[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” zoekmachine] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (35300-XVII) op 26 november 2019

Brief regering

Nummer: 2019D48594, datum: 2019-11-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2019Z23463:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u de schriftelijke antwoorden aan op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 26 november jl.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, [Ondertekenaar 2]

Sigrid A.M. Kaag

[Ondertekenaar 3] [Ondertekenaar 4]

Vragen van de PVV

Vraag 1

Begrotingssteun aan Mali: waarom was het noodzakelijk dat de minister eerst persoonlijk naar Mali ging voor een ā€˜foei-gesprekā€™? De PVV vindt dat de minister de Kamer onjuist en onvolledig heeft geĆÆnformeerd door te stellen dat 13,7 miljoen euro mogelijk verkeerd besteed zou zijn. Immers, tijdens het AO over onrechtmatigheden in Mali gaf de minister aan dat het hier om een inschatting ging. De Nederlandse bevolking weet nog steeds niets over de besteding van de in totaal 265 miljoen begrotingssteun die aan Mali is gegeven (in de periode 2005-2015). Kan de minister toezeggen dat zij zich in de toekomst zal beperken tot het noemen van bedragen en daarbij risico-aandeel inschattingen achterwege zal laten?

Antwoord:
Ik hecht grote waarde aan transparantie als het gaat om het rapporteren van malversaties. Het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking rapporteert jaarlijks - in de bijlage bij het departementaal jaarverslag -aan de Kamer over bewezen malversaties. Hierbij geeft het ministerie inzicht in de totale bedragen gemoeid met de betreffende malversaties alsmede het bedrag van de daarbij betrokken Nederlandse bijdrage. In gevallen waar Nederland niet de enige donor is rapporteert het ministerie naast het totale bedrag van de malversatie ook een Nederlands aandeel dat is berekend op basis van het procentuele aandeel van de Nederlandse bijdrage aan het betreffende programma. Tijdens het Algemeen Overleg op 3 oktober 2019 over ā€˜Onregelmatigheden publieke uitgaven Maliā€™ heb ik uitleg gegeven over het Nederlandse aandeel in dit specifieke geval en hoe ik mij er persoonlijk voor heb ingezet, onder andere middels een bezoek aan Mali, deze materie openbaar te maken. Het is dankzij Nederlands engagement dat de Malinese autoriteiten maatregelen hebben genomen.

Zoals tijdens het AO reeds vermeld is er vanwege de systematiek van begrotingssteun geen direct verband tussen de door Nederland gegeven begrotingssteun en de onrechtmatige uitgaven van de Malinese overheid. Daarom is gekozen om de best mogelijke benadering van de werkelijkheid weer te geven via de berekening van een risico-aandeel van de bilaterale Nederlandse steun.

Vraag 2

Wat is de meerwaarde van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking ten opzichte van EU ontwikkelingssamenwerking? Waarom maakt Nederland geld over aan ontwikkelingslanden waar ook de EU miljarden aan overmaakt? Is het niet een druppel op een gloeiende plaat?

Antwoord:

De bevoegdheid van de Unie op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp betreft een parallelle bevoegdheid: het doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van lidstaten op datzelfde terrein. De Europese Unie en de lidstaten waren in 2018 samen goed voor bijna 60 procent (EUR 74,4 miljard) van alle officiĆ«le ontwikkelingshulp (ODA) van de leden van de OESO/DAC. Hiermee heeft de EU een krachtig instrument in handen om invloed uit te oefenen op ontwikkelingen wereldwijd, zeker als dit onderdeel is van een samenspel van politiek leiderschap, diplomatie, hulp, handel en inzet op het gebied van veiligheid. Met name deze geĆÆntegreerde externe inzet van de EU heeft volgens het kabinet toegevoegde waarde. Om mondiale uitdagingen zoals armoedebestrijding en klimaatverandering het hoofd te bieden en de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDGā€™s) te behalen is veel geld nodig. De VN schat dat er jaarlijks een tekort is van USD 2500 miljard. Mede in dit licht is het kabinet van mening dat de parallelle inzet via het bilaterale spoor en de EU wenselijk is. De inzet is om gezamenlijk nog meer fondsen te mobiliseren, bijvoorbeeld via het betrekken van de private sector. Door samen te werken en gebruik te maken van elkaars expertise zijn we in staat om synergie te versterken en daardoor op grotere schaal resultaten te bereiken. In veel gevallen is de inzet van Nederland en de EU overigens complementair aan elkaar omdat Nederland vaak in sectoren actief is waar we veel ervaring en expertise hebben, zoals voedselzekerheid en waterbeheer.

Vraag 3

Het lijkt alsof de minister Nederland te klein en onbelangrijk acht voor een bilateraal handelsakkoord met de Verenigde Staten. De VS informeerde hiernaar, maar ze wilde er niets van weten. Zouden we de VS niet kunnen aanhoren?

Antwoord:

Handelsakkoorden zijn een exclusieve competentie van de EU. Op dit moment is er aan EU-zijde onvoldoende draagvlak voor een breed handelsakkoord zoals eerder aan de orde was, vanwege verschillen van inzicht over landbouw en publieke aanbestedingen. Het kabinet is voorstander van een positieve handelsagenda met de VS. De Europese Commissie heeft sinds dit voorjaar twee mandaten gekregen om met de VS te gaan onderhandelen: over conformiteitsbeoordelingen en over een beperkt handelsakkoord inzake industriĆ«le goederen. Daarnaast spreek ik ook regelmatig met mijn Amerikaanse collegaā€™s over deze en bredere belangen, waaronder in oktober jl. nog met Secretary of Commerce Wilbur Ross.

Vraag 4

De PVV acht vrijhandelsverdrag CETA een slechte deal voor Nederland. Wat gaat de minister doen als het niet lukt om CETA door het parlement te duwen? Bij buitenhof werden tegenstanders weggezet als dom. Letterlijk zei de minister ā€œAls je het met Canada niet kunt trekken kun je met niemand meer een handelsverdrag sluitenā€. Over wie sprak de minister precies? De EU of Nederland?

Antwoord:

Het Kabinet steunt het CETA verdrag. Het is een modern en gebalanceerd akkoord met een gelijkgezinde partner dat in 2016 is ondertekend door Canada, de EU en alle EU-lidstaten inclusief Nederland. Nederland verdient Ć©Ć©n derde van zijn bruto binnenlands product aan de export en heeft belang bij een open, op regels gebaseerd mondiaal handels- en investeringssysteem. Nederland hecht daarbij veel waarde aan een toekomstbestendig handels- en investeringssysteem, waarin duurzaamheid en inclusiviteit kernbegrippen zijn. CETA is een goed voorbeeld van een akkoord dat hieraan voldoet. In de veranderende geopolitieke omgeving met nieuwe uitdagingen op het gebied van vrijheid, veiligheid, klimaat en internationale handel neemt het belang van dergelijke akkoorden alleen maar toe.

CETA is begin maart van dit jaar ingediend bij de Tweede Kamer. De Kamer heeft daarna schriftelijke vragen ingediend en een rondetafelgesprek georganiseerd. Ook heb ik meerdere Kamervragen over CETA beantwoord en heeft mijn Ministerie een technische briefing voor de Kamer georganiseerd. Wanneer de Kamer er klaar voor is, wordt het Verdrag behandeld. Het kabinet kan niet vooruit lopen op parlementaire besluitvorming.

Vragen van de VVD

Vraag 1

Ik vraag de minister daarom ook om de Tweede Kamer jaarlijks over de voortgang van SeedNL te informeren.Ā Kan zij dit toezeggen?

Antwoord:

SeedNL is een belangrijk initiatief gericht op het verhogen van productiviteit van lokale boeren door toegang tot kwalitatief hoogwaardig zaaigoed.Ā Hiervoor ondersteunt SeedNL Nederlandse zaaizaadbedrijven in samenwerking met kennisinstituten en ontwikkelingsorganisaties om activiteiten te ondernemen in ontwikkelingslanden. Door die betrokkenheid kan duurzame impact in de landbouw worden vergroot en worden boeren weerbaarder tegen de effecten van klimaatverandering. Het programma zal zelf communiceren over de impact, onder andere in de jaarlijkse voortgangsrapportage. Daarnaast worden de resultaten in mijn jaarlijkse resultatenrapportage opgenomen.

Vraag 2

Welke mogelijkheden ziet de minister om meer geĆÆntegreerde, concessionele financiering voor projecten aan te bieden, waarbij ODA-geld samen met privaat geld gebruikt wordt om de economie van ontwikkelingslanden op te bouwen?

Antwoord:

Het kabinet zet met de ODA-middelen van de bedrijfsleven programmaā€™s in op economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Staand beleid m.b.t. concessionele financiering betreft het fonds DRIVE. Dit fonds is beschikbaar voor infrastructuurprojecten in ontwikkelingslanden in de sectoren waarin het Nederlandse bedrijfsleven over onderscheidende kennis en kunde bezit. Dit fonds wordt mede ingezet om financieringsvoorwaarden voor OS-landen concessioneel te maken.

