van de Europese Unie, bijvoorbeeld op het gebied van economie en veiligheid.

In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 16 mei 2019 vermeldt de Minister dat er doorlopende gesprekken zijn tussen de Europese Commissie en de EU-lidstaten over de vormgeving van de financiële architectuur voor duurzame ontwikkeling en nabuurschap (NDICI). Graag vernemen de leden van de VVD-fractie van de Minister op welke wijze zij in de Nederlandse inzet bij deze gesprekken vorm gaat geven aan de motie van het lid Agnes Mulder (Kamerstuk 33 400 V, nr. 35) op basis waarvan de regering de opdracht heeft om zich in internationale fora in te zetten voor een verdere beperking van begrotingssteun. Naar de mening van de leden van de VVD-fractie bieden deze gesprekken een uitgelezen kans om in Europees verband een hernieuwd pleidooi tegen begrotingssteun te maken. Deelt de Minister deze mening? Hoe gaat haar pleidooi tegen begrotingssteun vorm krijgen?

7. Antwoord van het kabinet:

Tijdens het Algemeen Overleg op 3 oktober 2019 over «Onregelmatigheden publieke uitgaven Mali» heb ik aangegeven dat Nederland zich constructief-kritisch opstelt in discussies en besluitvorming over begrotingssteun in EU-verband (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 9). Het kabinet vindt dat begrotingssteun door EU en IFI’s een effectief instrument kan zijn om economische groei en armoedevermindering te bevorderen, mits deze gericht is op het bevorderen van hervormingen en gepaard gaat met een stevige politieke dialoog. Dankzij schaal en expertise zijn deze multilaterale instellingen beter geschikt om hervormingen te bevorderen en capaciteit van ontwikkelingslanden op te bouwen. Begrotingssteun draagt risico’s in zich, maar heeft ook voordelen zoals het feit dat het direct werken met overheden een mogelijkheid biedt om met deze landen over nationaal beleid mee te praten.

Verder leidt begrotingssteun vaak tot goede ontwikkelingsresultaten, verminderde transactiekosten, minder versnippering van internationale steun, versterking van het financieel beheer van de systemen van ontvangende overheden en een betere dienstverlening door overheden. Voor ontwikkeling en effectieve armoedebestrijding is een functionerende overheid, die kan voorzien in de basale dienstverlening aan de bevolking, essentieel.

Nederland ziet er in de comités voor extern beleid in Brussel op toe dat de criteria die de EU hanteert bij het verlenen van begrotingssteun strikt worden nageleefd en daarover verantwoording wordt afgelegd (Kamerstuk 34 952, nr. 80). Het kabinet zal deze constructief-kritische lijn voortzetten.

Naast een pleidooi tegen begrotingssteun zou de inzet van de Minister bij de voorgenoemde besprekingen volgens de leden van de VVD-fractie eveneens gestuurd moeten worden door de motie van het lid Becker (Kamerstuk 21 501-04, nr. 208), waarin de regering wordt opgedragen om bij het vastleggen van het nieuwe meerjarige financiële kader voor Europese ontwikkelingssteun er op aan te dringen om concrete afspraken te maken over het terugdringen van irreguliere migratie en het terugnemen van uitgeprocedeerde onderdanen. Deelt de Minister deze opvatting van de leden van de VVD-fractie? Hoe is zij van plan om uitvoering te geven aan deze motie bij de doorlopende gesprekken tussen de Europese Commissie en de EU-lidstaten over NDICI?

8. Antwoord van het kabinet:

De motie van het lid Becker verzoekt de regering om aan te dringen op concrete afspraken over het aanpakken van grondoorzaken van migratie, het terugdringen van irreguliere migratie en het terugnemen van uitgeprocedeerde onderdanen in een vervolgverdrag tussen de EU en de ACS (Afrika, Caribisch gebied en Stille Oceaan)-landen (Post-Cotonou). De onderhandelingen over een Post-Cotonou verdrag zijn nog gaande. In lijn met de motie Becker heeft Nederland gepleit voor duidelijke taal in het EU-onderhandelingsmandaat over het nakomen van afspraken, onder andere op het gebied van samenwerking bij de aanpak van irreguliere migratie. In het onderhandelingsmandaat is nu opgenomen dat partners in de reguliere politieke dialoog aangesproken kunnen worden op het niet nakomen van verplichtingen. Ook in de onderhandelingen over het Instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) voor het nieuwe Meerjarige Financiële Kader heeft Nederland gepleit voor heldere afspraken over samenwerking op het gebied van de aanpak van irreguliere migratie. Ook deze onderhandelingen zijn nog gaande.

