[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Energieraad op 4 december 2019

Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D48527, datum: 2019-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-33-789).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 33-789 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie.

Onderdeel van zaak 2019Z23433:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 789 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2019

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde agenda voor de Energieraad (formeel) op 4 december 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 783), het verslag van de Energieraad van 24 september 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 779) en het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Energieraad van 24 september 2019 (Kamerstuk 21 501–33, nr. 777).

De vragen en opmerkingen zijn op 22 november 2019 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 27 november 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Diks

Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof

Inleiding

Hierbij stuur ik uw Kamer mijn reactie op de vragen van 22 november 2019 naar aanleiding van het Schriftelijk Overleg over de Energieraad van 4 december a.s. in Brussel, Kamerstuk 21 501-33, nr. 783.

Tevens wil ik u via deze weg informeren over enkele aanpassingen van de agenda van de Energieraad. Het voorzitterschap heeft naast de onderwerpen genoemd in de eerder naar uw Kamer verstuurde geannoteerde agenda een nieuw discussiepunt toegevoegd: The new Commission’s energy policy priorities.

Hiernaast zijn er enkele any other business punten toegevoegd, te weten: het AOB-punt Debrief of the SET-Plan Conference (Helsinki, 13–15 November 2019), het AOB-punt Recent developments in the field of external energy relationsen het AOB-punt Work programme of the incoming Presidency.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie delen de kansen in het gebruik van waterstof. Deze leden willen weten of er meer landen zijn die kansen zien in het gebruik van waterstof. Zij willen voorts graag weten hoeveel geld er verdiend kan worden aan waterstof als koploper. Kan de Minister aangeven hoe ver landen buiten de Europese Unie (EU) op dit moment zijn met de uitrol van waterstof?

Geografisch gezien zit de grootste dynamiek op waterstofgebied op dit moment in Azië. Japan heeft een nationale waterstofstrategie vanwege zowel klimaatbeleid als voorzieningszekerheid. Ook China en Korea zijn inmiddels zeer actief, vooral op het gebied van inzet in transport. Australië en Nieuw-Zeeland ontwikkelen ieder een waterstofstrategie die, naast toepassing in eigen land, vooral mikt op het opbouwen van een nieuwe exportindustrie voor waterstof.

Er komen steeds meer signalen dat ook elders veel landen serieus kijken naar de optie om duurzame waterstof niet alleen zelf binnenlands toe te passen, maar ook te gaan exporteren. Vooral in die regio’s waar zeer goedkoop (minder dan 2 cent/kWh) op grote schaal duurzame stroom te produceren valt, dan wel potentie is om blauwe waterstof te produceren. Denk dan aan het Midden-Oosten, Noord-Afrika, Argentinië, Chili, Zuid-Afrika, Rusland, Noorwegen, en Canada. Ten slotte is in de VS de markt voor waterstoftoepassingen zich snel aan het ontwikkelen.

In Europa is er nu ook een groot momentum voor waterstof, met name in Noordwest-Europa. Frankrijk kwam in 2018 met een waterstofstrategie, gericht op industrie en transport. Duitsland komt in december met een waterstofstrategie, gericht op zowel energiebeleid als industriebeleid (industrie, transport). In de VK is er veel aandacht voor waterstof, met name ten aanzien van gebouwde omgeving en industrie. Ook in Spanje, Portugal en Italië neemt de belangstelling snel toe. De situatie in België is te vergelijken met Nederland.

Nederland wordt gezien als een van de koplopers, door het grote aantal aangekondigde projecten, de gunstige uitgangspositie en de actieve inzet op internationale samenwerking. Hoeveel geld er met deze positie is te verdienen is moeilijk aan te geven. Duurzame waterstof is in meerdere opzichten een belangrijke economische kans voor Nederland.

Voorop staat dat we door de inzet op waterstof onze huidige economische activiteiten op een duurzame wijze kunnen blijven uitvoeren. Dit geldt met name voor de industrie en het transport. Het grootschalig kunnen beschikken over een duurzame en betaalbare brandstof en grondstof is een voorwaarde voor het toekomstig functioneren van onze economie.

Nederland heeft ook alles in huis om de ontwikkeling van de markt mogelijk te maken. Onze comparatieve voordelen komen geheel tot hun recht: geografische ligging, havens, wind op zee potentieel, industriële clusters, gasinfrastructuur, opslagcapaciteit. Deze sterke uitgangspunten kunnen allemaal worden benut voor zowel de Nederlandse als de Noordwest-Europese markt.

Het internationale perspectief verdient hierbij bijzondere aandacht. Het is zeer waarschijnlijk dat landen in Europa deels zullen zijn aangewezen op import van waterstof. Nederland kan hiervoor de rol vervullen die het nu ook voor andere grond- en brandstoffen vervult: invoer, opslag, doorvoer, bewerking, handel etc.

Tenslotte beschikt Nederland over veel bedrijven in de maakindustrie die op basis van hun kennis van o.a. industriële gassen, geavanceerde materialen en chemische processen kunnen profiteren van de vele nieuwe toepassingen die zijn voorzien voor waterstof in diverse sectoren. Een recente inventarisatie kwam al tot meer dan 260 bedrijven die op dit terrein nationaal en internationaal actief zijn. Dit geeft aan dat zowel voor de nationale economie als voor de export waterstof veel potentieel biedt.

Tevens vragen zij wat de rol van de EU is op het gebied van slimme sectorintegratie. Op welke manier wordt hier in Europees verband op samengewerkt? Kan de Minister ook toelichten welke belemmeringen in regelgeving moeten worden weggenomen om slimme sectorintegratie te versnellen?

De lidstaten en de Europese Commissie zien het belang van systeemintegratie (sector coupling), de toenemende mate van «koppeling» tussen de elektriciteitssector en de verschillende vraagsectoren (mobiliteit, gebouwde omgeving, industrie). Door verdergaande integratie door middel van (flexibele, hybride1) elektrificatie van de vraag, ontstaat een robuuster energiesysteem en dalen de kosten van decarbonisatie. Conversie van elektriciteit naar waterstof zodat met (groene) waterstof verschillende eindverbruikstoepassingen kunnen worden verduurzaamd, is onderdeel van systeemintegratie en hieraan randvoorwaardelijk. Het is goed dat de lidstaten en de Commissie gezamenlijk het belang hiervan inzien.

Zaak is nu te onderzoeken of er belemmeringen liggen voor systeemintegratie. Deze kunnen onbedoeld zijn en voortkomen uit de tijd dat de elektriciteitssector en gassector nog meer gescheiden werelden waren, er nog geen noodzaak was voor conversie van elektriciteit naar gas en dat voor elektrificatie van bijvoorbeeld industriële processen en mobiliteit nog niet zo veel aandacht was als nu. Belemmeringen kunnen voortkomen uit nationale wet- en regelgeving maar ook een basis hebben in Europese wet- en regelgeving. Ik vraag de Europese Commissie om onderzoek te doen naar belemmeringen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving. In het kader van de in 2020 te verschijnen kabinetsvisie op de «marktordening voor de energietransitie» bezie ik zelf of er vanuit nationale wet- en regelgeving belemmeringen zijn.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd op welke punten de energieprioriteiten van de Commissie-Von der Leyen overeenkomen met de ambities in het Klimaatakkoord. Deze leden willen graag weten welke punten in de energieprioriteiten een kans zijn voor de Nederlandse ambities. Zij zijn voorts belangstellend naar de mogelijke tegenstrijdige belangen. Zij willen graag weten wat de Minister gaat doen om het belang van Nederland zo goed mogelijk te verdedigen in het realiseren van energieambities.