Op Europees niveau worden onder het Meerjarig Financieel Kader van de Europese Unie (2021-2027) middelen vrijgemaakt voor het EFSD+ (European Fund for Sustainable Development Plus), waarbinnen o.a. investeringen worden gedaan in infrastructuurprojecten in ontwikkelingslanden.

Daarnaast draagt Nederland bij aan de activiteiten van multilaterale ontwikkelingsbanken die concessionele financiering voor de ontwikkeling van infrastructuur in ontwikkelingslanden bieden. Ook hierbij wordt ingezet op voor Nederland onderscheidende sectoren als water en voedsel.

Met deze fondsen en de extra middelen voor het EFSD+ zijn voldoende middelen beschikbaar om meer te doen.

Vraag 3

Bent u bereid om in overleg te treden met RVO om te bezien of een systeem van ā€˜case managersā€™ mogelijk is, waarbij Ć©Ć©n persoon van RVO een MKBā€™er helpt met internationaal zakendoen? Hoe kan volgens de minister bij de invulling van de internationale tak van InvestNL ervoor gezorgd worden dat ook MKBā€™ers hiervan kunnen profiteren?

Antwoord:

Er wordt bij RVO gewerkt met een centrale intake, waardoor bedrijven met vragen over internationaal ondernemen een ā€œcase managerā€ krijgen die ze begeleidt om binnen RVO de passende ondersteuning te krijgen. Ondernemers kunnen ook direct gebruik maken van een RVO-regeling, zonder eerst een centrale intake te doen. Dat moet mogelijk blijven, want maatwerk is nodig om de ondernemer zo goed mogelijk te helpen.

Steun voor de ontwikkeling en financiering van internationale activiteiten van het Nederlandse MKB zal Ć©Ć©n van de belangrijkste doelstellingen van het op te richten Invest International zijn.

Vraag 4

Ik vraag de aandacht van de minister voor berichten volgens welke een recente Belgische handelsmissie naar China massaal werd belaagd door hackers. Kan de minister aangeven of NL ondernemers op missie vergelijkbare ervaringen hebben? Kan de minister uitleggen wat ze heeft gedaan dit aan te kaarten? En hoe worden ondernemers ondersteund in het beschermen van hun intellectueel eigendom?

Antwoord:

Nee, vergelijkbare ervaringen bij Nederlandse ondernemers die deelnamen aan handelsmissies zijn niet bekend. Ondernemers die meegaan op missie worden door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken) voorgelicht over de risicoā€™s van zakendoen in China. Tijdens deze voorlichtingsbijeenkomsten wordt specifiek ingegaan op bescherming van intellectueel eigendom. Er zijn maatregelen die ondernemers kunnen nemen voordat zij de Chinese markt betreden. Het diplomatieke postennetwerk in China informeert het bedrijfsleven hier ook over, tijdens missies, maar ook ervoor en erna, als ondernemers actief (willen) zijn in China. Ook brengen ikzelf en overige leden van het Kabinet in gesprekken met Chinese counterparts altijd de Nederlandse zorgen over bescherming intellectueel eigendom en zaken als gelijk speelveld en oneigenlijke staatssteun naar voren. Laatstelijk deed ik dit nog tijdens mijn bezoek aan Shanghai van 5-6 oktober jl. tegenover de Chinese Assistant Minister of Commerce Ren Hongbin.

Vraag 5

Kunt u mij een overzicht bieden van de 13 studies/rapporten die aan de orde kwamen van het (V)AO inzake Versterking Maatschappelijk Middenveld waar het ging om beperking van fragmentatie?

Antwoord:

Het gaat om de volgende rapporten met daarin opmerkingen over fragmentatie van Nederlandse OS-inspanningen.

Door de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB):

  1. Notitie aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (december 2017) Notitie Lessen van IOB-evaluaties

  2. Rapport (2017) over MFS-II:
    Policy review of Dutch support to Southern civil society development ā€“ Shifting Interests, Changing Relations, Support Under Pressure

  3. Rapport (oktober 2017) over voedselzekerheid: Food for thought - Review of Dutch food security policy 2012-2016

  4. Rapport (juli 2017) over NL hulp via de VN:
    Beleidsdoorlichting van de Nederlandse samenwerking met de ontwikkelingsorganisaties van de Verenigde Naties, periode 2012-2015

  5. Rapport (juli 2016) over beƫindigen van de hulp:
    An evaluation of the impact of ending aid ā€“ The gaps left behind, period 2008-2015

  6. Rapport (december 2017) over verbeterd waterbeheer
    Policy review of Dutch development aid policy for improved water management, 2006-2016 ā€“ Tackling major water challenges

  7. Rapport (augustus 2015) over humanitaire hulp
    Policy Review of Dutch Humanitarian Assistance, 2009-2014

  8. Rapport (januari 2014) over private sector ontwikkeling
    Op zoek naar focus en effectiviteit: Beleidsdoorlichting van de Nederlandse inzet voor private sector ontwikkeling (2005-2012)

  9. Rapport (augustus 2019) over strategische partnerschappen
    Strategieƫn voor partners: balanceren tussen complementariteit en autonomie

  10. Rapport (juli 2019) over DSH tender, ARC, wederopbouw
    Evaluatie Bulletin ā€“ Een evaluatie van het Wederopbouwprogramma (2012-2015), het Strategische Partnerschappen Chronische Crises programma (2014-2016) en het Addressing Root Causes tenderproces

Niet Nederlandse rapporten:

  1. OESO-DAC Peer Review Netherlands 2017

  2. German Institute for Development Evaluation (2017): What we know about the effectiveness of budget support.

  3. Europese Commissie (2014): Synthesis of budget support evaluations.

Vraag 6

Waarom duurt het bijvoorbeeld zo lang voordat de minister conform het rapport van de Rekenkamer van vorig jaar meer informatie publiceert over haar beleidsdoelstellingen? Welke deadline heeft de minister zich gesteld om alle uitgaven en resultaten op Ć©Ć©n plek te gaan publiceren, waar dan ook alle doelstellingen, resultaten, transacties en verslagen zichtbaar zijn, zodat iedereen dit makkelijk kan controleren?

Antwoord:

De Algemene Rekenkamer beveelt o.a. aan om meer betekenis te geven aan de BHOS-begroting en het BHOS-jaarverslag door meer informatie op te nemen over de doelstellingen van beleid, inclusief indicatoren. Inmiddels worden al indicatoren opgenomen in begroting en jaarverslag en wordt onder andere op basis daarvan gerapporteerd. Zoals in de recente technische briefing voor uw Kamer en in de beantwoording van feitelijke vragen is gemeld zal de Kamer in het kader van de BHOS-begroting 2021 worden geĆÆnformeerd over eventuele aanpassingen van indicatoren en streefwaarden.

De genoemde motie van VVD en PVV roept op de verschillende informatie over OS op Ć©Ć©n plek te verzamelen. Het ā€˜OS-portalā€™ dat momenteel door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontwikkeld voorziet hierin door op Ć©Ć©n plek informatie over beleid, financiĆ«n en resultaten van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking aan te bieden. Dit portal wordt in 2021 gerealiseerd. Uw Kamer is over de stapsgewijze realisatie van deze website nader over geĆÆnformeerd met de brief ā€˜Verschuiving naar de focusregioā€™s en OS-gegevens op internetā€™ (Kamerstukken 35 000 XVII en 34 952, nr. 68), gevolgd door de brief ā€˜OS-Resultatenrapportage en ontwikkeling van een OS-portalā€™ (35300-XVII, nr. 4) en een technische briefing op 17 oktober jl. Hierin is o.a. toegelicht dat de integratie van de verschillende (open) data bronnen onvermijdelijk tijd vergt omdat het onderdeel is van een groter proces dat deels met externe partijen wordt doorlopen. Het gaat daarbij onder meer om afspraken met partnerorganisaties over standaarddefinities en indicatoren voor rapportage in IATI. Tegelijk worden nieuwe werkwijzen geĆÆntroduceerd binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is het wenselijk de databronnen stapsgewijs aan elkaar te koppelen.

Vraag 7

Is de minister het met mij eens dat andere landen ook over de brug moeten komen, omdat onze bijdrage aan CERF niet in verhouding staat tot die van andere landen? Kan de minister toezeggen dat zij tijdens de VN-vergadering met donorlanden in december harde toezeggingen gaat eisen over een eerlijke bijdrage van andere rijke landen aan CERF?

