[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35300-XV) op 27 november 2019

Brief regering

Nummer: 2019D48610, datum: 2019-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2019Z23476:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn
gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de
behandeling van de 

Begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2020 (35
300-XV).

De Minister van Sociale Zaken            De Staatssecretaris van Sociale
zaken

en Werkgelegenheid,                         en Werkgelegenheid,

W. Koolmees                                     T. van Ark

Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV)

Vraag:

Waarom heeft het kabinet de afgelopen jaren de hand op de knip gehouden
en is er niet vol geïnvesteerd in de koopkracht en lastenverlichting
van de burgers?

Antwoord:

Door met name maatregelen van voorgaande kabinetten en stijgende
zorgpremies onder andere als gevolg van de vergrijzing, zouden de
beleidsmatige lasten deze kabinetsperiode met € 9,0 mld zijn
toegenomen. Daarnaast leidde de combinatie van zorgpremies en de
compensatie hiervan bij de start van de kabinetsperiode tot een
lastenstijging van € 0,8 mld. Het kabinet heeft in het Regeerakkoord
gekozen voor een lastenverlichting van € 6,5 mld ten opzichte van de
lastenverzwaring van € 9,8 mld. Het afgelopen jaar heeft het kabinet
verdere maatregelen genomen om de lasten te verlichten met in totaal €
2,3 mld. In totaal voert dit kabinet dus € 8,8 mld lastenverlichting
door (€ 6,5 mld + € 2,3 mld). De totale beleidsmatige
lastenontwikkeling (incl. basispad) is dus € 1 mld (€ 9,8 – €
8,8). Tegelijkertijd heeft een verschuiving plaatsgevonden tussen
burgers en bedrijven: de lasten voor bedrijven zijn verzwaard, terwijl
de lasten voor huishoudens zijn verlaagd. Onder de streep betekent dit
dat de lasten voor burgers met ruim € 4 mld dalen deze
kabinetsperiode, terwijl de lasten voor bedrijven met ruim € 5 mld
stijgen. Nuancering bij de verdeling van lasten tussen burgers en
bedrijven is dat het vaak niet duidelijk is waar lasten uiteindelijk
neerslaan. Bijvoorbeeld een verhoging van de btw wordt voor een groot
deel in hogere prijzen omgezet, maar hoeveel precies is onduidelijk.

Vraag:

Waarom laat de regering zich in de discussie over pensioenkortingen
gijzelen door de ECB? Waarom past de regering de rekenrente niet aan,
zodat de pensioenfondsen weer kunnen indexeren?

Antwoord:

Zoals recentelijk toegelicht in mijn brief over het
handelingsperspectief voor het voorkomen van pensioenkortingen en het
bijbehorende debat daarover van 21 november 2019, zie ik het aanpassen
van de rekenrente niet als een oplossing voor het verbeteren van de
financiële positie van pensioenfondsen. Het zal juist een groter
probleem creëren. Het verhogen van de rekenrente betekent namelijk dat
we rendementen waarvan we niet weten of we ze zullen behalen, nu al
uitdelen.

Daarbij leidt verhoging van de rekenrente tot een forse en blijvende
herverdeling van pensioenvermogen van jongere naar oudere generaties.
Volgens mij is dat iets wat we niet moeten willen. De minister wil
juist werken aan een stelsel waar collectiviteit, solidariteit en de
verplichtstelling de basis zijn en een stelsel dat ook op de lange
termijn houdbaar is.

 

Vraag:

Kunt u reactie geven op de volgende maatregelen: 1. Erken dat behoud van
de verzorgingsstaat in relatie tot massaimmigratie zo niet goed gaat. 2.
Sluit de grenzen voor asielzoekers uit islamitische landen. 3. Zorg dat
immigranten die hier zijn pas een uitkering krijgen als zij werk hebben.
4 Sluit statushouders helemaal uit van de bijstand. 5. Zorg ervoor dat
immigranten die fraude plegen worden opgepakt, het geld terugbetalen,
een boete krijgen en niet meer mogen terugkomen. 

Antwoord:

Nederland kent een zorgvuldige asielprocedure. Daarmee wordt bereikt dat
alleen degenen die recht hebben op asiel in Nederland een vergunning tot
verblijf krijgen en daarmee toegang tot de verzorgingsstaat. Voor het
draagvlak voor sociale voorzieningen is het van groot belang dat
alléén mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen en
invulling geven aan de verplichtingen die bij deze voorzieningen horen.
De staatssecretaris zet daarom stevig in op handhaving en naleving van
de verplichtingen in de Participatiewet. Hierbij wordt geen onderscheid
gemaakt naar nationaliteit, want iedereen moet de regels naleven.
Schending van verplichtingen van de Participatiewet vormt geen grondslag
om een verblijfstitel te ontnemen. Bij schending van de
inlichtingenplicht moet de ten onrechte ontvangen bijstand worden
teruggevorderd en volgt een passende bestuursrechtelijke sanctie. Daar
waar het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is kan het
strafrechtelijk regime gaan gelden.

 

Vraag:

Onze sociale zekerheid is alleen maar houdbaar als er niet gefraudeerd
wordt. Wat doet u eraan om fraude in de bijstand te voorkomen? 

Antwoord:

Handhaving op de naleving van de verplichtingen van
uitkeringsgerechtigden is een randvoorwaarde voor een werkend stelsel
van sociale zekerheid. De staatssecretaris vindt het van groot belang
dat alléén de mensen die er recht op hebben gebruik maken van de
sociale voorzieningen. Misbruik ondermijnt het draagvlak. Daarom zet de
staatssecretaris stevig in op handhaving en naleving, van preventie tot
sanctioneren. Met de handhavingskoers SZW 2018-2021 wordt het
handhavingsbeleid op het terrein van de sociale zekerheid, waaronder de
bijstand, versterkt. De uitvoering van de Participatiewet is
gedecentraliseerd aan gemeenten. De Participatiewet biedt een duidelijk
wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden
moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Het is in de
eerste plaats de expliciete bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het
lokale bestuur om hier zelf een goede invulling aan te geven. Gemeenten
zetten hier ook op in, ondersteund door onder andere het Kenniscentrum
Handhaving en Naleving van de VNG. De staatssecretaris vindt het
belangrijk dat gemeenten effectief onderzoek kunnen verrichten en
maatregelen kunnen nemen. Waar nodig en mogelijk faciliteert de
staatssecretaris gemeenten daarbij. Zo verleent SZW subsidie aan het
genoemde Kenniscentrum en bereidt de staatssecretaris een wetsvoorstel
voor dat moet voorkomen dat mensen die aantoonbaar hebben gefraudeerd
(bijvoorbeeld door het verzwijgen van vermogen) en daarvoor zijn beboet
direct weer een uitkering kunnen krijgen. Ook wordt gewerkt aan een set
van maatregelen om tot een effectieve aanpak van vermogensfraude te
komen. Begin 2019 is het samenwerkingsverband Onderzoek Vermogen
Buitenland opgericht, dat dit jaar al een handreiking en Kennisloket
voor de uitvoering heeft gelanceerd.



Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV)

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op het geweld in Gorinchem? Welke
acties gaat de minister, samen met zijn collega van J&V, nemen tegen
groepsgeweld? Denk bijvoorbeeld aan gebiedsverboden en het verzamelen
van metadata.

Antwoord:

Laat ik voorop stellen dat iedereen in Nederland, die te maken krijgt
met discriminatie, racisme of geweld, er één te veel is. Of je wieg
nu in Limburg, de Randstad of buiten Nederland heeft gestaan. Ik wijs
iedere vorm van geweld categorisch af.

De beelden die we hebben gezien van het geweld in Gorinchem zijn
buitengewoon schokkend. Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan
en uiteraard zien we daarvan de resultaten graag snel tegemoet. Het is
belangrijk dat daders van dit groepsgeweld worden gestraft. Daar waar de
wet wordt overtreden, wordt uiteraard door politie en OM opgetreden.

Er is reeds een brief aan uw Kamer toegezegd door mijn ambtgenoot van
Justitie en Veiligheid.

Het is dan ook nu niet aan mij om uitspraken te doen over de aard of
aanleiding van dit incident.

Vraag:

Waarom sluit u niet alle moskeeën in Nederland?

Antwoord:

In Nederland is vrijheid van godsdienst een groot goed. Daar wil ik het
graag bij laten.

 

Vraag:

Bestaat er wetenschappelijk bewijs dat diversiteit goed is voor
Nederland?

Antwoord:

Er is de minister geen wetenschappelijk bewijs bekend dat diversiteit
alleen maar goed of slecht is voor Nederland. Het is ook niet relevant:
diversiteit is een fact of life.



Vragen van het lid Tielen, J.Z.C.M. (VVD)

Vraag:

Is de minister bereid de webmodule voor zzp'ers te toetsen bij de mkb op
eenvoud?

Antwoord:

Zoals in de brief van 22 november 2019 al aangegeven worden veldpartijen
nauw betrokken bij de ontwikkeling van de webmodule. Naast het gesprek
dat ik met de veldpartijen wil aangaan, zullen zij ook betrokken worden
bij de verdere ontwikkeling van de webmodule. Dit geldt ook voor
MKB-partijen. De minister is dan ook zeker bereid om de webmodule via
de MKB-toets aan hen voor te leggen en te toetsen op werkbaarheid en
uitvoerbaarheid.

 

Vraag:

Met betrekking tot de webmodule: zijn er alternatieven voor "if the
computer says no"? Wat is het tijdpad van de webmodule?

Antwoord:

Zoals de minister in de brief van 22 november 2019 heeft aangegeven,
is de webmodule een extra instrument om zekerheid te krijgen over de
aard van de arbeidsrelatie. Als er na beantwoording van de vragen in de
webmodule geen opdrachtgeversverklaring wordt afgegeven, wil dit niet
zeggen dat de arbeidsrelatie per definitie een dienstbetrekking is. Er
kan echter op basis van de beantwoording van de vragen niet worden
geconcludeerd dat buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Naast de
te ontwikkelen webmodule zijn er andere instrumenten om duidelijkheid te
krijgen over de aard van de arbeidsrelatie. Om opdrachtgevers meer
handvatten te geven bij de beoordeling van een arbeidsrelatie is per 1
januari 2019 een uitgebreide toelichting over het gezagscriterium
toegevoegd aan het zogenoemde Handboek Loonheffingen (dat de status
heeft van een beleidsbesluit). In deze toelichting wordt zo goed
mogelijk inzicht gegeven in de elementen die onder het huidige recht en
de jurisprudentie een rol spelen in de beoordeling of sprake is van een
gezagsverhouding.

Ook kan een opdrachtgever al duidelijkheid hebben over de aard van de
arbeidsrelatie, omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op
basis van een gepubliceerde (branche)overeenkomst. Voorwaarde hierbij is
dat in de praktijk de opdrachtgever en opdrachtnemer werken conform de
(branche)overeenkomst. Ook kan een opdrachtgever of opdrachtnemer zich
wenden tot de Belastingdienst voor het reguliere vooroverleg. Hierbij
zal de Belastingdienst het Besluit fiscaal bestuursrecht hanteren. Het
verzoek moet een duidelijke omschrijving van de arbeidsrelatie bevatten
inclusief alle relevante feiten en omstandigheden. Daarnaast moet het
verzoek een gemotiveerd eigen oordeel over de aard van de arbeidsrelatie
bevatten.

 

In de brief van 22 november 2019 heeft de minister u geïnformeerd over
de stappen die nog genomen moeten worden om tot een werkende webmodule
te komen. Daarbij is aangegeven dat het kabinet uw Kamer in het eerste
kwartaal van 2020 zal informeren over de definitieve vragenlijst, de
beslisboom ten behoeve van de webmodule en de verhouding tussen het
aantal gevallen waarin in de testfase een opdrachtgeversverklaring
afgegeven zou zijn, het aantal gevallen waarin een indicatie
dienstbetrekking afgegeven zou zijn en het aantal gevallen waarin de
webmodule geen uitkomst zou bieden.

 

 

Vraag:

Kan de minister een quickscan op de werking van de Wab in het eerste
kwartaal van 2020 toezeggen?

Antwoord:

De Wet arbeidsmarkt in balans treedt per 1 januari 2020 in werking.
Cijfers, bijvoorbeeld over het aantal vaste en tijdelijke contracten,
komen pas later beschikbaar. Ook de jurisprudentie moet zich
ontwikkelen. Het heeft tijd nodig om te zien wat de effecten precies
zijn. Het eerste kwartaal van 2020 is dus te prematuur, ook voor een
quick scan. Wel zegt de minister toe om doorlopend de vinger aan de
pols te houden. Wanneer daar aanleiding toe is zal de minister  de
Tweede Kamer informeren.

 

Toegezegd is om de Wet arbeidsmarkt in balans vijf jaar na
inwerkingtreding te evalueren. Voor de ketenbepaling geldt dat al na
twee jaar inzicht wordt gegeven in de ontwikkelingen. Met betrekking tot
de payrollmaatregelen is de motie Nijkerken-de Haan c.s. in de Tweede
Kamer aangenomen. Naar aanleiding daarvan wordt de Kamer uiterlijk zomer
2020 geïnformeerd over het effect van de payrollbepalingen op de
doelgroep banenafspraak en beschut werk door middel van een quick scan.
Daarnaast wordt er voor premiedifferentiatie en oproepcontracten in 2021
een onderzoek gedaan naar het voorkomen van ontwijking. 

 

 

Vraag:

Wat is de stand van zaken van de motie Wiersma/Heerma over
seizoensarbeid in de Wab?

Antwoord:

De minister is nog in gesprek met sociale partners in de Stichting van
de Arbeid over het aanpakken van knelpunten voor seizoensarbeid. In die
gesprekken kijken we ook naar de mogelijkheden voor een uitzondering op
het gebied van seizoensarbeid en naar een aparte premiecategorie voor
langjarige tijdelijke contracten. Bij deze gesprekken zijn ook het UWV
en de Belastingdienst betrokken. In het eerste kwartaal van volgend jaar
informeert de minister uw Kamer over de resultaten.

 

Vraag:

McKinsey berekende dat als deeltijders een paar uur meer per week
werken, de tekorten op de arbeidsmarkt zullen verdwijnen. Wat weerhoudt
u om dat in te voeren?

Antwoord:

De tekorten op de arbeidsmarkt hebben de aandacht van het kabinet. Als
deeltijders meer gaan werken, kan dit inderdaad een bijdrage leveren aan
het verminderen van deze tekorten.

Naar aanleiding van de motie Van Weyenberg/Tielen, ingediend tijdens het
VAO Arbeidsmarktbeleid van 10 september, lopen er gesprekken met sociale
partners om in kaart te brengen hoe deeltijdwerkenden meer uren kunnen
werken.