Het kabinet verwelkomt de geïntegreerde aanpak van de aankomende Green Deal: alle sectoren hebben een rol te spelen om een ambitieuze en effectieve aanpak op klimaat en duurzaamheid te realiseren, zowel binnen de EU als buiten de EU. De Green Deal ondersteunt het streven van het kabinet om in de EU tot 55% CO2-reductie te komen in 2030. De Green Deal wordt een ambitieuze zet, niet alleen ten aanzien van de klimaatdoelen, maar ook op gebied van biodiversiteit, verduurzaming van de landbouw en visserij, circulaire economie, aanpak van vervuiling van water, lucht en stoffen en het richten van de financiering op klimaatrelevantie. De ingezette trend van de vorige Commissie om duurzaamheid en klimaat beter in het EU-beleid te verankeren en dit op een geïntegreerde manier aan te pakken is een verbetering.

Specifiek voor energie waardeert Nederland de aandacht voor een goed functionerende energiemarkt, voor regionale samenwerking en CCS. Nederland zal tijdens de raad aangeven dat hybride projecten bij wind op zee, meer aandacht voor (en financiering van) waterstof, een ambitieus decarbonisatiepakket met waterstof als een van de pijlers en een vernieuwing van de energiebelastingrichtlijn, belangrijke bouwstenen zijn om de doelen van de Green Deal te bereiken.

Verwacht wordt dat de Commissie in december met een aantal voorstellen voor de uitwerking van de Green Deal komt. Uw Kamer zal dan via een BNC-fiche nader worden geïnformeerd over de inhoud van de Green Deal en Nederlandse inzet.

De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast vragen over het investeringsplan van de Europese Commissie. Hoe beoordeelt de Minister dit investeringsplan? Deze leden willen weten of de Minister de mening van deze leden deelt dat het geld uit het investeringsplan naar plannen moet gaan met de meeste toegevoegde waarde waarbij doelmatigheid voorop staat. Kan de Minister toezeggen dat geografische spreiding voor het investeringsplan geen doel op zich is, maar dat moet worden gekeken naar waar het meeste rendement uit investeringen kan worden gehaald?

In de Policy Guidelines (september 2019) van nieuwe Commissievoorzitter Ursula von der Leyen heeft zij aangegeven te gaan komen met een «Sustainable Europe Investment Plan». Deze zal beoordeeld worden in samenhang met alle andere commissievoorstellen die zijn aangekondigd voor de Green Deal, op het moment dat deze worden gepubliceerd. Daarbij zal ik onder andere ook naar doelmatigheid kijken om de klimaatambities te verwezenlijken.

Deelt de Minister de mening dat Europese Klimaatgelden doelmatig moeten worden besteed en dat ophoging van budget van de Europese Investeringsbank voor Klimaatprojecten geen doel op zich mag zijn?

Voor de transitie naar een klimaatneutrale economie is het cruciaal dat zowel publieke als private financieringsstromen naar duurzame economische activiteiten ter facilitering van de transitie, aanmerkelijk worden vergroot. Het kabinet steunt in het algemeen de verschillende initiatieven van de Europese Commissie om bestaande financieringsstromen te verduurzamen, en duurzame financieringsstromen te vergroten.

Het aandeel klimaatuitgaven (adaptatie en mitigatie) in het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020) van de EU is 20%. Nederland zet zich in voor een verhoging van dit percentage naar ten minste 25%. Nederland zet zich hiernaast in voor verbeterde tracking en monitoring van deze uitgaven, zodat de uitgaven worden besteed aan projecten die op de grond bijdragen aan klimaatadaptatie en/of -mitigatie.

De EIB streeft ernaar 25% te investeren in klimaatadaptatie en -mitigatie, in 2018 kwam dit percentage op 30% uit. De EIB heeft als doel geleidelijk het aandeel verhogen naar 50% financiering voor klimaatactie en milieuduurzaamheid verhogen in 2025 en werkt op dit moment aan de verdere uitwerking van dit doel. Overkoepelend is de EIB bezig het gehele portfolio in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs. Ophoging van het percentage klimaat en milieugerelateerde financiering houdt geen kapitaalverhoging in, de totale bestedingen van het EIB blijven gelijk en de EIB behoudt dezelfde prioriteiten.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd wanneer het definitieve Nederlandse Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) wordt verwacht. Deze leden lezen dat de Nederlandse bijdrage aan de Europese 2030-doelstellingen licht zijn gewijzigd voor hernieuwbare energie (van een bandbreedte tussen de 27–35% naar tenminste 27%. Kan de Minister toelichten wat de verklaring voor deze wijziging is? Kan de Minister ook toelichten hoe men is gekomen tot een doelstelling van ten minste 27%? Op basis waarvan is dit percentage gekozen?

Het definitieve Nederlandse Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) is op maandag 25 november aan de beide Kamers verstuurd. Daarin is de bijdrage opgenomen van ten minste 27%. De reden voor deze aanscherping is dat de Europese Commissie aan Nederland heeft verzocht om één bijdrage te noemen in plaats van een bandbreedte. De Europese Commissie telt de bijdragen van alle lidstaten op om zodoende te bepalen of het bindend Europees doel voor hernieuwbare energie in 2030 wordt behaald. Nederland geeft in het INEK aan dat het ten minste 27% bijdraagt aan het doel voor hernieuwbare energie, maar dat de uiteindelijke bijdrage ook hoger kan uitvallen. Daarmee is de ambitie feitelijk niet gewijzigd ten opzichte van het concept-INEK.

Nederland wil graag ruimte houden om de ambitieuze CO2-reductieopgave uit het Klimaatakkoord op kosteneffectieve wijze te realiseren. Vanuit deze gedachte is in het concept-INEK de bijdrage van 27%-35% opgenomen. Deze ambitie is destijds gebaseerd op een berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Het PBL becijferde dat om de CO2-reductieopgave van 49% op zo kosteneffectief mogelijke wijze te realiseren een aandeel hernieuwbare energie van 27% tot 35% zou passen, afhankelijk van de inzet van CCS en kernenergie. Op basis van die berekening is de bijdrage in het concept-INEK opgenomen, omdat er destijds nog geen ambities uit het Klimaatakkoord waren om de bijdrage op te baseren. Het PBL heeft op basis van de middenraming van de KEV2019 geraamd welk effect het Klimaatakkoord heeft op het aandeel hernieuwbare energie in 2030. Het PBL komt daarbij uit op 30% tot 32% hernieuwbare energie in 2030, waarmee de bijdrage van 27% realistisch en haalbaar is.

De leden van de VVD-fractie zouden graag willen weten wat de stand van zaken is met betrekking tot het overleg over het transitcontract. Ook lezen deze leden dat met name Oost-Europese landen zich zorgen maken over de mogelijke gevolgen van het onverhoopt wegvallen van de transit voor de leveringszekerheid. Kan de Minister toelichten wat het back-up scenario voor Nederland is als de transit onverhoopt wegvalt? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er in dat geval geen gevaren zijn voor de leveringszekerheid in Nederland? Wordt hier een stresstest voor uitgevoerd?