Antwoord:

Mede op aandringen van Nederland, conform motie Becker, is de donorbasis van het CERF de afgelopen jaren verbreed en verdiept. Zo ontvangt CERF sinds 2017 meerdere bijdragen van private instanties en hebben o.a. het VK, Duitsland en de Verenigde Arabische Emiraten hun bijdragen fors verhoogd. Er is sprake van een positieve trend, met name door hogere bijdragen aan het CERF en door bijdragen aan crisis-specifieke VN-noodhulpfondsen door landen uit het Midden-Oosten. Nederland blijft zich inzetten voor verdere verbreding en verdieping van de donorbasis, o.a. via deelname aan de CERF Advisory Group. Tijdens mijn reizen dring ik daar waar opportuun eveneens op aan. De Nederlandse inzet richt zich, naast aandringen op meer bijdragen van anderen, ook op het beter gebruik maken van de middelen zelf door al noodhulp te verstrekken voordat de crisis een piek bereikt om zo erger leed te voorkomen. Nederland heeft verdere verbreding en verdieping van de donorbasis ook op de agenda van de Advisory Group vergadering in december gezet.

Vragen van GroenLinks

Vraag 1

De belofte in 2009 was dat ontwikkelde landen in 2020 in totaal 100 mld USD zouden bijdragen aan klimaatfinanciering voor de armste landen. Kan de minister duidelijk aangeven dat zij de Nederlandse fair share van 1.25 mld USD onderschrijft? De minister-president gaf onlangs aan dat Nederland meer dan 1 mld uitgeeft, klopt dat? Deze berekening is niet zuiver, omdat daarbij privaat geld wordt meegerekend. De Algemene Rekenkamer roept op tot het geven van beter inzicht in de hoeveelheid publieke middelen die zijn ingezet om private middelen te mobiliseren. Kan de minister uitleggen waarom zij aangeeft dat het lastig is om de cijfers te aggregeren? Waarom is dat wel mogelijk voor het Acces to Energy Fund en niet voor de rest? Kan de minister toezeggen dat ze dit alsnog nader zal toelichten?

Antwoord:

De klimaatfinancieringsdoelstelling van USD 100 miljard is een collectieve doelstelling. Hierbij zijn geen individuele financieringsdoelstellingen per land vastgelegd. Ook de Nederlandse regering heeft zich niet aan een individuele doelstelling gecommitteerd. Het bedrag van EUR 1,25 miljard is genoemd in een brief van de Algemene Rekenkamer aan uw Kamer en geeft sedertdien enige richting aan het nationale debat over klimaatfinanciering. Het kabinet heeft sinds zijn aantreden in ruime mate extra middelen vrijgemaakt voor klimaatfinanciering. Bijgevolg komt de raming voor 2020 zoals opgenomen in de HGIS-nota uit op EUR 1,12 miljard.

De sinds 2010 stijgende klimaatfinanciering (klimaatactie ten behoeve van ontwikkelingslanden) bereikte in 2018 een niveau van EUR 1,076 miljard. Dat was als volgt samengesteld: EUR 578 miljoen aan publieke middelen (ODA) en EUR 498 miljoen aan met (een deel van) die middelen gemobiliseerde private financieringen.

Jaarlijks wordt in het HGIS-verslag gerapporteerd over de hoogte van de publieke klimaatfinanciering en over de gemobiliseerde private financiering. De hefboom van activiteiten wordt achteraf berekend. Niet alle publieke activiteiten mobiliseren privaat geld; niet alle activiteiten die privaat geld mobiliseren doen dat elk jaar en zij doen dat in ieder geval niet elk jaar in dezelfde mate; vaak leidt een publieke investering niet in hetzelfde jaar tot mobilisatie van privaat geld.

Sommige uitvoerders, zoals FMO, meten ook zelf de mobilisatie van private middelen. Zij hanteren daarbij niet altijd dezelfde methode als ik, waardoor bedragen niet zonder meer met elkaar kunnen worden vergeleken. Het Access to Energy Fund brengt bijvoorbeeld de mobilisatie per jaar in kaart, maar berekent niet met welk deel van de publieke bijdrage de private middelen zijn gemobiliseerd.

Vraag 2

Wil de minister toezeggen dat zij de 40 procent regel niet zomaar toe zal passen op alle activiteiten maar is zij bereid voor grote activiteiten preciezer uit te zoeken welk deel klimaatrelevant is?

Antwoord:

Ik ben op dit moment geen voorstander van aanpassing van de wijze waarop Nederland publieke klimaatfinanciering berekent. Nederland hanteert een berekeningswijze die internationaal geaccepteerd wordt. Indien adaptatie dan wel mitigatie een nevendoelstelling van een activiteit is, reken ik, net als bijvoorbeeld de Europese Commissie, 40 procent van de uitgaven mee als klimaatfinanciering. Veel landen rekenen in vergelijkbare gevallen met hogere percentages. Zoals dat gaat met normpercentages, zal het precieze klimaatbelang bij sommige activiteiten hoger uitvallen en bij andere lager. Overigens zou een precieze berekening per activiteit ook een niet onaanzienlijke inzet van mensen en middelen vergen.

Vraag 3

Beleidscoherentie ā€“ sinds CETA is aardolie de grootste winnaar in handelscijfers. Er wordt veel energie gestoken in handelsakkoorden die multinationals dienen. Maar onderhandelingen over het groene goederen akkoord staan stil. Dat is een schril contrast. Is de minister bereid om een proactieve agenda na te streven gericht op het najagen dit soort verdragen?

Antwoord:

De onderhandelingen over een milieugoederenakkoord binnen de Wereldhandelsorganisatie liggen sinds 2016 stil omdat partijen het niet eens zijn over de producten die op de lijst met groene goederen moeten komen. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 21 november 2019 heeft Nederland de Europese Commissie opgeroepen om zich in te zetten voor heropening van de onderhandelingen. De Europese Commissie stelde positief hiertegenover te staan. Nederland zal - onder meer in gesprekken met de inkomende Europese Commissaris voor handel - inzetten op het heropenen van de onderhandelingen over het milieugoederenakkoord. Daar is momenteel weinig steun voor onder de EU lidstaten en binnen de Wereldhandelsorganisatie. Op 26 november j.l. heb ik, naar aanleiding van het verzoek van het lid Diks (Groenlinks), een brief aan uw Kamer gestuurd waarmee ik u hierover informeer.

Vraag 4

Zo was FMO betrokken bij het dumpen van palmolie in Congo. En FMO kwam eerder in opspraak in een geval van belastingontwijking door mijnbouwbedrijf Kenmare. In Honduras was FMO financier van een project, waarvan het bouwbedrijf betrokken was bij de moord op milieuactiviste Berta CƔceres. Is de minister bereid om onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de naleving van IMVO richtlijnen bij FMO? Is de minister bereid om op te roepen tot compensatie van de slachtoffers in Honduras? Er wordt nu heel veel geld uitgegeven aan advocaten en niet aan de slachtoffers.

Antwoord:

Iedere vijf jaar wordt het functioneren van FMO geĆ«valueerd. Dit voorjaar zijn de voorbereidingen gestart voor de volgende evaluatie. In deze evaluatie wordt ook de naleving van IMVO-standaarden onderzocht. De evaluatie heeft betrekking op de periode 2013 ā€“ 2018 en zal naar verwachting medio 2020 worden opgeleverd. De moord op Berta CĆ”ceres was een afschuwelijke gebeurtenis en de Nederlandse regering heeft de afgelopen jaren aangedrongen bij de Hondurese autoriteiten op berechtiging van de daders in een eerlijk proces.

Het kabinet heeft van FMO begrepen dat vanwege de complexiteit en de lange looptijd van deze zaak het onderzoek veel tijd vergt en dat de geraamde kosten navenant zijn. FMO heeft recent het kabinet geĆÆnformeerd dat zij zich inspant om eruit te komen met de betrokken partijen. Omdat de zaak op dit moment onder de rechter is, kunnen hierover nu geen nadere uitspraken worden gedaan.

Vraag 5

Hoewel Nederland zich constructief opstelt, kan de minister meer doen om het onderhandelingsproces ten aanzien van het concept VN-verdrag voor bedrijfsleven en mensenrechten verder te brengen? Is minister bereid te onderzoeken wat ervoor nodig zal zijn om inmiddels afgehaakte landen als Japan, Noorwegen en Canada weer aan tafel te krijgen? Nu er een nieuwe EU commissie is aangesteld kan er een EU onderhandelingsmandaat ten behoeve van dit verdrag worden aangevraagd. Is dit proces al in gang gezet en zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?

Antwoord:

Het kabinet vindt het zorgelijk dat een aantal landen niet deelneemt aan de onderhandelingen. Nederland kan zijn diplomatieke middelen nu het meest effectief inzetten door de aandacht te richten op een gezamenlijke EU-positie, en stelt zich daartoe actief en constructief op. Naar verwachting zal de nieuwe Europese Commissie per 1 december geĆÆnstalleerd zijn, en zal de discussie over een mogelijk onderhandelingsmandaat weer starten. Mensenrechten en bedrijfsleven zijn een grensoverschrijdend vraagstuk waarbij de EU met een gezamenlijk optreden gewicht in de schaal kan leggen. Ook vallen onderdelen van de concepttekst onder de gezamenlijke bevoegdheid van de lidstaten en de EU. Ik zal binnen de EU aandacht vragen voor participatie van andere landen en hoe deze aan boord te krijgen, als onderdeel van de EU-onderhandelingsstrategie.