Meer uren werken is echter geen volledige oplossing van het probleem.
Als bijvoorbeeld een school voor één van de klassen op zoek is naar
een leerkracht dan is het probleem niet opgelost als de huidige
leerkrachten allen een uur extra gaan werken.

Verder is het aan de mensen zelf om keuzes te maken over het aantal uren
dat zij werken. Wel wordt in het kader van het IBO deeltijd serieus
onderzocht hoe het voor mensen aantrekkelijker kan worden om meer uren
te werken. Het kabinet zet overigens ook in op het verbeteren van het
aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt door onder meer sectorale
aanpakken en een verbetering van de matching.

Vraag:

Kunt u toezeggen dat u geen taboes uit de weg gaat bij de
kabinetsreactie IBO Deeltijd?

Antwoord:

Nederland is een deeltijdland. Deeltijdwerken zit in onze cultuur. Het
biedt mensen de gelegenheid de hoeveelheid uren te werken die aansluit
bij hun behoefte. Anderzijds zien we dat deeltijdwerk ook nadelen kan
hebben, bijvoorbeeld als we het hebben over het benutten van vrouwelijk
talent, economische zelfstandigheid en tekorten op de arbeidsmarkt.
Bovendien is het de vraag hoe vrij mensen nu in hun keuzes (denk
bijvoorbeeld aan schooltijden). Beleid rondom deeltijdwerk raakt ouders,
kinderen, ondernemers en overheidsinstellingen en vraagt daarom om
zorgvuldige afwegingen. Dit alles weegt het kabinet mee in haar reactie
op het IBO Deeltijdwerk, waarbij het kabinet uiteraard met open vizier
naar het IBO rapport zal kijken.

Vraag:

Meer werken moet meer opleveren, dat is niet altijd het geval. Het
kabinet heeft al maatregelen genomen (rondom huurtoeslag). Kan het
kabinet in de reactie op het diepgaand onderzoek naar deeltijdwerken
inzicht geven in de effecten van gemeentelijke toeslagen in dit kader? 

Antwoord:

De staatssecretaris heeft op 20 november 2019, samen met de
voortgangsbrief simpel switchen, een onderzoek van bureau Stimulansz
naar de Kamer gestuurd waarin is onderzocht hoe het samenspel van
landelijke en decentrale regelingen uitpakt bij het aanvaarden van werk
vanuit de bijstand. Daaruit blijkt dat de soms sterke afbouw van
gemeentelijke regelingen bij het stijgen van het inkomen bovenop de
afbouw van landelijke inkomensondersteuning komt. Hierdoor zijn er
huishoudtypen, voornamelijk met kinderen, die te maken kunnen krijgen
met een armoedeval. Dit bevestigt het beeld dat mensen die gaan werken
vanuit de bijstand te maken hebben met een complex geheel van landelijke
en gemeentelijke regelingen. Dat maakt dat het niet alleen financiële
prikkels zijn die een barrière kunnen zijn voor arbeidsinschakeling,
maar ook de onzekerheid over het inkomen na deze stap naar werk. De
bevindingen van dit rapport zullen uitvoerig met Divosa, VNG en diverse
gemeenten worden besproken, waarbij het de inzet van het kabinet is om
een armoedeval tegen te gaan.

Vraag:

Werken met grote apparaten is niet veilig bij gebruik van alcohol en
drugs, maar werkgevers mogen geen testen hierop doen in verband met de
AVG. Hoe staat het met de toezegging van de staatssecretaris om voor het
eind van het jaar te komen met een oplossing hiervoor? 

Antwoord:

Het testen op alcohol- en drugs op de werkplek is mogelijk wanneer daar
een wettelijke grondslag voor is. Dat is op dit moment in sectorale
wetgeving geregeld voor bepaalde beroepen, zoals piloten, machinisten en
schippers. De staatssecretaris is in gesprek met sociale partners om
te bezien in welke specifieke gevallen behoefte bestaat aan het afnemen
van dergelijke testen. Het streven is om uw Kamer eind dit jaar te
informeren over de voortgang van deze gesprekken, zoals toegezegd in de
brieven van de minister voor Rechtsbescherming van 1 april en 31 oktober
jl.

Vraag:

Kan er in het kader van leven lang leren meer ruimte komen voor
initiatieven zoals de Zorgwacht? En op welke manier, want dit soort
initiatieven vallen vaak buiten de bestaande regels? Kan de
staatssecretaris dit soort praktijkgerichte initiatieven gericht op
uitstroom naar betaald werk onderzoeken en daarbij de maatschappelijke
kosten en baten meenemen?

Antwoord:

Het is aan gemeenten om regels te stellen voor de ondersteuning bij
arbeidsinschakeling en de voorzieningen die daarbij nodig zijn. Maatwerk
is het sleutelwoord bij de inzet van voorzieningen in individuele
situaties. Voor het onderzoeken van de effecten van innovatieve
aanpakken kan door betrokken partijen, gemeenten, instellingen en
onderzoekers een beroep worden gedaan op het kennisprogramma 'Vakkundig
aan het werk' dat met subsidie van het ministerie van SZW wordt
uitgevoerd door ZonMw. Met dit kennisprogramma wordt een ‘evidence
based’ uitvoeringspraktijk bevorderd. In januari 2019 is besloten om
in samenwerking met het ministerie van OCW en met ZonMw een nieuwe
subsidieronde te lanceren met het doel de economische zelfstandigheid en
financiële onafhankelijkheid van vrouwen met een afstand tot de
arbeidsmarkt te vergroten.

 

Vraag:

Kunnen ondernemers met terugwerkende kracht een beroep doen op de
compensatieregeling per 1 januari 2021 voor kleine ondernemers die
gedwongen stoppen met hun bedrijf?

Antwoord:

De compensatieregeling transitievergoeding bedrijfsbeëindiging voor
kleine ondernemers maakt compensatie van betaalde transitievergoedingen
bij ontslag mogelijk indien de werkgever vanwege ziekte, pensionering of
overlijden zijn of haar bedrijfsactiviteiten heeft moeten beëindigen.
De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2021.

 

De regeling heeft geen terugwerkende kracht. Terugwerkende kracht zou
bijvoorbeeld betekenen dat achteraf moet worden vastgesteld of de
werkgever in het verleden zodanig ziek was dat voortzetting van zijn of
haar werkzaamheden onmogelijk was. Dat is niet toetsbaar.

 

In de begroting wordt niet uitgegaan van terugwerkende kracht. Voor
terugwerkende kracht is dan ook geen budget gereserveerd.

 

 



Vragen van het lid Wörsdörfer, M. (VVD)

Vraag:

Hoe kunnen gemeenten rekening houden met inwoners met betalingsproblemen
als gevolg van bijvoorbeeld toeslagen? Kunnen gemeenten helpen met het
verkrijgen van betalingsregelingen of het aanpassen van de beslagvrije
voet?

Antwoord:

Inwoners kunnen bij de gemeente terecht voor financieel advies en
financiële hulp. Gemeenten helpen inwoners om zich aan te melden voor
schuldhulpverlening of kunnen mensen in contact brengen met bijvoorbeeld
de Belastingdienst voor een betalingsregeling. Gemeenten ondersteunen
inwoners met betalingsproblemen ook door maatschappelijk verantwoord te
incasseren, bijvoorbeeld van gemeentebelastingen. Dit houdt onder meer
in dat betalingsherinneringen worden gestuurd, betalingsregelingen
mogelijk zijn en dat inwoners zo nodig de weg naar schuldhulpverlening
wordt gewezen. Als onderdeel van financieel advies of
schuldhulpverlening kunnen gemeenten inwoners helpen bij het aanpassen
van de beslagvrije voet, bijvoorbeeld door hen in contact te brengen met
de betrokken gerechtsdeurwaarder.

Er zijn allerlei initiatieven om mensen tijdig en op een eenvoudige
manier de weg naar (schuld)hulpverlening te laten vinden. Een voorbeeld
van een dergelijke aanpak is de Nederlandse Schuldhulp Route (NSR). Deze
aanpak wordt door SchuldenlabNL met steun van SZW landelijk verspreid.
Tevens zijn en worden er verschillende apps en diensten ontwikkeld die
mensen helpen meer grip te krijgen en te houden op hun financiële
situatie. Voorbeelden daarvan zijn het vaste lasten pakket, Geldfit,
FiKks, Money Coach, Financieel Paspoort en de Buddy app.

Vraag:

Hoe vaak wordt het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen door
gemeenten gebruikt om ondernemers te helpen? Is sprake van
handelingsverlegenheid bij gemeenten om dit instrument in te zetten? Kan
de staatssecretaris iets extra's doen om te zorgen dat ondernemers waar
mogelijk via de Bbzkunnen blijven ondernemen? 

Antwoord:

In 2018 maakten volgens het CBS 3.600 huishoudens gebruik van een
Bbz-uitkering voor levensonderhoud. Daarnaast zijn er huishoudens die
een Bbz-bedrijfskrediet hebben gekregen.Dit afgelopen jaar heeft de
staatssecretaris de werking van het Bbz bezien. Daarbij heeft de
staatssecretaris geconcludeerd dat het Bbz een waardevolle regeling is.
Kern van het Bbz is dat het te starten of gevestigde bedrijf of
zelfstandig beroep levensvatbaar is, zodat na enige tijd
bijstandsverlening niet meer nodig is. Ook is van belang dat de
ondersteuning de markt niet verstoort en niet leidt tot
concurrentievervalsing of verdringing van andere ondernemers. Deze inzet
van het Bbz wordt door de gemeente uitgevoerd en getoetst. Het is niet
gebleken dat er handelingsverlegenheid is bij gemeenten om het Bbz in te
zetten.

Specifiek met betrekking tot de hulp aan ondernemers met schulden zijn
er signalen dat niet in alle gemeenten de uitvoerders van het Bbz en van
de schuldhulpverlening elkaar tijdig kunnen vinden. De Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening (Wgs) is in principe ook toegankelijk voor
zzp’ers.

In de voorgestelde wijziging van de Wgs is er daarom expliciet aandacht
voor de verantwoordelijkheid van gemeenten om ook aan ondernemers hulp
te bieden.

Ter ondersteuning van gemeenten heeft Divosa een werkwijzer gemaakt,
gericht op zowel de gemeentelijke schuldhulpverlening als het
zelfstandigenloket. Schouders Eronder en samenwerkende gemeenten die
aangesloten zijn bij het Platform voor Publieke
Ondernemersadviesorganisaties (PPO) bereiden workshops voor om de
dienstverlening vanuit gemeenten aan de ondernemers met schulden te
verbeteren. Ook het geldplan voor zzp’ers dat het Nibud met hulp van
vele experts en gemeenten recent heeft ontwikkeld is een mooi voorbeeld
voor hoe dit nu wordt opgepakt.

 

Vraag:

Welke stappen worden er gezet om te voorkomen dat consumenten producten
kopen die ze eigenlijk niet kunnen betalen?

Antwoord:

Om overkreditering te voorkomen gelden leennormen waarmee
kredietaanbieders toetsen of consumenten de kosten van krediet kunnen
dragen. Voor flitskrediet geldt dat financieel kwetsbare mensen beter
worden beschermd met ingang van 1 januari 2020. Hoge
betalingsachterstanden bij verzendhuiskredieten waren aanleiding voor de
minister van Financiën en de staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid om de aanbieders van verzendhuiskredieten op te roepen
om stappen te zetten om achterstanden fors terug te dringen. De minister
van Financiën en de Autoriteit Financiële Markten monitoren de
ontwikkelingen. De minister van Financiën is voornemens de Kamer
hierover voor het kerstreces te informeren.

 

Vraag:

Klopt het dat als er sprake is van een Wsnp-traject van schuldsanering
er evenmin aandacht is voor het terugpakken van regie, van een
leertraject?

Antwoord:

Tijdens de Wsnp blijft de schuldenaar zelf verantwoordelijk voor de
administratie en tijdige betaling. Daarom wordt iemand alleen toegelaten
tot de Wsnp als hij of zij er klaar voor is. Als de schuldenaar met
psychische problematiek kampt of financieel instabiel is, kan dit een
weigeringsgrond zijn. Door de hardheidsclausule (Artikel 288, derde lid)
van de Faillissementswet kan iemand wel aantonen dat hij of zij met
behulp van bijvoorbeeld budgetbeheer de financiën op orde heeft
gekregen. Diegene kan dan alsnog door de rechtbank worden toegelaten tot
de Wsnp.

 

De Wsnp-bewindvoerder, aan wie de rechter iemand toewijst, controleert
of de schuldenaar zich aan zijn of haar verplichtingen houdt. Als
diegene tijdens het Wsnp-traject toch moeite heeft met het regelen van
de financiën, en hulp en begeleiding nodig heeft, kan de
Wsnp-bewindvoerder hem of haar naar een geschikte hulpverlener
doorverwijzen.

Vraag:

Welke succesfactoren op het gebied van nazorg kunnen schuldhulpverleners
gebruiken om schulden in de toekomst te voorkomen en zou het niet
verstandig zijn om die nazorg al te beginnen als het saneringstraject
loopt?

Antwoord:

Begeleiding tijdens en na een saneringstraject kan bijdragen aan de
duurzaamheid van de oplossing. Dit bleek uit het onderzoek
‘Duurzaamheid schuldentrajecten’ dat het SEO heeft gedaan in
opdracht van SZW (Kamerstukken II. 2015-2016, 24515 nr. 322). Uit dit
onderzoek bleek ook dat het overgrote deel van de mensen die met succes
een minnelijk of Wsnp-schuldentraject hebben afgerond, na vier jaar
geen nieuwe betalingsachterstanden heeft ontwikkeld.

 

Nazorg maakt ook onderdeel uit van de integrale schuldhulpverlening waar
de gemeente op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
verantwoordelijk voor is. Best practices kunnen onder andere via het
door SZW gesubsidieerde programma Schouders Eronder en via de Benchmark
Armoede en Schulden van Divosa gedeeld worden.

 

Vraag:

Het schijnt dat het voor gemeenten niet mogelijk is om een
schuldhulptraject te starten als de omvang van de schuld nog niet
duidelijk is. Kan dit zomaar gebeuren in complexe toeslagtrajecten
waarbij mogelijk foute informatie is doorgegeven? Herkent de
staatssecretaris dit geluid in de gemeenten die zij spreekt en welke
mogelijkheden ziet zij om gemeenten hier zo vroeg mogelijk
dienstverlenend te laten optreden?

Antwoord:

Het inventariseren van de hoogte en aard van de totale schuld is een
essentieel onderdeel van de schuldhulpverlening. Als daarover
onduidelijkheid bestaat, kan de schuldhulpverlening de schuldeiser
hierover bevragen. In de bij de Tweede Kamer aanhangige wijziging van de
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt die bevoegdheid nog
verduidelijkt.

 

Vraag:

Welke knelpunten ervaren kleine ondernemers bij het verantwoord
invorderen van schulden die zij hebben uitstaan, rekening houdend met de
draagkracht van de schuldeiser? 