Deze onderhandelingen worden onder regie van de Europese Commissie gevoerd tussen Gazprom (Rusland) en Naftogaz (Oekraïne) en betreffen de transit van Russisch gas na 31 december 2019 wanneer het huidige contract afloopt. Aan deze gesprekken wordt ook deelgenomen door de overheden van Rusland en Oekraïne. Er wordt reeds geruime tijd gesproken over een verlenging/vernieuwing van het contract. Vanuit de Europese Commissie ligt een voorstel op tafel voor een langjarig contract, waarbij ook is voorgesteld om de Oekraïense gassector in lijn te brengen met EU-regelgeving. Deze onderhandelingen zijn op dit moment nog gaande. Het kabinet steunt de inzet van de Commissie voor continuering van de gastransit door Oekraïne.

De VVD-fractieleden vragen hiernaast wat het back-up scenario voor Nederland is als de transit wegvalt en hoe ervoor wordt gezorgd dat er in dat geval geen gevaren zijn voor de leveringszekerheid in Nederland en of hier een stresstest voor wordt uitgevoerd. In het kader van de verordening gasleveringszekerheid2 vindt er op EU-niveau overleg plaats in zogenaamde «risicogroepen», waarbij gekeken wordt welke EU-lidstaten afhankelijk zijn van gas vanuit bepaalde aanvoerroutes. Nederland is geen lid van de «Oekraïne» risicogroep en loopt geen direct leveringszekerheid-risico als deze aanvoerroute van gas onverhoopt zou wegvallen. Er is dan ook geen specifieke Nederlandse «stresstest» uitgevoerd voor de situatie in Oekraïne, maar een stresstest voor de lidstaten die op dit moment afhankelijk zijn van de aanvoer van gas via Oekraïne. Eerder is wel een stresstest voor de hele EU uitgevoerd. Daaruit bleek dat Nederland geen leveringszekerheid-risico loopt.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan toelichten op welke onderwerpen hij verwacht dat het Kroatische voorzitterschap zich zal richten.

Op dit moment zijn de prioriteiten van het Kroatische voorzitterschap nog niet bekend. Het e voorzitterschap zal deze tijdens de raad presenteren. In mijn verslag van de Energieraad van 4 december zal ik u hierover informeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben ervan kennisgenomen dat de Clauscentrale ook elektriciteit zal leveren aan België. Deze leden vragen de Minister of hij gedurende de Energieraad, of en marge ervan, zal spreken over het Europese energiesysteem en de uitdaging voor welk land de CO2-uitstoot toegerekend zal worden.

Dit is nu niet aan de orde. Het bedrijf RWE heeft het plan om eventueel per 2025 rechtstreeks aangesloten te worden op het Belgische net en voorziet dan een ontkoppeling van het Nederlandse net. Hier sta ik niet positief tegenover omdat dit niet bijdraagt aan de leveringszekerheid in Nederland. In de geïntegreerde Europese elektriciteitsmarkt staat het exploitant van de Clauscentrale ook vrij om elektriciteit te leveren aan het Belgische elektriciteitsnet via interconnecties. De Clauscentrale valt onder het Europees systeem voor emissiehandel (ETS). De emissies worden berekend volgens de voorschriften van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), het Kyotoprotocol. De puntbron is daarbij leidend. Een puntbron is een emissiebron die op locatie wordt gemeten of berekend. De Clauscentrale is zo’n puntbron. Hieruit volgt dus dat de CO2-uitstoot onlosmakelijk verbonden is met de geografische ligging van de broeikgasgasinstallatie van het producerende bedrijf.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe hij de klimaat- en energieplannen van de Europese Commissie beoordeelt en waar hij aansluiting of versterking ziet op het Nederlands klimaat- en energiebeleid.

Voor de beantwoording wordt verwezen naar het antwoord op de vraag drie van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de ontwikkelingen zijn binnen lidstaten wat betreft beleid tot sluiten van kolencentrales en op welke wijze dit de doelstelling van de Nederlandse wet verbod op kolen.

Om de doelstellingen uit het Parijsakkoord te kunnen halen, is het noodzakelijk om elektriciteitsproductie met kolen uiterlijk in 2030 uit te faseren. Daarom heeft kabinet zich in het RA gecommitteerd aan 49% CO2-reductie in 2030 en de sluiting van kolencentrales uiterlijk in 2030. Het wetsvoorstel levert een belangrijke bijdrage aan het doel van 49% CO2-reductie nationaal: circa 18 Mton, 90% van de totale opgave voor de elektriciteitssector. Daarnaast regelt het wetsvoorstel in het kader van het Urgenda vonnis het vervroegde verbod op kolen per 2020 van de Hemwegcentrale.

Hoe langer de overgangstermijn, hoe lager de kosten en hoe minder de weglekeffecten. De overgangsperiodes zijn zorgvuldig tot stand gekomen, om zowel tijdige CO2-reductie in 2030 te bewerkstelligen als de eigenaren van centrales tijd te geven eventueel om te bouwen naar andere brandstoffen. Naarmate andere landen hun elektriciteitsmix verduurzamen zullen nationale CO2-reducerende maatregelen, zoals het wetsvoorstel verbod op kolen, in steeds mindere mate leiden tot een toename van CO2-uitstoot in omringende landen.

Conform het eerder dit jaar uitgebrachte advies van de Duitse Kolencommissie zal Duitsland het gebruik van kolen voor de opwekking van elektriciteit uiterlijk per 2038 stoppen. In 2032 wordt mogelijk getoetst of het eerder kan, namelijk 2035. Nederland juicht een versnelling in het voorgenomen Duitse uitfaseringspad toe, maar we zijn ons er tegelijkertijd van bewust dat buurlanden autonoom zijn in het maken van keuzes over de invulling van de energiemix alsmede van het feit dat de uitfaseringsopgave in Duitsland, met meer dan 80 kolencentrales en parallel hieraan een Atomausstieg, de uitfasering van kernenergie, (financieel) groot is. Nederland en Duitsland hebben in oktober afgesproken om de dialoog over de consequenties van hun (kolen)uitfaseringsvoornemens zowel bilateraal als in interregionaal verband te intensiveren. Daarnaast heb ik Duitsland wederom opgeroepen een ambitieuzere Europese CO2-reductiedoelstelling voor 2030 te steunen. Hiernaast hebben ook andere lidstaten als onder meer het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Frankrijk Italië en Finland het streven om de kolencentrales uit te faseren om hiermee de mate van CO2-uitstoot in hun landen te verminderen.

De leden van de D66-fractie stellen dat Nederland goede kansen heeft om groene waterstofhub van Europa te worden. Op welke wijze wordt dit door de Minister geadresseerd in Europees perspectief en op welke wijze zet Nederland zich in om de kans van slagen van groene waterstofontwikkeling in Nederland en in Europa te vergroten?

De Europese waterstof-strategie van Nederland kent vier sporen:

1. Direct contact met de Europese Commissie (EC) op alle denkbare niveaus. Inzet hierbij is om de EC duidelijk te maken wat Nederland ziet als een wenselijk EU waterstofbeleid. Dit betreft punten als gemeenschappelijke standaarden voor veiligheid, kwaliteit, bijmenging van waterstof in de gasnetten, flexibele marktregulering die voldoende ruimte biedt voor marktcreatie, en adequate innovatiestimulering (in vergelijking met China, Japan en de VS).