Vraag 6

De minister heeft zich terecht ingezet voor de recent gehouden International Conference on Mental Health and Psychosocial Support in Crisis Situations (MHPSS). Maar om psychosociale hulp echt te kunnen verbeteren, en de Nederlandse rol daarin kracht bij te zetten zijn ook extra middelen nodig. Is de minister bereid om de Nederlandse bijdrage aan het internationale fonds Education Cannot Wait te verhogen?

Antwoord:

Nederland dringt er op aan geestelijke gezondheid en psychosociale steun te integreren in noodhulpresponses, dus ook in de activiteiten van Education Cannot Wait (ECW). Dit gebeurt binnen de bestaande Nederlandse bijdrage van EUR 3 mln per jaar, en via Nederlandse deelname aan bestuursorganen (Executive Committee en High Level Steering Group) van het ECW. Nederland geeft ook een niet-geoormerkte bijdrage aan ECW waarbij het vertrouwt op de autonomie en expertise van het fonds om invulling te geven aan de onderwijsprogrammaā€™s. Deze werkwijze wil ik graag zo voortzetten.

Vraag 7

Wil de minister bij het Global Partnership for Education aandringen op een transitie waardoor er meer aandacht komt voor de meest kwetsbare groepen, zoals jongeren met een beperking?

Antwoord:

Nederland steunt een inclusieve aanpak. Nederland steunt zowel het Global Partnership for Education (GPE) als het fonds Education Cannot Wait (ECW). Beide initiatieven hebben inclusie van kinderen met een beperking als expliciete doelstelling. Zo werkt GPE met de Wereldbank, UNICEF en UNESCO aan richtlijnen om onderwijssectorplannen inclusiever te maken. ECW betrekt daarbij bijvoorbeeld kinderen met een beperking bij de vormgeving van programmaā€™s voor inclusieve lesmaterialen, ook bij lerarenopleidingen.

Nederland blijft deze inclusieve benadering van GPE en ECW krachtig ondersteunen. Ook bij andere internationale onderwijsinitiatieven pleit Nederland voor een inclusieve benadering. Daarbij staat de lokale context centraal en inzet van rolmodellen kunnen hierbij mogelijk een rol spelen. Welke benadering gehanteerd moet worden hangt uiteindelijk af van de lokale kansen en uitdagingen.

Vraag 8

Nederland werkt steeds minder via en met lokale overheden, en dat draagt bij aan fragmentatie. Wat is er over van de eigenaarschapsagenda? Voor die agenda was in 2005 getuige de Parijs Verklaring veel aandacht; wat is daar anno nu nog van over? Kan de minister op papier zetten hoe zij het eigenaarschap van partnerlanden kan verbeteren zonder daarbij weer over te gaan op begrotingssteun?

Antwoord:

Nederland werkt nog altijd veel met lokale overheden, maar vaak indirect via multilaterale organisaties. Multilaterale programmaā€™s en organisaties vormen in de praktijk immers een zeer belangrijk kanaal voor Nederland. Ook op die manier dragen we bij aan de oorspronkelijke Parijs agenda voor grotere effectiviteit van hulp, die later werd aangevuld in Accra en Busan. Waar het mogelijk is werken we zelf ook bilateraal met (lokale) overheden. Het belang daarvan is onomstreden. Versnippering is inderdaad niet wenselijk. Mede naar aanleiding van recente IOB-evaluaties werken we vaker aan opschaling van goed werkende programmaā€™s. Dit helpt eventuele fragmentatie verminderen.

Vragen van het CDA

Vraag 1

Mondiale gezondheidszorg en gezondheidsinfrastructuur: er is onlangs een succesvol vaccin tegen tuberculose ontwikkeld, dat nu verkeert in een vergevorderd stadium van klinische tests. De ontwikkeling van dit vaccin is mede gefinancierd uit Nederlandse OS-middelen. Nederland draagt zo bij aan een mondiaal antwoord op TB; zal de minister zich inzetten om dit ontwikkeltraject te blijven ondersteunen?

Antwoord:

Het succes in de ontwikkeling van een nieuw TB vaccin en andere nieuwe geneesmiddelen is hoopgevend. Nederland heeft via het PDP1 en PDP2 eerder vaccinontwikkeling gesteund en meer recent via PDP3 de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen o.a. via de TB alliantie. Het komende jaar beraad ik me, mede in het licht van de focus en themaā€™s zoals aangegeven in de BHOS beleidsnota en reeds behaalde resultaten, over de toekomstige vormgeving van PDP fonds. Hierbij kijk ik ook nadrukkelijk naar de toegevoegde waarde van de Nederlandse inzet, naast de inzet van andere donoren.

Vraag 2

Momenteel worden zoā€™n 200 miljoen mensen, met name in de Sub Sahara regio van Afrika, blootgesteld aan Neglected tropical diseases. Zij worden niet of slecht bereikt met bestaande medische hulp. Ik wil de minister vragen om binnen de World Health Organization aandacht te vragen voor het vijfjarige programma Expanded Special Project for Elimination of Neglected Tropical Diseases (ESPEN).

Antwoord:

In het bestaande BHOS-beleid is een keuze gemaakt om op het gezondheidsdomein te focussen op SRGR inclusief hiv/aids. Nederland kan hier een verschil maken. Gezondheidsproblematiek is wereldwijd natuurlijk veel groter. Nederland heeft echter geen bijzondere toegevoegde waarde op het terrein van neglected tropical diseases. Nederland steunt de WHO jaarlijks met een ongeoormerkte bijdrage. De Nederlandse bijdrage kan door WHO worden ingezet voor alle prioriteiten uit het werkprogramma, inclusief neglected tropical diseases. Nederland steunt dit werkprogramma en is bereid om via de daar toe geƫigende wegen, steun uit te spreken voor het neglected diseases programma. Uit het oogpunt van efficiƫntie en planbaarheid is het Nederlandse beleid erop gericht zo min mogelijk te oormerken. Daarom is de Nederland bijdrage aan WHO ongeoormerkt. Ook tegengaan van fragmentatie en aanbrengen van focus leiden niet logischerwijs tot een Nederlandse inzet op genoemde onderwerpen.

Vraag 3

Hoe worden mensen met een beperking als integraal onderdeel meegenomen in BHOS-programmaā€™s, kan de minister specificeren hoe het basisprincipe van leave no one behind wordt ingevuld?

Antwoord:

In het OS-beleid zijn gendergelijkheid en inclusie gemainstreamd, zodat er altijd en specifiek aandacht wordt besteed aan het betrekken van groepen die uitgesloten of achtergesteld zijn. Op deze manier is inclusie verankerd, zonder dat mensen met een beperking als aparte doelgroep worden benaderd. Hetzelfde geldt voor de andere doelgroepen.

Deze nadruk op inclusie leidt ertoe dat er via verschillende programmaā€™s en fondsen ook wordt ingezet op het verbeteren van de positie van mensen met een beperking, zoals opgenomen in de Kamerbrief over het voorbeelden van het bereiken van mensen met een beperking, die ik in juli met u heb gedeeld. Binnen onderwijsprogrammaā€™s is in toenemende mate aandacht voor inclusie van mensen met een beperking die onderdeel vormen van een breder inclusiviteitsbeleid. Recentelijk zijn er mede met Nederlandse steun belangrijke stappen voorwaarts genomen op bredere aandacht in beleid voor mensen met een beperking: de Inter-Agency Standing Committee heeft (vorige week) haar richtlijnen rondom inclusie van mensen met een beperking in humanitaire respons gepubliceerd. Nederland zal haar ngo- en VN-partners aanmoedigen om de standaarden en richtlijnen toe te passen bij assessments, planning en uitvoering van humanitaire programmaā€™s en toezien op het gebruik daarvan.

Vraag 4

Wanneer kunnen we Nederlandse China handelsstrategie verwachten?

Antwoord:

De economische aspecten van de relatie met China zijn meegenomen in de Chinanotitie. Er is een apart hoofdstuk aan gewijd, mede tot stand gekomen op basis van consultaties met het bedrijfsleven. Deels handelt dit hoofdstuk over kansen en uitdagingen binnen de bilaterale economische relatie tussen Nederland en China, deels komen ook multilaterale aspecten aan de orde; handelsbeleid is immers EU competentie. Daarnaast is het in dit verband goed om te vermelden dat ook publiek privaat nog gewerkt zal worden aan een meerjarige handelsstrategie. Het Internationaal Strategisch Overleg (ISO) is daarbij in de lead.

Vragen van de SP

Vraag 1

Welke diplomatieke middelen is de minister van plan om in te zetten om zoveel mogelijk landen te laten deelnemen aan de onderhandeling van het VN verdrag voor bedrijfsleven en mensenrechten?