Antwoord:

Het uitgangspunt is dat iedereen zijn schuld betaalt. Dat is in ieders
belang, zeker als het een kleine ondernemer betreft. Is dat echter niet
mogelijk en is een schuldregeling de enige oplossing, dan krijgen alle
schuldeisers een percentage van hun vordering op basis van de maximale
afloscapaciteit van de schuldenaar. Daarbij wordt geen onderscheid
gemaakt tussen grote en kleine ondernemers.

 

Vraag:

Worden er concrete stappen gezet in het kader van innovatie op het
terrein van asbestsanering? Daar zijn door de Kamer vier moties over
aangenomen. Wanneer komt er resultaat? 

Antwoord:

Uw Kamer ontvangt dit jaar nog een brief waarin de staatssecretaris
ingaat op de vier moties. Daarbij zal zij uw Kamer conform de motie Von
Martels (Vergaderjaar 2018-2019, Kamerstuk 25834 nr. 160) inlichten over
de concrete innovaties van de afgelopen tijd in de asbestsector.

Gemeld kan nu al worden dat in de afgelopen periode een aantal
innovatieve producten en werkwijzen is beoordeeld door de
innovatiecommissie 547. Deze worden nu toegepast.

Zoals aangekondigd in de beleidsreactie functioneren asbeststelsel (27
september 2018, vergaderjaar 2018-2019, Kamerstuk 25834 nr. 150) zal de
zogenaamde 'commissie 547' worden opgeheven en wordt er in plaats
daarvan een VIP (validatie- en innovatiepunt) ingericht om snel en
eenduidig een oordeel te kunnen geven over validaties en innovatieve
werkmethoden. Over de voortgang op dit vlak bericht de
staatssecretaris u in dezelfde brief.

 



Vragen van het lid Smeulders, P.H.M. (GroenLinks)

Vraag:

Kunnen de bewindspersonen reflecteren op het boek 'Uitgebuit. Het
verhaal van de Nederlandse werkvloer' over misstanden op de
arbeidsmarkt?

Antwoord:

De minister en staatssecretaris zijn bekend met het boek ‘Uitgebuit.
Het verhaal van de Nederlandse werkvloer’, waar de heer Smeulders in
zijn inbreng naar verwijst. In dit boek staan een aantal schrijnende
verhalen over onzekere banen met beperkte of slechte arbeidsvoorwaarden
en arbeidsomstandigheden. Het kabinet spreekt in veel van deze gevallen
van ‘oneerlijk werk’. In oktober 2019 heeft de Inspectie SZW de
‘Staat van Eerlijk Werk’ uitgebracht. Daarin wordt ook ingegaan op
oneerlijk werk. Kwetsbare mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt
hebben soms te maken met oneerlijk werk. In de Staat van Eerlijk Werk
beschrijft de Inspectie SZW zeven mechanismen die ten grondslag liggen
aan de situatie van oneerlijk werk op de Nederlandse arbeidsmarkt.

 

Het is goed dat in het Regeerakkoord is afgesproken om de
handhavingsketen te versterken. Daar is 50 mln euro voor
uitgetrokken. Maar oneerlijk werk komt in verschillende vormen voor.
Dat vraagt om een aanpak langs verschillende sporen. Daarom is het zo
belangrijk dat we ook de verschillen tussen contractvormen zo veel
mogelijk verkleinen. Dat doen we al, met de Wab die 1 januari ingaat. Zo
maken we de verschillen tussen flex en vast kleiner. We verkleinen de
verschillen tussen zelfstandigen en werknemers. Dat verkleint de
concurrentie op loonkosten tussen deze twee groepen, zodat niet regels
en kosten, maar het type werk dat je doet, bepaalt of je freelance werkt
of in dienst bent. In het verlengde daarvan verkent de minister de
mogelijkheden om concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij contracting en
uitzenden tegen te gaan.   

 

Daarnaast ontwikkelen de minister en staatssecretaris samen met de
ministers van BZK/ Milieu en Wonen en LNV, de staatsecretarissen van EZK
en van Financiën een integrale aanpak tegen misstanden bij
arbeidsmigranten. Deze integrale aanpak wordt voor het einde van het
jaar naar uw Kamer gestuurd.

 

Vraag:

Kunnen de minister en staatssecretaris van SZW aangeven of de extra
middelen voor de Inspectie SZW voldoende zijn?

Antwoord:

Het kabinet vond de middelen voor de inspectie SZW ontoereikend. Daarom
wordt deze kabinetsperiode de inspectieketen versterkt, oplopend tot €
50,5 miljoen structureel extra middelen. Daarmee worden de doelen beoogd
die - in lijn met het inspectie control framework - zijn gedefinieerd en
in de begroting en het jaarplan van de inspectie staan verwoord. In het
regeerakkoord werd reeds voorzien in uitbreiding met € 50 miljoen. In
de brief over de versterking van de inspectieketen en de
meerjarenprogrammering[1] heeft de staatssecretaris van SZW gemeld dat
er ten aanzien van het onderwerp arbeidsdiscriminatie nog extra middelen
(0,5 miljoen) werden toegevoegd.

 

Het werven, selecteren en opleiden van personeel vindt gespreid over
deze kabinetsperiode plaats. Uit het jaarverslag 2018 en het jaarplan
2020 blijkt dat de versterking op schema ligt en de komende jaren wordt
voortgezet. Het ligt voor de hand om nadat de versterking is afgerond te
beoordelen of de beoogde doelen en middelen passend zijn. Tussentijds
kan die beoordeling ook aan de orde zijn, bijvoorbeeld als er sprake zou
zijn van nieuwe doelen of taken of bijvoorbeeld naar aanleiding van de
mid-term review van de meerjarenprogrammering, die in 2020 wordt gedaan.

[1] Tk 2018-2019 Kamerstuk 29544, nr. 846

 

Vraag:

FNV heeft een rechtszaak aangespannen tegen de Inspectie Leefomgeving en
Transport. Zijn de minister en staatssecretaris bereid in gesprek te
gaan met hun collega's van LNV om hen aan te sporen betere normtijden te
hanteren? Bijvoorbeeld voor truckers die mensonterende werktijden
hebben.

Antwoord:

Een gesprek lijkt niet nodig. De Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT) werkt samen met verschillende inspectiediensten, waaronder de
Inspectie SZW. De samenwerking verloopt onder meer via het Transport
Informatie- en Expertisecentrum: er zijn dus al nauwe contacten.

De normen voor arbeids- rij en rusttijden zijn vastgelegd in Europese
regelgeving. Op dit moment worden deze Europese normen in het kader van
het zogenoemde Mobility Package nader bezien. Daarbij gaat het om
beperkte aanpassingen, waaronder het scherper formuleren van het verbod
om de normale wekelijkse rust in het voertuig door te brengen.

Waar het gaat om toezicht, is de ILT bezig het boeteregime voor
overtredingen op het gebied van arbeids- en rusttijden nader te bezien.

Vraag:

Kan de minister aangeven wanneer de Tweede Kamer een reactie ontvangt op
de initiatiefnota van GroenLinks 'Samen de baas'?

Antwoord:

De minister probeert de reactie op de initiatiefnota van GroenLinks
'Samen de baas' zo snel mogelijk aan uw Kamer aan te bieden. In verband
met de benodigde interdepartementale afstemming met OCW, VWS en J&V kan
de minister niet garanderen dat de reactie voor het einde van het jaar
gereed is, maar dit is wel het streven.

 

Vraag:

Is het kabinet bereid om subsidie te verlenen aan Stichting Fairwork,
een organisatie die opkomt voor de belangen van arbeidsmigranten?

Antwoord:

FairWork is een NGO die zich inzet voor (mogelijke) slachtoffers van
arbeidsuitbuiting en die informatie en ondersteuning in verschillende
talen biedt aan arbeidsmigranten. FairWork heeft de afgelopen jaren voor
verschillende projecten die bijdragen aan de beleidsdoelen van SZW
subsidie gekregen. De minister begrijpt de wens, ook van FairWork, voor
structurele subsidie, maar hij vindt het niet wenselijk om een
organisatie, zeker een NGO, structureel te financieren. Dit acht
hij ook niet in het belang van een NGO die juist door de onafhankelijke
rol input uit de praktijk kan leveren die bijdraagt aan het
maatschappelijke debat over uitbuiting. Uiteraard is de minister altijd
bereid om te bekijken of hij projectvoorstellen die bijdragen aan
bijvoorbeeld de aanpak van misstanden bij arbeidsmigranten kan
subsidiëren.

 

Vraag:

De samenstelling van Raden van Toezicht is in de private markt goed
geregeld. Binnen de publieke sector is dat niet zo. Is het kabinet
bereid te regelen dat ook in de publieke sector één op de drie leden
door werknemers wordt gekozen? 

Antwoord:

Deze vraag van de fractie van Groen Links hangt nauw samen met een van
de voorstellen uit de initiatiefnota “Samen de baas: een pleidooi voor
meer medezeggenschap in de zorg, in het onderwijs en bij de politie”.
Deze initiatiefnota is ingediend door de leden Smeulders, Ellemeet,
Wersterveld en Buitenweg. Zij bepleiten een bindende voordracht door
professionals voor de helft van het aantal toezichthouders in de
sectoren zorg en onderwijs. De kabinetsreactie op deze initiatiefnota is
in de maak en wordt op dit moment met de betrokken departementen
afgestemd. De minister streeft ernaar deze nog voor het einde van het
jaar aan uw Kamer aan te bieden. In deze reactie zal de Minister
bovenstaande vraag meenemen.

Vraag:

Er worden stappen gezet op het inregelen van geboorteverlof. Mogelijk
vraagt Europa ons om grotere stappen. Hoe staat het daarmee? 

Antwoord:

De richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven
schrijft twee maanden betaald ouderschapsverlof en twee weken verlof
voor partners voor. Met de inwerkingtreding van het aanvullend
geboorteverlof per 1 juli 2020 wordt reeds voldaan aan het verlof voor
partners. Over betaald ouderschapsverlof wordt de Kamer begin volgend
jaar geïnformeerd, omdat we de implementatie van de richtlijn in
samenhang met de kabinetsreactie op IBO Deeltijdwerk bezien.



Vragen van het lid H.M. Palland (CDA)

Vraag:

De leerrekening wordt nog niet altijd in de cao opgenomen, en
leerrekeningen die al bestaan worden nog niet altijd goed genoeg benut.
Welke opties zijn er tot verbetering van de fiscale wetgeving in relatie
tot het stimuleren van werknemers om hun leven lang te leren?

Antwoord:

In de brief aan de Kamer van 11 november jl. geeft de minister aan dat
in ieder geval rond de volgende punten het mogelijk niet toereikend is
om binnen de bestaande fiscale wetgeving tot verbeteringen te komen. Het
is niet mogelijk binnen het huidige fiscale kader om in aanmerking te
komen voor de gerichte fiscale vrijstelling voor scholing indien iemand
werkloos is en een eerder opgebouwd budget ten tijde van de werkloosheid
wil aanwenden. Een ander punt dat zich lastig laat oplossen binnen het
huidige fiscale kader is het spanningsveld tussen de vormgeving van de
bestaande fiscale vrijstellingen en de wens tot het stimuleren van eigen
regie van werknemers. Tot slot kan uit de lopende monitoring van het
voorlichtingsinstrument van de Belastingdienst naar voren komen dat het
wenselijk is om te komen tot een ruimere invulling van activiteiten die
voor de gerichte fiscale vrijstelling in aanmerking kunnen komen. Om tot
verbeteringen te komen op deze punten is het nodig om na te gaan welke
aanpassingen dat vraagt in het fiscale kader, wat daarvan voor- en
nadelen zijn en wat het voor financiële consequenties heeft. Daarom
heeft het kabinet de brief en de bijlage met een verslag van de
verbeterpunten onder de aandacht gebracht van de ambtelijke werkgroep
Brede Maatschappelijke Heroverweging 'Talenten benutten'. In die
werkgroep worden naast deze beleidsoptie via fiscale weg ook nog andere
beleidsopties onderzocht gericht op het beter benutten van talenten.

Vraag:

De SER heeft geconcludeerd dat bijscholing van werknemers in
Noord-Nederland onder het landelijk gemiddelde ligt. Hiervoor is een
proeftuin opgericht, maar daar loopt men aan tegen regels bij het
invoeren van een integrale financieringswijze. Kan het kabinet de ruimte
te bieden om het doel centraal te stellen en dit niet vast te laten
lopen in regelgeving? Is er ruimte om dit intersectoraal te doen? 

Antwoord:

Bij Leven Lang Ontwikkelen is het belangrijk om goede toegang te hebben
tot de beschikbare middelen voor scholing en ontwikkeling. Dat geldt
voor individuen, voor bedrijven en ook voor de vele publiek- private
samenwerkingsverbanden die er zijn in de regio’s. In de Kamerbrief
Regionale initiatieven Leven Lang Ontwikkelen van 12 juli jl. staat hoe
regio’s gebruik kunnen maken van generieke landelijke regelingen en
specifiek op regio’s gerichte regelingen. Het kabinet wil de regio’s
op passende wijze blijven steunen. Daarom gaat het kabinet in gesprek
met de regio’s die knelpunten ervaren om te verkennen waar
verbeteringen mogelijk zijn.

Vraag:

Welk onredelijk nadeel ondervinden mensen in de OBR en hoe kunnen zij
actief worden geholpen?

Antwoord:

De fracties van het CDA en SP stellen vragen over de situatie van
zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een private AOV
verzekering die niet doorloopt tot de verhoogde AOW-leeftijd.

 

De fractie van het CDA vraagt welk onredelijk nadeel mensen in de OBR
ondervinden en hoe zij actief kunnen worden geholpen. De SP vraagt een
reactie op de casus van “Piet” in relatie tot het onderzoek OBR.
Vorig jaar is de minister tijdens de begrotingsbehandeling niet
concreet ingegaan op de casus van “Piet” die door de SP naar voren
werd gebracht naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf, omdat we
in de Kamer in beginsel niet over individuele
casuïstiek debatteren.  

 

Wel is er in algemene zin ingegaan op de problematiek van private
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (AOV) die niet doorlopen tot de
verhoogde AOW-leeftijd en heeft de minister uw Kamer naar aanleiding van
het verzoek van de fracties van CDA en SP het onderzoek toegezegd dat op
25 november 2019 aan uw Kamer is verzonden (Kamerstukken II, 2018-2019,
32 16, nr. 49).

 

De situatie van zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een
private AOV die niet doorloopt tot de verhoogde AOW-leeftijd is complex.

 

Bij ondernemerschap hoort ook de verantwoordelijkheid om jezelf goed
voor te bereiden op risico’s. Bij het afsluiten van
verzekeringsproducten die blijken te leiden tot hiaten, ligt de primaire
verantwoordelijkheid bij de zelfstandige zelf hoe hiermee om te gaan
(bijvoorbeeld door te sparen).