2. Pentalateraal Forum (Benelux, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) waar Nederland samen met Oostenrijk het initiatief heeft genomen om vooruitlopend op de komende EU waterstof-discussie te komen tot gemeenschappelijke benaderingen op kritische punten zoals standaarden, marktprikkels en marktregulering.

3. Noordzeelanden overleg. Aangezien het grote potentieel aan wind offshore na 2030 een belangrijke bron kan vormen voor groene waterstof productie, ligt het voor de hand om waterstof ook hier prominent op de agenda te plaatsen. Een project als North Sea Wind Power Hub (Nederland, Duitsland en Denemarken) is een goed voorbeeld van de relevantie hiervan.

4. Bilaterale samenwerking met buurlanden of andere individuele Noordzeelanden. Op dit moment ligt het accent hier op Duitsland, België en Noorwegen, maar in de nabije toekomst wordt ook diepgaander gesproken met het VK, Denemarken, Zweden en Frankrijk. In dit spoor wordt vooral gezocht naar concrete projecten die waterstoftoepassingen en opschaling kunnen versnellen door krachtenbundeling en kostendeling.

5. Met Duitsland en Noordrijn-Westfalen wordt een haalbaarheidsstudie gedaan naar invoeding van groene waterstof uit toekomstige offshore windvelden in lege L-gasleidingen. Hiermee kan voorzien worden in de vraag bij industrie en transport in Duitsland en Nederland. Met Vlaanderen wordt een onderzoek gestart naar het sterker verbinden van de industriële havengebieden van Antwerpen en Rotterdam via waterstof-infrastructuur (HyFlow project). Beide projecten geven in het eerst helft van 2020 conclusies over potentiele business cases voor projecten.

Daarnaast werkt Nederland samen met andere Europese landen in diverse multilaterale initiatieven en organisaties zoals het International Energy Agency (IEA), de International Partnership for Hydrogen and Fuel Cells in the Economy (IPHE), de Hydrogen Energy Ministerial (HEM, gericht op vaststelling van mondiale waterstof-doelstellingen), Mission Innovation (MI) en de Clean Energy Ministerial (CEM). In het kader van CEM heeft Nederland samen met Canada, Japan, de VS en de Europese Commissie recent een Hydrogen Initiative gelanceerd dat de komende twee jaar de mondiale opschaling zal helpen versnellen en de mondiale waterstof-beleidsagenda zal bepalen.

De leden van de D66-fractie hebben in de World Energy Outlook 2019 van het International Energy Agency (IEA) gelezen dat windenergie op zee een vlucht gaat nemen. Hoe zet Nederland zich in om de kansen, op het gebied van financiering en infrastructuur, van windenergie met andere (omliggende) landen te verzilveren?

Nederland werkt momenteel niet alleen aan het realiseren van de routekaart voor 2030, maar we leggen ook de basis voor de verdere groei van wind op zee daarna. Zo gaan we nieuwe gebieden aanwijzen in het kader van het programma Noordzee, ligt er een voorgestelde wetswijziging voor wind op zee in uw kamer en wordt er gewerkt aan een update van het huidige tendersysteem.

Op internationaal gebied is Nederland een actieve deelnemer aan de North Seas Energy Cooperation (NSEC), een internationaal samenwerkingsverband van tien Europese landen en de Europese Commissie. Binnen de NSEC wordt in verschillende groepen onder andere specifiek aandacht besteed aan financieringsmechanismes, tenderontwerpen, afstemming van de timing van tenders en de ontwikkeling van grensoverschrijdende projecten, om op een zo efficiënt mogelijke wijze gebruik te maken van financiële middelen en bestaande en nieuwe infrastructuur. Een concreet grensoverschrijdend project waar op verzoek van de Minister van EZK3 door TenneT naar wordt gekeken is de mogelijkheid om via windpark IJmuiden Ver in de toekomst een interconnector aan te leggen naar het Verenigd Koninkrijk. Door gebruik te maken van de aansluiting op het platform op zee wordt infrastructuur beter benut en kunnen mogelijk kosten worden bespaard. Door de inzet van Nederlandse experts in de verschillende groepen van de NSEC zetten wij ons in om de kansen die bij internationale samenwerking liggen op het gebied van financiering en infrastructuur te identificeren en te benutten.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de Minister het beleid ten aanzien van het Europese Emissions Trading System (ETS) en de prijs op CO2-uitstoot in de hele Unie versterkt. Deze leden vragen tevens hoe de Minister het belang van een Europees CO2-reductiedoel van 55% beklemtoont bij de nieuwe Europese Commissie, als wel de wenselijkheid van een stevigere prijs op CO2-uitstoot in het ETS-systeem?

Het kabinet pleit in de EU voor een CO2-minimumprijs en aanscherping van het huidige ETS (gericht op industrie en energiesectoren). Het kabinet ziet het belang van een hogere prijs, en wil dat er sneller rechten uit de markt worden gehaald. Daarbij wordt ingezet op een hogere reductiefactor en een sterkere marktstabiliteitsreserve.

De Green Deal ondersteunt het streven van het kabinet om in de EU tot 55% CO2-reductie te komen in 2030. Tevens pleit Nederland met een kopgroep van zeven andere ambitieuze lidstaten voor verhoging van het 2030-doel tot 55%.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de beschikbaarheid van schaarse metalen voor accu’s en zonnepanelen. Op welke wijze zal de Minister de nieuwe Europese Commissie recycling van noodzakelijke maar schaarse materialen waarborgen in de Europese markt? Ziet de Minister kansen om met de nieuwe Europese Commissie de recycling van schaarse metalen voor elektrische auto’s en accu’s hoger op de agenda te zetten, mogelijk met bijbehorende strengere normering middels een aanscherping van de Ecodesign richtlijn? Zie ook motie van de leden Jetten en Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 209 ).

Het is correct dat de energietransitie zal leiden tot een grotere vraag naar accu’s en zonnepanelen en daarmee de druk zal vergroten op de beschikbaarheid van schaarse materialen. Daarom staat het onderwerp reeds hoog op de Europese agenda. Toegang tot schaarse materialen is reeds één van de focuspunten van het strategisch actieplan de Europese Battery Alliance, inclusief het recycling van accu’s. Verder is op 22 oktober dit jaar het innovatieplatform Batteries Europe gestart, waarbij één van de zes werkgroepen zich richt op grondstoffen en recycling. Het kabinet heeft in de Europese Raad tevens gepleit voor een urgente revisie van de Europese Batterijen Richtlijn, en heeft hierbij onder meer aandacht gevraagd voor de potentie van eco-design criteria voor circulaire batterijen en verbeterde gescheiden inzameling en recycling van alle typen batterijen, zodat schaarse grondstoffen teruggewonnen kunnen worden. Deze inzet is opgenomen in de Raadsconclusies Circulaire Economie, die op 4 oktober jl. zijn aangenomen. Nederland neemt in het kader van Batteries Europe ook deel in een lidstaten groep en zal vanuit dat gremium blijven inzetten op recycling en hergebruik.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het zorgelijk dat met de huidige INEK’s de EU-brede 2030-doelstellingen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie niet in zicht zijn. Kan de Minister toelichten welke lidstaten moeite hebben met het halen van hun doel? Klopt het dat in de afgelopen maanden er geen enkele vooruitgang is geboekt rondom de INEK’s en het onduidelijk is hoe de gaten worden gedicht? Kan de Minister dit uitgebreid toelichten?