Tot slot zouden de leden van de VVD-fractie graag zien dat meer Nederlandse bedrijven en organisaties in aanmerking komen voor de zogeheten «delegated cooperation arrangements» van de Europese Unie. Wat is de inzet van de Minister om ervoor te zorgen dat meer Nederlandse bedrijven en organisaties in aanmerking komen voor Europese hulpgelden, conform de motie van het lid Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 18)?

9. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet zich in om Delegated Cooperation Arrangementste faciliteren. Om gebruik te maken van deze vorm van samenwerking heeft een uitvoerder een accreditatie van de Europese Commissie nodig. Met deze accreditatie wordt vastgesteld dat het financiële systeem van de uitvoerder in lijn is met de eisen die de Europese Commissie hieraan stelt. Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van de accreditatie is dat de organisatie een publiek mandaat heeft. In Nederland zijn RVO, FMO en het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geaccrediteerd. Om Nederlandse partijen meer gebruik te kunnen laten maken van de gedelegeerde fondsen, zullen de aanvragen moeten lopen via de Nederlandse accreditaties. In lijn met de motie Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 18) is een beleidskader opgesteld, waarin onder andere wordt ingegaan op de voorwaarden waaronder Nederlandse organisaties gebruik kunnen maken van de DGIS accreditatie.

Sinds januari 2019 is er binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken een Steunfaciliteit voor het management van EU-fondsen (EU-SF). Vanuit de EU-SF worden de mogelijkheden van Delegated Cooperationsamen met de Europese Commissie verkend. Ook speelt de EU-SF een ondersteunende rol richting ambassades en/of uitvoeringsorganisaties. Zodra er door bijvoorbeeld ambassades of uitvoeringsorganisaties mogelijke kansen worden geïdentificeerd voor Delegated Cooperation, wordt de EU-SF ingeschakeld. Wanneer de Europese Commissie het Ministerie van Buitenlandse Zaken benadert voor mogelijkheden voor Delegated Cooperation, kan het ministerie, waar mogelijk, uitvoeringsorganisaties actief benaderen. De EU-SF kan nader adviseren over onder andere de vorm en inhoud van een programma, het budget, en financiële verantwoording.

Vragen van de leden van het CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019. Deze leden hebben daarover de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in kaart te brengen hoeveel van de 74.4 miljard euro aan uitgaven van de EU aan ontwikkelingssamenwerking in 2018 is besteed in de focusregio’s.

10. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie rapporteert jaarlijks gedetailleerd over de inzet van de externe financieringsinstrumenten. In februari 2019 is de rapportage gepubliceerd over verslagjaar 2017 (juli 2016 tot juni 2017).3 Zoals blijkt uit de jaarrapportage, had de Europese Commissie in verslagjaar 2.017 EUR 17 miljard tot haar beschikking voor ontwikkelingssamenwerking wereldwijd. De financiële annexen die bij het staff working documentzijn gevoegd geven inzicht in de verdeling van de fondsen op geografisch en thematisch gebied, afkomstig van het budget van het directoraat-generaal (DG) Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DEVCO), het Europees Ontwikkelingsfonds, het budget van DG Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen (NEAR), en het budget van andere DG’s. Deze tabel geeft weer dat de bestedingen (disbursements) in de Nederlandse focusregio’s als volgt zijn in verslagjaar 2017 (in miljoenen):

Sahel
Burkina Faso 159
Mali 189
Mauritanië 33
Niger 224
Nigeria 247
Senegal 47
Tsjaad 131
Hoorn
Ethiopië 189
Kenia 131
Oeganda 120
Soedan 100
Somalië 231
Zuid-Soedan 213
MENA
Algerije 59
Egypte 101
Irak 167
Jemen 145
Jordanië 195
Marokkko 213
Libanon 152
Libië 57
Tunesië 133
West Bank en Gaza Strip 241

Voorts vragen deze leden de Minister om een appreciatie te geven van het rapport van de WPG over de aanbevelingen over de Europese financieringsstructuur voor ontwikkeling. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarbij specifiek in te gaan op de aanbevelingen die ook in de geannoteerde agenda worden genoemd, namelijk een sterkere coördinerende rol van de Europese Commissie, hoe de meer strategische sturing vanuit de Raad volgens de Minister vorm moet worden gegeven en of de Kamer daar ook een rol in heeft, en de aanbeveling om op de lange termijn een EU-ontwikkelingsbank te creëren.

11. Antwoord van het kabinet:

Zie de beantwoording onder vraag 1 voor de algemene appreciatie van het kabinet van het rapport van de Wise Persons Group.

Het kabinet omarmt in het bijzonder de aanbeveling dat de Europese Commissie een sterke coördinerende rol op zich neemt. Dit betreft onder meer het samenbrengen van betrokken financiële instellingen, EIB, EBRD en nationale ontwikkelingsbanken, om te spreken over het gezamenlijk bereiken van optimale effectiviteit en synergie.