Desondanks kan het voorkomen dat zelfstandigen die arbeidsongeschikt
zijn de periode van de oorspronkelijke AOW-leeftijd tot de verhoogde
AOW-leeftijd niet zelf financieel kunnen overbruggen.

 

Op verzoek van uw Kamer is al eerder gezocht naar mogelijkheden om de
OBR te verruimen. Bij brief van 2 juni 2017 (Kamerstukken II, 2016-2017,
32 043 nr. 364) en in antwoord op schriftelijke vragen naar aanleiding
van de begroting SZW 2019 (oktober 2018) is aan de Kamer gemeld dat
eerder is onderzocht of we de OBR kunnen verruimen. Dat is helaas niet
mogelijk gebleken, onder meer omdat aan een verruiming van de
voorwaarden van de OBR terugwerkende kracht gegeven moet worden.

 

Een oplossing voor deze problematiek wordt gezien via de collectieve
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers waarover we nu in gesprek
zijn.

 

Vraag:

Te veel ouderen maken geen gebruik van de aanvulling op de
AOW-uitkering, omdat de privacy regelgeving een goede uitvoering in de
weg staat. Bent u het met het CDA eens dat de privacy regelgeving een
goede uitvoering van de wet niet in de weg mag staan? 50Plus vraagt wat
de minister gaat doen aan het 'niet kunnen vinden' van ouderen die recht
hebben op AIO, de inkomensondersteuning voor mensen met onvolledige AOW?

Antwoord:

De minister vindt het belangrijk om het niet-gebruik van de AIO terug te
dringen. Tegelijkertijd moeten we ons houden aan de vereisten van de
Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dat is Europese wetgeving.
Voor de begrotingsbehandeling zijn schriftelijke vragen van het lid
Palland beantwoord en op verzoek van het lid Van Brenk is een brief aan
de Kamer gestuurd. Samen met de SVB wordt gezocht naar
mogelijkheden om niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Uw Kamer
wordt via de stand van de uitvoering op de hoogte gehouden over de
voortgang van de activiteiten om het niet-gebruik van de AIO te
beperken. 

Vraag:

Veertig procent van de werkenden heeft een flexcontract en zij hebben
hierdoor minder zekerheid. Op dit moment loopt hiernaar een onderzoek
door de Commissie Borstlap. Hoe kijkt de minister hier tegenaan en hoe
werkt hij ondertussen aan de vermindering van de onzekerheid van deze
flexwerkenden?

Antwoord:

De minister is het met de spreker eens dat het aandeel flexibele
contracten in Nederland hoog is. Tegelijkertijd is in de afgelopen jaren
al een forse toename van het aantal vaste contracten zichtbaar. Sinds
2015 is het aantal vaste contracten met circa 300.000 gegroeid.
Tegelijkertijd zijn er nog steeds urgente knelpunten op de arbeidsmarkt.

 

Met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (Wab), die op 1 januari a.s. ingaat,
zetten we de eerste stap om de verschillen tussen vast en flexwerk
verder te verkleinen. Met de Wab willen we bewerkstelligen dat
werkgevers een bewuste keuze kunnen maken voor flexibele contracten.
Daarom beprijst de Wab de negatieve effecten van flexibele contracten,
bijvoorbeeld door de introductie van de transitievergoeding bij ontslag
vanaf de eerste dag. Tevens wordt het voor werkgevers aantrekkelijk om
werknemers een vast contract aan te bieden, bijvoorbeeld doordat
werkgevers vanaf 2020 een lagere WW-premie betalen voor werknemers met
een vast contract.

 

Voor de lange termijn heeft de minister de Commissie Borstlap ingesteld
om na te denken over hoe werk er in de toekomst uit gaat zien en wat
nodig om de onzekerheid van deze flexibele werkenden te verminderen en
werkgeverschap aantrekkelijker te maken.

Vraag:

Heeft de minister aanvullend nog extra maatregelen om werkgeverschap te
bevorderen en aantrekkelijker te maken?

Antwoord:

Het kabinet draagt ondernemers een warm hart toe en vindt het belangrijk
een ondernemersklimaat te creëren waarin zij hun bedrijf tot volle
potentie kunnen ontwikkelen. Dat is goed voor die ondernemers zelf, maar
ook voor de economie en de werkgelegenheid.

Onderzoek van SEO uit 2017 liet echter zien dat slechts drie
procent van de zelfstandigen zonder personeel doorgroeien naar een
bedrijf met personeel.

Dat heeft voornamelijk te maken met voorkeuren: uit het IBO Zzp blijkt
dat zelfstandigen vaak geen ambitie hebben om zelfstandige met personeel
te worden. Daarnaast kunnen ook externe belemmeringen een rol spelen. Zo
kunnen zelfstandigen zonder personeel die mensen in dienst willen nemen
om de volgende stap in de ontwikkeling van hun bedrijf te zetten daarbij
een drempel ervaren door de kosten en risico’s die het werkgeverschap
met zich meebrengt.

Om te voorkomen dat kansrijke ondernemingen daardoor in de kiem worden
gesmoord en om de drempel tot het aannemen van personeel te verkleinen,
heeft het kabinet sinds haar aantreden reeds verschillende maatregelen
genomen dan wel aangekondigd die de kosten en risico’s van het
werkgeverschap moeten beperken.

Zo is met de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans het
ontslagrecht versoepeld en is er een compensatieregeling ingesteld die
kleine werkgevers moet compenseren voor een transitievergoeding die ze
moeten betalen bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte.
Tevens wordt het werkgeverschap aantrekkelijker doordat een lage
ww-premie voor vaste contracten gaat gelden. Ook is door het kabinet een
pakket maatregelen met betrekking tot loondoorbetaling bij ziekte
geïntroduceerd die het met name voor mkb bedrijven goedkoper en minder
risicovol maken om personeel in dienst te hebben.

De toekomstbestendigheid van regelgeving rond werk, en dus ook (de
aantrekkelijkheid van het werkgeverschap), is bovendien een vraag waar
ook de Commissie Regulering van Werk zich over buigt. Deze commissie zal
in januari met haar advies komen.



Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA)

Vraag:

Het SCP spreekt over kwetsbare gemeentelijke financiën. Hoe weegt de
staatssecretaris dit? Hoe weegt de staatssecretaris de onbekendheid van
werkgevers met veel regelingen? Wat gaat de staatssecretaris doen om
deze regelingen beter onder de aandacht te brengen?

Antwoord:

Op de gemeentelijke financiën gaat het SCP in de evaluatie van de
Participatiewet niet in. In de brief van 20 november van de
Staatssecretaris van SZW met reactie op de evaluatie is ingegaan op de
financiële kaders voor de Participatiewet. Daarbij is aangegeven dat de
zorgen die gemeenten uitten over de financiële middelen serieus worden
genomen. De Staatssecretaris wil de discussie hierover goed
geïnformeerd voeren. Daarom wordt er onderzoek uitgevoerd naar de
kosten voor re-integratie naar de nieuwe doelgroep. Dit onderzoek komt
eind dit jaar beschikbaar. Daarnaast komt begin volgend jaar het
onderzoek naar de kostenontwikkeling in de Wsw beschikbaar (de
zogenoemde Thermometer Wsw). Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal
de Staatssecretaris in gesprek gaan met de VNG. Ook bij de uitwerking
van de motie Raemakers is er aandacht voor de financiële kant en zal
daarover met de VNG worden gesproken.

 

De bekendheid van werkgevers met de re-integratieinstrumenten is
cruciaal.

Om de bekendheid van werkgevers met re-integratie instrumenten te
vergroten ga ik met werkgevers in gesprek hoe we dit kunnen bereiken.
Dit sluit aan bij het lopende gesprek over het breed offensief. Uit het
ervaringsonderzoek onder werkgevers blijkt dat de bekendheid met de
instrumenten van de Participatiewet sinds 2015 is toegenomen. Zo is 69%
procent van de werkgevers die bereid zijn om mensen met een
arbeidsbeperking te plaatsen ook op de hoogte van het instrument
loonkostensubsidie. Grote werkgevers zijn beter op de hoogte dan kleine
werkgevers. Wat betreft de bekendheid van de no-riskpolis heeft de
Minister in het AO arbeidsongeschiktheid van 7 november jl. toegezegd te
onderzoeken hoe de bekendheid van de no-riskpolis vergroot kan worden.

Vraag:

Mensen die vanuit een uitkering aan het werk komen, krijgen te maken met
de armoedeval. Het SCP-rapport spreekt hier niet over. Wat kan de
staatssecretaris doen aan de armoedeval?

Antwoord:

Dit kabinet vindt het belangrijk dat werken en meer werken lonend is.
Daarom heeft het kabinet afgelopen augustus besloten om de maximale
arbeidskorting in 2020 met €106 euro te verhogen. Om de marginale druk
tussen minimumloon en modaal te verlagen heeft dit kabinet daarnaast de
vormgeving van de arbeidskorting aangepast. Vanaf 2020 krijgt de
arbeidskorting een derde opbouwtraject ter vervanging van het voorheen
vlakke maximum. Daarnaast verdwijnt de harde inkomensgrens uit de
huurtoeslagen en hebben paren langer recht op het maximale kindgebonden
budget. Het is gelukkig niet zo dat alle mensen die vanuit een
uitkering aan het werk gaan te maken krijgen met een armoedeval, maar
het klopt dat er situaties zijn waarbij mensen die vanuit een
bijstandsuitkering aan het werk willen gaan er in besteedbaar inkomen op
achteruit gaan. Een onderzoek van bureau Stimulansz dat de
staatssecretaris recentelijk naar de Kamer heeft gestuurd toont aan
dat dit het gevolg is van de combinatie van de sterke afbouw van
gemeentelijke regelingen bovenop de afbouw van landelijke ondersteuning.
Deze situaties zijn uiteraard onwenselijk. De bevindingen van dit
rapport zullen uitvoerig met Divosa, VNG en diverse gemeenten worden
besproken, waarbij het de inzet van het kabinet is om een armoedeval
tegen te gaan.

Vraag:

Kan de minister een reactie geven op een pilot met de basisbaan: een
pilot met 500 burgers die meer dan twee jaar in de bijstand zitten, die
een basisbaan krijgen van 20 uur per week en daarbij, bij een reguliere
werkgever, 85% van het minimumweekloon gaan verdienen waarbij de
werkgever de ene helft betaalt en de gemeente de andere helft?

Antwoord:

Ik vind het goed dat er nagedacht wordt over hoe langdurig werklozen en
bijstandsgerechtigden het beste aan het werk kunnen worden geholpen. Dat
is ook een belangrijk aandachtspunt uit de evaluatie van de
Participatiewet.

De basisbaan is een interessante gedachte, maar het door het CDA gedane
voorstel roept wel veel vragen op. Het is een aanvullend instrument
naast de bestaande instrumenten. Dat betekent dat er twee verschillende
regelingen komen voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Er is immers al de banenafspraak. De banenafspraak en een basisbaan
zijn allebei bij een reguliere werkgever, maar met verschillende
voorwaarden voor werknemers en werkgevers. Een basisbaan is een
aantrekkelijk aanbod voor bijstandsgerechtigden, maar het is de vraag of
het eerlijk is dat er twee groepen uit de bijstand 20 uur aan het werk
zijn en dat de basisbaangroep per uur ruim meer verdient dan
het minimumloon en mensen op de banenafspraak in principe werken op
minimumloon. Dat wringt ook met mensen die regulier werken op
minimumloonniveau. Je moet verder goed kijken naar het risico op
verdringing van reguliere arbeid en borgen dat het hier echt additionele
arbeid betreft. Ook is er het risico dat de zwakste groep, mensen met
een arbeidsbeperking, minder kansen krijgt.

Ik ben ook van mening dat een dergelijke pilot door gemeenten zelf
georganiseerd zou kunnen worden, dat past ook bij hun
verantwoordelijkheid. Het Rijk moet die verantwoordelijkheid niet
overnemen. We zien ook dat dergelijke initiatieven door gemeenten worden
genomen, zie bijvoorbeeld de Perspectiefbanen in Amsterdam. Het is goed
als gemeenten van elkaar leren wat de ervaringen zijn met dit soort
initiatieven.

Gemeenten kunnen loonkostensubsidies en jobcoaches inzetten om langdurig
bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen. Ook kunnen gemeenten voor
langdurig bijstandsgerechtigden gebruikmaken van de
detacheringsfaciliteit die door bijna 70% van de sociale
ontwikkelbedrijven in de arbeidsmarktregio wordt aangeboden. 

 

Vraag:

Hoe staat de staatssecretaris er tegenover om bij dakloze jongeren een
reductiedoelstelling te stellen waarbij over vijf jaar de helft van deze
dakloze jongeren een huis heeft?

Antwoord:

Het aantal dak- en thuisloze jongeren in ons land is fors. De
staatssecretaris van VWS is hiervoor verantwoordelijk en is dit jaar
gestart met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren 2019-2021
(Kamerstukken II, 2018-2019, 29325 nr. 97). Met dit Actieprogramma wil
de staatssecretaris van VWS als coördinerend bewindspersoon met de
betrokken departementen, waaronder BZK, SZW, gemeenten en andere
organisaties zorgen voor een fundamentele afname van het aantal dak- en
thuisloze jongeren. Daarnaast is aan u toegezegd dat de staatssecretaris
van VWS dit najaar samen met andere (lokale) partijen komt met een
aanvullend plan om het aantal dak- en thuislozen de komende jaren terug
te dringen.

 

Vraag:

Kunt u een reactie geven op het voorstel van het CDA om een 'Bijbels
Jubeljaar' in te voeren, waarin alle door de overheid gecreëerde en
oninbare verhogingen worden kwijtgescholden?

Antwoord:

Er is alleen bij de verkeersboetes en strafrechtelijke geldboetes sprake
van verhogingen (zie hiervoor ook het Atos-rapport ‘Invordering
Schulden door Rijksoverheidsorganisaties, bijlage bij Kamerstukken II,
2017 – 2018, 24 515, nr. 446). In die zin is er geen reden voor een
rijksbrede aanpak. De minister voor Rechtsbescherming heeft de afgelopen
jaren verschillende maatregelen getroffen om, vooral bij verkeersboetes,
verhogingen te voorkomen, waaronder het betalingsregelingenbeleid.
Verder wordt een noodstopprocedure ontwikkeld voor mensen die hun
verkeersboetes vanwege schulden niet kunnen betalen. Als iemand een
minnelijk schuldentraject goed heeft doorlopen worden restanten van
verkeersboetes – waaronder ook verhogingen - die dan nog openstaan
bovendien niet meer geïnd.