Antwoord:

Het kabinet vindt het zorgelijk dat een aantal landen niet deelneemt aan de onderhandelingen. Nederland kan zijn diplomatieke middelen nu het meest effectief inzetten door de aandacht te richten op een gezamenlijke EU-positie, en stelt zich daartoe actief en constructief op. Naar verwachting zal de nieuwe Europese Commissie per 1 december geĆÆnstalleerd zijn, en zal de discussie over een mogelijk onderhandelingsmandaat weer starten. Mensenrechten en bedrijfsleven zijn een grensoverschrijdend vraagstuk waarbij de EU met een gezamenlijk optreden gewicht in de schaal kan leggen. Ook vallen onderdelen van de concepttekst onder de gezamenlijke bevoegdheid van de lidstaten en de EU. Ik zal binnen de EU aandacht vragen voor participatie van andere landen en hoe deze aan boord te krijgen, als onderdeel van de EU-onderhandelingsstrategie.

Vragen van D66

Vraag 1

Ook de EU is een belangrijke soft-power in ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld als het gaat om diplomatie of politieke statements. Wat D66 betreft behouden we deze financiƫle slagkracht, ook in het nieuwe MFK. Kan de minister aangeven of de Nederlandse inzet in de onderhandelingen in Brussel erop gericht is om deze financiƫle slagkracht in het nieuwe MFK te behouden?

Antwoord:

De veranderende en complexe wereld om ons heen vraagt meer dan ooit om eensgezind extern optreden van de EU. Het kabinet zet daarom in op een verstevigde positie van de EU in de wereld. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de Staat van de Unie (Kamerstuk 35078, nr. 1) is EU ontwikkelingssamenwerking daarbij een belangrijk instrument om de uitdagingen waarvoor Europa staat tegemoet te treden, waaronder klimaatverandering. Daar is inderdaad financiĆ«le slagkracht voor nodig. Een sterkere rol van de EU op het wereldtoneel hoeft echter niet per definitie meer geld te kosten. Ook op het gebied van extern beleid moeten wat het kabinet betreft scherpere prioriteiten worden gesteld. Zoals aangegeven in het BNC-fiche over het Commissievoorstel voor het Instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) stelt de Commissie een budget voor van EUR 89,5 miljard voor de periode van 2021-2027. Dit betreft een stijging van 27% in lopende prijzen ten opzichte van het budget in de huidige periode (2014ā€“2020). Deze forse stijging is moeilijk te verenigen met het bredere streven van het kabinet naar een modern en financieel houdbaar MFK, waarin rekening gehouden wordt met het vertrek van het VK uit de Unie.

Vraag 2

Kan de minister aangeven hoe EU-programmaā€™s een aanvulling zijn op programmaā€™s van de lidstaten, en andersom? Hoe vindt de afstemming van beleid plaats?

Antwoord:

Afstemming over beleid vindt plaats in diverse Raadsgeledingen, zoals de Raadswerkgroep voor Ontwikkelingssamenwerking (CODEV) in Brussel, het ComitĆ© van Permanente Vertegenwoordigers (COREPER) en de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (RBZ/OS). Afstemming over programmering vindt met name plaats in de partnerlanden waar de EU en haar lidstaten actief zijn, in het kader van ā€˜Working Better Togetherā€™. Deze samenwerking kan diverse vormen aannemen en verschilt per land in mate van intensiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om gezamenlijke analyses van de politieke en sociaaleconomische situatie in een land en de wijze waarop de Europese Unie daar het beste op in kan spelen, bijvoorbeeld door hervormingen te ondersteunen of het maatschappelijk middenveld te versterken. Dit kan niet los gezien worden van de politieke, veiligheids- en handelsinzet. Ontwikkelingssamenwerking is immers onderdeel van een bredere inzet, inclusief een politieke dialoog met derde landen.

Vaak blijft het niet bij een gezamenlijke contextanalyse en wordt ook de stap gezet naar het in kaart brengen van wat EU instituties en lidstaten reeds doen in een land of in bepaalde sectoren. Hiermee worden mogelijke gaten in de inzet geĆÆdentificeerd en ook kansen in kaart gebracht om elkaars programmaā€™s en inzet te versterken via betere coƶrdinatie. Volgende stappen zijn gezamenlijk programmeren en gezamenlijk implementeren, waarbij er voor gekozen kan worden om de Europese Commissie of lidstaat tot lead donor te benoemen met de overige lidstaten als ā€œstilleā€ partners, of via inzet van het instrument Delegated Cooperation. De inzet van de EU is om zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de nationale ontwikkelingsplannen van derde landen.

Nederland neemt waar mogelijk actief deel aan gezamenlijke programmering en kiest daarbij voor een pragmatische aanpak, waarbij proactief wordt bijgedragen en deelgenomen door de Nederlandse ambassades aan ā€˜levendeā€™ Joint Programming processen, met name daar waar de EU-delegatie een leidende rol op zich neemt. Nederland zal niet tot volledige vervanging van eigen planningsdocumenten overgaan, maar vanuit de lokale context kiezen voor optimaal gebruik van en deelname aan Joint Programming. Vanuit het ministerie worden deze processen in de landen ondersteund.

Vraag 3

Is de minister het eens dat de EU voorop moet lopen, om met zoveel mogelijk landen het Environmental Goods Agreement te sluiten? En ziet zij ook een mogelijke koppeling aan lopende onderhandelingen over handelsverdragen?

Antwoord:

Het is wenselijk dat bilaterale EU handelsakkoorden tarieven op groene goederen wegnemen, om handel in deze goederen te stimuleren. Nederland zal het belang van vroegtijdige en volledige liberalisatie van tarieven op groene goederen middels bilaterale akkoorden benadrukken in Brussel.

De onderhandelingen over een milieugoederenakkoord binnen de Wereldhandelsorganisatie liggen sinds 2016 stil omdat partijen het niet eens zijn over de producten die op de lijst met groene goederen moeten komen. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 21 november 2019 heb ik de Europese Commissie opgeroepen om zich in te zetten voor heropening van de onderhandelingen. De Europese Commissie stelde positief hiertegenover te staan. Voor meer informatie verwijs ik u naar de brief die ik, naar aanleiding van het verzoek van het lid Diks (Groenlinks), gisteren aan uw Kamer heb gestuurd.

Vraag 4

D66 hoort op het punt van seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) de zorgen van veel organisaties over het dalende totale budget. Kan de minister deze zorgen wegnemen? En kan zij, los van de boekhoudkundige verklaring, garanderen dat we ā€“ conform het regeerakkoord ā€“ hierop blijven inzetten?

Antwoord:

Nederland blijft zich onverkort inzetten op het terrein van vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR. Tijdens de viering van het 25-jarig bestaan van het Programme of Action van de International Conference on Population and Development (ICPD) heb ik wederom de Nederlandse politieke, diplomatieke en financiƫle committering op deze onderwerpen bevestigd. Ook de viering van het 25-jarig bestaan van de Beijing Declaration and Platform for Action biedt Nederland in 2020 de gelegenheid om de inzet op vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR te benadrukken. In financiƫle termen blijft de inzet op SRGR onveranderd en kan in 2020 rekenen op een budget van 421.784 mln. EUR. Als gevolg van een aantal amendementen werd het budget voor SRGR voor 2018 en 2019 incidenteel verhoogd. Het betreft hier dus geen verlaging van het budget in 2020, maar incidentele verhogingen van het budget in 2018 en 2019. Ik zeg u toe dat ik mij conform het regeerakkoord volop voor SRGR blijf inzetten.

Vragen van de PvdA

Vraag 1

Hoe kijkt de minister aan tegen verlaging van het toptarief voor belastingen? Waarom heeft Nederland met zo weinig landen afspraken gemaakt over belastingontwijking? Wijzen landen met wie Nederland onderhandelt ook wel eens op Nederland als belastingparadijs?

Antwoord:

De herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel, waarvan de verlaging van het toptarief deel uitmaakt, valt buiten het bestek van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

De aanpak van belastingontwijking geschiedt internationaal door de opstelling van nieuwe standaarden voor fiscale regels en gegevensuitwisseling, onder meer in het G20/OESO project tegen belastingontwijking. Bijna alle afspraken die internationaal zijn overeengekomen, zijn inmiddels door Nederland geĆÆmplementeerd. Ook heeft Nederland het multilateraal verdrag geratificeerd dat in het kader van het G20/OESO project is overeengekomen om misbruik van bilaterale belastingverdragen te voorkomen. Dit multilaterale verdrag maakt het mogelijk om sneller dan door bilaterale onderhandelingen bepalingen tegen belastingontwijking op te nemen in belastingverdragen.