Ook omarmt het kabinet de aanbeveling van versterkte strategische sturing vanuit de Raad. Dit betekent dat er naar het oordeel van het kabinet regelmatiger in de Raad moet worden gesproken over de inzet en stroomlijning van de Europese ontwikkelingsfinanciering en de aansluiting op nationale prioriteiten. De Kamer zal op de gebruikelijke manier betrokken blijven bij de voorbereiding van deze Raden.

De financieringsstructuur zal worden aangenomen in de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) van 5 december. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre ze in overleg met de Minister van Financiën is over de financieringsstructuur en vragen de reeds genoemde appreciatie uiterlijk voorafgaand aan het algemeen overleg Ecofin met de Kamer te delen.

12. Antwoord van het kabinet:

De Raadsconclusies over het versterken van de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling zullen naar verwachting worden aangenomen tijdens de Ecofin van 5 december. De inzet op de discussie over de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling, waaronder de Raadsconclusies over de opvolging van het rapport, wordt in nauwe afstemming met de Minister van Financiën ontwikkeld. De Nederlandse inbreng voor de Raadsconclusies is in lijn met de appreciatie van hetWise Persons Group rapport, zoals vermeld onder vraag 1.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de achterliggende reden waarom Nederland en Zweden de aangewezen landen zijn om een presentatie te verzorgen over Ethiopië en Soedan.

13. Antwoord van het kabinet:

Nederland bepleit reeds langer dat in de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking vaker overkoepelende, strategische, en toekomstgerichte vraagstukken moeten worden besproken. Het gezamenlijk ondersteunen van landen in transitie is een voorbeeld van zo’n relevant vraagstuk. Nederland en Zweden agendeerden dit onderwerp in overleg met de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden. Nederland zal een introductie verzorgen over de situatie in Ethiopië, mede wegens de Nederlandse ervaring met, en ideeën over, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame productieomstandigheden, onder andere in Ethiopië.

Naast de genoemde thema’s vragen deze leden of de Minister daar ook de grondoorzaken van migratie meeneemt in haar presentatie over Ethiopië en in haar korte statement over Soedan.

14. Antwoord van het kabinet:

Zoals in de Beleidsnota Investeren in Perspectief aangegeven, richt het kabinet zich onder meer op het creëren van werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de focusregio’s, als onderdeel van het beleid voor de ontwikkeling van de private sector en de aanpak van grondoorzaken van onder andere irreguliere migratie. Nederland zal onder meer ingaan op het verbeteren van investeringsklimaat, de nexus onderwijs-arbeidsmarkt, digitalisering en het mobiliseren van de private sector. Dit zijn thema’s die medebepalend zijn bij de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie.

Wat betreft gender en onderwijs in Afrika noemt de Minister in de geannoteerde agenda drie fondsen waaraan zowel de EU als Nederland heeft bijgedragen om dit onderwerp aan te pakken. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om per fonds aan te geven hoeveel Nederland en hoeveel de EU heeft bijgedragen.

15. Antwoord van het kabinet:

Aan hetGlobal Partnership for Education (GPE) hebben Nederland en de EU – sinds de oprichting van het fonds in 2003 – cumulatief respectievelijk USD 702 miljoen en USD 489 miljoen van het totaalbedrag aan gecommitteerde fondsen (USD 5,6 miljard) bijgedragen (stand per februari 2019).

Aan Education Cannot Wait(ECW) hebben Nederland en de EU – sinds de oprichting van het fonds in 2016 – respectievelijk USD 24,5 miljoen en USD 19,1 miljoen bijgedragen.

Aan hetInternational Finance Facility for Education (IFFEd) is tot op heden door Nederland een bedrag van USD 3,6 miljoen bijgedragen voor het ontwerp van het instrument zelf. De EU heeft tot op heden nog niet financieel bijgedragen maar heeft wel een bedrag van USD 6,7 miljoen toegezegd wanneer het instrument eenmaal operationeel is. Onder het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de EU (2021–2027) wordt een substantiële bijdrage aan IFFEd verwacht. Nederland zal deelnemen aan IFFEd met een garantie van USD 250 miljoen, voor 23 jaar vanaf 2020.

Tevens vragen deze leden de Minister aangaande het Comprehensive Partnership met Afrika dat opgesteld zal worden door de nieuwe Europese Commissie wat daarvan het tijdpad is, hoe de Nederlandse regering daarbij geconsulteerd wordt en op welke manier de Kamer betrokken wordt bij de vorming van dit nieuwe partnerschap. Voorts vragen zij aan de Minister wat de inzet van deze Minister is aangaande dit partnerschap.