Verzekerden met een betalingsachterstand ter hoogte van zes maanden
zorgpremie kunnen door de zorgverzekeraar worden aangemeld bij het CAK
voor de wanbetalersregeling en krijgen een hogere bestuursrechtelijke
premie (120% gemiddelde premie) opgelegd. Dit heeft een afschrikwekkende
en daarmee preventieve werking. Zorgverzekeraars hebben op grote schaal
betalingsregelingen getroffen met verzekerden, soms met gedeeltelijke
kwijtschelding. Op dat moment betalen verzekerden direct weer de normale
premie aan de zorgverzekeraar. Daarnaast wordt vanaf 1 augustus 2018
geen eindafrekening meer door het CAK opgesteld. Dit houdt in dat  bij
een verzekerde die zijn schuld bij de zorgverzekeraar heeft voldaan,
eventuele openstaande bestuursrechtelijke premie wordt kwijtgescholden.
De praktijk leert dat dit recidive voorkomt.

Uw kamer ontvangt binnenkort van de minister voor Medische Zorg het
rapport met daarin de uitkomsten van de evaluatie van de
wanbetalersregeling.

Vraag:

De kostendelersnorm werkt, maar er lijkt een perverse prikkel te zijn,
bijv op het samenwonen, in verband met de huursubsidie. Bijvoorbeeld zes
personen werken niet en wonen in drie huizen, ontvangen €5.000
huursubsidie. Hoe kan dit? Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken
wat de effecten zijn van de kostendelersnorm? Is er een relatie met het
stijgend aantal jongeren zonder dak boven het hoofd (couchsurfers)? Is
de staatssecretaris bereid daar ook consequenties uit te trekken? 

Antwoord:

De bijstand is een sociaal vangnet met onder andere als doel om
tijdelijk te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De
bijstand heeft nadrukkelijk niet tot doel om andere maatschappelijke
vraagstukken – zoals  een tekort aan huisvesting of tekort aan
mantelzorg – te adresseren. Daartoe zijn er andere, meer geëigende
instrumenten. De kostendelersnorm houdt rekening met kostenvoordelen die
er zijn als meerdere mensen een woning delen. Daarmee wordt voorkomen
dat binnen een huishouden een stapeling van uitkeringen ontstaat waarmee
meer dan alleen de noodzakelijke kosten worden gedekt. Ik sta achter dit
principe en zie daarom geen meerwaarde in een onderzoek naar de
kostendelersnorm.

Voor wat betreft kwetsbare groepen, zoals dakloze jongeren, biedt de
Participatiewet gemeenten voldoende mogelijkheden om in een individueel
geval maatwerk toe te passen. Zo hebben gemeenten de mogelijkheid om de
kostendelersnorm niet toe te passen voor personen van 21 jaar en ouder
– studenten en jongeren tot 21 jaar zijn uitgezonderd van de
kostendelersnorm – die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde.
Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie,
daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. 

 



Vragen van het lid Kent, B. van (SP)

Vraag:

Bestuurders van pensioenfondsen hebben te hoge salarissen. SP stelt voor
deze salarissen te maximeren op de Balkenendenorm. Wil de minister zich
hiervoor inzetten?

Antwoord:

Vooropgesteld staat dat de minister goed uw zorgen begrijpt over hoge
beloningen in de pensioensector, zeker tegen de achtergrond van de
moeilijke positie waarin veel pensioenfondsen zich bevinden. Het is
belangrijk dat verantwoord met de pensioengelden van deelnemers wordt
omgegaan. Maar het kabinet is niet voornemens over te gaan tot
wettelijke maximering van de inkomens van pensioenfondsbestuurders.
Pensioenfondsen zijn op grond van het Besluit financieel toetsingskader
pensioenfondsen al gehouden aan het voeren van een beheerst
beloningsbeleid, dat niet aanmoedigt tot het nemen van meer risico’s
dan voor de organisatie aanvaardbaar is. Hiernaast geldt dat
pensioenfondsen geen publieke instellingen zijn, maar opgericht voor en
door werkgevers en werknemers. Het is aan deze partijen om afspraken te
maken over het beheer van het pensioenfonds, waaronder het
beloningsbeleid. De vertegenwoordigingsorganen zoals het
verantwoordings- en belanghebbendenorgaan hebben hiertoe diverse advies-
en goedkeuringsbevoegdheden.

Vraag:

Kan de minister een reactie geven op de casus 'Piet' in relatie tot het
onderzoek OBR?

Antwoord:

De fracties van het CDA en de SP stellen vragen over de situatie van
zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een private
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) die niet doorloopt tot de
verhoogde AOW-leeftijd.

 

De fractie van het CDA vraagt welk onredelijk nadeel mensen in de OBR
ondervinden en hoe zij actief kunnen worden geholpen. De SP vraagt een
reactie op de casus van ‘Piet’ in relatie tot het onderzoek OBR.
Vorig jaar is de minister tijdens de begrotingsbehandeling niet
concreet ingegaan op de casus van ‘Piet’ die door de SP naar voren
werd gebracht naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf, omdat we
in de Kamer niet over concrete zaken debatteren.  

 

Wel is er in algemene zin ingegaan op de problematiek van private AOV
die niet doorlopen tot de verhoogde AOW-leeftijd en heeft de minister uw
Kamer naar aanleiding van het verzoek van de fracties van het CDA en de
SP het onderzoek toegezegd dat op 25 november 2019 aan uw Kamer is
verzonden (Kamerstukken II, 2018-2019, 32 16, nr. 49).

 

De situatie van zzp'ers met een lopende uitkering op grond van een
private AOV die niet doorloopt tot de verhoogde AOW-leeftijd is complex.

 

Bij ondernemerschap hoort ook de verantwoordelijkheid om jezelf goed
voor te bereiden op risico’s. Bij het afsluiten van
verzekeringsproducten die blijken te leiden tot hiaten, ligt de primaire
verantwoordelijkheid bij de zelfstandige zelf hoe hiermee om te gaan
(bijvoorbeeld door te sparen).

Desondanks kan het voorkomen dat zelfstandigen die arbeidsongeschikt
zijn de periode van de oorspronkelijke AOW-leeftijd tot de verhoogde
AOW-leeftijd niet zelf financieel kunnen overbruggen.

 

Op verzoek van uw Kamer is al eerder gezocht naar mogelijkheden om de
OBR te verruimen. Bij brief van 2 juni 2017 (Kamerstukken II, 2016-2017,
32 043 nr. 364) en in antwoord op schriftelijke vragen naar aanleiding
van de begroting SZW 2019 (oktober 2018) is aan de Kamer gemeld dat
eerder is onderzocht of we de OBR kunnen verruimen. Dat is helaas niet
mogelijk gebleken, onder meer omdat aan een verruiming van de
voorwaarden van de OBR terugwerkende kracht gegeven moet worden.

 

Een oplossing voor deze problematiek wordt gezien via de collectieve
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers waarover we nu in gesprek
zijn.

Vraag   

Ons voorstel is om niet alleen de werkgever maar ook de flexende
werknemer te compenseren voor de onzekerheid die een flexcontract met
zich meebrengt. Ook de kans dat een flexwerker eerder in de WW
terechtkomt moet gecompenseerd worden. Vindt de minister een extra
opslag van 10% ook redelijk om op deze manier het flexwerk terug te
dringen? 

  

Antwoord   

Met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (Wab) zetten we de eerste stap om de
verschillen tussen vast en flexwerk te verkleinen. Voor de lange termijn
heeft de minister aan de Commissie Borstlap gevraagd om na te denken
over hoe werk er in de toekomst uit gaat zien en welke regelgeving
hiervoor noodzakelijk is. De minister wil de uitkomst dan ook graag
afwachten voordat hij op nieuwe voorstellen gaat reageren.

   

 

Vraag:

Jongeren vanaf achttien jaar betalen volwassen prijzen, maar krijgen
geen volwassen loon. De jeugdloonleeftijd is verlaagd van 23 naar 21,
maar moet nog lager. Wat is uw reactie op het manifest hierover? 

Antwoord:

Allereerst bedankt voor het manifest.

Er is in Nederland gekozen voor een minimumjeugdloon om ervoor te zorgen
dat jongeren hun eerste stappen op de arbeidsmarkt kunnen zetten én om
te voorkomen dat de arbeidsmarkt aantrekkelijker wordt dan hun
opleiding.

Omdat de maatschappelijke positie van jongeren sinds de invoering van
het wettelijk minimumjeugdloon (wmjl) veranderd is, heeft het kabinet
ervoor gekozen om het wmjl in twee stappen te verhogen en de leeftijd
waarop jongeren recht hebben op het wmjl te verlagen naar 21 jaar.

Tot 21 jaar zijn ouders hun kinderen onderhoudsplichtig, vandaar dat dit
een logische leeftijd is om bij aan te sluiten.

Het kabinet is van mening een balans te hebben gevonden in de afweging
tussen eventuele negatieve effecten en de verlaging van het wmjl naar 21
jaar.

 



Vragen van het lid Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:

Wil de minister met winkelpersoneel praten over hun inkomen en hun
positie als 'werkende armen' en bezien wat hij voor hen kan betekenen?

Antwoord:

Het is altijd goed om met mensen te spreken en de minister zal dit ook
blijven doen. In augustus heeft de minister samen met de
staatssecretaris al een uitvoerig gesprek heb gehad met een aantal
mensen die werk hadden, maar ook een laag inkomen. Dit op uitnodiging
van het lid Jasper van Dijk. Hierin zijn onder andere het
toeslagensysteem en de problemen met flexibele arbeidscontracten
besproken. Bij de toeslagen worden vooral de complexiteit en het
terugbetalen van toeslagen ervaren als een grote belemmering om aan het
werk te gaan. Om dit toeslagenstelsel goed tegen het licht te houden
loopt het IBO Toeslagen. Het signaal van deze mensen heeft de
minister doorgegeven aan het secretariaat van het IBO Toeslagen.
Inmiddels is deel één van het IBO naar de kamer gestuurd en zal met
deel twee een kabinetsreactie volgen.

De problemen die worden ervaren rondom flexibele contracten zijn ook bij
mij in beeld. De Wet arbeidsmarkt in balans (Wab), die op 1 januari
aanstaande ingaat, zet een eerste stap om meer zekerheid te bieden aan
mensen met een flexibel arbeidscontract. Zo wordt bijvoorbeeld voor
oproepkrachten de permanente beschikbaarheid ingeperkt, doordat een
minimale termijn van vier dagen wordt ingesteld waarbinnen een
oproepkracht niet kan worden gehouden aan een oproep gehoor te geven.
Ook is de werkgever binnen deze termijn loon verschuldigd aan de
werknemer bij afzegging. Daarnaast dient de werkgever na een jaar een
aanbod te doen ten hoogte van tenminste het gemiddelde aantal uren werk
in het afgelopen jaar.

 

Vraag:

Is de minister het met de SP eens dat het onwenselijk is als het
uitzendbureau bij het tewerkstellen van arbeidsmigranten zowel huisbaas
als werkgever is?

Antwoord:

Bij het verzorgen van de huisvesting kan de werkgever (vaak het
uitzendbureau) verschillende rollen vervullen. Zo kan de werkgever voor
de werknemer bemiddelen, maar hij kan de werknemer ook zelf huisvesting
aanbieden of hier met andere partijen afspraken over maken. Het gaat
daarbij primair om de eerste huisvesting bij aankomst in Nederland. Dit
is vaak ook in het voordeel van de arbeidsmigrant, die niet bekend is
met de Nederlandse woningmarkt.

Bij langer verblijf is het daarentegen wenselijk dat de werknemer voor
huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Wel kan de
werkgever de werknemer informeren over de mogelijkheden voor
huisvesting. Het kabinet acht het onwenselijk dat werknemers volledig
afhankelijk worden van hun werkgever of dat werkgevers de huisvesting
als verdienmodel inrichten. In de brief over de integrale aanpak van
misstanden met arbeidsmigranten die de minister samen met de ministers
van BZK en Milieu & Wonen en de staatssecretarissen van SZW, Financiën
en EZK voor het einde van het jaar naar de Kamer zal toesturen, zal ook
aandacht worden besteed aan de huisvesting voor arbeidsmigranten.

 

 

Vraag:

Wil de staatssecretaris onderzoek laten doen naar hoe gemeenten omgaan
met de Sociaal Medische Indicatie in relatie tot kinderopvang?

Antwoord:

Gemeenten hebben budget om ouders die geen recht hebben op
kinderopvangtoeslag, maar die om een sociale of medische indicatie
kinderopvang nodig hebben, een tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang te geven. Zij hebben beleidsvrijheid om SMI vorm te geven
zoals dit past bij de lokale situatie.

Uit eerdere evaluaties blijkt dat gemeenten hechten aan de
beleidsvrijheid en het instrument dat ze met SMI in handen hebben om
maatwerk te kunnen bieden.

De staatssecretaris ziet nu geen aanleiding om een onderzoek te doen
naar hoe verschillende gemeenten hiermee omgaan. 



Vragen van het lid Weyenberg, S.P.R.A. van (D66)

Vraag:

Kunt u reflecteren op het advies van de Raad voor de Rechtspraak om een
snellere toegang tot de schuldhulpverlening te bewerkstelligen?

Antwoord:

De Raad voor de Rechtspraak vraagt in het visiedocument
‘Schuldenproblematiek en rechtspraak’ aandacht voor de
toegankelijkheid van de Wsnp. Het visiedocument bevat waardevolle
voorstellen die getuigen van de inzet van de Raad voor de Rechtspraak
om bij te dragen aan oplossingen voor de grote groep burgers met
problematische schulden. Deze voorstellen raken de Wsnp. In reactie op
het rapport ‘Aansluiting gezocht!’ (Kamerstukken II, 2018-2019, 24
515, nr. 492) wil de minister voor Rechtsbescherming het Bureau Wsnp van
de Raad voor Rechtsbijstand daarom voor eind dit jaar een quickscan
laten maken met concrete aanbevelingen voor de toegankelijkheid en
bereikbaarheid van de Wsnp, met inachtneming van de in het visiedocument
door de Raad voor de Rechtspraak gedane aanbevelingen (pagina 30 en 31
van het Visiedocument). U wordt in het voorjaar van 2020 over de
voortgang geïnformeerd.

 

Vraag:

Het belang van mensen staat centraal. D66 ziet mooie voorbeelden bij
gemeenten die meedoen aan de vertrouwensexperimenten. Kan de
staatssecretaris aangeven wat zij ziet als zij op bezoek gaat bij de
gemeenten met vertrouwensexperimenten?

Antwoord:

In de experimenteergemeenten treft de staatssecretaris van SZW
bestuurders en ambtenaren aan die gemotiveerd zijn om de uitvoering van
het experiment succesvol te laten verlopen. En in de
experimenteergemeenten ontmoet ze deelnemers die het waarderen dat zij
extra aandacht krijgen van de gemeente. Over wetenschappelijk
onderbouwde effecten over de volle experimenteerperiode valt nu nog
niets te zeggen.