Nederland heeft bilaterale belastingverdragen met 23 ontwikkelingslanden. Met zeven daarvan is langs bilaterale weg overeenstemming bereikt over de opname van antimisbruikbepalingen in de belastingverdragen. Voor vier van de zeven bilaterale belastingverdragen zijn deze bepalingen na afronding van de ratificatie door de wederzijdse parlementen in werking getreden. Door wederzijdse ratificatie van het multilaterale verdrag zijn de antimisbruikbepalingen ook in werking getreden voor belastingverdragen met twee andere ontwikkelingslanden. Het totale aantal bilaterale verdragen met ontwikkelingslanden dat voorzien zal zijn van antimisbruikbepalingen, zal naar verwachting geleidelijk toenemen omdat meer ontwikkelingslanden toe te treden tot het multilaterale verdrag en hun ratificatieproces zullen afronden.

Andere landen zien Nederland niet als belastingparadijs, wel als een doorstroomland van rente en royaltyā€™s naar laagbelastende jurisdicties. Met de invoering van een bronbelasting op overmakingen van rente en royaltyā€™s vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties per 1 januari 2021 zal deze Nederlandse rol naar verwachting verdwijnen.

Vraag 2

Vrouwenrechten en milieuactivisten staan onder druk. Er is een grotere rol nodig van ambassades bij het beschermen van mensenrechten en organisaties in plaats van een eenzijdige focus op handelsbevordering.

Antwoord:

Nederlandse ambassades spelen een belangrijke rol in de bescherming en bevordering van mensenrechten. Dit kabinet heeft met de intensivering van het postennet, mede op basis van het verzoek van uw Kamer, additionele capaciteit gecreƫerd in het postennet voor het onderwerp mensenrechten. Ook tijdens de recente begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 13 en 14 november jl. heeft uw Kamer een amendement ingediend voor verdere versterking van het postennet onder meer op gebied van mensenrechten, wat past in de Nederlandse beleidsinzet.

Vraag 3

Kan de minister aangeven wanneer het maatschappelijk middenveld zich kan inschrijven voor Power of Voices?

Antwoord:

Het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld wordt in de eerste week van december 2019 gepubliceerd in de Staatscourant.

Vragen van de CU

Vraag 1

Het Dutch Relief Alliance (DRA) zet zich in voor noodhulp en vluchtelingen. Het bedrag voor noodhulp is voor dit jaar al opgegaan. Ziet de minister kans om het bedrag van 60 miljoen euro voor 2020 nog bij te plussen?

Antwoord:

Nederland hecht eraan het beschikbare noodhulpbudget te besteden via meerdere professionele humanitaire organisaties, waaronder de DRA, maar ook de VN en de Rode Kruis beweging. DRA krijgt een substantiƫle bijdrage via het noodhulpbudget, ook in verhouding tot wat andere partners krijgen. De bijdrage aan de DRA is bovendien in de afgelopen jaren verhoogd van EUR 40 miljoen naar structureel EUR 60 miljoen per jaar. Er is geen ruimte beschikbaar voor extra middelen voor noodhulp. Een extra bijdrage aan de DRA zal dan ook vooral ten koste gaan van de flexibiliteit die het kabinet heeft voor acute crisisrespons volgend jaar. Ik acht dit niet wenselijk.

Vraag 2

Kan de minister polsen bij andere EU-lidstaten of zij dezelfde stap als Nederland zouden willen nemen om te kijken of druk gelegd kan worden op de Palestijnse autoriteiten om te stoppen met de terrorismebonus?

Antwoord:

Het Nederlandse ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden wordt al jaren grotendeels uitgevoerd via internationale organisaties en lokale en internationale ngoā€™s. Een uitzondering is de begrotingssteun aan de Palestijnse Autoriteit, ten behoeve van de salarisbetalingen in de justitiesector via het EU-programma Pegase. Conform de toezegging gedaan tijdens de Begrotingsbehandeling vorig jaar en motie Voordewind/Van Haga met kenmerk 35 000-XVII nr. 44 heeft Nederland zich ingezet om een einde te maken aan de koppeling tussen de duur van detentie en de hoogte van de uitkering aan Palestijnen in IsraĆ«lische detentie en hun familieleden. Hoewel de gesprekken met de Palestijnse Autoriteit hierover constructief waren, hebben zij niet geleid tot het gewenste resultaat en daarom zal Nederland komend jaar geen bijdrage meer geven aan de salarissen in de justitiesector. Er is dan ook geen Nederlands ontwikkelingsgeld gealloceerd voor de Palestijnse Autoriteit, waarmee invulling is gegeven aan de motie en toezegging. De gesprekken met de Palestijnse Autoriteit en EU partners hierover worden voortgezet. In overleg met de EU partners wordt daarbij ook altijd de (fiscale) stabiliteit van de Palestijnse Autoriteit meegewogen.

Vragen van de PvdD

Vraag 1

Een rapport van het VN panel inzake klimaatverandering (IPCC) toont aan dat de veehouderij geen voedsel produceert maar vernietigt. Deze minister kan toch niet wegblijven van de oneerlijke verdeling van voedsel die resulteert als wij blijven eten zoals we doen. Waar is deze minister als het gaat om het verdedigen van het recht op voedsel voor iedereen?

Antwoord:

In de voedselzekerheidsbrief (6 juni 2019, kamerstuk

33 625, nr. 280) wordt beschreven dat voor een duurzaam voedselsysteem de wereldwijde consumptie van dierlijke eiwitten zal moeten verminderen. Dit neemt niet weg dat in veel delen van de wereld waar ondervoeding heerst, dierlijke producten onmisbaar zijn voor een volwaardig dieet. Vee is bovendien vaak een onmisbare schakel in een circulair landbouwsysteem en in sommige gebieden (zoals de noordelijke Sahel) de meest efficiƫnte, en soms enig mogelijke, vorm van voedselproductie. Een duurzaam voedselsysteem kan dus niet simpelweg gerealiseerd worden door het afschaffen van veehouderij. De oplossing ligt in het vinden van lokaal duurzame en circulaire vormen van voedselproductie die een groeiende, en steeds meer stedelijke, bevolking van betaalbaar, voedzaam voedsel kunnen voorzien. Daarin heeft Nederland veel te bieden op het gebied van kennis en kunde. Doel van het voedselzekerheidsbeleid is een gezonde voeding voor iedereen, binnen ecologische, maar ook binnen economische en sociale randvoorwaarden. In dat debat is Nederland met overheid, private sector en kennisinstellingen volop aanwezig.

Vragen van de SGP

Vraag 1

SGP noemt zorg voor moeder en kind sociale vooruitgang. Laten we hier bij ontwikkelingsbeleid rekening mee houden. Kan de minister hiervoor extra aandacht en budget vrijmaken?

Antwoord:

Zorg voor moeder en kind is inderdaad cruciaal voor sociale vooruitgang. Veilige bevallingen die worden uitgevoerd door kundig personeel leiden tot minder moedersterfte. Scholing van moeders verbetert ook voeding en daarmee de overlevingskansen van kinderen. Voor elk jaar extra school van de moeder daalt het risico op sterfte van haar kinderen met 7 Ć  9 procent. Daarnaast blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat gezonde en goed gevoede kinderen beter presteren in onderwijs en later meer kans hebben op de arbeidsmarkt. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek dat ontwormingsprogrammaā€™s op scholen leiden tot minder verzuim en betere leerresultaten.

Zorg voor moeder en kind maakt integraal onderdeel uit van het Nederlandse programma voor SRGR (seksuele en reproductieve gezondheid en rechten). Hieraan wordt bijvoorbeeld inhoud gegeven door de Nederlandse investering van EUR 58,5 miljoen in de Global Financing Facility (GFF) voor Every Woman Every Child die in 36 landen programmaā€™s ondersteunt. Uit het oogpunt van efficiĆ«ntie en planmatigheid wordt de Nederlandse bijdrage ongeoormerkt verstrekt.

Omdat het Nederlandse beleid al zo nadrukkelijk aandacht besteedt aan zorg voor moeder en kind als integraal onderdeel van het SRGR-beleid en -programma zie ik geen reden voor specifieke intensivering op dit beleid. Met het oog op efficiƫntie en planmatigheid, en om fragmentatie tegen te gaan, is het Nederlandse beleid erop gericht de financiƫle bijdrage niet te oormerken.

Vraag 2

SGP maakt zich zorgen om commerciƫle eiceldonatie en ontwikkeling van babyfabrieken, bijv. in Lagos waar vrouwen laatst werden bevrijd. Zet de minister het tegengaan van deze misstanden op de eerste plaats in SRGR-beleid?

Antwoord:

De Nederlandse inzet op SRGR focust zich op het vergroten van kansen voor vrouwen en jongeren, door hen meer keuzevrijheid te geven en middelen om keuzes te realiseren. Op deze terreinen heeft Nederland nadrukkelijke meerwaarde.