16. Antwoord van het kabinet:

De nieuwe Commissie heeft aangekondigd eenComprehensive Strategy voor Afrika op te zullen stellen. Deze zal mogelijk in de vorm van een Commissiemededeling gepubliceerd worden. De nieuwe Commissie heeft zich nog niet uitgesproken over de wijze van voorbereiding. Wel is de verwachting dat de Raad zich zal buigen over de door de Commissie voor te stellen strategie. Het kabinet zal de Kamer op de gebruikelijke wijze betrekken bij zijn standpuntbepaling.

Het kabinet draagt steevast uit, ook richting de nieuwe Commissie, dat het veel waarde hecht aan een sterk EU-Afrika partnerschap. Het kabinet vindt het belangrijk dat deze gebaseerd is op een gelijkwaardige relatie met ruimte voor een breed scala aan thema’s. Nederland pleit er dan ook voor dat de EU niet eenzijdig met prioriteiten voor het partnerschap komt, maar in goed overleg met de Afrikaanse partners de agenda vaststelt. Wat Nederland betreft is dit een brede agenda, gericht op onder andere vrede en veiligheid, banen en investeringen, digitalisering, klimaat, handel en regionale integratie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

Allereerst staat de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling op de agenda. De leden van de D66-fractie verwelkomen, net als het kabinet, het rapport van de WPG over de optimalisatie van de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling. Deze leden ondersteunen de inzet om bij de haalbaarheidsstudies de financieringsbehoeften van ontvangende landen en de private sector, net als het huidige speelveld in Afrika (o.a. de rol van de Wereldbank, Afrikaanse Ontwikkelingsbank en nationale ontwikkelingsbanken) moeten worden bekeken om de toegevoegde waarde van institutionele veranderingen inzichtelijk te maken. Zij vragen in eerste instantie op welke termijn de Minister verwacht dat de haalbaarheidsstudies zullen worden uitgevoerd en aan wat voor externe partij zij moeten denken die deze studie zou kunnen uitvoeren.

17. Antwoord van het kabinet:

Lidstaten spreken nog over de opvolging van hetWise Persons Group rapport, inclusief de invulling en vormgeving van de haalbaarheidsstudies. Het kabinet kan daarom nog geen uitspraken doen over de verwachte tijdslijnen. Wel is de inzet van het kabinet dat er bij deze haalbaarheidsstudies een goede balans wordt gevonden tussen een grondig onderzoek en snelle afronding om het momentum te behouden.

In de keuze voor een uitvoerder van de haalbaarheidsstudies is het voor het kabinet van belang dat dit een onafhankelijke partij is met de relevante financiële- en ontwikkelingssamenwerkingsexpertise.

Daarbij willen de leden van de D66-fractie onderstrepen dat voor hen voorop staat dat de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling voldoet aan de afspraken die zijn gemaakt in het Akkoord van Parijs. Is de Minister dit met deze leden eens? Zo ja, op welke wijze is de Minister bereid deze waarborgen in te brengen in het gesprek binnen de Raad over de opvolging van het WPG-rapport?

18. Antwoord van het kabinet:

Nederland is het eens met de constatering in hetWise Persons Group rapport dat klimaat één van de prioriteiten van de Europese ontwikkelingsfinanciering moet zijn. Nederland spant zich met gelijkgezinde landen in voor verhoging van het percentage klimaatrelevante financiering in het EU-instrumentarium voor ontwikkelingssamenwerking en uitfasering van financiering van fossiele brandstoffenprojecten. Daarnaast zet het kabinet in op naleving van doelstellingen van het Parijs Akkoord bij de betrokken instellingen als de EBRD en EIB. Nederland verwacht dat deze instellingen een voortrekkersrol innemen en een aanzienlijk deel van hun financiering aanwenden voor klimaatmitigatie- en adaptatieprojecten. Het kabinet zal dit standpunt consequent uitdragen.

De leden van de D66-fractie lezen voorts dat de steun aan landen in transitie, specifiek Ethiopië en Soedan, op de agenda van de komende Raad staat. Wat betreft Soedan zal Nederland de EU aanmoedigen om een ondersteunende rol te blijven spelen, onder andere via politieke steun en door financiële middelen beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld vreedzame transitie, capaciteitsopbouw en economische hervormingen. Eerder hebben deze leden al gepleit om een oproep vanuit Europa aan Soedan om voormalig president Al-Bashir uit te leveren aan het Internationaal Strafhof. Bij de reguliere Raad Buitenlandse Zaken werd deze oproep in de Raadsconclusies niet opgenomen, omdat het volgens de Minister van Buitenlandse Zaken (zoals hij stelde tijdens het algemeen overleg op 3 juli 2019 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2045) ter voorbereiding op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2019) in de betreffende Raad Buitenlandse Zaken geen agendapunt was. Wel gaf de Minister van Buitenlandse Zaken in datzelfde algemeen overleg aan dat de inzet om Al-Bashir naar het Internationaal Strafhof te halen, onverminderd blijft. Nu Soedan voor de aankomende Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking op de agenda staat, is de Minister bereid zich in te zetten deze oproep om uitlevering in de Raadsconclusies op te nemen?