De experimenten zijn per 1 oktober beëindigd en, louter in het belang
van het wetenschappelijk onderzoek, kunnen gemeenten de dienstverlening
met maximaal drie maanden verlengen, dus tot uiterlijk 1 januari 2020.
Daarna beginnen de wetenschappelijke analyses.

Zoals eerder is toegezegd zal de staatssecretaris van SZW uw Kamer,
alsook de Eerste Kamer, uiterlijk 1 mei 2020 informeren over de
uitkomsten van de experimenten en de conclusies die  daaraan worden
verbonden.

Vraag:

Kunt u reageren wat u gaat doen voor de groep mensen die niet in
aanmerking komt voor beschut werk en waar het er om spant of ze zelf het
minimumloon kunnen verdienen? 

Antwoord:

De groep mensen die niet in aanmerking komt voor beschut werk maar wel
kan werken, bestaat uit twee subgroepen, namelijk zij die het
minimumloon kunnen verdienen en zij die dat niet kunnen. Mensen die niet
het minimumloon kunnen verdienen, kunnen gaan werken met
loonkostensubsidie of loondispensatie. Op grond daarvan behoren zij tot
de doelgroep banenafspraak en zijn er in de vorm van de no-riskpolis en
fiscale voordelen extra instrumenten beschikbaar. Mensen die moeilijker
een baan kunnen vinden moeten extra aandacht krijgen bij het
matchingsproces en ook daarna meer begeleid worden in een baan. Daarvoor
is instrumentarium beschikbaar zoals de jobcoach. Met de maatregelen in
het Breed Offensief wil de staatssecretaris het makkelijker maken voor
werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, en
voor de mensen zelf om gemakkelijker aan een baan te komen én deze baan
te houden.

 

Vraag:

Hoe gaat het met de Ministeriële Commissie Uitvoering, wat is de stand
van zaken? 

Antwoord:

Met de brief van 19 november jl. heeft de minister met een aantal
collega bewindspersonen de Tweede Kamer namens het hele kabinet
geïnformeerd over de Ministeriële Commissie Uitvoering en de
werkagenda voor de uitvoering.

Binnenkort zal het kabinet u op het onderdeel ‘Maatwerk in
dienstverlening’ nader informeren. Over het geheel van de werkagenda
zult u periodiek worden geïnformeerd.

Vraag:

Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de menselijke maat binnen de
uitvoering meer geregeld gaat worden?

Antwoord:

UWV verstrekt in 2019 aan 1,2 miljoen mensen een uitkering. De SVB
verstrekt aan 5,5 miljoen mensen een uitkering. Om deze uitkeringen
tijdig en rechtmatig te verstrekken is digitalisering van groot belang.
Ter illustratie: 77% van de kinderbijslagaanvragen wordt volledig
digitaal verwerkt. Digitalisering van de overheid heeft voor burgers
veel voordelen opgeleverd: geen wachtrijen en 24 uur per dag de
mogelijkheid om zaken met de overheid te regelen. Maar dienstverlening
gaat verder en moet passen bij de situatie waarin burgers verkeren. Zo
zijn er burgers met bijzondere, persoonlijke omstandigheden, die vragen
om een niet-standaard reactie. Er zijn ook burgers die digitaal minder
vaardig zijn. Zij raken snel de weg kwijt in de vele digitale en vaak
onpersoonlijke loketten van de overheid. Het is zaak dat de overheid ook
voor deze groepen bereikbaar en begrijpelijk is. En dat de overheid meer
dan nu het geval is rekening houdt met de specifieke situatie van
burgers. Het kabinet kijkt hier Rijksbreed naar. Naar verwachting stuurt
het kabinet hierover in de loop van december een brief aan de Kamer.



Vragen van het lid Dijk, G.J. van (PvdA)

Vraag:

Hoeveel bedrijven zijn er aangepakt en hoeveel boetes zijn er uitgedeeld
door de Belastingdienst bij de handhaving op kwaadwillendheid bij de wet
DBA?

Antwoord:

Uit informatie van de Belastingdienst blijkt het volgende. De
Belastingdienst heeft nog geen sancties opgelegd. De bewijslast voor het
bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking en de opzettelijkheid ligt
bij de Belastingdienst en deze gestapelde bewijslast is ingewikkeld en
ook tijdrovend. De Belastingdienst heeft sinds de invoering van de wet
DBA bij 50 opdrachtgevers bij wie een beoordeelde arbeidsrelatie alsnog
als een dienstbetrekking werd gekwalificeerd, onderzocht of er mogelijk
sprake was van (evidente) kwaadwillendheid. Bij geen van deze
opdrachtgevers is geconstateerd dat zij (evident) kwaadwillend zijn.

Zoals opgenomen in onze derde voortgangsbrief van juni 2019 is het
handhavingsmoratorium met een jaar verlengd. Er is toen ook besloten om
de mogelijkheden voor de Belastingdienst om te handhaven vanaf 1 januari
2020 te vergroten zodat niet meer alleen bij kwaadwillenden kan worden
gehandhaafd. De Belastingdienst kan vanaf dan ook handhaven als de
opdrachtgever aanwijzingen van de Belastingdienst over de kwalificatie
van een arbeidsrelatie binnen een aangegeven termijn niet in voldoende
mate opvolgt. Dit geldt voor de aanwijzingen die vanaf 1 september 2019
worden gegeven en die na 1 januari 2020 niet zijn opgevolgd binnen de
aangegeven termijn.

 

Vraag:

Is de minister bereid om aan het SER jongerenplatform een
vervolgonderzoek te vragen over het jongerenminimumloon? En is de
minister bereid zelf onderzoek te doen naar de kosten en
werkgelegenheidseffecten van het betalen van minimumloon vanaf 18-jarige
i.p.v. 21-jarige leeftijd?

Antwoord:

Er is in Nederland gekozen voor een minimumjeugdloon om ervoor te zorgen
dat jongeren hun eerste stappen op de arbeidsmarkt kunnen zetten én om
te voorkomen dat de arbeidsmarkt aantrekkelijker wordt dan hun
opleiding.

Omdat de maatschappelijke positie van jongeren sinds de invoering van
het wettelijk minimumjeugdloon veranderd is, heeft het kabinet ervoor
gekozen om het WMJL in twee stappen te verhogen en de leeftijd waarop
jongeren recht hebben op het WMJL te verlagen naar 21 jaar. Tot 21 jaar
zijn ouders hun kinderen onderhoudsplichtig, vandaar dat dit een
logische leeftijd is om bij aan te sluiten.

Het kabinet is van mening op dit moment een balans te hebben gevonden in
de afweging tussen eventuele negatieve effecten en de verlaging van het
WMJL naar 21 jaar.

Een onderzoek is uiteraard mogelijk, maar lijkt op dit moment niet
nodig.

 

Vraag:

Is de minister bereid om te kijken naar het concurrentiebeding in
arbeidscontracten en daarbij te kijken naar het afschaffen van het
concurrentiebeding voor tijdelijke contracten. Is de minister bereid te
kijken hoe om te gaan met het concurrentiebeding in vaste contracten? 

Antwoord:

Een werkgever kan een gerechtvaardigd belang hebben bij het overeenkomen
van een concurrentiebeding, bijvoorbeeld het beschermen van
bedrijfsgeheimen of het tegengaan van oneerlijke concurrentie. Maar
gezien de beperkingen die een concurrentiebeding oplegt aan de werknemer
in zijn mogelijkheden om na afloop van het contract een nieuwe baan te
vinden of om te starten als zelfstandige in dezelfde branche, is het van
belang dat het concurrentiebeding niet oneigenlijk wordt gebruikt. Bij
de evaluatie van de Wet werk en zekerheid wordt de uitwerking van de
maatregel betrokken dat het in beginsel niet langer toegestaan is om een
concurrentiebeding in een tijdelijk contract op te nemen. Daarna kan
worden bezien of het nodig is om nadere maatregelen te treffen, zowel
voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde als voor onbepaalde tijd.

 

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om aan de SER een tweede signalering te
vragen over de stand van de sociale werkplaatsen en de Participatiewet?

Antwoord:

De regionale sociale infrastructuur van de 35 arbeidsmarktregio’s en
de positie van het sw-bedrijf daarbinnen heeft de aandacht van het
kabinet. In een eerdere verkenning van de SER “Sociale infrastructuur
kwetsbare groepen binnen de Participatiewet” van juni 2016 pleit de
SER voor een samenhangend geheel van zes functionaliteiten in de 35
arbeidsmarktregio’s. Eén van deze zes functionaliteiten is het bieden
van detacheringsfaciliteiten aan reguliere werkgevers. De
staatssecretaris heeft op verzoek van uw Kamer en na overleg met de
betrokken partijen een nadere verkenning naar detacheringsvarianten
uitgezet. In het voorjaar 2020 wordt uw Kamer over de uitkomsten
geïnformeerd. Daarbij worden ook de dialoogsessies betrokken die de SER
organiseert.

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij ervoor zorgt dat het geld dat
bedoeld is voor kinderen in armoede, ook daadwerkelijk op de goede plek
terechtkomt?

Antwoord:

Het gemeentelijk armoedebeleid is decentraal beleid. Gemeenten hebben
vrijheid om maatwerk te bieden passend bij de lokale situatie.

Gemeenten ontvangen sinds 2017 € 85 mln. per jaar voor kinderen in
armoede. Over de inzet van deze middelen zijn bestuurlijke afspraken met
de VNG gemaakt.

Deze afspraken worden geëvalueerd. Begin 2020 wordt uw
Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een extra tussentijdse
evaluatie naar aanleiding van motie Bruins en in 2021 vindt de
eindevaluatie plaats.

Vraag:

Als jonge vaders met een laag inkomen vaderschapsverlof opnemen, duiken
zij onder het bestaansminimum. Is de minister bereid de positie van
jonge vaders met een laag inkomen te monitoren? 

Antwoord:

Zoals opgenomen in de memorie van toelichting van de Wet invoering extra
geboorteverlof (WIEG) en besproken met uw Kamer tijdens de
wetsbehandeling, zal het gebruik van geboorteverlof uitgebreid worden
gemonitord. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de
effectiviteit van het (aanvullend) geboorteverlof voor de laagste
inkomenscategorie en het gebruik daarvan door werknemers die tot deze
categorie behoren.

 

Vraag:

Wat kan de staatssecretaris in het concrete geval doen van de ondernemer
die via de no risk-polis geen uitkering voor een werknemer bij het UWV
kon aanvragen, omdat het de werknemer niet lukte om een verplicht
digitaal formulier in te vullen? En hoe zorgt de staatssecretaris ervoor
dat de voorzieningen daadwerkelijk werkgevers en werknemers ontzorgen en
dat meer ondernemers geënthousiasmeerd worden om mensen met een
beperking aan het werk te helpen?

Antwoord:

De staatssecretaris is van mening dat we ervoor moeten zorgen dat de
voorzieningen, zoals de no-riskpolis, werkgevers en werknemers zoveel
mogelijk ontzorgen.

Eén van de wijzigingen in het wetsvoorstel tot uitvoeren Breed
Offensief beoogt daarom de administratieve lasten van de uitvoering van
de no-riskpolis bij werkgevers voor de gemeentelijke doelgroep te
verminderen. Dit wetsvoorstel ligt thans bij de Raad van State voor
advies. De no-riskpolis wordt uitgevoerd door UWV en is onderdeel van de
Ziektewet. In het kader van de rechtmatigheid moet UWV op grond van de
wet vaststellen dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden en inderdaad
ziek is. UWV maakt daartoe in zijn reguliere werkwijze inderdaad
gebruik van een digitale vragenlijst. Daarbij is er aandacht voor mensen
die moeite hebben met de vragenlijst. Zij kunnen een beroep doen op UWV
om daarbij geholpen te worden, buiten de digitale vragenlijst om. Wat
betreft de vragenlijst is verder een zorgvuldig proces ingericht. Het
signaal van de heer Bruins zal worden meegenomen in gesprekken met
UWV. Wat betreft de vraag van de heer Bruins hoe meer ondernemers
geënthousiasmeerd kunnen worden om mensen met een beperking aan het
werk te helpen wordt opgemerkt dat de minister in het AO
arbeidsongeschiktheid van 7 november jl. reeds heeft toegezegd te
onderzoeken hoe de bekendheid van de no-riskpolis vergroot kan worden.

Ook gaan in de regionale actieplannen Perspectief op Werk gemeenten en
UWV samen met werkgeversorganisaties VNO-NCW/MKB-NL/LTO in alle 35
arbeidsmarktregio’s aan de slag om meer werkgevers bereid te vinden om
mensen aan het werk te helpen.

Vraag:

Hoe legt de minister aan jongeren uit dat het voor hen nog aantrekkelijk
is om mee te doen aan dit pensioenstelsel? Waarom is het nuttig om
pensioen op te bouwen via een stelsel waarbij de vraag steeds groter
wordt wat je er nog voor terugkrijgt? 

Antwoord:

Het is voor iedereen belangrijk om op tijd te sparen voor een aanvullend
pensioen, zowel voor jong als oud. Dat geldt altijd. De recente
discussie over kortingen zou daar niet aan af moeten doen. In de brief
van 20 november jl. heeft de minister een maatregel aangekondigd om in
2020 kortingen zoveel mogelijk te voorkomen. Het betreft een tijdelijke
regeling. De nog te publiceren ministeriële regeling, die de kortingen
voor 2020 zal voorkomen of verzachten, geldt dus alleen voor volgend
jaar. Het generatie-effect blijft daardoor gelukkig beperkt. Een andere
voorwaarde bij gebruik van de regeling is dat een fonds verantwoordt
waarom het gebruik van de regeling evenwichtig is. Het klopt dat,
wanneer een pensioenfonds gebruikmaakt van de regeling, het beperkte
generatie-effect gedragen wordt door de jongere deelnemers. Gebruikmaken
van de regeling, in combinatie met het stabiel houden van de
pensioenpremie dan wel de pensioenopbouw, zorgt voor evenwicht tussen
alle generaties, werkenden en gepensioneerden. Daarnaast geldt er een
ondergrens van 90% dekkingsgraad, om te voorkomen dat een fonds te ver
kan wegzakken. Dat zou namelijk het draagvlak en het vertrouwen in het
pensioenstelsel kunnen ondermijnen en mogelijk de verplichtstelling
onder druk zetten.

Vraag:

Kan de minister ervoor zorgen dat er voldoende en verschillende
jongerenvertegenwoordigers aan tafel komen bij de uitwerking van het
pensioenakkoord?

