Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35300-XV) op 27 november 2019
Brief regering
Nummer: 2019D48610, datum: 2019-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2019Z23476:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-11-28 15:45: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35300-XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2019-12-03 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-12-04 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-12-10 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de Begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2020 (35 300-XV). De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale zaken en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid, W. Koolmees T. van Ark Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV) Vraag: Waarom heeft het kabinet de afgelopen jaren de hand op de knip gehouden en is er niet vol geïnvesteerd in de koopkracht en lastenverlichting van de burgers? Antwoord: Door met name maatregelen van voorgaande kabinetten en stijgende zorgpremies onder andere als gevolg van de vergrijzing, zouden de beleidsmatige lasten deze kabinetsperiode met € 9,0 mld zijn toegenomen. Daarnaast leidde de combinatie van zorgpremies en de compensatie hiervan bij de start van de kabinetsperiode tot een lastenstijging van € 0,8 mld. Het kabinet heeft in het Regeerakkoord gekozen voor een lastenverlichting van € 6,5 mld ten opzichte van de lastenverzwaring van € 9,8 mld. Het afgelopen jaar heeft het kabinet verdere maatregelen genomen om de lasten te verlichten met in totaal € 2,3 mld. In totaal voert dit kabinet dus € 8,8 mld lastenverlichting door (€ 6,5 mld + € 2,3 mld). De totale beleidsmatige lastenontwikkeling (incl. basispad) is dus € 1 mld (€ 9,8 – € 8,8). Tegelijkertijd heeft een verschuiving plaatsgevonden tussen burgers en bedrijven: de lasten voor bedrijven zijn verzwaard, terwijl de lasten voor huishoudens zijn verlaagd. Onder de streep betekent dit dat de lasten voor burgers met ruim € 4 mld dalen deze kabinetsperiode, terwijl de lasten voor bedrijven met ruim € 5 mld stijgen. Nuancering bij de verdeling van lasten tussen burgers en bedrijven is dat het vaak niet duidelijk is waar lasten uiteindelijk neerslaan. Bijvoorbeeld een verhoging van de btw wordt voor een groot deel in hogere prijzen omgezet, maar hoeveel precies is onduidelijk. Vraag: Waarom laat de regering zich in de discussie over pensioenkortingen gijzelen door de ECB? Waarom past de regering de rekenrente niet aan, zodat de pensioenfondsen weer kunnen indexeren? Antwoord: Zoals recentelijk toegelicht in mijn brief over het handelingsperspectief voor het voorkomen van pensioenkortingen en het bijbehorende debat daarover van 21 november 2019, zie ik het aanpassen van de rekenrente niet als een oplossing voor het verbeteren van de financiële positie van pensioenfondsen. Het zal juist een groter probleem creëren. Het verhogen van de rekenrente betekent namelijk dat we rendementen waarvan we niet weten of we ze zullen behalen, nu al uitdelen. Daarbij leidt verhoging van de rekenrente tot een forse en blijvende herverdeling van pensioenvermogen van jongere naar oudere generaties. Volgens mij is dat iets wat we niet moeten willen. De minister wil juist werken aan een stelsel waar collectiviteit, solidariteit en de verplichtstelling de basis zijn en een stelsel dat ook op de lange termijn houdbaar is. Vraag: Kunt u reactie geven op de volgende maatregelen: 1. Erken dat behoud van de verzorgingsstaat in relatie tot massaimmigratie zo niet goed gaat. 2. Sluit de grenzen voor asielzoekers uit islamitische landen. 3. Zorg dat immigranten die hier zijn pas een uitkering krijgen als zij werk hebben. 4 Sluit statushouders helemaal uit van de bijstand. 5. Zorg ervoor dat immigranten die fraude plegen worden opgepakt, het geld terugbetalen, een boete krijgen en niet meer mogen terugkomen. Antwoord: Nederland kent een zorgvuldige asielprocedure. Daarmee wordt bereikt dat alleen degenen die recht hebben op asiel in Nederland een vergunning tot verblijf krijgen en daarmee toegang tot de verzorgingsstaat. Voor het draagvlak voor sociale voorzieningen is het van groot belang dat alléén mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen en invulling geven aan de verplichtingen die bij deze voorzieningen horen. De staatssecretaris zet daarom stevig in op handhaving en naleving van de verplichtingen in de Participatiewet. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit, want iedereen moet de regels naleven. Schending van verplichtingen van de Participatiewet vormt geen grondslag om een verblijfstitel te ontnemen. Bij schending van de inlichtingenplicht moet de ten onrechte ontvangen bijstand worden teruggevorderd en volgt een passende bestuursrechtelijke sanctie. Daar waar het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is kan het strafrechtelijk regime gaan gelden. Vraag: Onze sociale zekerheid is alleen maar houdbaar als er niet gefraudeerd wordt. Wat doet u eraan om fraude in de bijstand te voorkomen? Antwoord: Handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden is een randvoorwaarde voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. De staatssecretaris vindt het van groot belang dat alléén de mensen die er recht op hebben gebruik maken van de sociale voorzieningen. Misbruik ondermijnt het draagvlak. Daarom zet de staatssecretaris stevig in op handhaving en naleving, van preventie tot sanctioneren. Met de handhavingskoers SZW 2018-2021 wordt het handhavingsbeleid op het terrein van de sociale zekerheid, waaronder de bijstand, versterkt. De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. De Participatiewet biedt een duidelijk wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Het is in de eerste plaats de expliciete bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om hier zelf een goede invulling aan te geven. Gemeenten zetten hier ook op in, ondersteund door onder andere het Kenniscentrum Handhaving en Naleving van de VNG. De staatssecretaris vindt het belangrijk dat gemeenten effectief onderzoek kunnen verrichten en maatregelen kunnen nemen. Waar nodig en mogelijk faciliteert de staatssecretaris gemeenten daarbij. Zo verleent SZW subsidie aan het genoemde Kenniscentrum en bereidt de staatssecretaris een wetsvoorstel voor dat moet voorkomen dat mensen die aantoonbaar hebben gefraudeerd (bijvoorbeeld door het verzwijgen van vermogen) en daarvoor zijn beboet direct weer een uitkering kunnen krijgen. Ook wordt gewerkt aan een set van maatregelen om tot een effectieve aanpak van vermogensfraude te komen. Begin 2019 is het samenwerkingsverband Onderzoek Vermogen Buitenland opgericht, dat dit jaar al een handreiking en Kennisloket voor de uitvoering heeft gelanceerd. Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV) Vraag: Wat is de reactie van de minister op het geweld in Gorinchem? Welke acties gaat de minister, samen met zijn collega van J&V, nemen tegen groepsgeweld? Denk bijvoorbeeld aan gebiedsverboden en het verzamelen van metadata. Antwoord: Laat ik voorop stellen dat iedereen in Nederland, die te maken krijgt met discriminatie, racisme of geweld, er één te veel is. Of je wieg nu in Limburg, de Randstad of buiten Nederland heeft gestaan. Ik wijs iedere vorm van geweld categorisch af. De beelden die we hebben gezien van het geweld in Gorinchem zijn buitengewoon schokkend. Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan en uiteraard zien we daarvan de resultaten graag snel tegemoet. Het is belangrijk dat daders van dit groepsgeweld worden gestraft. Daar waar de wet wordt overtreden, wordt uiteraard door politie en OM opgetreden. Er is reeds een brief aan uw Kamer toegezegd door mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid. Het is dan ook nu niet aan mij om uitspraken te doen over de aard of aanleiding van dit incident. Vraag: Waarom sluit u niet alle moskeeën in Nederland? Antwoord: In Nederland is vrijheid van godsdienst een groot goed. Daar wil ik het graag bij laten. Vraag: Bestaat er wetenschappelijk bewijs dat diversiteit goed is voor Nederland? Antwoord: Er is de minister geen wetenschappelijk bewijs bekend dat diversiteit alleen maar goed of slecht is voor Nederland. Het is ook niet relevant: diversiteit is een fact of life. Vragen van het lid Tielen, J.Z.C.M. (VVD) Vraag: Is de minister bereid de webmodule voor zzp'ers te toetsen bij de mkb op eenvoud? Antwoord: Zoals in de brief van 22 november 2019 al aangegeven worden veldpartijen nauw betrokken bij de ontwikkeling van de webmodule. Naast het gesprek dat ik met de veldpartijen wil aangaan, zullen zij ook betrokken worden bij de verdere ontwikkeling van de webmodule. Dit geldt ook voor MKB-partijen. De minister is dan ook zeker bereid om de webmodule via de MKB-toets aan hen voor te leggen en te toetsen op werkbaarheid en uitvoerbaarheid. Vraag: Met betrekking tot de webmodule: zijn er alternatieven voor "if the computer says no"? Wat is het tijdpad van de webmodule? Antwoord: Zoals de minister in de brief van 22 november 2019 heeft aangegeven, is de webmodule een extra instrument om zekerheid te krijgen over de aard van de arbeidsrelatie. Als er na beantwoording van de vragen in de webmodule geen opdrachtgeversverklaring wordt afgegeven, wil dit niet zeggen dat de arbeidsrelatie per definitie een dienstbetrekking is. Er kan echter op basis van de beantwoording van de vragen niet worden geconcludeerd dat buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Naast de te ontwikkelen webmodule zijn er andere instrumenten om duidelijkheid te krijgen over de aard van de arbeidsrelatie. Om opdrachtgevers meer handvatten te geven bij de beoordeling van een arbeidsrelatie is per 1 januari 2019 een uitgebreide toelichting over het gezagscriterium toegevoegd aan het zogenoemde Handboek Loonheffingen (dat de status heeft van een beleidsbesluit). In deze toelichting wordt zo goed mogelijk inzicht gegeven in de elementen die onder het huidige recht en de jurisprudentie een rol spelen in de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding. Ook kan een opdrachtgever al duidelijkheid hebben over de aard van de arbeidsrelatie, omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op basis van een gepubliceerde (branche)overeenkomst. Voorwaarde hierbij is dat in de praktijk de opdrachtgever en opdrachtnemer werken conform de (branche)overeenkomst. Ook kan een opdrachtgever of opdrachtnemer zich wenden tot de Belastingdienst voor het reguliere vooroverleg. Hierbij zal de Belastingdienst het Besluit fiscaal bestuursrecht hanteren. Het verzoek moet een duidelijke omschrijving van de arbeidsrelatie bevatten inclusief alle relevante feiten en omstandigheden. Daarnaast moet het verzoek een gemotiveerd eigen oordeel over de aard van de arbeidsrelatie bevatten. In de brief van 22 november 2019 heeft de minister u geïnformeerd over de stappen die nog genomen moeten worden om tot een werkende webmodule te komen. Daarbij is aangegeven dat het kabinet uw Kamer in het eerste kwartaal van 2020 zal informeren over de definitieve vragenlijst, de beslisboom ten behoeve van de webmodule en de verhouding tussen het aantal gevallen waarin in de testfase een opdrachtgeversverklaring afgegeven zou zijn, het aantal gevallen waarin een indicatie dienstbetrekking afgegeven zou zijn en het aantal gevallen waarin de webmodule geen uitkomst zou bieden. Vraag: Kan de minister een quickscan op de werking van de Wab in het eerste kwartaal van 2020 toezeggen? Antwoord: De Wet arbeidsmarkt in balans treedt per 1 januari 2020 in werking. Cijfers, bijvoorbeeld over het aantal vaste en tijdelijke contracten, komen pas later beschikbaar. Ook de jurisprudentie moet zich ontwikkelen. Het heeft tijd nodig om te zien wat de effecten precies zijn. Het eerste kwartaal van 2020 is dus te prematuur, ook voor een quick scan. Wel zegt de minister toe om doorlopend de vinger aan de pols te houden. Wanneer daar aanleiding toe is zal de minister de Tweede Kamer informeren. Toegezegd is om de Wet arbeidsmarkt in balans vijf jaar na inwerkingtreding te evalueren. Voor de ketenbepaling geldt dat al na twee jaar inzicht wordt gegeven in de ontwikkelingen. Met betrekking tot de payrollmaatregelen is de motie Nijkerken-de Haan c.s. in de Tweede Kamer aangenomen. Naar aanleiding daarvan wordt de Kamer uiterlijk zomer 2020 geïnformeerd over het effect van de payrollbepalingen op de doelgroep banenafspraak en beschut werk door middel van een quick scan. Daarnaast wordt er voor premiedifferentiatie en oproepcontracten in 2021 een onderzoek gedaan naar het voorkomen van ontwijking. Vraag: Wat is de stand van zaken van de motie Wiersma/Heerma over seizoensarbeid in de Wab? Antwoord: De minister is nog in gesprek met sociale partners in de Stichting van de Arbeid over het aanpakken van knelpunten voor seizoensarbeid. In die gesprekken kijken we ook naar de mogelijkheden voor een uitzondering op het gebied van seizoensarbeid en naar een aparte premiecategorie voor langjarige tijdelijke contracten. Bij deze gesprekken zijn ook het UWV en de Belastingdienst betrokken. In het eerste kwartaal van volgend jaar informeert de minister uw Kamer over de resultaten. Vraag: McKinsey berekende dat als deeltijders een paar uur meer per week werken, de tekorten op de arbeidsmarkt zullen verdwijnen. Wat weerhoudt u om dat in te voeren? Antwoord: De tekorten op de arbeidsmarkt hebben de aandacht van het kabinet. Als deeltijders meer gaan werken, kan dit inderdaad een bijdrage leveren aan het verminderen van deze tekorten. Naar aanleiding van de motie Van Weyenberg/Tielen, ingediend tijdens het VAO Arbeidsmarktbeleid van 10 september, lopen er gesprekken met sociale partners om in kaart te brengen hoe deeltijdwerkenden meer uren kunnen werken. Meer uren werken is echter geen volledige oplossing van het probleem. Als bijvoorbeeld een school voor één van de klassen op zoek is naar een leerkracht dan is het probleem niet opgelost als de huidige leerkrachten allen een uur extra gaan werken. Verder is het aan de mensen zelf om keuzes te maken over het aantal uren dat zij werken. Wel wordt in het kader van het IBO deeltijd serieus onderzocht hoe het voor mensen aantrekkelijker kan worden om meer uren te werken. Het kabinet zet overigens ook in op het verbeteren van het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt door onder meer sectorale aanpakken en een verbetering van de matching. Vraag: Kunt u toezeggen dat u geen taboes uit de weg gaat bij de kabinetsreactie IBO Deeltijd? Antwoord: Nederland is een deeltijdland. Deeltijdwerken zit in onze cultuur. Het biedt mensen de gelegenheid de hoeveelheid uren te werken die aansluit bij hun behoefte. Anderzijds zien we dat deeltijdwerk ook nadelen kan hebben, bijvoorbeeld als we het hebben over het benutten van vrouwelijk talent, economische zelfstandigheid en tekorten op de arbeidsmarkt. Bovendien is het de vraag hoe vrij mensen nu in hun keuzes (denk bijvoorbeeld aan schooltijden). Beleid rondom deeltijdwerk raakt ouders, kinderen, ondernemers en overheidsinstellingen en vraagt daarom om zorgvuldige afwegingen. Dit alles weegt het kabinet mee in haar reactie op het IBO Deeltijdwerk, waarbij het kabinet uiteraard met open vizier naar het IBO rapport zal kijken. Vraag: Meer werken moet meer opleveren, dat is niet altijd het geval. Het kabinet heeft al maatregelen genomen (rondom huurtoeslag). Kan het kabinet in de reactie op het diepgaand onderzoek naar deeltijdwerken inzicht geven in de effecten van gemeentelijke toeslagen in dit kader? Antwoord: De staatssecretaris heeft op 20 november 2019, samen met de voortgangsbrief simpel switchen, een onderzoek van bureau Stimulansz naar de Kamer gestuurd waarin is onderzocht hoe het samenspel van landelijke en decentrale regelingen uitpakt bij het aanvaarden van werk vanuit de bijstand. Daaruit blijkt dat de soms sterke afbouw van gemeentelijke regelingen bij het stijgen van het inkomen bovenop de afbouw van landelijke inkomensondersteuning komt. Hierdoor zijn er huishoudtypen, voornamelijk met kinderen, die te maken kunnen krijgen met een armoedeval. Dit bevestigt het beeld dat mensen die gaan werken vanuit de bijstand te maken hebben met een complex geheel van landelijke en gemeentelijke regelingen. Dat maakt dat het niet alleen financiële prikkels zijn die een barrière kunnen zijn voor arbeidsinschakeling, maar ook de onzekerheid over het inkomen na deze stap naar werk. De bevindingen van dit rapport zullen uitvoerig met Divosa, VNG en diverse gemeenten worden besproken, waarbij het de inzet van het kabinet is om een armoedeval tegen te gaan. Vraag: Werken met grote apparaten is niet veilig bij gebruik van alcohol en drugs, maar werkgevers mogen geen testen hierop doen in verband met de AVG. Hoe staat het met de toezegging van de staatssecretaris om voor het eind van het jaar te komen met een oplossing hiervoor? Antwoord: Het testen op alcohol- en drugs op de werkplek is mogelijk wanneer daar een wettelijke grondslag voor is. Dat is op dit moment in sectorale wetgeving geregeld voor bepaalde beroepen, zoals piloten, machinisten en schippers. De staatssecretaris is in gesprek met sociale partners om te bezien in welke specifieke gevallen behoefte bestaat aan het afnemen van dergelijke testen. Het streven is om uw Kamer eind dit jaar te informeren over de voortgang van deze gesprekken, zoals toegezegd in de brieven van de minister voor Rechtsbescherming van 1 april en 31 oktober jl. Vraag: Kan er in het kader van leven lang leren meer ruimte komen voor initiatieven zoals de Zorgwacht? En op welke manier, want dit soort initiatieven vallen vaak buiten de bestaande regels? Kan de staatssecretaris dit soort praktijkgerichte initiatieven gericht op uitstroom naar betaald werk onderzoeken en daarbij de maatschappelijke kosten en baten meenemen? Antwoord: Het is aan gemeenten om regels te stellen voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de voorzieningen die daarbij nodig zijn. Maatwerk is het sleutelwoord bij de inzet van voorzieningen in individuele situaties. Voor het onderzoeken van de effecten van innovatieve aanpakken kan door betrokken partijen, gemeenten, instellingen en onderzoekers een beroep worden gedaan op het kennisprogramma 'Vakkundig aan het werk' dat met subsidie van het ministerie van SZW wordt uitgevoerd door ZonMw. Met dit kennisprogramma wordt een ‘evidence based’ uitvoeringspraktijk bevorderd. In januari 2019 is besloten om in samenwerking met het ministerie van OCW en met ZonMw een nieuwe subsidieronde te lanceren met het doel de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten. Vraag: Kunnen ondernemers met terugwerkende kracht een beroep doen op de compensatieregeling per 1 januari 2021 voor kleine ondernemers die gedwongen stoppen met hun bedrijf? Antwoord: De compensatieregeling transitievergoeding bedrijfsbeëindiging voor kleine ondernemers maakt compensatie van betaalde transitievergoedingen bij ontslag mogelijk indien de werkgever vanwege ziekte, pensionering of overlijden zijn of haar bedrijfsactiviteiten heeft moeten beëindigen. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2021. De regeling heeft geen terugwerkende kracht. Terugwerkende kracht zou bijvoorbeeld betekenen dat achteraf moet worden vastgesteld of de werkgever in het verleden zodanig ziek was dat voortzetting van zijn of haar werkzaamheden onmogelijk was. Dat is niet toetsbaar. In de begroting wordt niet uitgegaan van terugwerkende kracht. Voor terugwerkende kracht is dan ook geen budget gereserveerd. Vragen van het lid Wörsdörfer, M. (VVD) Vraag: Hoe kunnen gemeenten rekening houden met inwoners met betalingsproblemen als gevolg van bijvoorbeeld toeslagen? Kunnen gemeenten helpen met het verkrijgen van betalingsregelingen of het aanpassen van de beslagvrije voet? Antwoord: Inwoners kunnen bij de gemeente terecht voor financieel advies en financiële hulp. Gemeenten helpen inwoners om zich aan te melden voor schuldhulpverlening of kunnen mensen in contact brengen met bijvoorbeeld de Belastingdienst voor een betalingsregeling. Gemeenten ondersteunen inwoners met betalingsproblemen ook door maatschappelijk verantwoord te incasseren, bijvoorbeeld van gemeentebelastingen. Dit houdt onder meer in dat betalingsherinneringen worden gestuurd, betalingsregelingen mogelijk zijn en dat inwoners zo nodig de weg naar schuldhulpverlening wordt gewezen. Als onderdeel van financieel advies of schuldhulpverlening kunnen gemeenten inwoners helpen bij het aanpassen van de beslagvrije voet, bijvoorbeeld door hen in contact te brengen met de betrokken gerechtsdeurwaarder. Er zijn allerlei initiatieven om mensen tijdig en op een eenvoudige manier de weg naar (schuld)hulpverlening te laten vinden. Een voorbeeld van een dergelijke aanpak is de Nederlandse Schuldhulp Route (NSR). Deze aanpak wordt door SchuldenlabNL met steun van SZW landelijk verspreid. Tevens zijn en worden er verschillende apps en diensten ontwikkeld die mensen helpen meer grip te krijgen en te houden op hun financiële situatie. Voorbeelden daarvan zijn het vaste lasten pakket, Geldfit, FiKks, Money Coach, Financieel Paspoort en de Buddy app. Vraag: Hoe vaak wordt het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen door gemeenten gebruikt om ondernemers te helpen? Is sprake van handelingsverlegenheid bij gemeenten om dit instrument in te zetten? Kan de staatssecretaris iets extra's doen om te zorgen dat ondernemers waar mogelijk via de Bbzkunnen blijven ondernemen? Antwoord: In 2018 maakten volgens het CBS 3.600 huishoudens gebruik van een Bbz-uitkering voor levensonderhoud. Daarnaast zijn er huishoudens die een Bbz-bedrijfskrediet hebben gekregen.Dit afgelopen jaar heeft de staatssecretaris de werking van het Bbz bezien. Daarbij heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat het Bbz een waardevolle regeling is. Kern van het Bbz is dat het te starten of gevestigde bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is, zodat na enige tijd bijstandsverlening niet meer nodig is. Ook is van belang dat de ondersteuning de markt niet verstoort en niet leidt tot concurrentievervalsing of verdringing van andere ondernemers. Deze inzet van het Bbz wordt door de gemeente uitgevoerd en getoetst. Het is niet gebleken dat er handelingsverlegenheid is bij gemeenten om het Bbz in te zetten. Specifiek met betrekking tot de hulp aan ondernemers met schulden zijn er signalen dat niet in alle gemeenten de uitvoerders van het Bbz en van de schuldhulpverlening elkaar tijdig kunnen vinden. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is in principe ook toegankelijk voor zzp’ers. In de voorgestelde wijziging van de Wgs is er daarom expliciet aandacht voor de verantwoordelijkheid van gemeenten om ook aan ondernemers hulp te bieden. Ter ondersteuning van gemeenten heeft Divosa een werkwijzer gemaakt, gericht op zowel de gemeentelijke schuldhulpverlening als het zelfstandigenloket. Schouders Eronder en samenwerkende gemeenten die aangesloten zijn bij het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO) bereiden workshops voor om de dienstverlening vanuit gemeenten aan de ondernemers met schulden te verbeteren. Ook het geldplan voor zzp’ers dat het Nibud met hulp van vele experts en gemeenten recent heeft ontwikkeld is een mooi voorbeeld voor hoe dit nu wordt opgepakt. Vraag: Welke stappen worden er gezet om te voorkomen dat consumenten producten kopen die ze eigenlijk niet kunnen betalen? Antwoord: Om overkreditering te voorkomen gelden leennormen waarmee kredietaanbieders toetsen of consumenten de kosten van krediet kunnen dragen. Voor flitskrediet geldt dat financieel kwetsbare mensen beter worden beschermd met ingang van 1 januari 2020. Hoge betalingsachterstanden bij verzendhuiskredieten waren aanleiding voor de minister van Financiën en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de aanbieders van verzendhuiskredieten op te roepen om stappen te zetten om achterstanden fors terug te dringen. De minister van Financiën en de Autoriteit Financiële Markten monitoren de ontwikkelingen. De minister van Financiën is voornemens de Kamer hierover voor het kerstreces te informeren. Vraag: Klopt het dat als er sprake is van een Wsnp-traject van schuldsanering er evenmin aandacht is voor het terugpakken van regie, van een leertraject? Antwoord: Tijdens de Wsnp blijft de schuldenaar zelf verantwoordelijk voor de administratie en tijdige betaling. Daarom wordt iemand alleen toegelaten tot de Wsnp als hij of zij er klaar voor is. Als de schuldenaar met psychische problematiek kampt of financieel instabiel is, kan dit een weigeringsgrond zijn. Door de hardheidsclausule (Artikel 288, derde lid) van de Faillissementswet kan iemand wel aantonen dat hij of zij met behulp van bijvoorbeeld budgetbeheer de financiën op orde heeft gekregen. Diegene kan dan alsnog door de rechtbank worden toegelaten tot de Wsnp. De Wsnp-bewindvoerder, aan wie de rechter iemand toewijst, controleert of de schuldenaar zich aan zijn of haar verplichtingen houdt. Als diegene tijdens het Wsnp-traject toch moeite heeft met het regelen van de financiën, en hulp en begeleiding nodig heeft, kan de Wsnp-bewindvoerder hem of haar naar een geschikte hulpverlener doorverwijzen. Vraag: Welke succesfactoren op het gebied van nazorg kunnen schuldhulpverleners gebruiken om schulden in de toekomst te voorkomen en zou het niet verstandig zijn om die nazorg al te beginnen als het saneringstraject loopt? Antwoord: Begeleiding tijdens en na een saneringstraject kan bijdragen aan de duurzaamheid van de oplossing. Dit bleek uit het onderzoek ‘Duurzaamheid schuldentrajecten’ dat het SEO heeft gedaan in opdracht van SZW (Kamerstukken II. 2015-2016, 24515 nr. 322). Uit dit onderzoek bleek ook dat het overgrote deel van de mensen die met succes een minnelijk of Wsnp-schuldentraject hebben afgerond, na vier jaar geen nieuwe betalingsachterstanden heeft ontwikkeld. Nazorg maakt ook onderdeel uit van de integrale schuldhulpverlening waar de gemeente op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening verantwoordelijk voor is. Best practices kunnen onder andere via het door SZW gesubsidieerde programma Schouders Eronder en via de Benchmark Armoede en Schulden van Divosa gedeeld worden. Vraag: Het schijnt dat het voor gemeenten niet mogelijk is om een schuldhulptraject te starten als de omvang van de schuld nog niet duidelijk is. Kan dit zomaar gebeuren in complexe toeslagtrajecten waarbij mogelijk foute informatie is doorgegeven? Herkent de staatssecretaris dit geluid in de gemeenten die zij spreekt en welke mogelijkheden ziet zij om gemeenten hier zo vroeg mogelijk dienstverlenend te laten optreden? Antwoord: Het inventariseren van de hoogte en aard van de totale schuld is een essentieel onderdeel van de schuldhulpverlening. Als daarover onduidelijkheid bestaat, kan de schuldhulpverlening de schuldeiser hierover bevragen. In de bij de Tweede Kamer aanhangige wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt die bevoegdheid nog verduidelijkt. Vraag: Welke knelpunten ervaren kleine ondernemers bij het verantwoord invorderen van schulden die zij hebben uitstaan, rekening houdend met de draagkracht van de schuldeiser? Antwoord: Het uitgangspunt is dat iedereen zijn schuld betaalt. Dat is in ieders belang, zeker als het een kleine ondernemer betreft. Is dat echter niet mogelijk en is een schuldregeling de enige oplossing, dan krijgen alle schuldeisers een percentage van hun vordering op basis van de maximale afloscapaciteit van de schuldenaar. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ondernemers. Vraag: Worden er concrete stappen gezet in het kader van innovatie op het terrein van asbestsanering? Daar zijn door de Kamer vier moties over aangenomen. Wanneer komt er resultaat? Antwoord: Uw Kamer ontvangt dit jaar nog een brief waarin de staatssecretaris ingaat op de vier moties. Daarbij zal zij uw Kamer conform de motie Von Martels (Vergaderjaar 2018-2019, Kamerstuk 25834 nr. 160) inlichten over de concrete innovaties van de afgelopen tijd in de asbestsector. Gemeld kan nu al worden dat in de afgelopen periode een aantal innovatieve producten en werkwijzen is beoordeeld door de innovatiecommissie 547. Deze worden nu toegepast. Zoals aangekondigd in de beleidsreactie functioneren asbeststelsel (27 september 2018, vergaderjaar 2018-2019, Kamerstuk 25834 nr. 150) zal de zogenaamde 'commissie 547' worden opgeheven en wordt er in plaats daarvan een VIP (validatie- en innovatiepunt) ingericht om snel en eenduidig een oordeel te kunnen geven over validaties en innovatieve werkmethoden. Over de voortgang op dit vlak bericht de staatssecretaris u in dezelfde brief. Vragen van het lid Smeulders, P.H.M. (GroenLinks) Vraag: Kunnen de bewindspersonen reflecteren op het boek 'Uitgebuit. Het verhaal van de Nederlandse werkvloer' over misstanden op de arbeidsmarkt? Antwoord: De minister en staatssecretaris zijn bekend met het boek ‘Uitgebuit. Het verhaal van de Nederlandse werkvloer’, waar de heer Smeulders in zijn inbreng naar verwijst. In dit boek staan een aantal schrijnende verhalen over onzekere banen met beperkte of slechte arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Het kabinet spreekt in veel van deze gevallen van ‘oneerlijk werk’. In oktober 2019 heeft de Inspectie SZW de ‘Staat van Eerlijk Werk’ uitgebracht. Daarin wordt ook ingegaan op oneerlijk werk. Kwetsbare mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt hebben soms te maken met oneerlijk werk. In de Staat van Eerlijk Werk beschrijft de Inspectie SZW zeven mechanismen die ten grondslag liggen aan de situatie van oneerlijk werk op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het is goed dat in het Regeerakkoord is afgesproken om de handhavingsketen te versterken. Daar is 50 mln euro voor uitgetrokken. Maar oneerlijk werk komt in verschillende vormen voor. Dat vraagt om een aanpak langs verschillende sporen. Daarom is het zo belangrijk dat we ook de verschillen tussen contractvormen zo veel mogelijk verkleinen. Dat doen we al, met de Wab die 1 januari ingaat. Zo maken we de verschillen tussen flex en vast kleiner. We verkleinen de verschillen tussen zelfstandigen en werknemers. Dat verkleint de concurrentie op loonkosten tussen deze twee groepen, zodat niet regels en kosten, maar het type werk dat je doet, bepaalt of je freelance werkt of in dienst bent. In het verlengde daarvan verkent de minister de mogelijkheden om concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij contracting en uitzenden tegen te gaan. Daarnaast ontwikkelen de minister en staatssecretaris samen met de ministers van BZK/ Milieu en Wonen en LNV, de staatsecretarissen van EZK en van Financiën een integrale aanpak tegen misstanden bij arbeidsmigranten. Deze integrale aanpak wordt voor het einde van het jaar naar uw Kamer gestuurd. Vraag: Kunnen de minister en staatssecretaris van SZW aangeven of de extra middelen voor de Inspectie SZW voldoende zijn? Antwoord: Het kabinet vond de middelen voor de inspectie SZW ontoereikend. Daarom wordt deze kabinetsperiode de inspectieketen versterkt, oplopend tot € 50,5 miljoen structureel extra middelen. Daarmee worden de doelen beoogd die - in lijn met het inspectie control framework - zijn gedefinieerd en in de begroting en het jaarplan van de inspectie staan verwoord. In het regeerakkoord werd reeds voorzien in uitbreiding met € 50 miljoen. In de brief over de versterking van de inspectieketen en de meerjarenprogrammering[1] heeft de staatssecretaris van SZW gemeld dat er ten aanzien van het onderwerp arbeidsdiscriminatie nog extra middelen (0,5 miljoen) werden toegevoegd. Het werven, selecteren en opleiden van personeel vindt gespreid over deze kabinetsperiode plaats. Uit het jaarverslag 2018 en het jaarplan 2020 blijkt dat de versterking op schema ligt en de komende jaren wordt voortgezet. Het ligt voor de hand om nadat de versterking is afgerond te beoordelen of de beoogde doelen en middelen passend zijn. Tussentijds kan die beoordeling ook aan de orde zijn, bijvoorbeeld als er sprake zou zijn van nieuwe doelen of taken of bijvoorbeeld naar aanleiding van de mid-term review van de meerjarenprogrammering, die in 2020 wordt gedaan. [1] Tk 2018-2019 Kamerstuk 29544, nr. 846 Vraag: FNV heeft een rechtszaak aangespannen tegen de Inspectie Leefomgeving en Transport. Zijn de minister en staatssecretaris bereid in gesprek te gaan met hun collega's van LNV om hen aan te sporen betere normtijden te hanteren? Bijvoorbeeld voor truckers die mensonterende werktijden hebben. Antwoord: Een gesprek lijkt niet nodig. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) werkt samen met verschillende inspectiediensten, waaronder de Inspectie SZW. De samenwerking verloopt onder meer via het Transport Informatie- en Expertisecentrum: er zijn dus al nauwe contacten. De normen voor arbeids- rij en rusttijden zijn vastgelegd in Europese regelgeving. Op dit moment worden deze Europese normen in het kader van het zogenoemde Mobility Package nader bezien. Daarbij gaat het om beperkte aanpassingen, waaronder het scherper formuleren van het verbod om de normale wekelijkse rust in het voertuig door te brengen. Waar het gaat om toezicht, is de ILT bezig het boeteregime voor overtredingen op het gebied van arbeids- en rusttijden nader te bezien. Vraag: Kan de minister aangeven wanneer de Tweede Kamer een reactie ontvangt op de initiatiefnota van GroenLinks 'Samen de baas'? Antwoord: De minister probeert de reactie op de initiatiefnota van GroenLinks 'Samen de baas' zo snel mogelijk aan uw Kamer aan te bieden. In verband met de benodigde interdepartementale afstemming met OCW, VWS en J&V kan de minister niet garanderen dat de reactie voor het einde van het jaar gereed is, maar dit is wel het streven. Vraag: Is het kabinet bereid om subsidie te verlenen aan Stichting Fairwork, een organisatie die opkomt voor de belangen van arbeidsmigranten? Antwoord: FairWork is een NGO die zich inzet voor (mogelijke) slachtoffers van arbeidsuitbuiting en die informatie en ondersteuning in verschillende talen biedt aan arbeidsmigranten. FairWork heeft de afgelopen jaren voor verschillende projecten die bijdragen aan de beleidsdoelen van SZW subsidie gekregen. De minister begrijpt de wens, ook van FairWork, voor structurele subsidie, maar hij vindt het niet wenselijk om een organisatie, zeker een NGO, structureel te financieren. Dit acht hij ook niet in het belang van een NGO die juist door de onafhankelijke rol input uit de praktijk kan leveren die bijdraagt aan het maatschappelijke debat over uitbuiting. Uiteraard is de minister altijd bereid om te bekijken of hij projectvoorstellen die bijdragen aan bijvoorbeeld de aanpak van misstanden bij arbeidsmigranten kan subsidiëren. Vraag: De samenstelling van Raden van Toezicht is in de private markt goed geregeld. Binnen de publieke sector is dat niet zo. Is het kabinet bereid te regelen dat ook in de publieke sector één op de drie leden door werknemers wordt gekozen? Antwoord: Deze vraag van de fractie van Groen Links hangt nauw samen met een van de voorstellen uit de initiatiefnota “Samen de baas: een pleidooi voor meer medezeggenschap in de zorg, in het onderwijs en bij de politie”. Deze initiatiefnota is ingediend door de leden Smeulders, Ellemeet, Wersterveld en Buitenweg. Zij bepleiten een bindende voordracht door professionals voor de helft van het aantal toezichthouders in de sectoren zorg en onderwijs. De kabinetsreactie op deze initiatiefnota is in de maak en wordt op dit moment met de betrokken departementen afgestemd. De minister streeft ernaar deze nog voor het einde van het jaar aan uw Kamer aan te bieden. In deze reactie zal de Minister bovenstaande vraag meenemen. Vraag: Er worden stappen gezet op het inregelen van geboorteverlof. Mogelijk vraagt Europa ons om grotere stappen. Hoe staat het daarmee? Antwoord: De richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven schrijft twee maanden betaald ouderschapsverlof en twee weken verlof voor partners voor. Met de inwerkingtreding van het aanvullend geboorteverlof per 1 juli 2020 wordt reeds voldaan aan het verlof voor partners. Over betaald ouderschapsverlof wordt de Kamer begin volgend jaar geïnformeerd, omdat we de implementatie van de richtlijn in samenhang met de kabinetsreactie op IBO Deeltijdwerk bezien. Vragen van het lid H.M. Palland (CDA) Vraag: De leerrekening wordt nog niet altijd in de cao opgenomen, en leerrekeningen die al bestaan worden nog niet altijd goed genoeg benut. Welke opties zijn er tot verbetering van de fiscale wetgeving in relatie tot het stimuleren van werknemers om hun leven lang te leren? Antwoord: In de brief aan de Kamer van 11 november jl. geeft de minister aan dat in ieder geval rond de volgende punten het mogelijk niet toereikend is om binnen de bestaande fiscale wetgeving tot verbeteringen te komen. Het is niet mogelijk binnen het huidige fiscale kader om in aanmerking te komen voor de gerichte fiscale vrijstelling voor scholing indien iemand werkloos is en een eerder opgebouwd budget ten tijde van de werkloosheid wil aanwenden. Een ander punt dat zich lastig laat oplossen binnen het huidige fiscale kader is het spanningsveld tussen de vormgeving van de bestaande fiscale vrijstellingen en de wens tot het stimuleren van eigen regie van werknemers. Tot slot kan uit de lopende monitoring van het voorlichtingsinstrument van de Belastingdienst naar voren komen dat het wenselijk is om te komen tot een ruimere invulling van activiteiten die voor de gerichte fiscale vrijstelling in aanmerking kunnen komen. Om tot verbeteringen te komen op deze punten is het nodig om na te gaan welke aanpassingen dat vraagt in het fiscale kader, wat daarvan voor- en nadelen zijn en wat het voor financiële consequenties heeft. Daarom heeft het kabinet de brief en de bijlage met een verslag van de verbeterpunten onder de aandacht gebracht van de ambtelijke werkgroep Brede Maatschappelijke Heroverweging 'Talenten benutten'. In die werkgroep worden naast deze beleidsoptie via fiscale weg ook nog andere beleidsopties onderzocht gericht op het beter benutten van talenten. Vraag: De SER heeft geconcludeerd dat bijscholing van werknemers in Noord-Nederland onder het landelijk gemiddelde ligt. Hiervoor is een proeftuin opgericht, maar daar loopt men aan tegen regels bij het invoeren van een integrale financieringswijze. Kan het kabinet de ruimte te bieden om het doel centraal te stellen en dit niet vast te laten lopen in regelgeving? Is er ruimte om dit intersectoraal te doen? Antwoord: Bij Leven Lang Ontwikkelen is het belangrijk om goede toegang te hebben tot de beschikbare middelen voor scholing en ontwikkeling. Dat geldt voor individuen, voor bedrijven en ook voor de vele publiek- private samenwerkingsverbanden die er zijn in de regio’s. In de Kamerbrief Regionale initiatieven Leven Lang Ontwikkelen van 12 juli jl. staat hoe regio’s gebruik kunnen maken van generieke landelijke regelingen en specifiek op regio’s gerichte regelingen. Het kabinet wil de regio’s op passende wijze blijven steunen. Daarom gaat het kabinet in gesprek met de regio’s die knelpunten ervaren om te verkennen waar verbeteringen mogelijk zijn. Vraag: Welk onredelijk nadeel ondervinden mensen in de OBR en hoe kunnen zij actief worden geholpen? Antwoord: De fracties van het CDA en SP stellen vragen over de situatie van zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een private AOV verzekering die niet doorloopt tot de verhoogde AOW-leeftijd. De fractie van het CDA vraagt welk onredelijk nadeel mensen in de OBR ondervinden en hoe zij actief kunnen worden geholpen. De SP vraagt een reactie op de casus van “Piet” in relatie tot het onderzoek OBR. Vorig jaar is de minister tijdens de begrotingsbehandeling niet concreet ingegaan op de casus van “Piet” die door de SP naar voren werd gebracht naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf, omdat we in de Kamer in beginsel niet over individuele casuïstiek debatteren. Wel is er in algemene zin ingegaan op de problematiek van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (AOV) die niet doorlopen tot de verhoogde AOW-leeftijd en heeft de minister uw Kamer naar aanleiding van het verzoek van de fracties van CDA en SP het onderzoek toegezegd dat op 25 november 2019 aan uw Kamer is verzonden (Kamerstukken II, 2018-2019, 32 16, nr. 49). De situatie van zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een private AOV die niet doorloopt tot de verhoogde AOW-leeftijd is complex. Bij ondernemerschap hoort ook de verantwoordelijkheid om jezelf goed voor te bereiden op risico’s. Bij het afsluiten van verzekeringsproducten die blijken te leiden tot hiaten, ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de zelfstandige zelf hoe hiermee om te gaan (bijvoorbeeld door te sparen). Desondanks kan het voorkomen dat zelfstandigen die arbeidsongeschikt zijn de periode van de oorspronkelijke AOW-leeftijd tot de verhoogde AOW-leeftijd niet zelf financieel kunnen overbruggen. Op verzoek van uw Kamer is al eerder gezocht naar mogelijkheden om de OBR te verruimen. Bij brief van 2 juni 2017 (Kamerstukken II, 2016-2017, 32 043 nr. 364) en in antwoord op schriftelijke vragen naar aanleiding van de begroting SZW 2019 (oktober 2018) is aan de Kamer gemeld dat eerder is onderzocht of we de OBR kunnen verruimen. Dat is helaas niet mogelijk gebleken, onder meer omdat aan een verruiming van de voorwaarden van de OBR terugwerkende kracht gegeven moet worden. Een oplossing voor deze problematiek wordt gezien via de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers waarover we nu in gesprek zijn. Vraag: Te veel ouderen maken geen gebruik van de aanvulling op de AOW-uitkering, omdat de privacy regelgeving een goede uitvoering in de weg staat. Bent u het met het CDA eens dat de privacy regelgeving een goede uitvoering van de wet niet in de weg mag staan? 50Plus vraagt wat de minister gaat doen aan het 'niet kunnen vinden' van ouderen die recht hebben op AIO, de inkomensondersteuning voor mensen met onvolledige AOW? Antwoord: De minister vindt het belangrijk om het niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Tegelijkertijd moeten we ons houden aan de vereisten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dat is Europese wetgeving. Voor de begrotingsbehandeling zijn schriftelijke vragen van het lid Palland beantwoord en op verzoek van het lid Van Brenk is een brief aan de Kamer gestuurd. Samen met de SVB wordt gezocht naar mogelijkheden om niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Uw Kamer wordt via de stand van de uitvoering op de hoogte gehouden over de voortgang van de activiteiten om het niet-gebruik van de AIO te beperken. Vraag: Veertig procent van de werkenden heeft een flexcontract en zij hebben hierdoor minder zekerheid. Op dit moment loopt hiernaar een onderzoek door de Commissie Borstlap. Hoe kijkt de minister hier tegenaan en hoe werkt hij ondertussen aan de vermindering van de onzekerheid van deze flexwerkenden? Antwoord: De minister is het met de spreker eens dat het aandeel flexibele contracten in Nederland hoog is. Tegelijkertijd is in de afgelopen jaren al een forse toename van het aantal vaste contracten zichtbaar. Sinds 2015 is het aantal vaste contracten met circa 300.000 gegroeid. Tegelijkertijd zijn er nog steeds urgente knelpunten op de arbeidsmarkt. Met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (Wab), die op 1 januari a.s. ingaat, zetten we de eerste stap om de verschillen tussen vast en flexwerk verder te verkleinen. Met de Wab willen we bewerkstelligen dat werkgevers een bewuste keuze kunnen maken voor flexibele contracten. Daarom beprijst de Wab de negatieve effecten van flexibele contracten, bijvoorbeeld door de introductie van de transitievergoeding bij ontslag vanaf de eerste dag. Tevens wordt het voor werkgevers aantrekkelijk om werknemers een vast contract aan te bieden, bijvoorbeeld doordat werkgevers vanaf 2020 een lagere WW-premie betalen voor werknemers met een vast contract. Voor de lange termijn heeft de minister de Commissie Borstlap ingesteld om na te denken over hoe werk er in de toekomst uit gaat zien en wat nodig om de onzekerheid van deze flexibele werkenden te verminderen en werkgeverschap aantrekkelijker te maken. Vraag: Heeft de minister aanvullend nog extra maatregelen om werkgeverschap te bevorderen en aantrekkelijker te maken? Antwoord: Het kabinet draagt ondernemers een warm hart toe en vindt het belangrijk een ondernemersklimaat te creëren waarin zij hun bedrijf tot volle potentie kunnen ontwikkelen. Dat is goed voor die ondernemers zelf, maar ook voor de economie en de werkgelegenheid. Onderzoek van SEO uit 2017 liet echter zien dat slechts drie procent van de zelfstandigen zonder personeel doorgroeien naar een bedrijf met personeel. Dat heeft voornamelijk te maken met voorkeuren: uit het IBO Zzp blijkt dat zelfstandigen vaak geen ambitie hebben om zelfstandige met personeel te worden. Daarnaast kunnen ook externe belemmeringen een rol spelen. Zo kunnen zelfstandigen zonder personeel die mensen in dienst willen nemen om de volgende stap in de ontwikkeling van hun bedrijf te zetten daarbij een drempel ervaren door de kosten en risico’s die het werkgeverschap met zich meebrengt. Om te voorkomen dat kansrijke ondernemingen daardoor in de kiem worden gesmoord en om de drempel tot het aannemen van personeel te verkleinen, heeft het kabinet sinds haar aantreden reeds verschillende maatregelen genomen dan wel aangekondigd die de kosten en risico’s van het werkgeverschap moeten beperken. Zo is met de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans het ontslagrecht versoepeld en is er een compensatieregeling ingesteld die kleine werkgevers moet compenseren voor een transitievergoeding die ze moeten betalen bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte. Tevens wordt het werkgeverschap aantrekkelijker doordat een lage ww-premie voor vaste contracten gaat gelden. Ook is door het kabinet een pakket maatregelen met betrekking tot loondoorbetaling bij ziekte geïntroduceerd die het met name voor mkb bedrijven goedkoper en minder risicovol maken om personeel in dienst te hebben. De toekomstbestendigheid van regelgeving rond werk, en dus ook (de aantrekkelijkheid van het werkgeverschap), is bovendien een vraag waar ook de Commissie Regulering van Werk zich over buigt. Deze commissie zal in januari met haar advies komen. Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA) Vraag: Het SCP spreekt over kwetsbare gemeentelijke financiën. Hoe weegt de staatssecretaris dit? Hoe weegt de staatssecretaris de onbekendheid van werkgevers met veel regelingen? Wat gaat de staatssecretaris doen om deze regelingen beter onder de aandacht te brengen? Antwoord: Op de gemeentelijke financiën gaat het SCP in de evaluatie van de Participatiewet niet in. In de brief van 20 november van de Staatssecretaris van SZW met reactie op de evaluatie is ingegaan op de financiële kaders voor de Participatiewet. Daarbij is aangegeven dat de zorgen die gemeenten uitten over de financiële middelen serieus worden genomen. De Staatssecretaris wil de discussie hierover goed geïnformeerd voeren. Daarom wordt er onderzoek uitgevoerd naar de kosten voor re-integratie naar de nieuwe doelgroep. Dit onderzoek komt eind dit jaar beschikbaar. Daarnaast komt begin volgend jaar het onderzoek naar de kostenontwikkeling in de Wsw beschikbaar (de zogenoemde Thermometer Wsw). Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal de Staatssecretaris in gesprek gaan met de VNG. Ook bij de uitwerking van de motie Raemakers is er aandacht voor de financiële kant en zal daarover met de VNG worden gesproken. De bekendheid van werkgevers met de re-integratieinstrumenten is cruciaal. Om de bekendheid van werkgevers met re-integratie instrumenten te vergroten ga ik met werkgevers in gesprek hoe we dit kunnen bereiken. Dit sluit aan bij het lopende gesprek over het breed offensief. Uit het ervaringsonderzoek onder werkgevers blijkt dat de bekendheid met de instrumenten van de Participatiewet sinds 2015 is toegenomen. Zo is 69% procent van de werkgevers die bereid zijn om mensen met een arbeidsbeperking te plaatsen ook op de hoogte van het instrument loonkostensubsidie. Grote werkgevers zijn beter op de hoogte dan kleine werkgevers. Wat betreft de bekendheid van de no-riskpolis heeft de Minister in het AO arbeidsongeschiktheid van 7 november jl. toegezegd te onderzoeken hoe de bekendheid van de no-riskpolis vergroot kan worden. Vraag: Mensen die vanuit een uitkering aan het werk komen, krijgen te maken met de armoedeval. Het SCP-rapport spreekt hier niet over. Wat kan de staatssecretaris doen aan de armoedeval? Antwoord: Dit kabinet vindt het belangrijk dat werken en meer werken lonend is. Daarom heeft het kabinet afgelopen augustus besloten om de maximale arbeidskorting in 2020 met €106 euro te verhogen. Om de marginale druk tussen minimumloon en modaal te verlagen heeft dit kabinet daarnaast de vormgeving van de arbeidskorting aangepast. Vanaf 2020 krijgt de arbeidskorting een derde opbouwtraject ter vervanging van het voorheen vlakke maximum. Daarnaast verdwijnt de harde inkomensgrens uit de huurtoeslagen en hebben paren langer recht op het maximale kindgebonden budget. Het is gelukkig niet zo dat alle mensen die vanuit een uitkering aan het werk gaan te maken krijgen met een armoedeval, maar het klopt dat er situaties zijn waarbij mensen die vanuit een bijstandsuitkering aan het werk willen gaan er in besteedbaar inkomen op achteruit gaan. Een onderzoek van bureau Stimulansz dat de staatssecretaris recentelijk naar de Kamer heeft gestuurd toont aan dat dit het gevolg is van de combinatie van de sterke afbouw van gemeentelijke regelingen bovenop de afbouw van landelijke ondersteuning. Deze situaties zijn uiteraard onwenselijk. De bevindingen van dit rapport zullen uitvoerig met Divosa, VNG en diverse gemeenten worden besproken, waarbij het de inzet van het kabinet is om een armoedeval tegen te gaan. Vraag: Kan de minister