19. Antwoord van het kabinet:

Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking wordt over Soedan gesproken in het kader van versterkte coördinatie onder EU-lidstaten om landen in transitie effectief te ondersteunen. Er worden geen Raadsconclusies over dit onderwerp aangenomen. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten voor samenwerking tussen Soedan en het Internationaal Strafhof, zodat Al-Bashir en de overige vier verdachten tegen wie een arrestatiebevel uitstaat, uitgeleverd worden aan het Internationaal Strafhof. Dit heeft de Minister van Buitenlandse Zaken ook opgebracht in diens gesprek met de premier van Soedan, Abdalla Hamdok.

In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 11 november jl. (Kamerstuk 21 501–02, nr. 2082) is voorts te lezen dat Nederland er bij de premier van Soedan Abdalla Hamdok op heeft aangedrongen mee te werken aan het uitleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof tegen voormalig president Al-Bashir en het doen van een onafhankelijk onderzoek naar recente mensenrechtenschendingen tijdens onder andere de demonstraties van 3 juni jl. Wat was hierop de reactie van premier Hamdok?

20. Antwoord van het kabinet:

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft inderdaad tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 11 november jongstleden opnieuw aangedrongen bij premier Hamdok om samen te werken met het Internationaal Strafhof en het belang herhaald van een onafhankelijk onderzoek naar recente mensenrechtenschendingen tijdens onder andere de demonstraties van 3 juni jongstleden.

In reactie op het punt van uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof stelde premier Hamdok zich op het principe van complementariteit van het Statuut van Rome. Dat wil zeggen dat berechting van Al-Bashir in eerste instantie een nationale kwestie is. Premier Hamdok verzocht de aanwezigen het nieuwe Soedan zelf eerst de kans te geven Al-Bashir te vervolgen voor zijn misdrijven.

Ten aanzien van het onafhankelijk onderzoek naar recente mensenrechtenschendingen tijdens onder andere de demonstraties van 3 juni jl. gaf premier Hamdok aan dat de resultaten van dit onderzoek binnen zes maanden verwacht worden.

Tevens is in dit verband de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 254) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht binnen de Europese Unie te pleiten voor persoonsgerichte sancties tegen sleutelpersonen van het Soedanese leger die vrije verkiezingen blokkeren en die de uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof tegenhouden. Is de Minister bereid, nu Al-Bashir nog steeds niet is uitgeleverd, deze motie te betrekken in de inzet voor de komende Raad en dit in de Raadsconclusies te laten opnemen? Zo nee, waarom niet?

21. Antwoord van het kabinet:

Nee, deze motie zal niet worden betrokken in de inzet omdat, zoals in het antwoord op vraag 19 is aangegeven, tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking over Soedan wordt gesproken in het kader van versterkte coördinatie onder EU-lidstaten om landen in transitie effectief te ondersteunen. Er worden geen Raadsconclusies over dit onderwerp aangenomen. Het kabinet blijft zich via andere kanalen onverminderd inzetten voor samenwerking tussen het Internationaal Strafhof en Soedan, en voor persoonsgerichte sancties tegen sleutelpersonen van het Soedanese leger die vrije verkiezingen blokkeren en die de uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof tegenhouden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de stukken voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking gelezen en hebben daarbij de volgende vragen.

Over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019 hebben de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vragen. Wat is de appreciatie van de Minister van het Wieser-rapport?

22. Antwoord van het kabinet:

Voor een appreciatie van het rapport over de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling onder voorzitterschap van dhr. Wieser, verwijs ik u graag naar vraag 1.

Is de Minister bereid om in de Raad te benadrukken dat het tegengaan van fragmentatie meer vraagt dan een discussie over het al dan niet samenvoegen van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD)?

23. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt de mening dat het tegengaan van fragmentatie een breder vraagstuk is dan een eventuele samenvoeging van de EIB en EBRD. Daarom zal het kabinet in de Raad uitdragen dat de Europese Commissie, de betrokken instellingen en de lidstaten zich in eerste instantie moeten richten op een grondige implementatie van de korte termijn aanbevelingen ten behoeve van een verbeterde samenwerking en stroomlijning van de Europese ontwikkelingsfinanciering.

In hoeverre wordt de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking effectief gecoördineerd met ontwikkelingsinstellingen van de EU en van andere lidstaten? Welke mogelijkheden ziet de Minister om concrete stappen te zetten om die coördinatie te verbeteren?

24. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderschrijft het belang van effectieve coördinatie van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met ontwikkelingsinstellingen van de EU en andere lidstaten volledig en brengt dat ook in praktijk. In de Europese Unie trekt Nederland, waar relevant, op met EU-instituties en lidstaten om synergie en effectiviteit van onze inzet te verhogen. De slagkracht van de Unie is immers groter dan die van Nederland. Deze samenwerking kent verschillende vormen en kan per land verschillen in intensiteit. Zo kan er bijvoorbeeld een gezamenlijke contextanalyse worden gedaan, kan er in kaart worden gebracht wat EU-instituties en lidstaten reeds doen in een land of bepaalde sectoren, of kunnen er stappen worden gezet voor gezamenlijk programmeren en gezamenlijk implementeren. Een recent voorbeeld is de nauwe samenwerking en gezamenlijke financiering van ontwikkelingsactiviteiten in Niger, samen met Luxemburg.

Nederland neemt waar mogelijk actief deel aan gezamenlijke programmering en kiest daarbij voor een pragmatische aanpak, waarbij Nederlandse ambassades proactief bijdragen en deelnemen aan joint programmingprocessen en effectieve coördinatie. Bij de inzet van bilaterale middelen wordt meegewogen wat Europese instituties en andere lidstaten al doen in een land of sector.

Met betrekking tot het onderdeel «Gender en Onderwijs in Afrika» zijn de leden van de GroenLinks-fractie ermee eens dat het uiteindelijk ook gaat om het verbeteren van onderwijssystemen, in samenwerking met de betreffende overheden. Hoe wil de Minister specifiek dat de EU-inzet op het bevorderen van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, via onderwijs? Welke concrete interventies zijn hier goede voorbeelden van? Op welke manier kan de EU hieraan bijdragen op schaal?

25. Antwoord van het kabinet:

Ik verwelkom de blijvende steun van de EU aan het Global Partnership for Education(GPE). GPE is het enige multilaterale partnerschap en fonds voor het ondersteunen van overheden bij het versterken van hun onderwijssystemen. De nadruk ligt hierbij op het verbeteren van toegang tot en kwaliteit van onderwijs. Het bereiken van gendergelijkheid – op het gebied van toegang, deelname en leren – is één van de acht leidende principes van de GPE. In 2015 maakten 74% van de meisjes in GPE partnerlanden hun basisschool onderwijs af, vergeleken met 57% in 2002. Ook maakte in 2018 in 67% van de GPE partnerlanden vrijwel net zoveel meisjes als jongens het basisonderwijs af. Niet alleen door haar blijvende steun aan GPE draagt de EU op schaal bij aan het bevorderen van gendergelijkheid en empowerment van meisjes en vrouwen via het onderwijs, zij doet dat ook middels de vele bilaterale programma’s.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat een goede manier van het inzetten op gender en onderwijs zou zijn om landen te ondersteunen bij het massaal opleiden van vrouwelijke leraressen. Dat slaat verschillende vliegen in één klap. Het creëert werkgelegenheid voor jonge vrouwen, en onderzoek laat zien dat het hebben van meer leraressen kan bijdragen aan de doelstelling dat meer meisjes hun school afmaken. Deelt de Minister deze analyse en is zij bereid om er in de Raad op aan te dringen dat de EU hier op inzet?

26. Antwoord van het kabinet:

Ja, die analyse deel ik. Ook de EU is zich zeer bewust van het belang van leraressen en vrouwelijke schoolbestuurders en de rol die zij vervullen als rolmodellen. Tevens is de EU zich bewust van de specifieke uitdagingen die leraressen ervaren, zo blijkt uit de door de EU opgestelde «Practical Guidance Note: Gender Equality in Education»welke binnenkort wordt gepubliceerd. De EU zet zich in op beleid om barrières voor vrouwelijke docenten te slechten en opleiding, werving en selectie van vrouwelijke docenten te bevorderen. Ik zie geen noodzaak hier tijdens de Raad extra op aan te dringen. Wel zal ik het beleid van de EU ten aanzien van dit onderwerp toejuichen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben tevens een aantal vragen over de jaarlijkse brief over EU-Ontwikkelingssamenwerking. De leden van de GroenLinks-fractie hebben zorgen over de financiering van migratiemanagement via het EU Trust Fund for Africa. Hoeveel geld gaat via het EU Trust Fund naar capaciteitsopbouw van de Libische kustwacht, en wordt een deel van deze uitgaven toegerekend aan ODA?