Antwoord:

De minister hecht veel waarde aan de betrokkenheid van
jongerenorganisaties bij het pensioendebat en is dan ook blij dat het
lukt om die betrokkenheid op verschillende plekken te realiseren. De
stuurgroep die werkt aan de uitwerking van het pensioenakkoord spreekt
periodiek met een klankbordgroep waarin ook jongerenorganisaties
vertegenwoordigd zijn. De minister overlegt zelf regelmatig met het
platform ‘jong en oud’ over belangrijke pensioenonderwerpen,
waaronder onlangs nog de financiële toestand van pensioenfondsen en
dreigende kortingen. En ook bij de uitwerking van een aanvalsplan
gericht op het terugdringen van de zogenaamde ‘witte vlek’ wordt de
bijdrage van jongerenorganisaties expliciet gezocht.

 



Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (ChristenUnie)

Vraag:

Hoe kijken de minister en staatssecretaris aan tegen een systeem waarin
iedereen achttien jaar lang recht heeft op onderwijs, een punt uit het
actieplan vakmanschap van de ChristenUnie? 

Antwoord:

Het leerrechtenplan is een sympathiek idee dat laat zien dat praktisch
geschoolden vaak minder aanspraak maken op publieke financiering voor
scholing. Het plan omzetten in een concrete, werkbare beleidsmaatregel
is zeer complex. Zo is een aanzienlijk risico van deze leerrechten dat
private uitgaven worden afgewenteld op publieke middelen en het is
uitvoeringstechnisch erg complex.

Diverse beleidsopties die raken aan de financiering van LLO zijn ook in
bespreking bij de ambtelijke werkgroep Brede Maatschappelijke
Heroverweging 'Talenten benutten'. Daarin wordt naar verwachting ook
gekeken naar het systeem van leerrechten en naar fiscale verbeteringen
voor de individuele leerrekeningen. Over de invulling van het
investeringsfonds wordt uw Kamer begin 2020 geïnformeerd.

 

Vraag:

Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie over het
onderzoek naar de kostenvoordelen die er voor werkgevers in de bouw-,
landbouw- en transportsector zijn bij de inzet van arbeidsmigranten in
verhouding tot Nederlandse werknemers en wat daar aan gedaan zou kunnen
worden?

Antwoord:

Vorig jaar heeft de minister tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven
dat er geen nieuw onderzoek komt, maar heeft hij toegezegd uw Kamer bij
het indienen van het wetsvoorstel voor de implementatie van de herziene
detacheringsrichtlijn te informeren over de laatste inzichten op het
punt van kostenvoordelen en arbeidsconstructies in relatie tot
detachering. De minister verwacht het voorstel voor de implementatiewet
voor het eind van het jaar naar de Tweede Kamer te versturen.
Tegelijkertijd zal uw Kamer een Kamerbrief ontvangen die ingaat op deze
onderwerpen. Deze brief zal onder andere een overzicht bieden van de
maatregelen uit de implementatiewet die kunnen bijdragen aan het
tegengaan van schijnconstructies en de maatregelen die ervoor zorgen dat
loonkostenverschillen tussen werkgevers verkleind worden.

Vraag:

Wat is volgens de minister de definitie van een werkervaringsplek? Deelt
de minister de mening dat werkervaringsplekken vaak niet worden ingezet
waar ze voor bedoeld zijn (studenten die al honderden uren stage achter
de rug hebben, zijn soms nog aangewezen op en werkervaringsplaats)?

Antwoord:

In de praktijk worden voor de situatie zoals door de ChristenUnie
omschreven de termen ‘stage’ en ‘werkervaringsplek’ door elkaar
gebruikt. Voor beide geldt dat het moet gaan om activiteiten die bij
uitstek zijn gericht op leren en om werkzaamheden die van additionele
aard zijn. Dit kan zowel tijdens als na afronding van een opleiding
plaatsvinden. Als sprake is van werkzaamheden die niet zijn te
onderscheiden van een betaalde (starters)functie, dan zou er in feite
sprake moeten zijn van een arbeidsovereenkomst en recht op een
bijbehorende beloning. Uit onderzoek is echter gebleken dat in de meeste
sectoren werkervaringsplekken na afstuderen niet gebruikelijk zijn. De
minister heeft de Kamer hierover per brief van 19 juli 2018
geïnformeerd.

 

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de voortgang van de
maatregelen om uitkeringen op de BES-eilanden te verhogen en de kosten
te verlagen? 

Antwoord:

Met het ijkpunt voor het sociaal minimum en de bijbehorende maatregelen
zet het kabinet een belangrijke stap om de inkomenspositie van inwoners
in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te
verlagen. Per 1 januari 2020 gaan het wettelijk minimumloon, de
uitkeringen en de kinderbijslag omhoog. Voor het minimumloon gaat het om
een stijging van 6,2 procent op Bonaire, 5,3 procent op Saba en 2,7
procent op Sint Eustatius. De bedragen van de uitkeringen stijgen mee
met deze verhoging (de verhoging is inclusief inflatie). Ouders en
verzorgers krijgen in 2020 daarnaast opnieuw meer kinderbijslag. Op
Bonaire komt dit bedrag uit op 83 dollar voor ieder kind per maand. Op
Saba is dit bedrag 84 dollar en op Sint Eustatius 85 dollar.

 

Naast het verbeteren van de inkomenspositie zet het kabinet in op het
terugbrengen van de kosten van levensonderhoud tot een redelijk niveau.
Zo is er vanaf 2020 jaarlijks circa € 10 miljoen beschikbaar voor de
kinderopvang. Met het geld kunnen de kosten die ouders betalen voor de
opvang naar beneden en komt er meer ruimte voor het opleiden en
bijscholen van werknemers in de kinderopvang. Op het gebied van wonen
zet het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in op
het verlagen van de kosten van wonen door onder meer het vergroten van
het aanbod van woningen (door geld beschikbaar te stellen voor
nieuwbouw, renovatie/onderhoud en infrastructuur) en het inwerking laten
treden van eilandelijke verordeningen om huurprijzen te reguleren.

 

Aan uw Kamer is toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De
komende vijf jaar zal uw Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de
voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke
aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in
Caribisch Nederland te verbeteren.

 



Vragen van het lid Brenk, C.M. van (50PLUS)

Vraag:

Is de minister het eens met de stelling dat we vergrijzing niet als een
last, maar vooral ook als een kans moeten zien? 

Antwoord:

Het kabinet is het zeker eens met de stelling dat we de vergrijzing niet
als een last, maar vooral ook als een kans moeten zien. Ouderen leveren
een belangrijke bijdrage aan de arbeidsmarkt en aan de samenleving in
zijn geheel. We kunnen ouderen niet missen op de arbeidsmarkt.

Het kabinet wil een doorbraak realiseren op het gebied van een Leven
Lang Ontwikkelen (LLO) en een positieve leercultuur tot stand brengen.
De maatregelen omtrent LLO komen ook beschikbaar voor ouderen tot de
pensioengerechtigde leeftijd, waardoor hun potentieel nog beter benut
kan worden. Zo komt vanaf 2022 het STAP-budget beschikbaar. Met het
STAP-budget wordt iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt
in staat gesteld om scholing in te zetten voor de eigen ontwikkeling en
duurzame inzetbaarheid.

Naast de brede meerjarige LLO-aanpak lopen er nog maatregelen specifiek
voor ouderen. Zoals u weet, is het actieplan Perspectief voor
vijftigplussers grotendeels uitgevoerd: sommige maatregelen lopen nog
enige tijd door. Een evaluatie van dit actieplan wordt in de loop van
2020 aan de Kamer gestuurd.

Als onderdeel van dat actieplan heeft het kabinet, in overleg met de
Stichting van de Arbeid, de tijdelijke subsidieregeling Ontwikkeladvies
vijfenveertigplussers opgesteld. Werkenden van 45 jaar en ouder kunnen
een ontwikkeladvies van een loopbaanadviseur krijgen, waarbij de kosten
volledig vanuit de subsidieregeling worden vergoed. Hiermee wil het
kabinet de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers verbeteren en
daarmee toekomstige langdurige werkloosheid onder deze groep voorkomen.
De looptijd van de subsidieregeling is verlengd tot 10 januari 2020. De
evaluatie van deze regeling is onderdeel van de hiervoor genoemde
evaluatie van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers.

 

Vraag:

Hoe kan de minister beweren dat hij zorgt voor een evenwichtige
koopkrachtontwikkeling, als de koopkrachtkloof tussen werkenden en
gepensioneerden jaar na jaar groter wordt?

Antwoord:

Het inkomen van gepensioneerden bestaat uit de AOW met eventueel
aanvullend pensioen. De AOW loopt mee met de ontwikkeling van het
minimumloon en zodoende met de gemiddelde cao-loonontwikkeling. De
ontwikkeling van het aanvullend pensioen, dat in principe volgt uit
afspraken tussen werkgevers en werknemers, hangt af van de financiële
situatie van het pensioenfonds. Hierbij geldt wet- en regelgeving die
erop gericht is om te borgen dat aanvullende pensioenen nu en in de
toekomst kunnen worden uitgekeerd. Bij aanvullende pensioenen geldt dat
de meeste fondsen de laatste jaren niet hebben kunnen indexeren, hetgeen
meteen zichtbaar is in de koopkracht van de huidige gepensioneerden. Dat
is een belangrijke reden dat de koopkrachtontwikkeling van
gepensioneerden achterblijft bij de koopkrachtontwikkeling van
bijvoorbeeld werkenden. Tegelijkertijd geldt dat dit ook gevolgen heeft
voor de pensioenuitkering die de huidige werkenden na hun pensionering
tegemoet kunnen zien. Omdat dit effect zich pas later voordoet, is dit
op dit moment nog niet zichtbaar in de koopkrachtcijfers. Naast de
ontwikkeling van de AOW en het aanvullend pensioen wordt de
koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden uiteraard beïnvloed door
wijzigingen in belastingen en toeslagen. Het kabinet heeft afgelopen
augustus besloten om de lasten met € 2,3 miljard extra te verlichten.
Zo groeit het tweeschijvenstelsel al in 2020 in, een jaar eerder dan
gepland. Hier profiteren ouderen met een hoger aanvullend pensioen ook
van. Daarnaast zien AOW’ers de hogere algemene heffingskorting terug
in een hogere AOW-uitkering, die ook regulier wordt geïndexeerd zodat
deze meeloopt met de lonen. Voor de groep AOW’ers zonder of met een
klein aanvullend pensioen vallen het verhogen van de zorgtoeslag en het
afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag gunstig uit.

 

Vraag:

Is het eerlijk en rechtvaardig dat degene die werkt en hard spaart voor
een aanvullend pensioen onder de streep meer overhoudt dan degene die
dit niet heeft gedaan en enkel rondkomt van AOW en toeslagen?

Antwoord:

Het lid Van Brenk haalde het voorbeeld van Wil en zijn buurman aan. Wil
heeft een AOW-uitkering en ontvangt maandelijks € 400 aanvullend
pensioen. Hiermee ligt zijn huishoudinkomen onder de inkomensgrenzen
zoals deze gelden in de zorgtoeslag en de huurtoeslag. Zijn buurman
heeft alleen een AOW-uitkering. Zowel Wil als zijn buurman zou in 2019
recht hebben op circa € 100 zorgtoeslag per maand.

Omdat het hier buren betreft, wordt verondersteld dat beiden in een
vergelijkbare sociale huurwoning wonen. De buurman van Wil krijgt elke
maand € 300 huurtoeslag (€ 400 totale toeslag minus € 100
zorgtoeslag). Wil heeft een hoger inkomen en krijgt daarom maandelijks
een lagere huurtoeslag, circa € 180.

Onderaan de streep heeft Wil in 2019, rekening houdend met toeslagen,
circa € 20.200 te besteden. Dit is meer dan zijn buurman die, rekening
houdend met toeslagen en gemeentelijke minima-ondersteuning, in
hetzelfde jaar circa € 18.700 kan besteden. In lijn met zijn hogere
inkomen zou Wil dus meer moeten kunnen uitgeven.

De situatie ligt anders indien Wil een vermogen heeft dat meer bedraagt
dan € 30.360. Dit is de vermogensgrens zoals deze geldt in de
huurtoeslag. In dat geval vervalt het recht op huurtoeslag. Vermogen
vormt immers, net als inkomen, een vorm van financiële draagkracht,
waardoor het minder logisch is om inkomensondersteuning in de vorm van
huurtoeslag te bieden. In deze situatie behoudt Wil € 18.200. Wil
behoudt in dit voorbeeld overigens nog wel zijn zorgtoeslag, aangezien
de vermogensgrens daarvan boven de €100.000 ligt.

 

Vraag:

Ziet de minister (in afwachting van het initiatiefwetsvoorstel Gelijke
Beloning) kansen om de loonkloof verder te verkleinen?

Antwoord:

Het kabinet werkt aan het versterken van de positie en participatie van
vrouwen op de arbeidsmarkt. Dit onder andere door het verlagen van de
lasten op arbeid, het uitbreiden van het geboorteverlof voor partners en
door te investeren in de kinderopvang. Hiermee wordt beoogd te
stimuleren en mogelijk te maken dat vrouwen met jonge kinderen meer uren
kunnen gaan werken en mannen en vrouwen tot een meer evenwichtige
verdeling van arbeid en zorg komen. Dat zal bijdragen aan het
terugdringen van de loonkloof. Binnen het Actieplan
Arbeidsmarktdiscriminatie werkt het kabinet aan het activeren van
werkgevers om werk te maken van loondiscriminatie. In de campagne
‘verderkijkers’, waarin wordt samengewerkt met BNR-nieuwsradio, is
aandacht voor het onderwerp. De Stichting van de Arbeid zal haar
checklist gelijke beloning updaten en onder de aandacht brengen van haar
achterban. Het ministerie van OCW financiert daarnaast activiteiten van
Women Inc. om vrouwen en werkgevers bewust te maken van de loonkloof.
Het gaat dan om loondiscriminatie, maar ook om andere oorzaken van de
loonkloof.

 

Vraag:

Is het kabinet bereid om de doelmatigheid en effectiviteit van het
sociaal minimum en de minimaregelingen te evalueren?

Antwoord:

Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) dienen alle
beleidsartikelen periodiek te worden geëvalueerd in de vorm van een
beleidsdoorlichting. Een beleidsdoorlichting kan inzicht geven in de
mate waarin de beleidsdoelstelling wordt bereikt en of het
(uit-)gevoerde beleid die doelstelling helpt te realiseren. In 2020 is
de oplevering gepland van artikel 2, waarop de Bijstand, Participatiewet
en Toeslagenwet worden verantwoord. In de beleidsdoorlichting van
artikel 2 wordt onderzocht in hoeverre minimaregelingen ervoor zorgen
dat huishoudens boven het sociaal minimum uitkomen. De hoogte van het
sociaal minimum zelf wordt niet onderzocht. Wel wordt in publicaties van
het NIBUD via voorbeeldbegrotingen in beeld gebracht in hoeverre het
sociaal minimum toereikend is.

 

Vraag:

Gaat de staatssecretaris aandacht besteden aan de aanpak van de
armoedeproblematiek van 90-plussers? 