Op basis van de concept INEKs die eind 2018 zijn ingediend, heeft de Europese Commissie naast de specifieke aanbevelingen per lidstaat ook een analyse gemaakt van het totaalbeeld voor de 2030-doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie en energie-efficiëntie (zie onderstaande tabel) op Europees niveau. Deze informatie is op 18 juni 2019 beschikbaar gekomen.

Sindsdien hebben de Commissie en het Fins Voorzitterschap meermaals aan de orde gesteld dat er meer ambitie nodig is om de EU 2030 doelstellingen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie te bereiken. Dit is onder andere besproken in de vorige energieraad van 24 september 2019. Een aantal landen heeft aangegeven meer te zullen bijdragen op het gebied van hernieuwbare energie (o.a. Frankrijk, Spanje en Oostenrijk) en energie-efficiëntie (o.a. Slowakije, Denemarken, Spanje, Slovenië, Hongarije, Zweden, Tsjechië, Frankrijk, Oostenrijk, Letland, Estland). Nederland heeft zich steeds hard gemaakt voor een hoger ambitieniveau van lidstaten, zodat elke lidstaat ten minste zijn deel bijdraagt. In aankomende energieraad zal de Commissie wederom een beroep doen op de lidstaten om een update te geven van de verwachte bijdragen ten aanzien van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, die lidstaten in hun definitieve INEK zullen opnemen.

Oostenrijk Gedeeltelijk volgens bijdrage/boven verwachte bijdrage Net aan voldoende/Net aan voldoende
België Voldoet niet aan verwachte bijdrage Net aan voldoende/Net aan onvoldoende
Bulgarije Voldoet niet aan verwachte bijdrage Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende
Cyprus Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Tsjechië Voldoet niet aan verwachte bijdrage Net aan onvoldoende/Net aan voldoende
Duitsland Volgens verwachte bijdrage Onbekend (niet opgenomen in concept INEK)
Denemarken Boven verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Estland Boven verwachte bijdrage Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende
Griekenland Volgens verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Spanje Boven verwachte bijdrage Voldoende/Voldoende
Finland Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Frankrijk Voldoet niet aan verwachte bijdrage Net aan voldoende/Voldoende
Kroatië Boven verwachte bijdrage Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende
Hongarije Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Ierland Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Italië Boven verwachte bijdrage Voldoende/Voldoende
Litouwen Boven verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Luxemburg Boven verwachte bijdrage Voldoende/Voldoende
Letland Voldoet niet aan verwachte bijdrage Net aan onvoldoende/Net aan voldoende
Malta Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Nederland Boven verwachte bijdrage Voldoende/Net aan voldoende
Polen Voldoet niet aan verwachte bijdrage Net aan voldoende/Net aan voldoende
Portugal Boven verwachte bijdrage Net aan voldoende/Onvoldoende
Roemenië Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende
Zweden Boven verwachte bijdrage Net aan voldoende/Net aan onvoldoende
Slovenië Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/
Slowakije Voldoet niet aan verwachte bijdrage Net aan onvoldoende/Net aan onvoldoende
VK Voldoet niet aan verwachte bijdrage Onvoldoende/Onvoldoende

Europese Commissie, 18 juni 2019

Wat is de stand van zaken rondom het verscherpen van het CO2-reductiedoel van de EU naar 55%?

In de Europese Raad van juni heeft de overgrote meerderheid van de EU-lidstaten zich achter het doel van klimaatneutraliteit in 2050 geschaard. Op dit moment moet een drietal lidstaten deze stap nog zetten, aangezien ze vragen hadden over de sociaaleconomische gevolgen van deze afspraak. In juni is afgesproken dat de Europese Raad voor het eind van dit jaar hierover een besluit zal nemen. Een besluit hierover is eerst nodig om vervolgens stappen te zetten naar ophoging van het 2030 doel.

Het is positief dat inkomend Commissievoorzitter Von der Leyen heeft voorgesteld het 2030-doel op te hogen naar 55% in 2030. Echter wel in twee stappen; naar 50% in 2020 en vervolgens 55% in 2021. Het kabinet wil het doel echter in 2020 in één keer ophogen naar 55%, omdat er dan slechts eenmaal een discussie over hoeft te worden gevoerd. Nederland heeft hiertoe samen met de kopgroep ook een brief gestuurd aan vicevoorzitter Timmermans. Vicevoorzitter Timmermans heeft bij zijn EP-hoorzitting (in lijn met de Nederlandse inzet) naar voren gebracht om het 2030-doel in één keer op te hogen voorafgaand aan COP26 in Glasgow in 2020.

Geven andere lidstaten ook in hun INEK’s aan hoe ze, zoals in Nederland conform de motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 30 175, nr. 271 ) moet gebeuren, fiscale prikkels afbouwen die het klimaatdoel tegenwerken? Op welk moment zal de Kamer de definitieve Nederlandse INEK ontvangen?

Conform de Verordening van de Europese Energie-Unie kent het INEK een vast format, die de lidstaten moeten volgen. In paragraaf 4.6.3 (opbouw van huidige energieprijzen en subsidie voor fossiele energie) dienen de lidstaten aan te geven wat de huidige situatie is en in paragraaf 3.1.3iv (indien van toepassing, nationale beleidslijnen, tijdschema’s en maatregelen voor de geleidelijke afbouw van energiesubsidies, in het bijzonder fossiele brandstoffen) kunnen lidstaten vermelden welke maatregelen zij nemen. Dit onderdeel is niet verplicht. Het definitieve INEK is op maandag 25 november naar de Kamer gestuurd.4

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het Finse voorzitterschap de INEK’s oorspronkelijk niet wilde bespreken, klopt dit? Waarom wilde het Finse voorzitterschap dit niet? Kan de Minister zich ervoor inzetten dat het Finse voorzitterschap enthousiast wordt gemaakt voor de bespreking van de INEK’s en er voldoende tijd wordt vrijgemaakt om de INEKs te bespreken? Kan de Minister alles op alles zetten op het vinden van concrete afspraken, voor garanties dat de gaten gedicht worden en dat iedere lidstaat een goede bijdrage levert?

Op verzoek van de Commissie heeft het Fins voorzitterschap de INEKs als volledig agendapunt opgenomen in plaats van onder Any Other Business (AOB). Het Fins voorzitterschap heeft het afgelopen half jaar de INEKs meerdere malen ter bespreking geagendeerd, waaronder op de Energieraad van 24 september jl. Hierin nam het Fins voorzitterschap een aanjagende rol in richting lidstaten om het ambitietekort op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie te bespreken en te verhogen om de Europese doelen binnen bereik te brengen. Ook riep het voorzitterschap de lidstaten op om met nieuwe ideeën te komen hoe de energiesector een bijdrage kan leveren aan klimaatneutraliteit. Dit heeft inmiddels geleid tot meerdere toezeggingen van lidstaten om hun ambitie te verhogen. Nederland zal tijdens de Raad lidstaten oproepen om hun eerlijke aandeel te leveren zodat de gezamenlijke doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie worden behaald.

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het onduidelijk is wat er na 31 december 2019 met de uiteindelijke INEK’s gebeurt en de wetgeving daar niet expliciet over is. Kan de Minister ervoor zorgdragen dat er wederom een analyse per plan komt, een analyse van de Europese Commissie van alle plannen gezamenlijk en dat deze analyses weer publiekelijk worden gemaakt?