27. Antwoord van het kabinet:

Vanuit het EUTrust Fund for Africa wordt een project op het gebied van grensmanagement in Libië gefinancierd voor een totaalbedrag van EUR 91,3 mln. Hiermee wordt gewerkt aan capaciteitsopbouw van de Libische autoriteiten verantwoordelijk voor de bewaking van de land- en zeegrenzen, waaronder de Libische kustwacht. De Europese Commissie geeft aan deze uitgaven als ODA te beschouwen.

Deelt u de zorgen van Amnesty International en Human Rights Watch dat EU-fondsen op deze manier kunnen bijdragen aan mensenrechtenschendingen, en zorgen geuit in een recent artikel van Euronews dat de EU niet in staat is om effectief te monitoren?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze zorgen aan de orde te stellen in de Raad?

28. Antwoord van het kabinet:

Als gevolg van het aandringen van het kabinet op intensievere monitoring bij de Libische kustwacht is hiertoe binnen EUNAVFOR MED Sophia een monitoringsmechanisme opgericht. Deze houdt toezicht op het functioneren van de Libische kustwacht in het algemeen en het onderhoud van het door de EU geleverde materiaal. Monitoring van de kustwacht vindt momenteel met name plaats door middel van observatie vanuit de lucht met drones, maar ook door middel van periodieke bijeenkomsten met de Libische kustwacht. Het kabinet erkent dat operatie Sophia zonder maritieme component niet tot een optimale invulling van het mandaat kan komen. Het kabinet heeft bij herhaling in EU-verband het belang van het monitoren van de Libische kustwacht benadrukt en zal dit ook blijven doen in de geëigende fora.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de Minister de verhouding ziet binnen het EU Trust Fund for Africa tussen korte en middellange termijn interventies aan de ene kant, en programma’s die beogen om de grondoorzaken van migratie te adresseren, aan de andere kant.

29. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet beschouwt deze als complementair. Via onze ambassades in de betreffende landen en in Brussel zet Nederland zich dan ook in om ervoor te zorgen dat korte termijn activiteiten aansluiting vinden bij lange termijn interventies via het EU Trust Fund, maar ook in relatie tot andere activiteiten van de EU en EU-lidstaten in de betreffende landen. Hiermee wordt gepoogd de effectiviteit en duurzaamheid van interventies te vergroten. Dit is ook in lijn met de integrale migratieagenda van dit kabinet en de BHOS-agenda «Investeren in perspectief.»

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de onderliggende stukken gelezen en bestudeerd en hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over het rapport van de WPG over de financiële structuur voor ontwikkeling. De Minister geeft aan de aanbevelingen voor korte termijn, o.a. een meer coördinerende rol voor de Europese Commissie en meer strategische sturing uit de Raad, verder te willen uitwerken. Deze leden vragen of de Minister al concrete plannen heeft voor verdere uitwerking.

30. Antwoord van het kabinet:

Voor de nadere uitwerking van de meer coördinerende rol van de Commissie en de meer strategische sturing uit de Raad, verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 11.

Ook vragen zij wat de positie van de Minister is op de lange termijnplannen. Allereerst vragen de leden van de SP-fractie om opheldering op de lange termijn-aanbeveling om naar één Europese ontwikkelingsbank te gaan; wordt hiermee bedoeld dat alle nationale ontwikkelingsbanken zouden opgaan in één Europese bank? Zo ja, vindt de Minister dit wenselijk? Deelt de Minister de zorgen van de leden van SP-fractie over een mogelijke sluipende bevoegdheidsoverdracht van een terrein dat een intrinsiek onderdeel is van het Nederlandse buitenlandbeleid? Is de Minister bereid deze overweging mee te nemen naar de Raad? En als onderdeel te laten opnemen van de haalbaarheidsstudie?

31. Antwoord van het kabinet:

In het rapport van deWise Persons wordt voorgesteld om de EIB en de EBRD te hervormen en om in dit proces één EU ontwikkelingsbank op te richten. Daarmee wordt niet geadviseerd dat nationale ontwikkelingsbanken opgaan in deze Europese bank.

Het kabinet deelt de conclusie van hetWise Persons Group rapport dat de nationale ontwikkelingsbanken een cruciale rol spelen in de huidige Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling. Deze rol zullen ze in de toekomst blijven spelen, onder andere via het nieuwe «Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale samenwerking (NDICI)».

Op dit moment deelt het kabinet de zorgen over een mogelijke sluipende bevoegdheidsoverdracht op dit terrein niet. Een strategischere rol van de Raad zal bijdragen aan de politieke sturing op de EU ontwikkelingsinstrumenten.