Ā 

Het tegengaan van de gesignaleerde misstanden aangaande draagmoederschap en commerciƫle eiceldonatie maakt als zodanig geen onderdeel uit van de prioriteiten binnen het Nederlandse SRGR beleid, maar de misstanden betreffen een ernstige schending van de wetten van Nigeria en internationale mensenrechten. De genoemde misstanden in Nigeria dienen vooraleerst aangepakt te worden met nationale Nigeriaanse justitiƫle middelen. Nederland ondersteunt in Nigeria activiteiten die beogen een groter respect voor mensenrechten te realiseren, de rechten van meisjes en vrouwen krijgen daarbinnen bijzondere aandacht.

Vraag 3

Beaamt de minister dat er inzake kleine boeren in ontwikkelingslanden kansen liggen voor ambassades, bijvoorbeeld op het vlak van voedselsysteemanalyses en het bevorderen van netwerken?

Antwoord:

In de voedselzekerheidsbrief van juni (Kamerstuknr. 2019D23725) is het voornemen aangekondigd om foodsystem-analyses uit te voeren in een aantal partnerlanden. Die zullen bijdragen aan verdere aanscherping van prioriteiten en een gecombineerde inzet op kleinschalige voedselproducenten, water, natuur en hernieuwbare energie. Op dit moment wordt verkend in welke landen daar draagvlak voor is bij de nationale en lokale overheid en welke internationale partners hierbij kunnen worden betrokken. Dit voornemen sluit goed aan bij het VN besluit om in 2021 een World Food Systems Summit te organiseren.

Vraag 4

Is de minister bereid om als zesde thema ā€œwaterā€ toe te voegen aan de rapportage beleidscoherentie?

Antwoord:

Water is een prioritair thema van het BHOS beleid. De focus ligt daarbij op verduurzaming van waterbeheer, drinkwater- en sanitaire voorzieningen. Ook ondersteunt Nederland de inzet op efficiĆ«nt watergebruik in de landbouw en worden programmaā€™s gefinancierd om water op lokaal, nationaal en regionaal niveau zo goed mogelijk te verdelen, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling is vorig jaar herzien en bevat vijf themaā€™s waarop Nederland ontwikkelingslanden het meest kan helpen in het bereiken van de SDGā€™s. Water komt niet terug als apart thema in dit actieplan, maar vormt een belangrijk onderdeel van het thema ā€˜verduurzaming van productie en handelā€™ en ā€˜het tegengaan van klimaatveranderingā€™. Zo is er aandacht voor de toenemende waterschaarste en het terugdringen van waterverspilling bij de productie van goederen binnen verschillende ketens.

Vraag 5

Miljoenen mensen, waaronder vele kinderen, zijn nog altijd slachtoffer van voorkombare infectieziektes. Nederland heeft aantoonbaar en effectief bijgedragen aan de strijd hiertegen door steun aan de Global Alliance for Vaccines and Immunization (GAVI). SGP wil graag zien dat Nederland de komende jaren deze alliantie blijft steunen en vraagt of de minister de bijdrage een tandje kan opdraaien?

Antwoord:

Nederland draagt jaarlijks 50 miljoen euro bij aan GAVI, de totale bijdrage in de periode 2016-2020 was 250 miljoen euro. Nederland is een van de 6 oorspronkelijke donoren van GAVI en steunt de organisatie sinds de oprichting in 2000.

Gezien de beperkte bijdrage van GAVI aan mijn prioritaire themaā€™s zoals vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR, ben ik niet voornemens de bijdrage aan GAVI, in zowel de huidige als volgende subsidieperiode, te verhogen. Dit zou ten koste gaan van financiering van Nederlandse prioriteiten op het terrein van SRGR.

Vraag 6

SGP heeft motie ingediend over SDG 16 ā€œVersterking van de rechtstaatā€ als expliciet doel voor de diplomatieke posten. Hoe wordt deze motie uitgevoerd? Mag in een Kamerbrief.

Antwoord:

In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 16 mei 2019 heeft het Kabinet uw Kamer geĆÆnformeerd over de Nederlandse inzet om straffeloosheid tegen te gaan en goed bestuur (SDG 16) te bevorderen naar aanleiding van de motie van de leden Stoffer (SGP) en Voordewind (CU).

Het kabinet beschouwt de motie als ondersteuning van beleid. De bevordering van vrede, veiligheid en rechtvaardigheid (SDG 16) is een belangrijke doelstelling in zowel de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) als in de GeĆÆntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS). Het bevorderen van gerechtigheid en tegengaan van straffeloosheid vormen hiervan belangrijke aspecten. De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen dragen deze aspecten actief uit, in veel gevallen ondersteund door het Mensenrechtenfonds of Veiligheid en Rechtsorde programma.

Ikzelf organiseerde in mijn rol als covoorzitter van de Taskforce on Justice, die in het kader van SDG16 toegang tot recht en gerechtigheid bevordert, in februari een conferentie in Nederland over wereldwijde toegang tot recht. Ook faciliteerde Nederland afgelopen juni een conferentie van de g7+ , de groep van 20 door conflict getroffen landen, over toegang tot recht in deze omstandigheden. Tijdens het VN High Level Political Forum on Sustainable Development (7-18 juli) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn er verschillende toezeggingen gedaan door landen voor betere toegang tot recht voor iedereen.

Vraag 7

In conflictgebieden zoals Libiƫ en Jemen staat de rechtstaat onder druk. Wat SGP betreft beginnen we met de eerste stappen op het gebied van noodhulp en onderwijs. SGP vraagt de minister uiterlijk voorjaar 2020 informeren over voornemens en voortgang.

Antwoord:

De rechtstaat staat in veel landen onder druk en zeker in conflictgebieden. Het kabinet investeert daarom in Veiligheid en Rechtsorde, inclusief het opbouwen van de rechtstaat, in een aantal landen in de focusregioā€™s. Dit kan al gebeuren voordat het conflict is opgelost. Hierover wordt de Kamer jaarlijks geĆÆnformeerd via het BHOS-jaarverslag en de Resultatenrapportage (www.osresultaten.nl). Humanitaire hulp wordt gegeven op basis van internationale noden en is niet gekoppeld aan de vraag of de rechtstaat al dan niet functioneel is. Zo is de bevolking in Jemen bijzonder hard getroffen door de duur van het conflict. Nederland draagt bij via vrijwillige bijdragen aan humanitaire organisaties en de Dutch Relief Alliance (DRA). Het kabinet zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2020 informeren over de inzet van de middelen voor noodhulp.

Vragen van Van Haga

Vraag 1

Onder de ā‚¬150,- worden er geen invoerrechten betaald voor Chinese producten in de EU. Waarom niet? En wie controleert de waarde? Ik ga er niet vanuit dat de douane op dit moment de capaciteit heeft om te controleren wat er binnenkomt.

Antwoord:

Voor zendingen uit alle niet-EU landen met een waarde lager dan ā‚¬150,-, die rechtstreeks aan een geadresseerde in de EU worden verzonden, worden geen invoerrechten betaald. Deze grenswaarde uit de EU douanewetgeving is onder andere vastgelegd omdat kosten voor inning anders hoger zouden uitvallen dan de inkomsten. De douane controleert en hanteert een risicogericht beleid, wat wil zeggen dat de douane op basis van het risico dat fiscale en niet-fiscale wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, aangiften en goederen kan selecteren voor een controle. Als goederen voor controle zijn geselecteerd, dan kan de douane deze fysiek controleren en kan ze commerciĆ«le bewijzen zoals facturen en betaalbewijzen opvragen. De problemen die ontstaan door e-commerce, zoals opgave van een te lage waarde, worden al enige tijd in verschillende internationale gremia onderkend en opgepakt.

Vraag 2

Ik wil van de minister horen wat wij op korte termijn kunnen doen. Welke maatregelen heeft het ministerie sinds de China strategie genomen om Nederlandse ondernemers te beschermen tegen oneerlijke Chinese concurrentie? Wat zijn de vorderingen binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) op het gebied van het verkrijgen van een gelijk speelveld met China?

Antwoord:

Het kabinet zet zich in voor een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemers op de Europese interne markt en wereldwijd. Oneerlijke concurrentie wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat Chinese bedrijven marktverstorende staatssteun ontvangen, en daarom in het voordeel zijn ten opzichte van buitenlandse (Nederlandse) bedrijven. Zoals in de China notitie beschreven, zet het kabinet zich in verschillende fora in om het gelijke speelveld te bevorderen. In EU-verband zet het kabinet in op een investeringsakkoord met China dat de markttoegang voor Nederlandse en Europese bedrijven vergroot. Tegelijkertijd zet Nederland in op het versterken van de bevoegdheden van de Europese Commissie om oneerlijke concurrentie van staatsgesubsidieerde bedrijven uit derde landen aan te pakken. Het kabinet steunt daarnaast het International Procurement Instrument als handelspolitiek instrument om wederzijdse toegang tot de markt van overheidsopdrachten te verzekeren.