In de Verordening Governance van de Energie-Unie staat in artikel 13 waarop de Europese Commissie de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen beoordeelt. Deze beoordeling is van een andere aard dan de beoordeling van de conceptplannen, immers de lidstaten hebben de aanbevelingen op basis van de concept INEKs kunnen verwerken in de definitieve versie. De volgende (eventuele) bijstelling van het INEK 2021–2030 is voorzien in 2023. In artikel 31 wordt verder ingegaan op de reactie van de Europese Commissie op onvoldoende ambitieuze geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Mocht uit de beoordeling van de definitieve INEKs blijken dat de doelstellingen niet worden gehaald, dan stelt de Europese Commissie op het niveau van de Unie maatregelen voor en oefent zij haar bevoegdheden op EU-niveau uit om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt (art 31, lid 3).

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse gelezen dat in de Duitse klimaatplannen er CO2-beprijzing wordt ingevoerd voor non-ETS sectoren. Een dergelijke CO2-prijs is complex. Is de Minister bereid om te onderzoeken of een dergelijke CO2-prijs ook in Nederland kan worden ingevoerd?

In het Klimaatakkoord zijn voor de gebouwde omgeving, de landbouw en de mobiliteitssector duidelijke afspraken gemaakt over de wijze waarop CO2-reductie bereikt moet worden. Invoering van een CO2-prijs in de niet-ETS sectoren ligt daarom voor Nederland momenteel niet voor de hand. Dat neemt niet weg dat Nederland de ontwikkelingen in Duitsland met belangstelling zal volgen en uitkijkt naar de voorstellen van de Green Deal.

Zijn er pentalaterale besprekingen over een CO2-prijs gaande met de buurlanden van Nederland?

Er wordt in de pentalaterale energiesamenwerking nog niet concreet gesproken over de gezamenlijke introductie van een CO2-prijs. De landen van de pentalaterale energiesamenwerking hebben in de concept-INEKS een gezamenlijke paragraaf opgenomen over de prioriteiten in de grensoverschrijdende samenwerking voor de komende jaren. Onderdeel daarvan is het versterken van de grensoverschrijdende dialoog over de rol van CO2-beprijzing. Na indiening van de definitieve INEKS op 31 december 2019 zet Nederland erop in om de besprekingen over CO2-beprijzing, naast de dialoog hierover met buurlanden, ook in pentalateraal verband te verdiepen.

Zijn er andere effectieve maatregelen in het Duitse klimaatplan die eventueel zouden kunnen worden overgenomen door Nederland?

Waar Duitsland en Nederland elkaar onder andere vinden, is om elektriciteit uit wind op zee een belangrijke rol te geven in de toekomstige elektriciteitsvoorziening. Ik ga de komende periode verkennen hoe we op dit onderwerp samen met Duitsland in Europa kunnen optrekken. Ook ten aanzien van de inzet op waterstof en de rol van CO2-afvang, -opslag en -gebruik (CCUS) gaan Duitsland en Nederland nauwer samenwerken. In dat kader heb ik in oktober gezamenlijk met Minister Altmaier (Duitse Minister van Economische Zaken) recentelijk een Joint Declaration ondertekend.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen over de leveringszekerheid van gas. Deze leden merken op dat de Europese gasafhankelijkheid van Rusland is gestegen en dat er nog grote uitdagingen zijn om de gasdiversificatie van EU-lidstaten op orde te brengen. Zij vinden het risicovol dat de onderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland onder toezicht van de Europese Commissie in een impasse zijn beland. Zij merken op dat er eind november weer een overleg staat ingepland, en vragen of er al meer bekend is over de uitkomsten van deze gesprekken. Daarbij vragen zij de Minister te reflecteren op de mogelijke scenario’s die er ontstaan als de impasse niet wordt opgelost. Kunnen deze worden toegelicht?

De onderhandelingen betreffen de transit van Russisch gas door Oekraïne na 31 december 2019, wanneer het huidige contract afloopt. De meest recente ministeriële onderhandelingen vonden plaats op 28 oktober en de eerstvolgende bespreking op ministerieel niveau staat voorlopig gepland voor begin december. Er vinden ook bijeenkomsten plaats op meer technisch niveau. In de geannoteerde agenda is reeds verslag gedaan van de ministeriële bijeenkomst van oktober. Als er niet tijdig tot overeenstemming over een meerjarig contract wordt gekomen zijn in beginsel twee scenario’s denkbaar; 1) het (tijdelijk) geheel wegvallen van de transit of 2) continuering van de transit door middel van een (tijdelijke) oplossing voor de korte termijn. In het eerste geval zijn de uitkomsten van de simulatie die in de geannoteerde agenda worden genoemd relevant. Of en hoe het tweede scenario denkbaar is hangt af van de wil van betrokken partijen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister wat deze kwestie betreft met name in te gaan op de leveringszekerheid van gas voor Oekraïne en de rol van de Europese Unie hierin. Is de Minister het met deze leden eens dat de energieveiligheid van Oekraïne ernstig gevaar loopt bij het mogelijk opnieuw misgaan van de onderhandelingen tussen Rusland en Oekraïne, zeker omdat nu nog een groot aandeel van gas door Nord Stream via Oekraïne loopt? Hoe gaat de beoogde verdeling van gastoevoer door Nord Stream en Nord Stream 2 er in de toekomst uitzien? Hoe is de Europese Unie vervolgens voorbereid op de geopolitieke consequenties van Nord Stream 2? Hoe beoordeelt de Minister in dit kader het nieuwe voorstel van Duitsland voor de implementatie van de recent gewijzigde Gasrichtlijn? Zorgt deze implementatie ervoor dat er nadere eisen, zoals geformuleerd in de recent gewijzigde Gasrichtlijn (toegang van derden, tariefregulering, ontvlechting van de eigendom en transparantie), worden gesteld aan Nord Stream 2? Hoe makkelijk kan Duitsland een uitzondering van de recent gewijzigde Gasrichtlijn vragen op basis van deze implementatie?