Wat betreft de langere termijn, heeft Nederland nog geen positie ingenomen over de wenselijkheid van de oprichting van een EU ontwikkelingsbank, noch over een toekomstige inrichting van een dergelijke ontwikkelingsbank. Zoals aanbevolen door hetWise Persons Group rapport, ziet het kabinet graag dat er eerst verdere haalbaarheidsstudies worden uitgevoerd en dat ook de verbetering van de huidige institutionele inrichting als optie wordt meegenomen. Ook zet het kabinet in op vooraf afgestemde toetsingscriteria voor de toekomstige appreciatie van deze opties, hierin zal een gepaste governance-structuur een belangrijke rol spelen.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de Kamer van tevoren geïnformeerd gaat worden over de Nederlandse inbreng voor de Raadsconclusies die hierover zullen worden aangenomen bij de Ecofin op 5 december 2019.

32. Antwoord van het kabinet:

De Nederlandse inbreng voor de Raadsconclusies tijdens de Ecofin is in lijn met de appreciatie van hetWise Persons Group rapport. Voor de appreciatie van het rapport, verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 1.

Daarnaast hebben de leden van de SP-fractie met begrip kennisgenomen van de versterkte inzet om de transities van Ethiopië en Soedan te ondersteunen. Wel vragen deze leden in hoeverre minderheden in Ethiopië ook op (blijvende) steun kunnen rekenen, gezien het oplaaiende etnische geweld in het land, deels ook gericht tegen de overheid.5

33. Antwoord van het kabinet:

Het toenemende aantal conflicten langs etnische, religieuze en politieke lijnen in Ethiopië geeft reden tot zorg. Nederland zal zeker in situaties van instabiliteit en langdurige ontheemding blijven bijdragen aan de bescherming van kwetsbare groepen, zoals minderheden die het risico lopen te worden vervolgd (LGBTI), slachtoffers van seksueel geweld en kinderen (kinderarbeid en kind-huwelijken). Bescherming van kwetsbare groepen is een integraal onderdeel van programma’s die Nederland ondersteunt, zowel in bilateraal als in multilateraal verband.

Met betrekking tot Soedan vragen zij wat de Minister bedoeld met het bieden van een «sociaal vangnet» aan de noodlijdende bevolking. Doelt zij hiermee op humanitaire hulp of andere acties die de bevolking ondersteunen? Kan zij dit toelichten?

34. Antwoord van het kabinet:

Momenteel werken donoren met de Wereldbank en VN aan het opzetten van een sociaal vangnet. Dit sociaal vangnet zou een fonds moeten zijn dat financiële steun biedt aan de allerarmsten in Soedan. Er is een steeds grotere groep mensen in Soedan die vanwege een krimpende economie en hyperinflatie het hoofd niet boven water kan houden. Wanneer de overheidssubsidies op brandstof en graan in de loop van volgend jaar worden afgebouwd, krijgt deze groep het nog zwaarder te verduren. De EU zal naar verwachting een financiële bijdrage leveren aan dit fonds.

In het verslag van de vorige Raadsbijeenkomst (Kamerbrief van d.d. 16 mei jl.) wordt verwezen naar de oproep van «enkele lidstaten» om het ontwikkelingsinstrumentarium in lijn te brengen met het Klimaatakkoord van Parijs en de financiële ondersteuning aan fossiele activiteiten te beëindigen. De leden van de SP-fractie lezen hierop geen positie van Nederland en verzoeken de Minister zich hier alsnog achter te scharen, voor zover zij dat nog niet heeft gedaan. Graag ontvangen deze leden een toelichting.

35. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat het EU ontwikkelingsinstrumentarium in lijn moet worden gebracht met de Parijs agenda en dat financiële ondersteuning aan fossiele activiteiten moet worden beëindigd. Dit is ook de Nederlandse inzet geweest tijdens de NDICI onderhandelingen en beide elementen zijn opgenomen in de uiteindelijke Raadspositie6.


  1. Zie ook het BNC fiche van 17 augustus 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2682).↩︎

  2. Zie de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor meer informatie: https://www.rvo.nl/onderwerpen/internationaal-ondernemen/netwerken-en-contacten/internationale-organisaties↩︎

  3. https://ec.europa.eu/europeaid/2018-annual-report-implementation-european-unions-instruments-financing-external-actions-2017_en↩︎

  4. «EU funds Libyan Coast Guard but has limited monitoring capacity, leaked report suggests», Euronews (

    https://www.euronews.com/2019/11/03/eu-funds-libyan-coast-guard-but-has-limited-monitoring-capacity-leaked-report-suggests).↩︎

  5. «PM Abiy Ahmed warns Ethiopia ethnic violence could worsen», Al Jazeera, 26 oktober 2019 (https://www.aljazeera.com/news/2019/10/pm-abiy-ahmed-warns-ethiopia-ethnic-violence-worsen-191026193213861.html).↩︎

  6. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-12457–2019-INIT/en/pdf↩︎