Ook in WTO-verband zet het kabinet in op een gelijk speelveld met China. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het dichten van gaten in de WTO-regels ten aanzien van industriƫle subsidies en het maken van nieuwe afspraken over e-commerce. Ook gaat het om het versterken van de regels over industriƫle subsidies en de status van ontwikkelingslanden in de WTO. Beide zijn complex en leveren niet op korte termijn resultaten op. Op dit moment is het zo dat China zich een ontwikkelingsland noemt; daarmee krijgt het land recht op een speciale en gedifferentieerde behandeling in onderhandelingen. De EU en de VS delen zorgen hierover, maar verschillen in benadering ten aanzien van de oplossing. De VS is van mening dat competitieve economieƫn als de Chinese de ontwikkelingsstatus moeten opgeven. De EU stelt juist voor dat landen per onderhandeling op basis van feiten aangeven bij welke nieuwe afspraken zij tijdelijk extra flexibiliteit of technische assistentie nodig hebben. De Europese Commissie voert de dialoog over deze kwesties met China en andere WTO-leden.

Vraag 3

Is de minister het met mij eens dat een verhoging van de transportkosten (tussen China en EU) een positief effect kan hebben op ons klimaat?

Antwoord:

Het effect van een verhoging van transportkosten op het klimaat, via een verandering van broeikasgasuitstoot, is afhankelijk van een complex aan factoren. Een vermindering van transport met gebruik van fossiele brandstoffen, die mogelijk het gevolg zal zijn van een kostenverhoging, zal op korte termijn leiden tot een verminderde uitstoot, maar het hangt van de bredere context ā€“ in het bijzonder de keuzes die worden gemaakt ten aanzien van eventueel vervangend vervoer en van vervangende economische activiteiten ā€“ af wat het uiteindelijke effect zal zijn.

Vraag 4

Kan de minister aangeven wat zij voor mogelijkheden ziet binnen de EU om de handelsrelatie met Groot-Brittanniƫ veilig te stellen?

Antwoord:

Het kabinet heeft de Nederlandse belangen voor de toekomstige relatie goed in beeld en brengt die reeds sinds het van start gaan van de uittredingsonderhandelingen actief in het Brusselse proces in en zal dit ook voor de toekomstige relatie blijven doen. Deze belangen staan dan ook goed op het netvlies van de Europese Commissie, die de onderhandelingen over de toekomstige relatie op basis van een door de Raad te verlenen mandaat namens de EU zal leiden, en bij de overige EU lidstaten. In zowel de richtsnoeren van de Europese Raad voor de onderhandelingen over de politieke verklaring over het kader voor de toekomstige betrekkingen als in de aangepaste politieke verklaring zelf zijn de Nederlandse belangen benoemd en inhoudelijk in voldoende mate gedekt. De politieke verklaring vormt daarmee voor Nederland een goede basis voor het opstellen van de mandaten voor de onderhandelingen over de toekomstige relatie met als doel om tot een omvangrijk en gebalanceerd akkoord tussen de EU en het VK te komen.

Vraag 5

Door tegenmaatregelen van EU tegen staalheffingen VS dreigen Nederlandse bedrijven failliet te gaan. Dit zijn misplaatste quota, goed voor concurrentiepositie voor Franse bedrijven. We staan nu stil. Het is tijd om te escaleren. Wellicht kunnen we ons veto inzetten, ziet de minister nog mogelijkheden om uit deze staalimpasse te komen?

Antwoord:

De Europese vrijwaringsmaatregelen tegen staalimporten als gevolg van de Amerikaanse heffingen leiden tot negatieve effecten bij een deel van de verwerkende industrie. Het kabinet streeft naar een gebalanceerde opstelling die rekening houdt met de belangen van de staal producerende en de staalverwerkende industrie. Het kabinet heeft op alle niveaus gesprekken met de Europese Commissie gevoerd om te pleiten voor een betere balans voor de staalverwerkende industrie. De recente herziening van de vrijwaringsmaatregelen heeft geen verbeterde quota voor de staalverwerkende bedrijven opgeleverd. Nederland heeft daarom tegen deze herziening gestemd. Nederland heeft hier geen veto. Een volgende herziening wordt volgend jaar verwacht. Hoe deze herziening zal uitpakken zal mede afhangen van de ontwikkelingen op de mondiale en Europese staalmarkt. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor maatregelen met een goede balans, ook voor de staalverwerkende industrie.

Vraag 6

Afgelopen jaar nogal wat te stellen gehad met het verdwenen geld in Mali. Relativering dat er maar 0,15 procent weglekt is te eenvoudig. Heel vaak moet ik constateren dat dit via Europa gaat, bijvoorbeeld 4,2 miljard euro met van het EU Trust Fund for Africa. Is de minister het met mij eens dat de controle, met name op Europese fondsen, beter moet? En wat voor consequenties verbinden wij aan het feit dat het zo vaak misgaat? Moeten we niet gewoon een tijdje stoppen met doneren aan Europese fondsen? Of moeten we onze donaties misschien pas achteraf doen en afhankelijk maken van een goedkeurende accountantsverklaring?

Antwoord:

Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat is geschetst door het lid Van Haga. De bedragen die de heer van Haga noemde in de eerste termijn zijn van verschillende aard, waardoor een incorrect beeld ontstaat. Onregelmatige uitgaven, onrechtmatige uitgaven en malversaties liepen door elkaar, hetzelfde geldt voor bilaterale en EU-uitgaven. Voor een correcte duiding van de door de heer Van Haga genoemde bedragen verwijs ik graag naar de Kamerbrief van 2 juli 2019 over Mali (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 72), het Algemeen Overleg van 3 oktober 2019 (Kamerstuk 35300-XVII, nr. 9) , de Kamerbrief van 21 december 2018 over een malversatie in een Tanzaniaans programma en (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 59), het Europese Rekenkamerrapport over het EU Trustfonds voor Afrika[1] en de appreciatie die daarover aan uw Kamer toeging, onder andere in antwoord op Kamervragen door het lid Van Haga (Kamerstuk 2018-2019, nr. 1109). Dat er in 2015 EUR 4,2 miljard kwijt zou zijn geraakt uit het EU Trustfonds voor Afrika is incorrect. De totale omvang van dit fonds, dat in november 2015 werd opgericht, is EUR 4,6 miljard. De Europese Commissie heeft uitgebreide controlemechanismen. Naar aanleiding van motie Becker/Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209) stuur ik uw Kamer jaarlijks een brief over EU ontwikkelingssamenwerking en de resultaten die daarbij bereikt worden. In de brief die ik uw Kamer op 16 juli 2019 stuurde ben ik onder meer ingegaan op het monitorings- en evaluatiebeleid van de Commissie (Kamerstuk 34952, nr. 80). Naast de strenge interne financiĆ«le controle door de Europese Commissie worden onafhankelijke audits uitgevoerd. Het overgrote deel van de OS-programmaā€™s staat op de EU-begroting. Daar draagt Nederland via de algemene afdrachten aan de EU-begroting aan bij. Van donaties achteraf kan dan ook geen sprake zijn.

Vraag 7

Subsidies activistische clubs: kan de minister aangeven welke subsidie-ontvangende organisaties in de afgelopen jaren hebben geprocedeerd tegen de Staat? En is de minister het met me eens dat deze situatie op zijn minst onwenselijk te noemen is?

Antwoord:

Veel organisaties en bedrijven ontvangen subsidie van de Staat. Daar is het ministerie van BZ niet uniek in. Het is niet verboden voor deze organisaties en bedrijven om voor hun belangen op te komen en zelfs procedures op te starten tegen de Nederlandse staat. Ik houd geen lijst bij van subsidie-ontvangende organisaties en bedrijven die dit doen of overwegen te doen. Maatschappelijke organisaties gesteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken vervullen vaak een belangrijke rol in ontwikkelingslanden, waaronder die van waakhond. Deze waakhondfunctie is niet alleen belangrijk richting regeringen in betrokken landen, maar ook naar onszelf in Nederland toe. Dit past in een goed-functionerende democratie. Ik schrik er niet voor terug tegenspraak op Nederlands beleid te stimuleren: dit houdt ons scherp. Daarnaast hoort toegang tot de rechter gewoon bij een rechtsstaat.

Vraag 8

Er zijn organisaties die bewezen grote resultaten halen. GAVI is zoā€™n organisatie en het zou goed zijn hen te belonen voor het uitstekende vaccinatiewerk. Elke geĆÆnvesteerde dollar levert zestien dollar op. Ziet de minister nog mogelijkheden binnen deze begroting om GAVI te helpen?

Antwoord:

Nederland draagt jaarlijks 50 miljoen euro bij aan GAVI, de totale bijdrage in de periode 2016-2020 was 250 miljoen euro. Nederland is een van de 6 oorspronkelijke donoren van GAVI en steunt de organisatie sinds oprichting in 2000.

Gezien de beperkte bijdrage van GAVI aan mijn prioritaire themaā€™s zoals vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR, ben ik niet voornemens de bijdrage aan GAVI, in zowel de huidige als volgende subsidieperiode, te verhogen. Dit zou ten koste gaan van financiering van Nederlandse prioriteiten op het terrein van SRGR.