een reactie geven op een pilot met de basisbaan: een pilot met 500 burgers die meer dan twee jaar in de bijstand zitten, die een basisbaan krijgen van 20 uur per week en daarbij, bij een reguliere werkgever, 85% van het minimumweekloon gaan verdienen waarbij de werkgever de ene helft betaalt en de gemeente de andere helft? Antwoord: Ik vind het goed dat er nagedacht wordt over hoe langdurig werklozen en bijstandsgerechtigden het beste aan het werk kunnen worden geholpen. Dat is ook een belangrijk aandachtspunt uit de evaluatie van de Participatiewet. De basisbaan is een interessante gedachte, maar het door het CDA gedane voorstel roept wel veel vragen op. Het is een aanvullend instrument naast de bestaande instrumenten. Dat betekent dat er twee verschillende regelingen komen voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Er is immers al de banenafspraak. De banenafspraak en een basisbaan zijn allebei bij een reguliere werkgever, maar met verschillende voorwaarden voor werknemers en werkgevers. Een basisbaan is een aantrekkelijk aanbod voor bijstandsgerechtigden, maar het is de vraag of het eerlijk is dat er twee groepen uit de bijstand 20 uur aan het werk zijn en dat de basisbaangroep per uur ruim meer verdient dan het minimumloon en mensen op de banenafspraak in principe werken op minimumloon. Dat wringt ook met mensen die regulier werken op minimumloonniveau. Je moet verder goed kijken naar het risico op verdringing van reguliere arbeid en borgen dat het hier echt additionele arbeid betreft. Ook is er het risico dat de zwakste groep, mensen met een arbeidsbeperking, minder kansen krijgt. Ik ben ook van mening dat een dergelijke pilot door gemeenten zelf georganiseerd zou kunnen worden, dat past ook bij hun verantwoordelijkheid. Het Rijk moet die verantwoordelijkheid niet overnemen. We zien ook dat dergelijke initiatieven door gemeenten worden genomen, zie bijvoorbeeld de Perspectiefbanen in Amsterdam. Het is goed als gemeenten van elkaar leren wat de ervaringen zijn met dit soort initiatieven. Gemeenten kunnen loonkostensubsidies en jobcoaches inzetten om langdurig bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen. Ook kunnen gemeenten voor langdurig bijstandsgerechtigden gebruikmaken van de detacheringsfaciliteit die door bijna 70% van de sociale ontwikkelbedrijven in de arbeidsmarktregio wordt aangeboden. Vraag: Hoe staat de staatssecretaris er tegenover om bij dakloze jongeren een reductiedoelstelling te stellen waarbij over vijf jaar de helft van deze dakloze jongeren een huis heeft? Antwoord: Het aantal dak- en thuisloze jongeren in ons land is fors. De staatssecretaris van VWS is hiervoor verantwoordelijk en is dit jaar gestart met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren 2019-2021 (Kamerstukken II, 2018-2019, 29325 nr. 97). Met dit Actieprogramma wil de staatssecretaris van VWS als coördinerend bewindspersoon met de betrokken departementen, waaronder BZK, SZW, gemeenten en andere organisaties zorgen voor een fundamentele afname van het aantal dak- en thuisloze jongeren. Daarnaast is aan u toegezegd dat de staatssecretaris van VWS dit najaar samen met andere (lokale) partijen komt met een aanvullend plan om het aantal dak- en thuislozen de komende jaren terug te dringen. Vraag: Kunt u een reactie geven op het voorstel van het CDA om een 'Bijbels Jubeljaar' in te voeren, waarin alle door de overheid gecreëerde en oninbare verhogingen worden kwijtgescholden? Antwoord: Er is alleen bij de verkeersboetes en strafrechtelijke geldboetes sprake van verhogingen (zie hiervoor ook het Atos-rapport ‘Invordering Schulden door Rijksoverheidsorganisaties, bijlage bij Kamerstukken II, 2017 – 2018, 24 515, nr. 446). In die zin is er geen reden voor een rijksbrede aanpak. De minister voor Rechtsbescherming heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen om, vooral bij verkeersboetes, verhogingen te voorkomen, waaronder het betalingsregelingenbeleid. Verder wordt een noodstopprocedure ontwikkeld voor mensen die hun verkeersboetes vanwege schulden niet kunnen betalen. Als iemand een minnelijk schuldentraject goed heeft doorlopen worden restanten van verkeersboetes – waaronder ook verhogingen - die dan nog openstaan bovendien niet meer geïnd. Verzekerden met een betalingsachterstand ter hoogte van zes maanden zorgpremie kunnen door de zorgverzekeraar worden aangemeld bij het CAK voor de wanbetalersregeling en krijgen een hogere bestuursrechtelijke premie (120% gemiddelde premie) opgelegd. Dit heeft een afschrikwekkende en daarmee preventieve werking. Zorgverzekeraars hebben op grote schaal betalingsregelingen getroffen met verzekerden, soms met gedeeltelijke kwijtschelding. Op dat moment betalen verzekerden direct weer de normale premie aan de zorgverzekeraar. Daarnaast wordt vanaf 1 augustus 2018 geen eindafrekening meer door het CAK opgesteld. Dit houdt in dat bij een verzekerde die zijn schuld bij de zorgverzekeraar heeft voldaan, eventuele openstaande bestuursrechtelijke premie wordt kwijtgescholden. De praktijk leert dat dit recidive voorkomt. Uw kamer ontvangt binnenkort van de minister voor Medische Zorg het rapport met daarin de uitkomsten van de evaluatie van de wanbetalersregeling. Vraag: De kostendelersnorm werkt, maar er lijkt een perverse prikkel te zijn, bijv op het samenwonen, in verband met de huursubsidie. Bijvoorbeeld zes personen werken niet en wonen in drie huizen, ontvangen €5.000 huursubsidie. Hoe kan dit? Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm? Is er een relatie met het stijgend aantal jongeren zonder dak boven het hoofd (couchsurfers)? Is de staatssecretaris bereid daar ook consequenties uit te trekken? Antwoord: De bijstand is een sociaal vangnet met onder andere als doel om tijdelijk te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De bijstand heeft nadrukkelijk niet tot doel om andere maatschappelijke vraagstukken – zoals een tekort aan huisvesting of tekort aan mantelzorg – te adresseren. Daartoe zijn er andere, meer geëigende instrumenten. De kostendelersnorm houdt rekening met kostenvoordelen die er zijn als meerdere mensen een woning delen. Daarmee wordt voorkomen dat binnen een huishouden een stapeling van uitkeringen ontstaat waarmee meer dan alleen de noodzakelijke kosten worden gedekt. Ik sta achter dit principe en zie daarom geen meerwaarde in een onderzoek naar de kostendelersnorm. Voor wat betreft kwetsbare groepen, zoals dakloze jongeren, biedt de Participatiewet gemeenten voldoende mogelijkheden om in een individueel geval maatwerk toe te passen. Zo hebben gemeenten de mogelijkheid om de kostendelersnorm niet toe te passen voor personen van 21 jaar en ouder – studenten en jongeren tot 21 jaar zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm – die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. Vragen van het lid Kent, B. van (SP) Vraag: Bestuurders van pensioenfondsen hebben te hoge salarissen. SP stelt voor deze salarissen te maximeren op de Balkenendenorm. Wil de minister zich hiervoor inzetten? Antwoord: Vooropgesteld staat dat de minister goed uw zorgen begrijpt over hoge beloningen in de pensioensector, zeker tegen de achtergrond van de moeilijke positie waarin veel pensioenfondsen zich bevinden. Het is belangrijk dat verantwoord met de pensioengelden van deelnemers wordt omgegaan. Maar het kabinet is niet voornemens over te gaan tot wettelijke maximering van de inkomens van pensioenfondsbestuurders. Pensioenfondsen zijn op grond van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen al gehouden aan het voeren van een beheerst beloningsbeleid, dat niet aanmoedigt tot het nemen van meer risico’s dan voor de organisatie aanvaardbaar is. Hiernaast geldt dat pensioenfondsen geen publieke instellingen zijn, maar opgericht voor en door werkgevers en werknemers. Het is aan deze partijen om afspraken te maken over het beheer van het pensioenfonds, waaronder het beloningsbeleid. De vertegenwoordigingsorganen zoals het verantwoordings- en belanghebbendenorgaan hebben hiertoe diverse advies- en goedkeuringsbevoegdheden. Vraag: Kan de minister een reactie geven op de casus 'Piet' in relatie tot het onderzoek OBR? Antwoord: De fracties van het CDA en de SP stellen vragen over de situatie van zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een private Arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) die niet doorloopt tot de verhoogde AOW-leeftijd. De fractie van het CDA vraagt welk onredelijk nadeel mensen in de OBR ondervinden en hoe zij actief kunnen worden geholpen. De SP vraagt een reactie op de casus van ‘Piet’ in relatie tot het onderzoek OBR. Vorig jaar is de minister tijdens de begrotingsbehandeling niet concreet ingegaan op de casus van ‘Piet’ die door de SP naar voren werd gebracht naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf, omdat we in de Kamer niet over concrete zaken debatteren. Wel is er in algemene zin ingegaan op de problematiek van private AOV die niet doorlopen tot de verhoogde AOW-leeftijd en heeft de minister uw Kamer naar aanleiding van het verzoek van de fracties van het CDA en de SP het onderzoek toegezegd dat op 25 november 2019 aan uw Kamer is verzonden (Kamerstukken II, 2018-2019, 32 16, nr. 49). De situatie van zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een private AOV die niet doorloopt tot de verhoogde AOW-leeftijd is complex. Bij ondernemerschap hoort ook de verantwoordelijkheid om jezelf goed voor te bereiden op risico’s. Bij het afsluiten van verzekeringsproducten die blijken te leiden tot hiaten, ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de zelfstandige zelf hoe hiermee om te gaan (bijvoorbeeld door te sparen). Desondanks kan het voorkomen dat zelfstandigen die arbeidsongeschikt zijn de periode van de oorspronkelijke AOW-leeftijd tot de verhoogde AOW-leeftijd niet zelf financieel kunnen overbruggen. Op verzoek van uw Kamer is al eerder gezocht naar mogelijkheden om de OBR te verruimen. Bij brief van 2 juni 2017 (Kamerstukken II, 2016-2017, 32 043 nr. 364) en in antwoord op schriftelijke vragen naar aanleiding van de begroting SZW 2019 (oktober 2018) is aan de Kamer gemeld dat eerder is onderzocht of we de OBR kunnen verruimen. Dat is helaas niet mogelijk gebleken, onder meer omdat aan een verruiming van de voorwaarden van de OBR terugwerkende kracht gegeven moet worden. Een oplossing voor deze problematiek wordt gezien via de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers waarover we nu in gesprek zijn. Vraag Ons voorstel is om niet alleen de werkgever maar ook de flexende werknemer te compenseren voor de onzekerheid die een flexcontract met zich meebrengt. Ook de kans dat een flexwerker eerder in de WW terechtkomt moet gecompenseerd worden. Vindt de minister een extra opslag van 10% ook redelijk om op deze manier het flexwerk terug te dringen? Antwoord Met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (Wab) zetten we de eerste stap om de verschillen tussen vast en flexwerk te verkleinen. Voor de lange termijn heeft de minister aan de Commissie Borstlap gevraagd om na te denken over hoe werk er in de toekomst uit gaat zien en welke regelgeving hiervoor noodzakelijk is. De minister wil de uitkomst dan ook graag afwachten voordat hij op nieuwe voorstellen gaat reageren. Vraag: Jongeren vanaf achttien jaar betalen volwassen prijzen, maar krijgen geen volwassen loon. De jeugdloonleeftijd is verlaagd van 23 naar 21, maar moet nog lager. Wat is uw reactie op het manifest hierover? Antwoord: Allereerst bedankt voor het manifest. Er is in Nederland gekozen voor een minimumjeugdloon om ervoor te zorgen dat jongeren hun eerste stappen op de arbeidsmarkt kunnen zetten én om te voorkomen dat de arbeidsmarkt aantrekkelijker wordt dan hun opleiding. Omdat de maatschappelijke positie van jongeren sinds de invoering van het wettelijk minimumjeugdloon (wmjl) veranderd is, heeft het kabinet ervoor gekozen om het wmjl in twee stappen te verhogen en de leeftijd waarop jongeren recht hebben op het wmjl te verlagen naar 21 jaar. Tot 21 jaar zijn ouders hun kinderen onderhoudsplichtig, vandaar dat dit een logische leeftijd is om bij aan te sluiten. Het kabinet is van mening een balans te hebben gevonden in de afweging tussen eventuele negatieve effecten en de verlaging van het wmjl naar 21 jaar. Vragen van het lid Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Wil de minister met winkelpersoneel praten over hun inkomen en hun positie als 'werkende armen' en bezien wat hij voor hen kan betekenen? Antwoord: Het is altijd goed om met mensen te spreken en de minister zal dit ook blijven doen. In augustus heeft de minister samen met de staatssecretaris al een uitvoerig gesprek heb gehad met een aantal mensen die werk hadden, maar ook een laag inkomen. Dit op uitnodiging van het lid Jasper van Dijk. Hierin zijn onder andere het toeslagensysteem en de problemen met flexibele arbeidscontracten besproken. Bij de toeslagen worden vooral de complexiteit en het terugbetalen van toeslagen ervaren als een grote belemmering om aan het werk te gaan. Om dit toeslagenstelsel goed tegen het licht te houden loopt het IBO Toeslagen. Het signaal van deze mensen heeft de minister doorgegeven aan het secretariaat van het IBO Toeslagen. Inmiddels is deel één van het IBO naar de kamer gestuurd en zal met deel twee een kabinetsreactie volgen. De problemen die worden ervaren rondom flexibele contracten zijn ook bij mij in beeld. De Wet arbeidsmarkt in balans (Wab), die op 1 januari aanstaande ingaat, zet een eerste stap om meer zekerheid te bieden aan mensen met een flexibel arbeidscontract. Zo wordt bijvoorbeeld voor oproepkrachten de permanente beschikbaarheid ingeperkt, doordat een minimale termijn van vier dagen wordt ingesteld waarbinnen een oproepkracht niet kan worden gehouden aan een oproep gehoor te geven. Ook is de werkgever binnen deze termijn loon verschuldigd aan de werknemer bij afzegging. Daarnaast dient de werkgever na een jaar een aanbod te doen ten hoogte van tenminste het gemiddelde aantal uren werk in het afgelopen jaar. Vraag: Is de minister het met de SP eens dat het onwenselijk is als het uitzendbureau bij het tewerkstellen van arbeidsmigranten zowel huisbaas als werkgever is? Antwoord: Bij het verzorgen van de huisvesting kan de werkgever (vaak het uitzendbureau) verschillende rollen vervullen. Zo kan de werkgever voor de werknemer bemiddelen, maar hij kan de werknemer ook zelf huisvesting aanbieden of hier met andere partijen afspraken over maken. Het gaat daarbij primair om de eerste huisvesting bij aankomst in Nederland. Dit is vaak ook in het voordeel van de arbeidsmigrant, die niet bekend is met de Nederlandse woningmarkt. Bij langer verblijf is het daarentegen wenselijk dat de werknemer voor huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Wel kan de werkgever de werknemer informeren over de mogelijkheden voor huisvesting. Het kabinet acht het onwenselijk dat werknemers volledig afhankelijk worden van hun werkgever of dat werkgevers de huisvesting als verdienmodel inrichten. In de brief over de integrale aanpak van misstanden met arbeidsmigranten die de minister samen met de ministers van BZK en Milieu & Wonen en de staatssecretarissen van SZW, Financiën en EZK voor het einde van het jaar naar de Kamer zal toesturen, zal ook aandacht worden besteed aan de huisvesting voor arbeidsmigranten. Vraag: Wil de staatssecretaris onderzoek laten doen naar hoe gemeenten omgaan met de Sociaal Medische Indicatie in relatie tot kinderopvang? Antwoord: Gemeenten hebben budget om ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, maar die om een sociale of medische indicatie kinderopvang nodig hebben, een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang te geven. Zij hebben beleidsvrijheid om SMI vorm te geven zoals dit past bij de lokale situatie. Uit eerdere evaluaties blijkt dat gemeenten hechten aan de beleidsvrijheid en het instrument dat ze met SMI in handen hebben om maatwerk te kunnen bieden. De staatssecretaris ziet nu geen aanleiding om een onderzoek te doen naar hoe verschillende gemeenten hiermee omgaan. Vragen van het lid Weyenberg, S.P.R.A. van (D66) Vraag: Kunt u reflecteren op het advies van de Raad voor de Rechtspraak om een snellere toegang tot de schuldhulpverlening te bewerkstelligen? Antwoord: De Raad voor de Rechtspraak vraagt in het visiedocument ‘Schuldenproblematiek en rechtspraak’ aandacht voor de toegankelijkheid van de Wsnp. Het visiedocument bevat waardevolle voorstellen die getuigen van de inzet van de Raad voor de Rechtspraak om bij te dragen aan oplossingen voor de grote groep burgers met problematische schulden. Deze voorstellen raken de Wsnp. In reactie op het rapport ‘Aansluiting gezocht!’ (Kamerstukken II, 2018-2019, 24 515, nr. 492) wil de minister voor Rechtsbescherming het Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand daarom voor eind dit jaar een quickscan laten maken met concrete aanbevelingen voor de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de Wsnp, met inachtneming van de in het visiedocument door de Raad voor de Rechtspraak gedane aanbevelingen (pagina 30 en 31 van het Visiedocument). U wordt in het voorjaar van 2020 over de voortgang geïnformeerd. Vraag: Het belang van mensen staat centraal. D66 ziet mooie voorbeelden bij gemeenten die meedoen aan de vertrouwensexperimenten. Kan de staatssecretaris aangeven wat zij ziet als zij op bezoek gaat bij de gemeenten met vertrouwensexperimenten? Antwoord: In de experimenteergemeenten treft de staatssecretaris van SZW bestuurders en ambtenaren aan die gemotiveerd zijn om de uitvoering van het experiment succesvol te laten verlopen. En in de experimenteergemeenten ontmoet ze deelnemers die het waarderen dat zij extra aandacht krijgen van de gemeente. Over wetenschappelijk onderbouwde effecten over de volle experimenteerperiode valt nu nog niets te zeggen. De experimenten zijn per 1 oktober beëindigd en, louter in het belang van het wetenschappelijk onderzoek, kunnen gemeenten de dienstverlening met maximaal drie maanden verlengen, dus tot uiterlijk 1 januari 2020. Daarna beginnen de wetenschappelijke analyses. Zoals eerder is toegezegd zal de staatssecretaris van SZW uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, uiterlijk 1 mei 2020 informeren over de uitkomsten van de experimenten en de conclusies die daaraan worden verbonden. Vraag: Kunt u reageren wat u gaat doen voor de groep mensen die niet in aanmerking komt voor beschut werk en waar het er om spant of ze zelf het minimumloon kunnen verdienen? Antwoord: De groep mensen die niet in aanmerking komt voor beschut werk maar wel kan werken, bestaat uit twee subgroepen, namelijk zij die het minimumloon kunnen verdienen en zij die dat niet kunnen. Mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen, kunnen gaan werken met loonkostensubsidie of loondispensatie. Op grond daarvan behoren zij tot de doelgroep banenafspraak en zijn er in de vorm van de no-riskpolis en fiscale voordelen extra instrumenten beschikbaar. Mensen die moeilijker een baan kunnen vinden moeten extra aandacht krijgen bij het matchingsproces en ook daarna meer begeleid worden in een baan. Daarvoor is instrumentarium beschikbaar zoals de jobcoach. Met de maatregelen in het Breed Offensief wil de staatssecretaris het makkelijker maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, en voor de mensen zelf om gemakkelijker aan een baan te komen én deze baan te houden. Vraag: Hoe gaat het met de Ministeriële Commissie Uitvoering, wat is de stand van zaken? Antwoord: Met de brief van 19 november jl. heeft de minister met een aantal collega bewindspersonen de Tweede Kamer namens het hele kabinet geïnformeerd over de Ministeriële Commissie Uitvoering en de werkagenda voor de uitvoering. Binnenkort zal het kabinet u op het onderdeel ‘Maatwerk in dienstverlening’ nader informeren. Over het geheel van de werkagenda zult u periodiek worden geïnformeerd. Vraag: Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de menselijke maat binnen de uitvoering meer geregeld gaat worden? Antwoord: UWV verstrekt in 2019 aan 1,2 miljoen mensen een uitkering. De SVB verstrekt aan 5,5 miljoen mensen een uitkering. Om deze uitkeringen tijdig en rechtmatig te verstrekken is digitalisering van groot belang. Ter illustratie: 77% van de kinderbijslagaanvragen wordt volledig digitaal verwerkt. Digitalisering van de overheid heeft voor burgers veel voordelen opgeleverd: geen wachtrijen en 24 uur per dag de mogelijkheid om zaken met de overheid te regelen. Maar dienstverlening gaat verder en moet passen bij de situatie waarin burgers verkeren. Zo zijn er burgers met bijzondere, persoonlijke omstandigheden, die vragen om een niet-standaard reactie. Er zijn ook burgers die digitaal minder vaardig zijn. Zij raken snel de weg kwijt in de vele digitale en vaak onpersoonlijke loketten van de overheid. Het is zaak dat de overheid ook voor deze groepen bereikbaar en begrijpelijk is. En dat de overheid meer dan nu het geval is rekening houdt met de specifieke situatie van burgers. Het kabinet kijkt hier Rijksbreed naar. Naar verwachting stuurt het kabinet hierover in de loop van december een brief aan de Kamer. Vragen van het lid Dijk, G.J. van (PvdA) Vraag: Hoeveel bedrijven zijn er aangepakt en hoeveel boetes zijn er uitgedeeld door de Belastingdienst bij de handhaving op kwaadwillendheid bij de wet DBA? Antwoord: Uit informatie van de Belastingdienst blijkt het volgende. De Belastingdienst heeft nog geen sancties opgelegd. De bewijslast voor het bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking en de opzettelijkheid ligt bij de Belastingdienst en deze gestapelde bewijslast is ingewikkeld en ook tijdrovend. De Belastingdienst heeft sinds de invoering van de wet DBA bij 50 opdrachtgevers bij wie een beoordeelde arbeidsrelatie alsnog als een dienstbetrekking werd gekwalificeerd, onderzocht of er mogelijk sprake was van (evidente) kwaadwillendheid. Bij geen van deze opdrachtgevers is geconstateerd dat zij (evident) kwaadwillend zijn. Zoals opgenomen in onze derde voortgangsbrief van juni 2019 is het handhavingsmoratorium met een jaar verlengd. Er is toen ook besloten om de mogelijkheden voor de Belastingdienst om te handhaven vanaf 1 januari 2020 te vergroten zodat niet meer alleen bij kwaadwillenden kan worden gehandhaafd. De Belastingdienst kan vanaf dan ook handhaven als de opdrachtgever aanwijzingen van de Belastingdienst over de kwalificatie van een arbeidsrelatie binnen een aangegeven termijn niet in voldoende mate opvolgt. Dit geldt voor de aanwijzingen die vanaf 1 september 2019 worden gegeven en die na 1 januari 2020 niet zijn opgevolgd binnen de aangegeven termijn. Vraag: Is de minister bereid om aan het SER jongerenplatform een vervolgonderzoek te vragen over het jongerenminimumloon? En is de minister bereid zelf onderzoek te doen naar de kosten en werkgelegenheidseffecten van het betalen van minimumloon vanaf 18-jarige i.p.v. 21-jarige leeftijd? Antwoord: Er is in Nederland gekozen voor een minimumjeugdloon om ervoor te zorgen dat jongeren hun eerste stappen op de arbeidsmarkt kunnen zetten én om te voorkomen dat de arbeidsmarkt aantrekkelijker wordt dan hun opleiding. Omdat de maatschappelijke positie van jongeren sinds de invoering van het wettelijk minimumjeugdloon veranderd is, heeft het kabinet ervoor gekozen om het WMJL in twee stappen te verhogen en de leeftijd waarop jongeren recht hebben op het WMJL te verlagen naar 21 jaar. Tot 21 jaar zijn ouders hun kinderen onderhoudsplichtig, vandaar dat dit een logische leeftijd is om bij aan te sluiten. Het kabinet is van mening op dit moment een balans te hebben gevonden in de afweging tussen eventuele negatieve effecten en de verlaging van het WMJL naar 21 jaar. Een onderzoek is uiteraard mogelijk, maar lijkt op dit moment niet nodig. Vraag: Is de minister bereid om te kijken naar het concurrentiebeding in arbeidscontracten en daarbij te kijken naar het afschaffen van het concurrentiebeding voor tijdelijke contracten. Is de minister bereid te kijken hoe om te gaan met het concurrentiebeding in vaste contracten? Antwoord: Een werkgever kan een gerechtvaardigd belang hebben bij het overeenkomen van een concurrentiebeding, bijvoorbeeld het beschermen van bedrijfsgeheimen of het tegengaan van oneerlijke concurrentie. Maar gezien de beperkingen die een concurrentiebeding oplegt aan de werknemer in zijn mogelijkheden om na afloop van het contract een nieuwe baan te vinden of om te starten als zelfstandige in dezelfde branche, is het van belang dat het concurrentiebeding niet oneigenlijk wordt gebruikt. Bij de evaluatie van de Wet werk en zekerheid wordt de uitwerking van de maatregel betrokken dat het in beginsel niet langer toegestaan is om een concurrentiebeding in een tijdelijk contract op te nemen. Daarna kan worden bezien of het nodig is om nadere maatregelen te treffen, zowel voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde als voor onbepaalde tijd. Vraag: Is de staatssecretaris bereid om aan de SER een tweede signalering te vragen over de stand van de sociale werkplaatsen en de Participatiewet? Antwoord: De regionale sociale infrastructuur van de 35 arbeidsmarktregio’s en de positie van het sw-bedrijf daarbinnen heeft de aandacht van het kabinet. In een eerdere verkenning van de SER “Sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet” van juni 2016 pleit de SER voor een samenhangend geheel van zes functionaliteiten in de 35 arbeidsmarktregio’s. Eén van deze zes functionaliteiten is het bieden van detacheringsfaciliteiten aan reguliere werkgevers. De staatssecretaris heeft op verzoek van uw Kamer en na overleg met de betrokken partijen een nadere verkenning naar detacheringsvarianten uitgezet. In het voorjaar 2020 wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd. Daarbij worden ook de dialoogsessies betrokken die de SER organiseert. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij ervoor zorgt dat het geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook daadwerkelijk op de goede plek terechtkomt? Antwoord: Het gemeentelijk armoedebeleid is decentraal beleid. Gemeenten hebben vrijheid om maatwerk te bieden passend bij de lokale situatie. Gemeenten ontvangen sinds 2017 € 85 mln. per jaar voor kinderen in armoede. Over de inzet van deze middelen zijn bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt. Deze afspraken worden geëvalueerd. Begin 2020 wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een extra tussentijdse evaluatie naar aanleiding van motie Bruins en in 2021 vindt de eindevaluatie plaats. Vraag: Als jonge vaders met een laag inkomen vaderschapsverlof opnemen, duiken zij onder het bestaansminimum. Is de minister bereid de positie van jonge vaders met een laag inkomen te monitoren? Antwoord: Zoals opgenomen in de memorie van toelichting van de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) en besproken met uw Kamer tijdens de wetsbehandeling, zal het gebruik van geboorteverlof uitgebreid worden gemonitord. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de effectiviteit van het (aanvullend) geboorteverlof voor de laagste inkomenscategorie en het gebruik daarvan door werknemers die tot deze categorie behoren. Vraag: Wat kan de staatssecretaris in het concrete geval doen van de ondernemer die via de no risk-polis geen uitkering voor een werknemer bij het UWV kon aanvragen, omdat het de werknemer niet lukte om een verplicht digitaal formulier in te vullen? En hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat de voorzieningen daadwerkelijk werkgevers en werknemers ontzorgen en dat meer ondernemers geënthousiasmeerd worden om mensen met een beperking aan het werk te helpen? Antwoord: De staatssecretaris is van mening dat we ervoor moeten zorgen dat de voorzieningen, zoals de no-riskpolis, werkgevers en werknemers zoveel mogelijk ontzorgen. Eén van de wijzigingen in het wetsvoorstel tot uitvoeren Breed Offensief beoogt daarom de administratieve lasten van de uitvoering van de no-riskpolis bij werkgevers voor de gemeentelijke doelgroep te verminderen. Dit wetsvoorstel ligt thans bij de Raad van State voor advies. De no-riskpolis wordt uitgevoerd door UWV en is onderdeel van de Ziektewet. In het kader van de rechtmatigheid moet UWV op grond van de wet vaststellen dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden en inderdaad ziek is. UWV maakt daartoe in zijn reguliere werkwijze inderdaad gebruik van een digitale vragenlijst. Daarbij is er aandacht voor mensen die moeite hebben met de vragenlijst. Zij kunnen een beroep doen op UWV om daarbij geholpen te worden, buiten de digitale vragenlijst om. Wat betreft de vragenlijst is verder een zorgvuldig proces ingericht. Het signaal van de heer Bruins zal worden meegenomen in gesprekken met UWV. Wat betreft de vraag van de heer Bruins hoe meer ondernemers geënthousiasmeerd kunnen worden om mensen met een beperking aan het werk te helpen wordt opgemerkt dat de minister in het AO arbeidsongeschiktheid van 7 november jl. reeds heeft toegezegd te onderzoeken hoe de bekendheid van de no-riskpolis vergroot kan worden. Ook gaan in de regionale actieplannen Perspectief op Werk gemeenten en UWV samen met werkgeversorganisaties VNO-NCW/MKB-NL/LTO in alle 35 arbeidsmarktregio’s aan de slag om meer werkgevers bereid te vinden om mensen aan het werk te helpen. Vraag: Hoe legt de minister aan jongeren uit dat het voor hen nog aantrekkelijk is om mee te doen aan dit pensioenstelsel? Waarom is het nuttig om pensioen op te bouwen via een stelsel waarbij de vraag steeds groter wordt wat je er nog voor terugkrijgt? Antwoord: Het is voor iedereen belangrijk om op tijd te sparen voor een aanvullend pensioen, zowel voor jong als oud. Dat geldt altijd. De recente discussie over kortingen zou daar niet aan af moeten doen. In de brief van 20 november jl. heeft de minister een maatregel aangekondigd om in 2020 kortingen zoveel mogelijk te voorkomen. Het betreft een tijdelijke regeling. De nog te publiceren ministeriële regeling, die de kortingen voor 2020 zal voorkomen of verzachten, geldt dus alleen voor volgend jaar. Het generatie-effect blijft daardoor gelukkig beperkt. Een andere voorwaarde bij gebruik van de regeling is dat een fonds verantwoordt waarom het gebruik van de regeling evenwichtig is. Het klopt dat, wanneer een pensioenfonds gebruikmaakt van de regeling, het beperkte generatie-effect gedragen wordt door de jongere deelnemers. Gebruikmaken van de regeling, in combinatie met het stabiel houden van de pensioenpremie dan wel de pensioenopbouw, zorgt voor evenwicht tussen alle generaties, werkenden en gepensioneerden. Daarnaast geldt er een ondergrens van 90% dekkingsgraad, om te voorkomen dat een fonds te ver kan wegzakken. Dat zou namelijk het draagvlak en het vertrouwen in het pensioenstelsel kunnen ondermijnen en mogelijk de verplichtstelling onder druk zetten. Vraag: Kan de minister ervoor zorgen dat er voldoende en verschillende jongerenvertegenwoordigers aan tafel komen bij de uitwerking van het pensioenakkoord? Antwoord: De minister hecht veel waarde aan de betrokkenheid van jongerenorganisaties bij het pensioendebat en is dan ook blij dat het lukt om die betrokkenheid op verschillende plekken te realiseren. De stuurgroep die werkt aan de uitwerking van het pensioenakkoord spreekt periodiek met een klankbordgroep waarin ook jongerenorganisaties vertegenwoordigd zijn. De minister overlegt zelf regelmatig met het platform ‘jong en oud’ over belangrijke pensioenonderwerpen, waaronder onlangs nog de financiële toestand van pensioenfondsen en dreigende kortingen. En ook bij de uitwerking van een aanvalsplan gericht op het terugdringen van de zogenaamde ‘witte vlek’ wordt de bijdrage van jongerenorganisaties expliciet gezocht. Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (ChristenUnie) Vraag: Hoe kijken de minister en staatssecretaris aan tegen een systeem waarin iedereen achttien jaar lang recht heeft op onderwijs, een punt uit het actieplan vakmanschap van de ChristenUnie? Antwoord: Het leerrechtenplan is een sympathiek idee dat laat zien dat praktisch geschoolden vaak minder aanspraak maken op publieke financiering voor scholing. Het plan omzetten in een concrete, werkbare beleidsmaatregel is zeer complex. Zo is een aanzienlijk risico van deze leerrechten dat private uitgaven worden afgewenteld op publieke middelen en het is uitvoeringstechnisch erg complex. Diverse beleidsopties die raken aan de financiering van LLO zijn ook in bespreking bij de ambtelijke werkgroep Brede Maatschappelijke Heroverweging 'Talenten benutten'. Daarin wordt naar verwachting ook gekeken naar het systeem van leerrechten en naar fiscale verbeteringen voor de individuele leerrekeningen. Over de invulling van het investeringsfonds wordt uw Kamer begin 2020 geïnformeerd. Vraag: Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie over het onderzoek naar de kostenvoordelen die er voor werkgevers in de bouw-, landbouw- en transportsector zijn bij de inzet van arbeidsmigranten in verhouding tot Nederlandse werknemers en wat daar aan gedaan zou kunnen worden? Antwoord: Vorig jaar heeft de minister tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven dat er geen nieuw onderzoek komt, maar heeft hij toegezegd uw Kamer bij het indienen van het wetsvoorstel voor de implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn te informeren over de laatste inzichten op het punt van kostenvoordelen en arbeidsconstructies in relatie tot detachering. De minister verwacht het voorstel voor de implementatiewet voor het eind van het jaar naar de Tweede Kamer te versturen. Tegelijkertijd zal uw Kamer een Kamerbrief ontvangen die ingaat op deze onderwerpen. Deze brief zal onder andere een overzicht bieden van de maatregelen uit de implementatiewet die kunnen bijdragen aan het tegengaan van schijnconstructies en de maatregelen die ervoor zorgen dat loonkostenverschillen tussen werkgevers verkleind worden. Vraag: Wat is volgens de minister de definitie van een werkervaringsplek? Deelt de minister de mening dat werkervaringsplekken vaak niet worden ingezet waar ze voor bedoeld zijn (studenten die al honderden uren stage achter de rug hebben, zijn soms nog aangewezen op en werkervaringsplaats)? Antwoord: In de praktijk worden voor de situatie zoals door de ChristenUnie omschreven de termen ‘stage’ en ‘werkervaringsplek’ door elkaar gebruikt. Voor beide geldt dat het moet gaan om activiteiten die bij uitstek zijn gericht op leren en om werkzaamheden die van additionele aard zijn. Dit kan zowel tijdens als na afronding van een opleiding plaatsvinden. Als sprake is van werkzaamheden die niet zijn te onderscheiden van een betaalde (starters)functie, dan zou er in feite sprake moeten zijn van een arbeidsovereenkomst en recht op een bijbehorende beloning. Uit onderzoek is echter gebleken dat in de meeste sectoren werkervaringsplekken na afstuderen niet gebruikelijk zijn. De minister heeft de Kamer hierover per brief van 19 juli 2018 geïnformeerd. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de voortgang van de maatregelen om uitkeringen op de BES-eilanden te verhogen en de kosten te verlagen? Antwoord: Met het ijkpunt voor het sociaal minimum en de bijbehorende maatregelen zet het kabinet een belangrijke stap om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen. Per 1 januari 2020 gaan het wettelijk minimumloon, de uitkeringen en de kinderbijslag omhoog. Voor het minimumloon gaat het om een stijging van 6,2 procent op Bonaire, 5,3 procent op Saba en 2,7 procent op Sint Eustatius. De bedragen van de uitkeringen stijgen mee met deze verhoging (de verhoging is inclusief inflatie). Ouders en verzorgers krijgen in 2020 daarnaast opnieuw meer kinderbijslag. Op Bonaire komt dit bedrag uit op 83 dollar voor ieder kind per maand. Op Saba is dit bedrag 84 dollar en op Sint Eustatius 85 dollar. Naast het verbeteren van de inkomenspositie zet het kabinet in op het terugbrengen van de kosten van levensonderhoud tot een redelijk niveau. Zo is er vanaf 2020 jaarlijks circa € 10 miljoen beschikbaar voor de kinderopvang. Met het geld kunnen de kosten die ouders betalen voor de opvang naar beneden en komt er meer ruimte voor het opleiden en bijscholen van werknemers in de kinderopvang. Op het gebied van wonen zet het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in op het verlagen van de kosten van wonen door onder meer het vergroten van het aanbod van woningen (door geld beschikbaar te stellen voor nieuwbouw, renovatie/onderhoud en infrastructuur) en het inwerking laten treden van eilandelijke verordeningen om huurprijzen te reguleren. Aan uw Kamer is toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal uw Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren. Vragen van het lid Brenk, C.M. van (50PLUS) Vraag: Is de minister het eens met de stelling dat we vergrijzing niet als een last, maar vooral ook als een kans moeten zien? Antwoord: Het kabinet is het zeker eens met de stelling dat we de vergrijzing niet als een last, maar vooral ook als een kans moeten zien. Ouderen leveren een belangrijke bijdrage aan de arbeidsmarkt en aan de samenleving in zijn geheel. We kunnen ouderen niet missen op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil een doorbraak realiseren op het gebied van een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) en een positieve leercultuur tot stand brengen. De maatregelen omtrent LLO komen ook beschikbaar voor ouderen tot de pensioengerechtigde leeftijd, waardoor hun potentieel nog beter benut kan worden. Zo komt vanaf 2022 het STAP-budget beschikbaar. Met het STAP-budget wordt iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt in staat gesteld om scholing in te zetten voor de eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. Naast de brede meerjarige LLO-aanpak lopen er nog maatregelen specifiek voor ouderen. Zoals u weet, is het actieplan Perspectief voor vijftigplussers grotendeels uitgevoerd: sommige maatregelen lopen nog enige tijd door. Een evaluatie van dit actieplan wordt in de loop van 2020 aan de Kamer gestuurd. Als onderdeel van dat actieplan heeft het kabinet, in overleg met de Stichting van de Arbeid, de tijdelijke subsidieregeling Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers opgesteld. Werkenden van 45 jaar en ouder kunnen een ontwikkeladvies van een loopbaanadviseur krijgen, waarbij de kosten volledig vanuit de subsidieregeling worden vergoed. Hiermee wil het kabinet de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers verbeteren en daarmee toekomstige langdurige werkloosheid onder deze groep voorkomen. De looptijd van de subsidieregeling is verlengd tot 10 januari 2020. De evaluatie van deze regeling is onderdeel van de hiervoor genoemde evaluatie van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Vraag: Hoe kan de minister beweren dat hij zorgt voor een evenwichtige koopkrachtontwikkeling, als de koopkrachtkloof tussen werkenden en gepensioneerden jaar na jaar groter wordt? Antwoord: Het inkomen van gepensioneerden bestaat uit de AOW met eventueel aanvullend pensioen. De AOW loopt mee met de ontwikkeling van het minimumloon en zodoende met de gemiddelde cao-loonontwikkeling. De ontwikkeling van het aanvullend pensioen, dat in principe volgt uit afspraken tussen werkgevers en werknemers, hangt af van de financiële situatie van het pensioenfonds. Hierbij geldt wet- en regelgeving die erop gericht is om te borgen dat aanvullende pensioenen nu en in de toekomst kunnen worden uitgekeerd. Bij aanvullende pensioenen geldt dat de meeste fondsen de laatste jaren niet hebben kunnen indexeren, hetgeen meteen zichtbaar is in de koopkracht van de huidige gepensioneerden. Dat is een belangrijke reden dat de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden achterblijft bij de koopkrachtontwikkeling van bijvoorbeeld werkenden. Tegelijkertijd geldt dat dit ook gevolgen heeft voor de pensioenuitkering die de huidige werkenden na hun pensionering tegemoet kunnen zien. Omdat dit effect zich pas later voordoet, is dit op dit moment nog niet zichtbaar in de koopkrachtcijfers. Naast de ontwikkeling van de AOW en het aanvullend pensioen wordt de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden uiteraard beïnvloed door wijzigingen in belastingen en toeslagen. Het kabinet heeft afgelopen augustus besloten om de lasten met € 2,3 miljard extra te verlichten. Zo groeit het tweeschijvenstelsel al in 2020 in, een jaar eerder dan gepland. Hier profiteren ouderen met een hoger aanvullend pensioen ook van. Daarnaast zien AOW’ers de hogere algemene heffingskorting terug in een hogere AOW-uitkering, die ook regulier wordt geïndexeerd zodat deze meeloopt met de lonen. Voor de groep AOW’ers zonder of met een klein aanvullend pensioen vallen het verhogen van de zorgtoeslag en het afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag gunstig uit. Vraag: Is het eerlijk en rechtvaardig dat degene die werkt en hard spaart voor een aanvullend pensioen onder de streep meer overhoudt dan degene die dit niet heeft gedaan en enkel rondkomt van AOW en toeslagen? Antwoord: Het lid Van Brenk haalde het voorbeeld van Wil en zijn buurman aan. Wil heeft een AOW-uitkering en ontvangt maandelijks € 400 aanvullend pensioen. Hiermee ligt zijn huishoudinkomen onder de inkomensgrenzen zoals deze gelden in de zorgtoeslag en de huurtoeslag. Zijn buurman heeft alleen een AOW-uitkering. Zowel Wil als zijn buurman zou in 2019 recht hebben op circa € 100 zorgtoeslag per maand. Omdat het hier buren betreft, wordt verondersteld dat beiden in een vergelijkbare sociale huurwoning wonen. De buurman van Wil krijgt elke maand € 300 huurtoeslag (€ 400 totale toeslag minus € 100 zorgtoeslag). Wil heeft een hoger inkomen en krijgt daarom maandelijks een lagere huurtoeslag, circa € 180. Onderaan de streep heeft Wil in 2019, rekening houdend met toeslagen, circa € 20.200 te besteden. Dit is meer dan zijn buurman die, rekening houdend met toeslagen en gemeentelijke minima-ondersteuning, in hetzelfde jaar circa € 18.700 kan besteden. In lijn met zijn hogere inkomen zou Wil dus meer moeten kunnen uitgeven. De situatie ligt anders indien Wil een vermogen heeft dat meer bedraagt dan € 30.360. Dit is de vermogensgrens zoals deze geldt in de huurtoeslag. In dat geval vervalt het recht op huurtoeslag. Vermogen vormt immers, net als inkomen, een vorm van financiële draagkracht, waardoor het minder logisch is om inkomensondersteuning in de vorm van huurtoeslag te bieden. In deze situatie behoudt Wil € 18.200. Wil behoudt in dit voorbeeld overigens nog wel zijn zorgtoeslag, aangezien de vermogensgrens daarvan boven de €100.000 ligt. Vraag: Ziet de minister (in afwachting van het initiatiefwetsvoorstel Gelijke Beloning) kansen om de loonkloof verder te verkleinen? Antwoord: Het kabinet werkt aan het versterken van de positie en participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Dit onder andere door het verlagen van de lasten op arbeid, het uitbreiden van het geboorteverlof voor partners en door te investeren in de kinderopvang. Hiermee wordt beoogd te stimuleren en mogelijk te maken dat vrouwen met jonge kinderen meer uren kunnen gaan werken en mannen en vrouwen tot een meer evenwichtige verdeling van arbeid en zorg komen. Dat zal bijdragen aan het terugdringen van de loonkloof. Binnen het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie werkt het kabinet aan het activeren van werkgevers om werk te maken van loondiscriminatie. In de campagne ‘verderkijkers’, waarin wordt samengewerkt met BNR-nieuwsradio, is aandacht voor het onderwerp. De Stichting van de Arbeid zal haar checklist gelijke beloning updaten en onder de aandacht brengen van haar achterban. Het ministerie van OCW financiert daarnaast activiteiten van Women Inc. om vrouwen en werkgevers bewust te maken van de loonkloof. Het gaat dan om loondiscriminatie, maar ook om andere oorzaken van de loonkloof. Vraag: Is het kabinet bereid om de doelmatigheid en effectiviteit van het sociaal minimum en de minimaregelingen te evalueren? Antwoord: Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) dienen alle beleidsartikelen periodiek te worden geëvalueerd in de vorm van een beleidsdoorlichting. Een beleidsdoorlichting kan inzicht geven in de mate waarin de beleidsdoelstelling wordt bereikt en of het (uit-)gevoerde beleid die doelstelling helpt te realiseren. In 2020 is de oplevering gepland van artikel 2, waarop de Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet worden verantwoord. In de beleidsdoorlichting van artikel 2 wordt onderzocht in hoeverre minimaregelingen ervoor zorgen dat huishoudens boven het sociaal minimum uitkomen. De hoogte van het sociaal minimum zelf wordt niet onderzocht. Wel wordt in publicaties van het NIBUD via voorbeeldbegrotingen in beeld gebracht in hoeverre het sociaal minimum toereikend is. Vraag: Gaat de staatssecretaris aandacht besteden aan de aanpak van de armoedeproblematiek van 90-plussers? Antwoord: Uit onderzoek van het SCP blijkt dat 90-plussers vaker onder de armoedegrens zitten door hogere zorgkosten. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om de stapeling van zorgkosten tegen te gaan. Zoals de invoering van het abonnementstarief in de Wmo; het verlagen van het marginaal tarief Wlz en Wmo beschermd wonen; het halveren van de vermogensinkomensbijtelling Wlz en Wmo beschermd wonen en het bevriezen van het eigen risico en de maximering bijbetaling voor geneesmiddelen. Naast het verzachten van de armoede voor deze groep aan de uitgavenkant, neemt het kabinet ook maatregelen aan de inkomenskant. Zo verhoogt dit kabinet de algemene heffingskorting en de ouderenkorting en gaat het tweeschijvensysteem al in 2020 in (een jaar eerder dan gepland). Daardoor betalen gepensioneerden minder belasting over het aanvullend pensioen en ontvangen zij een hogere netto AOW-uitkering. Vraag: Wat gaat de minister doen aan het 'niet kunnen vinden' van ouderen die recht hebben op AIO, de inkomensondersteuning voor mensen met onvolledige AOW? Antwoord: De minister vindt het belangrijk om het niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Tegelijkertijd moeten we ons houden aan de vereisten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dat is Europese wetgeving. Voor de begrotingsbehandeling zijn schriftelijke vragen van het lid Palland beantwoord en op verzoek van het lid Van Brenk is een brief aan de Kamer gestuurd. Samen met de SVB wordt gezocht naar mogelijkheden om niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Uw Kamer wordt via de stand van de uitvoering op de hoogte gehouden over de voortgang van de activiteiten om het niet-gebruik van de AIO te beperken. Vraag: Kunt u een reactie geven op mensen die niet in het gemiddelde beeld passen zoals de casus 'Karel', een 80-jarige man die niet rondkomt op basis van zijn AOW-uitkering ondanks dat de gemeente al maatwerk biedt? Karel geeft 67% van zijn inkomen uit aan vaste lasten, is dat rechtvaardig? Antwoord: Zoals de staatssecretaris in de brief van 21 mei jl. heeft aangegeven, is er op basis van de voorbeeldbegrotingen van het Nibud het beeld dat een AOW-uitkering gemiddeld genomen voldoende is om van rond te komen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat er zich altijd situaties kunnen voordoen, die niet passen binnen dit gemiddelde beeld. Dat geldt bijvoorbeeld wanneer er veel uitgaven zijn aan zorg-en woonkosten. In dat geval kan een beroep worden gedaan op de gemeentelijke minima-ondersteuning. Het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke partijen hebben in het Pact voor Ouderenzorg de handen ineengeslagen om de zorg en de woonsituatie voor ouderen merkbaar te verbeteren. Het kabinet vermindert de stapeling van zorgkosten door in elk domein de eigen betalingen te beperken en daardoor de last van de totale stapeling te verminderen. Zo wordt het eigen risico bevroren, wordt de bijbetaling aan geneesmiddelen gemaximeerd, gaat het marginale tarief in de Wlz en de Wmo omlaag en wordt er een abonnementstarief ingevoerd in de Wmo. Vraag: Kan de staatssecretaris toezeggen om een permanente jobcoach beschikbaar te maken voor alle geplaatste mensen met een beperking? Antwoord: Jobcoaching is waardevol om mensen die dat nodig hebben te ondersteunen bij het werk. De staatssecretaris heeft u in de brief van 23 mei laten weten dat niet gesproken kan worden van een recht op een bepaalde specifieke voorziening die zonder beoordeling door de gemeente of UWV kan worden opgeëist. Er is altijd een individuele beoordeling door de gemeente of UWV noodzakelijk. De behoeften en mogelijkheden van mensen met beperkingen en van werkgevers kunnen immers sterk verschillen. Wel kan worden gesproken van een wettelijk recht op ondersteuning die op basis van onderzoek door de gemeente of UWV en afhankelijk van de situatie van betrokkene noodzakelijk wordt geacht. Uitgangspunt is dus dat mensen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld bij beschut werk, kan dat een permanente jobcoach zijn. Maar doorgaans ontwikkelen mensen zich en is een jobcoach na verloop van tijd niet meer nodig. Er is dus steeds een zorgvuldige weging nodig van nut en noodzaak van de ondersteuning. De staatssecretaris heeft eerder toegezegd om hiernaar te kijken in het kader van het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet uitvoeren breed offensief. Dat wetsvoorstel ligt nu bij de Raad van State. Uiteraard komt dit thema terug bij de wetsbehandeling. Het is goed om daarbij ook alle relevante onderzoeken te betrekken. Vraag: Graag een reactie van de staatssecretaris op het voorstel van 50PLUS om de kostendelersnorm in de AIO af te schaffen. Dit in verband met een integrale aanpak van armoede onder ouderen met een migratieachtergrond. Antwoord: De AIO is een algemene bijstandsvoorziening uit de Participatiewet, die er juist voor is om het inkomen van mensen met een onvolledige AOW aan te vullen tot bijstandsniveau, bedoeld om in Nederland in de minimaal noodzakelijke middelen van bestaan te voorzien. De kostendelersnorm is hier onderdeel van, omdat