Oekraïne importeert sinds 2015 geen gas meer direct uit Rusland. Voor haar energiebehoefte is Oekraïne momenteel voor tweederde voorzien vanuit nationale bronnen en een derde wordt geïmporteerd uit EU-lidstaten. Naar verwachting is Oekraïne vanaf volgend jaar zelfvoorzienend in de gasbehoefte.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder naar de beoogde verdeling van gastoevoer door Nord Stream en Nord Stream 2 in de toekomst en hoe de EU is voorbereid op de geopolitieke consequenties van Nord Stream 2. De Nord Stream 2 pijplijn wordt, evenals Nord Stream 1, gebouwd voor een capaciteit van 55 miljard kubieke meters. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 14 december 20185 geeft het kabinet zich rekenschap van de geopolitieke aspecten van Nordstream 2 en ook van de wederzijdse afhankelijkheid: de EU is afhankelijk van Russisch gas en Rusland is afhankelijk van inkomsten uit export van gas naar Europa. De EU-inzet is verder gericht op verdere versterking van de interne Europese energiemarkt en diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes, zoals uw Kamer ook is geïnformeerd in de brief van 20 mei 2019.6 Een beter functionerende gasmarkt, meer mogelijkheden om via reverse gas flows binnen de EU gas van west naar oost te transporteren en de bouw van nieuwe LNG-terminals hebben de afgelopen jaren een positief effect gehad op gasleveringszekerheid in de EU. Door ook leveranciers uit andere delen van de wereld een aantrekkelijke EU-markt te bieden kan de gasleveringszekerheid verder worden vergroot. Op termijn zal de Europese energietransitie gaan leiden tot minder vraag naar aardgas.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder hoe het nieuwe voorstel van Duitsland voor de implementatie van de recent gewijzigde Gasrichtlijn wordt beoordeeld en of dit ervoor zorgt dat er nieuwe eisen worden gesteld aan de Nord Stream 2 pijplijn. De Duitse regering heeft aangegeven dat er gezorgd wordt voor juiste implementatie van de gewijzigde gasrichtlijn. Ik ga er daarbij vanuit dat de voorwaarden hun plek hebben gekregen in de Duitse wetgeving. Het gevolg van de gewijzigde EU-gasrichtlijn is dat regels die reeds golden voor gaspijpleidingen binnen de interne markt van de EU, nu ook gelden voor het tracé van de gaspijpleiding wat haar oorsprong heeft in een niet EU-land en door de territoriale wateren van de EU-lidstaat aan land komt in een EU-lidstaat. De gewijzigde gasrichtlijn is van toepassing op alle gaspijpleidingen die vanuit derde van of naar de EU lopen. De EU-regelgeving voorziet in een mogelijkheid voor (de beheerders van) nieuwe gaspijpleidingen om een verzoek in te dienen voor (gedeeltelijke) ontheffing van de eisen die de gewijzigde gasrichtlijn stelt. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de regels voor derdentoegang, de regels voor capaciteitsallocatie, de transparantieregels of de tariferingsregels, of een combinatie daarvan. Zo’n verzoek moet worden gedaan bij de nationale toezichthouder en zal worden getoetst door de Europese Commissie. Of er uiteindelijk sprake zal zijn van een ontheffingsaanvraag door het Nordstream 2 consortium is op dit moment niet bekend.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook hoe het zit met de bevordering van gasdiversificatie van met name zuidelijke en oostelijke Europese Lidstaten, aangezien de Minister heeft aangegeven dat de verschillen tussen goed functionerende en minder goed functionerende gashandelsplaatsen toenemen7? Zijn er vooruitzichten op verbetering hiervan, met name op het punt van het instellen van een transparant prijsmechanisme? Hoe biedt Nederland en de EU hier ondersteuning aan? Gaat de Minister inzetten op het belang van gasdiversificatie van kwetsbare EU-lidstaten? Deze leden merken namelijk met zorg op dat Hongarije van plan is via Turkish Stream meer Russisch gas te importeren8, en nog steeds slechts afhankelijk is van een gasbron. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze kwestie, heeft hij hier in bilateraal en multilateraal contact over met Hongarije?

Bij het functioneren van de gasmarkt in EU-lidstaten wordt in EU-verband gekeken naar een aantal criteria, waaronder criteria zoals genoemd in de bijdrage van de Leden van de GroenLinks-fractie als diversificatie van importbronnen en het functioneren van gashandelsplaatsen. Andere criteria zijn bijvoorbeeld de rol van gas bij het opwekken van elektriciteit. Uit dit model volgt inderdaad dat er verschil is tussen lidstaten met goed functionerende energiemarkten (zoals onder meer Nederland) en een aantal andere lidstaten. De Europese Commissie komt naar verwachting eind volgend jaar met een voorstel voor herziening van de regels voor de interne gasmarkt, waar men hoopt dit verschil wat glad te trekken, met name waar het de gasmarkt betreft. Wat betreft diversificatie van importbronnen in Nederland en de EU verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag en de Kamerbrief van 20 mei 2019 betreffende Motie van Ojik en Sjoerdsma over diversificatie van import van gas.9

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder nog specifiek naar contacten met Hongarije, dat nog slechts afhankelijk is van een gasbron, en ook van plan zou zijn om via TurkStream meer Russisch gas te importeren10. Nederland is niet betrokken bij Turkstream. Het kabinet houdt mogelijke geopolitieke ontwikkelingen in het vizier. Met Hongarije is er in EU-verband contact over importafhankelijkheid in het kader van de gasleveringszekerheid verordening, zoals met alle EU-lidstaten. Het is inderdaad bekend dat Hongarije nog afhankelijk is van slechts één gasleverancier, Rusland. Dit is mede het gevolg van de geografische ligging van Hongarije, niet grenzend aan een zee. Mogelijk hebben investeringsbeslissingen in omringende landen als Kroatië en Roemenië een gunstig gevolg voor verminderde afhankelijkheid van Rusland voor Hongarije.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zien zeker voordelen van het koppelen van verschillende sectoren om de energietransitie te versnellen dan wel bestaande belemmeringen weg te nemen. Wel waarschuwen deze leden dat dit niet noodzakelijkwijs betekent dat er naar een verdergaande Europese energiemarkt moet worden toegewerkt. Dit kan prima door de lidstaten zelf, bi- en/of multilateraal, worden vormgegeven. Zij vragen op welke wijze Nederland meer gaat inzetten op het vergroten van de mogelijkheden van opslag van energie. Hier worden te weinig en te langzaam de benodigde stappen in gezet, vrezen deze leden.

De lidstaten en de Europese Commissie zien het belang van systeemintegratie (sector coupling), de toenemende mate van «koppeling» tussen de elektriciteitssector en de verschillende vraagsectoren (mobiliteit, gebouwde omgeving, industrie). Door verdergaande integratie door middel van (flexibele, hybride11) elektrificatie van de vraag, ontstaat een robuuster energiesysteem en dalen de kosten van decarbonisatie. Met de toename van niet regelbare bronnen, zoals zon-PV en windenergie en de afname van conventioneel vermogen, kan op termijn in bepaalde situaties het energiesysteem kwetsbaarder worden. Daarom zet ik nu al in op het stimuleren van innovatieve pilots- en demonstratie projecten die marktpartijen wensen te ontwikkelen op het gebied van opslag & conversie via de DEI+-regeling. In 2019 is hiervoor uit de zogenaamde klimaat-envelop € 35 miljoen extra voor beschikbaar gesteld. Dit loopt op tot € 60 miljoen extra per jaar richting 2030. Ook ben ik in gesprek met de Europese Commissie om meer ruimte te krijgen binnen de staatssteunkaders voor het faciliteren van opslag en conversietechnologieën. Uiteindelijk is het aan marktpartijen zelf om op basis van hun eigen verdienmodel te investeren in (innovatieve) technologieën voor opslag en flexibiliteit.

Voor het koppelen van sectoren werken we nauw samen met buurlanden. In het pentalateraal forum zal worden samengewerkt aan het in beeld brengen van de systeemuitdagingen richting 2050 en zet Nederland in op bijvoorbeeld het afstemmen van de mogelijkheden die waterstof biedt voor de Noordwest Europese energievoorziening en haar industriële afnemers.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister toe te lichten waaruit hernieuwbaar gas bestaat. Wat is de herkomst en samenstelling?