dit niveau ook afhankelijk is van de vraag of de kosten met anderen gedeeld kunnen worden. Dit principe is niet afhankelijk van leeftijd en geldt daarmee voor alle bijstandsgerechtigden. Vraag: Wat is de stand van zaken van het generatiepact en schiet het voldoende wortel in alle sectoren? Antwoord: In de SZW-rapportage Cao-afspraken 2018 wordt onder meer ingegaan op cao-afspraken met betrekking tot oudere werknemers. Een deel van die afspraken gaat over extra arbeidsduurverkorting voor oudere werknemers. Van de 99 onderzochte grootste cao’s (bedrijfstakcao’s van toepassing op 8.000 of meer werknemers en ondernemingscao’s van toepassing op 2.500 of meer werknemers) zijn er 50 cao’s met afspraken over extra arbeidsduurverkorting voor deze groep werknemers. Vanaf 60 jaar kunnen werknemers onder deze cao’s gemiddeld 6,8 uur per week korter werken. In twaalf van deze 50 cao’s hebben de afspraken de vorm van een generatiepact. Daarnaast zijn er drie cao’s waarin de mogelijkheid van het gebruik van het instrument generatiepact wordt beschreven. Aan de organisaties die onder deze cao’s vallen wordt overgelaten of zij dit instrument ook daadwerkelijk inzetten. Tot slot zijn er zes cao’s waarin is vastgelegd dat de mogelijkheid van een generatiepact nader wordt onderzocht. Vraag: Welke boodschap heeft u voor mensen zoals 'Robert', die een "niet uitkeringsgerechtigde" dreigt te worden en geen enkel inkomen meer zal ontvangen, omdat hij niet aangenomen wordt door een werkgever vanwege vooroordelen over langdurig werkloze ouderen? Antwoord: Het beeld dat het lid Van Brenk schetst over Robert is zorgelijk en helaas niet onbekend. Er zijn nog altijd oudere werknemers die wel willen, maar niet aan het werk komen. Het kabinet zet zich in voor de positie van alle ouderen op de arbeidsmarkt. Zo is de persoonlijke dienstverlening van UWV blijvend geïntensiveerd, met name voor ouderen. Ook zijn er meerdere initiatieven in samenwerking met gemeenten en sociale partners om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt weer aan het werk te krijgen. Op 10 januari 2020 loopt de laatste maatregel van het actieplan voor 50-plussers af. Dit actieplan is specifiek voor de doelgroep ouderen opgesteld. Hierna volgt de evaluatie van het actieplan. Deze is begin volgend jaar beschikbaar en zal dan met uw Kamer gedeeld worden. Met de uitkomsten van de evaluatie in de hand, wil ik graag bekijken hoe de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers structureel verbeterd kan worden. Vraag: 50PLUS heeft een wetsvoorstel ingediend om de zeer schadelijke leeftijdsdiscriminatie strafbaar te stellen. Is de minister het met 50PLUS eens dat er veel meer nodig is om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken? Antwoord: Het kabinet wil discriminatie op de arbeidsmarkt hard aanpakken. Daarom is het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie uit 2014 vernieuwd. Het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018-2021 kent drie pijlers, te weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. Samen vormen zij een integrale, grondenbrede aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt. De staatssecretaris werkt aan een wetswijziging waarmee de Inspectie SZW bevoegd zal worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs. Hierin moeten voldoende waarborgen worden opgenomen om discriminatie tegen te gaan. Het gaat daarbij ook om leeftijdsdiscriminatie. Dit geeft de overheid een stevig nieuw instrument om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Vraag: Ziet de minister mogelijkheden om het generatiepact meer ingang te doen vinden, juist ook bij oudere werknemers met zwaar werk, een laag inkomen of mantelzorgbelasting? Antwoord: De minister ziet daar zeker mogelijkheden. Sociale partners kunnen generatiepacten afspreken die voorzien in een geleidelijke overgang van het werkende naar het gepensioneerde leven, door mensen tegen het einde van de loopbaan de gelegenheid te bieden minder te gaan werken met gedeeltelijk inleveren van loon en behoud van pensioenopbouw. Doordat werknemers daarbij desgewenst gebruik kunnen maken van deeltijdpensioen, kunnen deze regelingen ook voor werknemers met een laag inkomen aantrekkelijk zijn. Het verminderen van de arbeidstijd tegen het eind van de loopbaan kan een uitkomst zijn voor werknemers in zware beroepen of met mantelzorgtaken. Maar een geleidelijke overgang van het werkzame naar het gepensioneerde leven door gebruik te maken van flexibele vormen van pensionering, kan ook voor andere werknemers bijdragen aan gezondheid en arbeidsplezier. Voor de werkgever biedt gedeeltelijk uittreden ook voordelen, afgezet tegen volledig stoppen met werken, omdat hij of zij langer gebruik kan blijven maken van de diensten van een ervaren werknemer. Het is aan sociale partners om gezamenlijk generatiepacten af te spreken. Vraag: Is het kabinet bereid om meer middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten voor het aan het werk krijgen van mensen? Antwoord: Het is van belang dat gemeenten over voldoende middelen beschikken voor de uitvoering van de Participatiewet. Hiervoor is ook aandacht gevraagd door de VNG. De staatssecretaris neemt de zorgen van de VNG serieus. Het is belangrijk dat de discussie over het geld gevoerd wordt op basis van de feiten. De staatssecretaris laat daarom op dit moment een onderzoek uitvoeren onder gemeenten naar de feitelijke kosten die gemaakt worden bij het aan het werk helpen van de nieuwe doelgroep van de Participatiewet. Dit onderzoek komt eind dit jaar beschikbaar. Uiteraard zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten. Ook komt begin volgend jaar de thermometer Wsw beschikbaar die inzicht biedt in de kostenontwikkeling van de uitvoering van de Wsw en wat deze betekent voor gemeentelijke bijdrage. Verder zal volgend jaar onderzoek gedaan worden naar de kosten van beschut werk. Over de uitkomsten van deze onderzoeken gaat de staatssecretaris in gesprek met gemeenten. Voorts is de staatssecretaris bezig met de uitwerking van de motie Raemakers c.s. die vraagt te verkennen hoe, binnen de bij gemeenten voor participatie beschikbare middelen, gemeenten mensen in de bijstand een niet-vrijblijvend aanbod kunnen doen dat bij hen past. Ook hierover zullen gesprekken met gemeenten plaatsvinden, inclusief de finacniele aspecten. Daarbij is relevant dat investeren in mensen ook veel kan opleveren, niet alleen bespaarde uitkeringen, maar ook bijvoorbeeld besparingen in de zorg en bij justitie, zo blijkt uit onderzoek. Op korte termijn komen meer middelen beschikbaar om de kansen op werk voor mensen te vergroten. Voor de maatregelen in het kader van het Breed Offensief heeft het kabinet voor 2020 en 2021 53 miljoen euro beschikbaar gesteld. Over een doelmatige besteding van deze middelen is de staatssecretaris in overleg met de VNG. Ook is tweemaal 35 miljoen euro (voor 2019 en 2020) ingezet voor het programma Perspectief op werk. Vanaf 2021 komt jaarlijks 17 miljoen beschikbaar voor versterking van de werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s. Vraag: Ziet de minister mogelijkheden het vitaliteitspact (dus zonder directe koppeling jong - oud), gericht op zware beroepen, meer kansen te geven? Antwoord: De goede mogelijkheden die een generatiepact kan bieden voor werkgevers en werknemers, al dan niet werkzaam in zware beroepen, gelden evenzeer voor arrangementen waarin geen directe koppeling wordt gelegd tussen jong en oude generaties. Vraag: Kunt u ervoor zorgen dat leerrechten structureel ontwikkeld worden en uitstijgen boven de huidige onsamenhangende tijdelijke subsidiemaatregelen, en wilt u een structurele voorziening voor leerrechten opnemen als thema voor een toekomstig Investeringsfonds en zorgen voor meer fiscale ruimte voor scholing en ontwikkeling via de maatschappelijke leerrekening? Antwoord: Het leerrechtenplan is een sympathiek idee dat laat zien dat praktisch geschoolden vaak minder aanspraak maken op publieke financiering voor scholing. Het plan omzetten in een concrete, werkbare beleidsmaatregel is zeer complex. Zo is een aanzienlijk risico van deze leerrechten dat private uitgaven worden afgewenteld op publieke middelen en is het uitvoeringstechnisch erg complex. Diverse beleidsopties die raken aan de financiering van LLO zijn ook in bespreking bij de ambtelijke werkgroep Brede Maatschappelijke Heroverweging 'Talenten benutten op de arbeidsmarkt'. Daarin wordt naar verwachting ook gekeken naar het systeem van leerrechten en naar fiscale verbeteringen voor de individuele leerrekeningen. Over de invulling van het investeringsfonds wordt u begin 2020 geïnformeerd. Vraag: 50PLUS vindt het onbegrijpelijk dat kredietverleners een rente van 14% mogen vragen, terwijl de overheid zelf bijna gratis geld leent. Graag een reactie van de staatssecretaris. Antwoord: Uit gesprekken met onder meer schuldenexperts – waaronder de NVVK – blijkt dat de maximale kredietvergoeding niet de belangrijkste oorzaak is van het ontstaan van problematische schulden. Schuldenexperts vinden het percentage van veertien procent niet te hoog. Belangrijker is dat schuldeisers zich redelijk opstellen op het moment dat betalingsproblemen ontstaan en dat mensen niet in uitzichtloze situaties terecht komen. De maximale kredietvergoeding is in vergelijking met andere landen bovendien laag. Dit heeft de minister van Financiën mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader toegelicht in de Kamerbrief over de consumptiefkredietmarkt van september 2018. Er is dan ook geen aanleiding om te onderzoeken hoe de rentepercentages voor kredieten aan particulieren verder kunnen worden verlaagd. Vraag: Wat kan de minister doen aan situaties voor 50-plussers die laaggeletterd zijn en geen vaste baan hebben, maar dit wel willen? Antwoord: Via de subsidieregeling Tel mee met Taal (het actieprogramma voor de aanpak van laaggeletterdheid) is er drie miljoen euro beschikbaar voor werkgevers ten behoeve van opleidingen gericht op het versterken van basisvaardigheden van hun werknemers, waaronder ook laaggeletterde werknemers. Dit kan bijdragen aan hun duurzame inzetbaarheid. Indien werkzoekenden een uitkering ontvangen van het UWV vanwege werkloosheid en er sprake is van laaggeletterdheid, dan kan het UWV hier een aanbod op bieden. Bij een bijstandsuitkering is het de gemeente die een aanbod kan bieden en maatwerk kan bieden voor de re-integratie van deze mensen. Indien er geen sprake is van een uitkering, dan kan de gemeente een aanbod vanuit de volwasseneducatie doen om de geletterdheid te verbeteren. Deze activiteiten zijn ook gericht op 50-plussers. Bij het uitwerken van de verschillende maatregelen wordt niet alleen nauw samengewerkt met gemeenten, maar ook met andere betrokkenen zoals de sociale partners. Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP) Vraag: Is de staatssecretaris bereid om onderzoek te doen naar wat passende objectieve normen zijn voor de vrijlatingsregeling bij urenbeperking? Antwoord: Voor mensen met een medische urenbeperking geldt een structurele vrijlating van 15% van de maandelijkse arbeidsinkomsten met een maximum van circa € 134 per maand. Structureel, omdat zij vanwege hun urenbeperking niet in staat geacht worden om méér uren te werken om zo uit de uitkering te kunnen stromen. Dat er geen uitgebreide onderbouwing in de parlementaire geschiedenis van deze vrijlating is te vinden, heeft mogelijk te maken met het feit dat deze regeling bij amendement per 1 januari 2015 in de Participatiewet is gekomen. Dat betekent echter niet dat de hoogte van deze vrijlating willekeurig is gekozen. Het is een balans tussen enerzijds de stimulans om vanuit de bijstand (deeltijd)werk te aanvaarden en daarmee een wat hoger inkomen te genereren en anderzijds zoveel mogelijk aansluiting te houden met de bestaande normensystematiek en de overige vrijlatingen van arbeidsinkomsten in de bijstand. Een onderzoek naar wat passende geobjectiveerde normen voor de vrijlatingen zijn lijkt mij dan ook niet nodig. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij voorkomt dat de kaalslag van de schuldsaneringsstructuur, die onmisbaar is, blijft voortgaan? Antwoord: Als reactie op de daling van het aantal mensen in de Wsnp heb ik, mede namens de minister voor Rechtsbescherming, de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsaneringsprocedure laten onderzoeken. Het eindrapport van dit onderzoek is het startpunt om verder te werken aan een effectievere aansluiting tussen het minnelijke en wettelijke traject. In de reactie op het rapport (Kamerstukken II, 2018-2019, 24515, nr. 492) worden diverse acties genoemd. Zo bekijkt de minister voor Rechtsbescherming samen met mij hoe de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de Wsnp kan worden vergroot. Vraag: Wat is het oordeel van de minister uit het onderzoek naar toeslagen om nu het voorlopige deel uit te betalen en later de rest? Antwoord: De reactie op deelrapport 1 van het IBO Toeslagen zal het kabinet u gelijktijdig doen toekomen met deelrapport 2. Naar verwachting zal dit begin 2020 zijn. Het eerste deelrapport van Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen richt zich op mogelijke verbeteringen van het huidige stelsel van toeslagen. Het laat zien dat de problemen van het huidige stelsel de keerzijdes zijn van de beleidsmatige keuzes voor gerichtheid en tijdigheid. Het rapport schetst de onontkoombare uitruilen tussen gerichtheid en tijdigheid enerzijds, en begrijpelijkheid en zekerheid anderzijds. Het onderzoek wijst erop dat verbeteringen binnen het huidige stelsel mogelijk zijn, maar dat deze maatregelen op zichzelf onvoldoende zijn om de volledige problematiek van terugvorderingen, nabetalingen en niet-gebruik op te lossen. Een hoofdconclusie van het onderzoek is dat altijd een ‘prijs’ moet worden betaald voor elke maatregel om het bestaande stelsel te verbeteren en te vereenvoudigen. Vraag: Wat is het gevolg van een ruime definitie van tweeverdieners op de loonkloof tussen één- en tweeverdieners? Antwoord: SZW volgt in haar berekeningen de definitie die ook door CPB en CBS wordt gehanteerd. Een tweeverdiener wordt daarin gedefinieerd als een huishouden bestaande uit een paar waarin beide partners inkomen hebben, ongeacht de hoogte daarvan. Bij het hanteren van een andere definitie, waarbij een paar waarin de minstverdienende partner slechts een klein inkomen heeft, als eenverdiener wordt aangemerkt, moet gebruik worden gemaakt van een in zekere zin willekeurige inkomensgrens. De minister kan op dit moment niet overzien welke gevolgen het hanteren van een andere definitie heeft. Vraag: Wat is de stand van zaken van de toegezegde inzet rond het gebruik van werkbakken? Antwoord: Er is al een voorstel tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit opgesteld. Over dit voorstel is dit voorjaar aan de Raad van State (RvS) advies gevraagd. Het advies van de RvS bevat een aantal vragen. Omdat na het verwerpen van het betreffende wetsvoorstel door de Eerste Kamer de druk van het asbestdakenverbod is weggevallen, neemt de staatssecretaris de ruimte om goed na te denken over deze vragen. Daarvoor wordt aanvullend overleg met een aantal betrokken partijen gevoerd. Naar verwachting wordt de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in het eerste kwartaal van 2020 gepubliceerd, waarna het in werking zal treden. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven waarom zij kiest voor wantrouwen in plaats van voor actie in relatie tot het functioneren van het asbeststelsel? Hoe zorgt zij voor de noodzakelijke tegenmacht voor Stichting Ascert die belast is met een coördinerende en faciliterende rol in het asbestwerkveld? Antwoord: In haar beleidsreactie op het onderzoek naar het asbeststelsel heeft de staatssecretaris een aantal acties en maatregelen aangekondigd ten behoeve van een zorgvuldig asbeststelsel. Uw Kamer ontvangt nog dit jaar een brief waarin zij ingaat op de stand van zaken hiervan. Ascert vervult een rol binnen dit stelsel, namelijk die van beheerder van certificatieschema’s waarin onder meer eisen worden gesteld aan deskundigheid bij het verwijderen van asbest. Als onderdeel van deze rol organiseert Ascert verschillende gremia van belanghebbenden uit de asbestwereld, die tot taak hebben SZW te adviseren over de inhoud van deze schema’s. De staatssecretaris vindt het belangrijk dat verschillende belangen goed en evenwichtig in deze gremia vertegenwoordigd worden. Daarom heeft de staatssecretaris Ascert in het kader van haar beleidsreactie gevraagd om de vertegenwoordiging binnen deze gremia nader tegen het licht te houden om de verhoudingen tussen vertegenwoordiging van betalende, verdienende en onafhankelijke partijen in deze gremia in balans te brengen. De staatssecretaris heeft geen signalen dat dit op een onzorgvuldige manier zou gebeuren. Zowel bij publicatie van de schema’s als bij de overige wijzigingen in het stelsel is het uitgangspunt dat SZW uiteindelijk besluit. Vraag: Zal bij het voorstel rond de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers een goede opt-out optie worden betrokken? Antwoord: Conform de afspraak in het Pensioenakkoord heeft de minister aan sociale partners gevraagd om een voorstel uit te werken voor een wettelijke verzekeringsplicht tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico voor zelfstandigen. De minister heeft aan hen gevraagd een voorstel uit te brengen vóór 1 februari 2020. Partners werken er hard aan om deze deadline te halen. De minister wil sociale partners daarbij niet voor de voeten lopen. Hij wacht hun voorstel af. Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK) Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven of zij aangaande het armoedebeleid een aantal landelijke minimumeisen in wil stellen? Antwoord: We hebben ervoor gekozen om het armoede- en schuldenbeleid decentraal te organiseren. Hierdoor kan er beter maatwerk geboden worden aan gezinnen in armoede. Het kabinet vindt het dan ook belangrijk dat gemeenten de ruimte krijgen om keuzes te maken in hun beleid passend bij de lokale situatie. Via de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en de VNG en de ambities kinderarmoede zijn afspraken over te behalen doelen gemaakt. Er is ondersteuning via Divosa en de VNG beschikbaar wanneer gemeenten tegen vraagstukken aanlopen en/of willen leren van goede voorbeelden van andere gemeenten. Daarnaast werken de vier grote landelijke armoedepartijen (Stichting Jarige Job, het Jeugdfonds Sport en Cultuur, stichting Leergeld en het Nationaal Fonds Kinderhulp) verenigd onder de naam SAM& aan een breder aanbod van voorzieningen voor kinderen in natura. Vraag: De SCP legt de vinger op zere plekken: de Participatiewet werkt niet goed. Wat gaat de staatssecretaris doen aan mensen die niet aan het werk komen? Is zij bereid om de sociale werkvoorziening weer open te stellen? Is de staatssecretaris van plan om begeleiding bij regionale samenwerkingsverbanden te beleggen? Is zij bereid om de rijksoverheid weer een grotere rol te geven door landelijke prestatie-indicatoren in te stellen zodat er een extra prikkel is om ermee aan de slag te gaan? Antwoord: In de eindevaluatie is naar veel verschillende aspecten van de Participatiewet gekeken. Het beeld is genuanceerd. Er zijn positieve ontwikkelingen die met de Participatiewet beoogd zijn. Tegelijkertijd zijn er belangrijke aandachtspunten. Met het Breed Offensief, Perspectief op Werk en Simpel Switchen streeft de staatssecretaris ernaar om meer mensen met een beperking aan werk te helpen en te houden en de werkgeversdienstverlening te verbeteren. Centraal uitgangspunt daarbij is dat werken altijd moet lonen. Er staat al veel in de steigers, maar we zijn er nog lang niet. Het beleid is er daarom op gericht om samen met alle betrokken partijen (gemeenten, UWV, werkgevers, vakbonden en cliëntenorganisaties) de goede randvoorwaarden te creëren voor een succesvolle uitvoeringspraktijk. Ook past de staatssecretaris de Participatiewet aan zodat gemeenten alle bijstandsgerechtigden een passend aanbod doen dat hen ondersteunt. Gemeenten zijn eindverantwoordelijk voor de vormgeving van de uitvoering van de Participatiewet. Zij kunnen daar de infrastructuur van de sociale ontwikkelbedrijven, zoals de sociale werkbedrijven veelal worden genoemd, voor benutten. Dit heeft voordelen vanwege de kennis, expertise en werkgeversrelaties bij deze bedrijven. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in de uitvoering van de Participatiewet. Bij die beleidsvrijheid passen geen landelijke prestatie-indicatoren. Wel is het vanuit de systeemverantwoordelijkheid van belang om een goed beeld over het functioneren van het stelsel te krijgen en de vraag te beantwoorden of de beoogde doelstellingen van de Participatiewet en de Wet banenafspraak worden gerealiseerd. Met de resultaten van deze evaluaties houdt dat niet op. Ook hierna is het belangrijk om te blijven volgen of de beoogde doelstellingen van de Participatiewet en de Wet banenafspraak worden gerealiseerd en daarover met alle betrokken partijen in gesprek te blijven. Vraag: Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat de tegenprestatie tot verdringing van reguliere banen leidt? Is de staatssecretaris bereid om een verdringingstoets te introduceren? Antwoord: Bij het uitvoeren van een tegenprestatie moet het gaan om onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Het is aan gemeenten om daar op toe te zien. Divosa heeft een handreiking uitgebracht met handvatten voor gemeenten om er voor te zorgen dat verdringing wordt voorkomen. Recent heeft SEO onderzoek gedaan waarbij geen verband is gevonden tussen de tegenprestatie en verdringing. Dat is niet verrassend omdat in het kader van de tegenprestatie in principe alleen activiteiten naast of in aanvulling op reguliere arbeid worden uitgevoerd. De staatssecretaris ziet geen aanleiding de verdringingstoets te introduceren. Vraag: Kunt u aangeven of u ervoor kunt zorgen dat overheidsinstanties de beslagvrije voet óók gaan respecteren? Antwoord: Ook overheden moeten bij verrekening en beslag op periodiek inkomen de beslagvrije voet respecteren. Met de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wordt gewerkt aan een vereenvoudiging van de vaststelling van de beslagvrije voet waardoor – anders dan binnen het huidige systeem – afdoende bescherming wordt geboden, ook wanneer de schuldenaar niet reageert. In verband met het uitstel van de invoering van deze wet zijn tussenmaatregelen geïntroduceerd. Een van deze tussenmaatregelen behelst dat bij verrekening van toeslagen en bij toepassing van de overheidsvordering voorafgaand – dus zonder dat de schuldenaar hiervoor een signaal hoeft af te geven of contact opneemt – rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. Deze maatregel is sinds oktober van dit jaar ingevoerd en biedt schuldenaren op die manier de verbeterde bescherming. Vraag: Kan de Kamer na het in werking treden van de wet mystery guests op de hoogte worden gesteld over de voortgang en uitkomsten ervan? Antwoord: In 2019 heeft een mystery call-onderzoek plaatsgevonden onder uitzendbureaus waarover de Kamer ook is geïnformeerd. Ook in 2020 zal de Inspectie SZW weer een verkennend onderzoek uitvoeren met mystery-elementen. Ook hiermee wordt gepoogd inzicht te krijgen of binnen een specifieke sector voldoende wordt gedaan om discriminatie te voorkomen. De inzet van dit instrument is niet afhankelijk van het wetsvoorstel dat momenteel in voorbereiding is. Over de uitkomsten van dit tweede onderzoek zal uw Kamer vanzelfsprekend weer worden geïnformeerd. Vraag: Maakt de Inspectie SZW bij misstanden melding bij het College van de rechten van de mens en bij strafrechtelijke feiten bij het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet? En hoe verloopt de samenwerking met deze organisaties? Antwoord: In haar signaleringsbrief (Kamerstuknr 17050-578) heeft de Inspectie SZW beschreven op welke wijze haar meldingenproces werkt. Onderdeel daarvan is dat een deel van de meldingen aan andere instanties wordt doorgezet. Meldingen kunnen ook aanleiding geven tot strafrechtelijk onderzoek. Specifiek ten aanzien van arbeidsdiscriminatie heeft de Inspectie SZW dit jaar een expertnetwerk in het leven geroepen. Dat bespreekt periodiek de inzet en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie. Het College voor de Rechten van de Mens maakt hiervan onderdeel uit, naast zbo’s en andere partners. Vragen van het lid F.M. van Kooten-Arissen (Van Kooten-Arissen) Vraag: Wat is uw reactie op het voorstel (van 50PLUS) voor het intensief inzetten van een jobcoach voor begeleiding om daarmee in te zetten op hulp in plaats van straf? Antwoord: Zoals ook aangegeven in reactie op de vraag van het lid Van Brenk is het uitgangspunt dat mensen de ondersteuning moeten krijgen die zij nodig hebben. Vraag: Wat gaat de staatssecretaris doen aan armoede onder kinderen? Antwoord: Armoede onder kinderen is schrijnend. Om de aanpak van kinderarmoede een impuls te geven, heeft het kabinet samen met de VNG vier ambities geformuleerd (Kamerstukken II 2018/2019, 24515, nr. 484). De inzet is om meer kinderen te bereiken (in 2021 100 procent van de gezinnen in de bijstand en 70 procent van de werkende gezinnen met een laag inkomen) en de kinderarmoede verder terug te dringen. Omdat in gezinnen met een laag inkomen vaak meerdere problemen tegelijk spelen, wil het kabinet daarnaast ook inzicht geven in brede kansenarmoede. Elke twee jaar zal het kabinet aan de hand van de vier ambities een beeld geven van de armoede onder kinderen. Dit biedt de kans om over de belemmeringen én oplossingen in gesprek te gaan met de collega’s in het kabinet, met de VNG en andere relevante partijen. En zeker ook met kinderen zelf. Vraag: Hoe wil de staatssecretaris de regelingen rond schuldhulpverlening eenvoudiger en toegankelijker maken? Antwoord: Het kabinet vindt dat iedereen met (dreigende) problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Het belangrijkste is dat mensen toekomstperspectief geboden wordt en dat schulden worden teruggedrongen en het liefst worden opgelost. De dienstverlening moet maatwerk zijn en de gemeente moet optimaal gebruik maken van alle beschikbare instrumenten. Dat vraagt wel dat we er gezamenlijk voor moeten zorgen dat mensen met schulden eerder in beeld komen en beter geholpen worden. Toegankelijkheid en de kwaliteit van de dienstverlening zijn daarom een rode draad in de activiteiten van kennis- en ontwikkelprogramma Schouders Eronder en het Interbestuurlijk Programma (IBP), opgave problematische schulden voorkomen en oplossen. Ook SchuldenlabNL werkt met steun van SZW aan het landelijk verspreiden van innovatieve aanpakken die bewezen effectief zijn. Een belangrijke aanpak is de Nederlandse schuldhulproute (NSR) die mensen ondersteunt om snel hun weg te vinden naar hulp bij financiële problemen. Vraag: Uit het rapport 'Ouderdomsregelingen ontleed' van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de helft van de ouderen die recht heeft op een aanvulling op de AOW, deze misloopt en daardoor onder de bijstandsgrens leeft. Kunt u aangeven hoe u dit op gaat lossen? Antwoord: De minister vindt het belangrijk om het niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Tegelijkertijd moeten we ons houden aan de vereisten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dat is Europese wetgeving. Voor de begrotingsbehandeling zijn schriftelijke vragen van het lid Palland beantwoord en op verzoek van het lid Van Brenk is een brief aan de Kamer gestuurd. Samen met de SVB wordt gezocht naar mogelijkheden om niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Uw Kamer wordt via de stand van de uitvoering op de hoogte gehouden over de voortgang van de activiteiten om het niet-gebruik van de AIO te beperken. Vraag: Is de minister zich bewust van het feit dat arbeidsmarktregelgeving verschillend uitwerkt voor mannen en vrouwen? Maatwerk is nodig. Is de minister bereid om de arbeidsmarktregelgeving door een genderbril te bekijken? Antwoord: Arbeidsmarktregelgeving is de jure neutraal. Dus ook genderneutraal. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de arbeidsmarktpositie van mannen en vrouwen nog steeds verschillend is. Dit heeft meerdere complexe en met elkaar samenhangende oorzaken. Op meerdere terreinen wordt hier over onderzoek gedaan. De IBO Deeltijd, die begin volgend jaar wordt gepresenteerd, gaat op een aantal van deze oorzaken in en zal met concrete beleidsopties komen. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om de arbeidsmarktregelgeving daarin meer specifiek te betrekken. Vraag: Tweederde van de gemeenten doet niet aan schuldhulpverlening voor zzp'ers. Het geld hiervoor is niet geoormerkt, wil de staatssecretaris dit recht zetten? Antwoord: Gemeenten hebben ruimte om op lokaal niveau invulling te geven aan hun integrale schuldhulpverlening. Het oormerken van de middelen voor schuldhulpverlening aan zzp’ers zou de mogelijkheid om integraal te kunnen werken beperken. De afgelopen jaren zijn de verschillende mogelijkheden voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen onder de aandacht gebracht bij gemeenten. Tevens wordt in de voorgestelde wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening specifiek aandacht besteed aan de brede toegang tot schuldhulpverlening voor zzp’ers. Dit wetsvoorstel is recent bij uw Kamer ingediend. Schuldhulpverlening aan zelfstandigen vraagt extra kennis en een goede samenwerking tussen de uitvoerders van verschillende wetten en regelingen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, subsidieert SZW het programma Schouders Eronder. Schuldhulpverlening aan zzp’ers is één van de thema’s die binnen dit programma specifiek aandacht krijgen. Vraag: Er bestaat nog onbekendheid onder zzp'ers over gemeentelijke minimaregelingen waar zij gebruik van zouden kunnen maken. Kan de minister aangeven of hij hierover een bewustwordingscampagne kunt opzetten? Antwoord: Het is inderdaad van belang dat ook zzp’ers met een laag inkomen, evenals andere werkende armen, toegang hebben tot lokale inkomensondersteuning. In de praktijk zien we echter dat gemeenten werkende armen niet altijd kennen en werkende armen op hun beurt de regelingen niet. Op 12 juli jl. hebben de minister en de staatssecretaris uw Kamer geïnformeerd over de versterking van de gemeentelijke aanpak werkende armen. In overleg met VNG en Divosa zijn meerdere actielijnen geformuleerd om de groep werkende armen beter in beeld te krijgen en te bereiken. De aanpak is gericht op het vinden, bereiken en effectief ondersteunen van de doelgroep via de ambities kinderarmoede en een landelijk ondersteuningsprogramma voor gemeenten; het kennisprogramma Vakkundig aan het werk; de extra middelen die eenmalig beschikbaar zijn gesteld met de motie Segers voor de ondersteuning van kwetsbare mensen en de verkenning naar werkende armen die wordt uitgevoerd door de Sociaal-Economische Raad. Er is ook steeds meer aandacht voor zzp’ers met financiële problemen. Zo is binnen het programma Schouders Eronder specifiek aandacht voor schuldhulpverlening aan zzp’ers met schulden en heeft het Nibud een geldplan voor zzp’ers ontwikkeld waarmee zzp’ers systematisch en doelgericht hun geldzaken in beeld kunnen brengen. Verder hebben VNG, Divosa, afzonderlijke gemeenten en SZW acties ondernomen om meer bekendheid te geven aan regelingen zoals het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), bijvoorbeeld vorige week tijdens de Week van de ondernemer. Vraag: Kan de minister onderzoeken hoe de kosten van pensioenopbouw bij zzp'ers op een simpele manier bij opdrachtgevers in rekening kan worden gebracht bijvoorbeeld via een zzp fonds? Antwoord: De minister vindt het belangrijk dat meer zzp’ers pensioen gaan opbouwen. Hierover zijn ook in het Pensioenakkoord afspraken gemaakt die worden uitgewerkt met sociale partners. Een zzp fonds maakt geen onderdeel uit van de afspraken van het Pensioenakkoord. Wel kijken we welke wettelijke belemmeringen er zijn, hoe deze weg te nemen zijn en bezien wat er mogelijk is binnen het huidige stelsel. Hierover wordt ook met verschillende zzp organisaties gesproken. Directie Bestuursondersteuning Afdeling Kabinetszaken, Management ondersteuning en Stukkenverkeer Datum DOCPROPERTY "iDatum" \* MERGEFORMAT 04-11-2019 Onze referentie DOCPROPERTY "iOnsKenmerk" \* MERGEFORMAT 2019-0000162888 Pagina PAGE 52 van NUMPAGES 52 Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333 44 44 www.rijksoverheid.nl Onze referentie DOCPROPERTY "iOnsKenmerk" \* MERGEFORMAT 2019-0000162888 DOCPROPERTY "iUwBrief" \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY "iCC" \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY "iBijlagen" \* MERGEFORMAT > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag DOCPROPERTY "iAdressering" \* MERGEFORMAT De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal DOCPROPERTY "iStraat" \* MERGEFORMAT Binnenhof DOCPROPERTY "iNr" \* MERGEFORMAT 1A DOCPROPERTY "iToev" \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY "iPostcode" \* MERGEFORMAT 2513 AA DOCPROPERTY "iPlaats" \* MERGEFORMAT Den Haag DOCPROPERTY "iKixcode" \* MERGEFORMAT 2513 AA1XA Datum Betreft DOCPROPERTY "iOnderwerp" \* MERGEFORMAT Schriftelijke antwoorden op de begroting SZW voor het jaar 2020 Pagina PAGE 1 van NUMPAGES 52