De overkoepelende term hernieuwbare gas verwijst naar een verzameling van niet-fossiele gassen. Afhankelijk van de gebruikte productiemethode en de samenstelling van het gas kunnen verschillende typen hernieuwbaar gas onderscheiden worden. Een overzicht omvat:

– Biogas is een ongezuiverde gasmengsel dat ontstaat bij de vergisting van (natte) biomassa en hoofdzakelijk bestaat uit methaan (circa 60%) en koolstofdioxide (circa 35%). Dit gas voldoet niet aan de gaskwaliteitseisen die gelden voor invoeding in het gasnet.

– Syngas is een ongezuiverd gasmengsel dat verkregen is uit de vergassing van biomassa en hoofzakelijk bestaat uit koolstofmonoxide en waterstofgas. Dit gas voldoet niet aan de gaskwaliteitseisen die gelden voor invoeding in het gasnet. Syngas kan ook verkregen worden uit de vergassing van kolen, maar geldt dan niet als hernieuwbaar gas.

– Groen gas is biogas of syngas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en dus ingevoed kan worden in het gasnet.

– Waterstofgas is een gas dat op verschillende wijzen geproduceerd kan worden. Waterstof kan geproduceerd worden via de splitsing van water in waterstof en zuurstof middels elektrolyse, via de omzetting van syngas in waterstof, en via de splitsing van aardgas in waterstof en koolstofdioxide. In het laatstgenoemde geval geldt de verkregen waterstof niet als hernieuwbaar.

De leden van de SP-fractie vinden het teleurstellend dat het voorstel om technische eisen aan banden te stellen blijkbaar een brug te ver is voor veel lidstaten. Juist zo’n simpele maatregel kan in een Europese automarkt effect hebben. Deze leden begrijpen niet dat zelfs het stellen van vrij eenvoudige technische eisen op zo’n grote weerstand kan stuiten.

In de verordening bandenetikettering worden géén technische eisen aan banden gesteld. De technische eisen worden geregeld in de Verordening (EG) nr. 661/2009 betreffende typekeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen. In de onderhandelingen over de herziening van de verordening bandenetikettering heeft Nederland steeds actief gepleit voor een aanscherping van de labelcategorieën voor de bestaande parameters brandstofefficiëntie, remweg op nat wegdek en afrolgeluid. Helaas bleek hiervoor onvoldoende steun en ambitie bij andere lidstaten.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het zaak is echt te verduurzamen, in plaats van afhankelijk te worden van gas van buiten de EU. De zorgen over leveringszekerheid onderstreept dit nog eens. Welke stappen neemt Nederland om de afhankelijkheid van gas niet alleen in Nederland, maar in de gehele EU op zo snel mogelijke termijn naar nul te krijgen?

Er zijn een aantal manieren waarop ik probeer om de afhankelijkheid van gas te verminderen. Ik zet allereerst in op een energietransitie via de maatregelen uit het klimaatakkoord. De uitfasering van aardgas in de gebouwde omgeving in Nederland is bijvoorbeeld onderdeel van het klimaatakkoord. Deze en andere maatregelen uit het klimaatakkoord breng ik ook onder de aandacht van mijn Europese collega’s.

Ten tweede zet Nederland in op duurzame gasvormige brandstoffen. Het betreft hier hernieuwbaar gas als alternatief voor aardgas: waterstof, groen gas (biogas opgewerkt naar de specificaties van de in Nederland gebruikte aardgaskwaliteit) en synthetisch methaan. Het kabinet stimuleert innovatie en speelt een meer dan faciliterende rol bij deze duurzame gasvormige brandstoffen. Ten derde zet het kabinet in op diversificatie van gasimport, in de periode dat Nederland en de EU nog afhankelijk zijn van gas. Mede door de snel dalende gasproductie in de EU (zoals in Nederland) is deze afhankelijkheid van gasimport voorlopig nog aan de orde. Zoals ik u naar aanleiding van de motie van Van Ojik en Sjoerdsma mede namens Minister Blok berichtte heeft de overheid een faciliterende rol in diversificatie van gasimport.12

De leden van de SP-fractie uiten hun zorgen over het feit dat de EU-doelstellingen niet gehaald lijken te worden. Dat de INEK’s onvoldoende blijken, is zeer zorgwekkend. Is in beeld wat de lidstaten gaan doen om ervoor te zorgen dat de klimaatdoelen wel worden gehaald? Hoe en op welke termijn worden de INEK’s aangescherpt en aangevuld? Wat zijn de consequenties voor de lidstaten waarbij de INEK onvoldoende blijkt?

Zie het antwoord op de eerste en vijfde vraag van GroenLinks.

Deze leden willen nu ook van de Minister weten hoe het kabinet alsnog denkt te gaan voldoen aan de doelen, nu blijkt dat het Klimaatakkoord onvoldoende zal zijn.

Het kabinet is vastbesloten om het in de Klimaatwet vastgelegde doel van 49% te halen.

De opgaven (in megatonnen) die bij het begin van het Klimaatakkoord voor de diverse sectoren zijn vastgesteld, zullen daartoe indien nodig worden verhoogd; instrumenten die in het Klimaatakkoord voor de diverse sectoren zijn vastgesteld, zullen zo nodig worden verzwaard. Hiervoor wordt aangesloten bij het borgingsstelsel uit de Klimaatwet. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar mijn brief van 1 november jl.13


  1. Flexibele elektrificatie betekent dat de vraag naar elektriciteit gestuurd kan worden, zoals bijvoorbeeld bij het laden van elektrische auto’s. Hybride elektrificatie houdt in dat omgeschakeld kan worden van het gebruik van elektriciteit naar een andere energiedrager zoals bijvoorbeeld gas. Hierdoor wordt de vraag naar elektriciteit ook beïnvloed.↩︎

  2. Verordening 2017/1938 van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening nr. 994/2017 (Pb EU 2017, L 280).↩︎

  3. Zie Kamerstuk 33 561, nr. 48.↩︎

  4. Kamerbrief van 25 november 2019 betreft aanbieding INEK, Langetermijnstrategie en Klimaatplan, Kamerstuk 32 813, nr. 406.↩︎

  5. Kamerbrief van 14 december 2018 betreffende toezegging begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken inzake Nord Stream 2 en gastransit Oekraïne, Kamerstuk 21 501-33, nr. 740.↩︎

  6. Kamerbrief van 20 mei 2019 betreffende motie van Ojik en Sjoerdsma over diversificatie van import van gas, Kamerstuk 21 501-33, nr. 762.↩︎

  7. Zie Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden, Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 9 (vraag 99).↩︎

  8. https://euobserver.com/political/146485?utm_source=euobs&utm_medium=email.↩︎

  9. Kamerbrief van 20 mei 2019 betreffende motie van Ojik en Sjoerdsma over diversificatie van import van gas, Kamerstuk 21 501-33, nr. 762.↩︎

  10. https://euobserver.com/political/146485?utm_source=euobs&utm_medium=email.↩︎

  11. Flexibele elektrificatie betekent dat de vraag naar elektriciteit gestuurd kan worden, zoals bijvoorbeeld bij het laden van elektrische auto’s. Hybride elektrificatie houdt in dat omgeschakeld kan worden van het gebruik van elektriciteit naar een andere energiedrager zoals bijvoorbeeld gas. Hierdoor wordt de vraag naar elektriciteit ook beïnvloed.↩︎

  12. Kamerbrief van 20 mei 2019 betreffende motie van Ojik en Sjoerdsma over diversificatie van import van gas, Kamerstuk 21 501-33, nr. 762.↩︎

  13. Kamerstuk 32 813, nr. 400.↩︎