Antwoord:

Uit onderzoek van het SCP blijkt dat 90-plussers vaker onder de
armoedegrens zitten door hogere zorgkosten.

Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om de stapeling van
zorgkosten tegen te gaan. Zoals de invoering van het abonnementstarief
in de Wmo; het verlagen van het marginaal tarief Wlz en Wmo beschermd
wonen; het halveren van de vermogensinkomensbijtelling Wlz en Wmo
beschermd wonen en het bevriezen van het eigen risico en de maximering
bijbetaling voor geneesmiddelen.

Naast het verzachten van de armoede voor deze groep aan de uitgavenkant,
neemt het kabinet ook maatregelen aan de inkomenskant. Zo verhoogt dit
kabinet de algemene heffingskorting en de ouderenkorting en gaat het
tweeschijvensysteem al in 2020 in (een jaar eerder dan gepland).
Daardoor betalen gepensioneerden minder belasting over het aanvullend
pensioen en ontvangen zij een hogere netto AOW-uitkering.

 

Vraag:

Wat gaat de minister doen aan het 'niet kunnen vinden' van ouderen die
recht hebben op AIO, de inkomensondersteuning voor mensen met
onvolledige AOW?

Antwoord:

De minister vindt het belangrijk om het niet-gebruik van de AIO terug te
dringen. Tegelijkertijd moeten we ons houden aan de vereisten van de
Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dat is Europese wetgeving.
Voor de begrotingsbehandeling zijn schriftelijke vragen van het lid
Palland beantwoord en op verzoek van het lid Van Brenk is een brief aan
de Kamer gestuurd. Samen met de SVB wordt gezocht naar
mogelijkheden om niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Uw Kamer
wordt via de stand van de uitvoering op de hoogte gehouden over de
voortgang van de activiteiten om het niet-gebruik van de AIO te
beperken.

Vraag:

Kunt u een reactie geven op mensen die niet in het gemiddelde beeld
passen zoals de casus 'Karel', een 80-jarige man die niet rondkomt op
basis van zijn AOW-uitkering ondanks dat de gemeente al maatwerk biedt?
Karel geeft 67% van zijn inkomen uit aan vaste lasten, is dat
rechtvaardig?

Antwoord:

Zoals de staatssecretaris in de brief van 21 mei jl. heeft aangegeven,
is er op basis van de voorbeeldbegrotingen van het Nibud het beeld dat
een AOW-uitkering gemiddeld genomen voldoende is om van rond te komen.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat er zich altijd situaties kunnen
voordoen, die niet passen binnen dit gemiddelde beeld. Dat geldt
bijvoorbeeld wanneer er veel uitgaven zijn aan zorg-en woonkosten. In
dat geval kan een beroep worden gedaan op de gemeentelijke
minima-ondersteuning. 

Het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke partijen hebben in het
Pact voor Ouderenzorg de handen ineengeslagen om de zorg en de
woonsituatie voor ouderen merkbaar te verbeteren. Het kabinet vermindert
de stapeling van zorgkosten door in elk domein de eigen betalingen te
beperken en daardoor de last van de totale stapeling te verminderen. Zo
wordt het eigen risico bevroren, wordt de bijbetaling aan geneesmiddelen
gemaximeerd, gaat het marginale tarief in de Wlz en de Wmo omlaag en
wordt er een abonnementstarief ingevoerd in de Wmo.

 

Vraag:

Kan de staatssecretaris toezeggen om een permanente jobcoach beschikbaar
te maken voor alle geplaatste mensen met een beperking?

Antwoord:

Jobcoaching is waardevol om mensen die dat nodig hebben te ondersteunen
bij het werk. De staatssecretaris heeft u in de brief van 23 mei laten
weten dat niet gesproken kan worden van een recht op een bepaalde
specifieke voorziening die zonder beoordeling door de gemeente of UWV
kan worden opgeëist. Er is altijd een individuele beoordeling door de
gemeente of UWV noodzakelijk. De behoeften en mogelijkheden van mensen
met beperkingen en van werkgevers kunnen immers sterk verschillen. Wel
kan worden gesproken van een wettelijk recht op ondersteuning die op
basis van onderzoek door de gemeente of UWV en afhankelijk van de
situatie van betrokkene noodzakelijk wordt geacht.

Uitgangspunt is dus dat mensen de ondersteuning krijgen die zij nodig
hebben. In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld bij beschut werk, kan dat
een permanente jobcoach zijn. Maar doorgaans ontwikkelen mensen zich en
is een jobcoach na verloop van tijd niet meer nodig. Er is dus steeds
een zorgvuldige weging nodig van nut en noodzaak van de ondersteuning. 

De staatssecretaris heeft eerder toegezegd om hiernaar te kijken in het
kader van het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet uitvoeren
breed offensief. Dat wetsvoorstel ligt nu bij de Raad van State.
Uiteraard komt dit thema terug bij de wetsbehandeling. Het is goed om
daarbij ook alle relevante onderzoeken te betrekken.

Vraag:

Graag een reactie van de staatssecretaris op het voorstel van 50PLUS om
de kostendelersnorm in de AIO af te schaffen. Dit in verband met een
integrale aanpak van armoede onder ouderen met een migratieachtergrond. 

Antwoord:

De AIO is een algemene bijstandsvoorziening uit de Participatiewet, die
er juist voor is om het inkomen van mensen met een onvolledige AOW aan
te vullen tot bijstandsniveau, bedoeld om in Nederland in de minimaal
noodzakelijke middelen van bestaan te voorzien. De kostendelersnorm is
hier onderdeel van, omdat dit niveau ook afhankelijk is van de vraag of
de kosten met anderen gedeeld kunnen worden. Dit principe is niet
afhankelijk van leeftijd en geldt daarmee voor alle
bijstandsgerechtigden.

 

Vraag:

Wat is de stand van zaken van het generatiepact en schiet het voldoende
wortel in alle sectoren?

Antwoord:

In de SZW-rapportage Cao-afspraken 2018 wordt onder meer ingegaan op
cao-afspraken met betrekking tot oudere werknemers. Een deel van die
afspraken gaat over extra arbeidsduurverkorting voor oudere werknemers.
Van de 99 onderzochte grootste cao’s (bedrijfstakcao’s van
toepassing op 8.000 of meer werknemers en ondernemingscao’s van
toepassing op 2.500 of meer werknemers) zijn er 50 cao’s met afspraken
over extra arbeidsduurverkorting voor deze groep werknemers. Vanaf 60
jaar kunnen werknemers onder deze cao’s gemiddeld 6,8 uur per week
korter werken.

In twaalf van deze 50 cao’s hebben de afspraken de vorm van een
generatiepact. Daarnaast zijn er drie cao’s waarin de mogelijkheid van
het gebruik van het instrument generatiepact wordt beschreven. Aan de
organisaties die onder deze cao’s vallen wordt overgelaten of zij dit
instrument ook daadwerkelijk inzetten. Tot slot zijn er zes cao’s
waarin is vastgelegd dat de mogelijkheid van een generatiepact nader
wordt onderzocht.

 

Vraag:

Welke boodschap heeft u voor mensen zoals 'Robert', die een "niet
uitkeringsgerechtigde" dreigt te worden en geen enkel inkomen meer zal
ontvangen, omdat hij niet aangenomen wordt door een werkgever vanwege
vooroordelen over langdurig werkloze ouderen?

Antwoord:

Het beeld dat het lid Van Brenk schetst over Robert is zorgelijk en
helaas niet onbekend. Er zijn nog altijd oudere werknemers die wel
willen, maar niet aan het werk komen.

Het kabinet zet zich in voor de positie van alle ouderen op de
arbeidsmarkt. Zo is de persoonlijke dienstverlening van UWV blijvend
geïntensiveerd, met name voor ouderen.

Ook zijn er meerdere initiatieven in samenwerking met gemeenten en
sociale partners om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
weer aan het werk te krijgen.

Op 10 januari 2020 loopt de laatste maatregel van het actieplan voor
50-plussers af. Dit actieplan is specifiek voor de doelgroep ouderen
opgesteld. Hierna volgt de evaluatie van het actieplan. Deze is begin
volgend jaar beschikbaar en zal dan met uw Kamer gedeeld worden.
     

Met de uitkomsten van de evaluatie in de hand, wil ik graag bekijken hoe
de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers structureel verbeterd kan
worden.

 

Vraag:

50PLUS heeft een wetsvoorstel ingediend om de zeer schadelijke
leeftijdsdiscriminatie strafbaar te stellen. Is de minister het met
50PLUS eens dat er veel meer nodig is om arbeidsmarktdiscriminatie aan
te pakken? 

Antwoord:

Het kabinet wil discriminatie op de arbeidsmarkt hard aanpakken. Daarom
is het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie uit 2014 vernieuwd. Het
Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018-2021 kent drie pijlers, te
weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en
bewustwording. Samen vormen zij een integrale, grondenbrede aanpak van
discriminatie op de arbeidsmarkt. De staatssecretaris werkt aan een
wetswijziging waarmee de Inspectie SZW bevoegd zal worden om toe te zien
op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en
selectie bij werkgevers en intermediairs. Hierin moeten voldoende
waarborgen worden opgenomen om discriminatie tegen te gaan. Het gaat
daarbij ook om leeftijdsdiscriminatie. Dit geeft de overheid een stevig
nieuw instrument om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan.

 

Vraag:

Ziet de minister mogelijkheden om het generatiepact meer ingang te doen
vinden, juist ook bij oudere werknemers met zwaar werk, een laag inkomen
of mantelzorgbelasting?

Antwoord:

De minister ziet daar zeker mogelijkheden. Sociale partners kunnen
generatiepacten afspreken die voorzien in een geleidelijke overgang van
het werkende naar het gepensioneerde leven, door mensen tegen het einde
van de loopbaan de gelegenheid te bieden minder te gaan werken met
gedeeltelijk inleveren van loon en behoud van pensioenopbouw. Doordat
werknemers daarbij desgewenst gebruik kunnen maken van deeltijdpensioen,
kunnen deze regelingen ook voor werknemers met een laag inkomen
aantrekkelijk zijn. Het verminderen van de arbeidstijd tegen het eind
van de loopbaan kan een uitkomst zijn voor werknemers in zware beroepen
of met mantelzorgtaken. Maar een geleidelijke overgang van het werkzame
naar het gepensioneerde leven door gebruik te maken van flexibele vormen
van pensionering, kan ook voor andere werknemers bijdragen aan
gezondheid en arbeidsplezier. Voor de werkgever biedt gedeeltelijk
uittreden ook voordelen, afgezet tegen volledig stoppen met werken,
omdat hij of zij langer gebruik kan blijven maken van de diensten van
een ervaren werknemer. Het is aan sociale partners om gezamenlijk
generatiepacten af te spreken.

 

Vraag:

Is het kabinet bereid om meer middelen beschikbaar te stellen aan
gemeenten voor het aan het werk krijgen van mensen? 

Antwoord:

Het is van belang dat gemeenten over voldoende middelen beschikken voor
de uitvoering van de Participatiewet. Hiervoor is ook aandacht gevraagd
door de VNG. De staatssecretaris neemt de zorgen van de VNG serieus.
Het is belangrijk dat de discussie over het geld gevoerd wordt op basis
van de feiten. De staatssecretaris laat daarom op dit moment een
onderzoek uitvoeren onder gemeenten naar de feitelijke kosten die
gemaakt worden bij het aan het werk helpen van de nieuwe doelgroep van
de Participatiewet. Dit onderzoek komt eind dit jaar beschikbaar.
Uiteraard zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten. Ook komt
begin volgend jaar de thermometer Wsw beschikbaar die inzicht biedt in
de kostenontwikkeling van de uitvoering van de Wsw en wat deze betekent
voor gemeentelijke bijdrage. Verder zal volgend jaar onderzoek gedaan
worden naar de kosten van beschut werk. Over de uitkomsten van deze
onderzoeken gaat de staatssecretaris in gesprek met gemeenten.

Voorts is de staatssecretaris bezig met de uitwerking van de motie
Raemakers c.s. die vraagt te verkennen hoe, binnen de bij gemeenten voor
participatie beschikbare middelen, gemeenten mensen in de bijstand een
niet-vrijblijvend aanbod kunnen doen dat bij hen past. Ook hierover
zullen gesprekken met gemeenten plaatsvinden, inclusief de finacniele
aspecten. Daarbij is relevant dat investeren in mensen ook veel kan
opleveren, niet alleen bespaarde uitkeringen, maar ook bijvoorbeeld
besparingen in de zorg en bij justitie, zo blijkt uit onderzoek.

Op korte termijn komen meer middelen beschikbaar om de kansen op werk
voor mensen te vergroten. Voor de maatregelen in het kader van het Breed
Offensief heeft het kabinet voor 2020 en 2021 53 miljoen euro
beschikbaar gesteld. Over een doelmatige besteding van deze middelen is
de staatssecretaris in overleg met de VNG. Ook is tweemaal 35 miljoen
euro (voor 2019 en 2020) ingezet voor het programma Perspectief op werk.
Vanaf 2021 komt jaarlijks 17 miljoen beschikbaar voor versterking van de
werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s.

Vraag:

Ziet de minister mogelijkheden het vitaliteitspact (dus zonder directe
koppeling jong - oud), gericht op zware beroepen, meer kansen te geven?

Antwoord:

De goede mogelijkheden die een generatiepact kan bieden voor werkgevers
en werknemers, al dan niet  werkzaam in zware beroepen, gelden evenzeer
voor arrangementen waarin geen directe koppeling wordt gelegd tussen
jong en oude generaties.

Vraag:

Kunt u ervoor zorgen dat leerrechten structureel ontwikkeld worden en
uitstijgen boven de huidige onsamenhangende tijdelijke
subsidiemaatregelen, en wilt u een structurele voorziening voor
leerrechten opnemen als thema voor een toekomstig Investeringsfonds en
zorgen voor meer fiscale ruimte voor scholing en ontwikkeling via de
maatschappelijke leerrekening?

Antwoord:

Het leerrechtenplan is een sympathiek idee dat laat zien dat praktisch
geschoolden vaak minder aanspraak maken op publieke financiering voor
scholing. Het plan omzetten in een concrete, werkbare beleidsmaatregel
is zeer complex. Zo is een aanzienlijk risico van deze leerrechten dat
private uitgaven worden afgewenteld op publieke middelen en is het
uitvoeringstechnisch erg complex.

Diverse beleidsopties die raken aan de financiering van LLO zijn ook in
bespreking bij de ambtelijke werkgroep Brede Maatschappelijke
Heroverweging 'Talenten benutten op de arbeidsmarkt'. Daarin wordt naar
verwachting ook gekeken naar het systeem van leerrechten en naar fiscale
verbeteringen voor de individuele leerrekeningen. Over de invulling van
het investeringsfonds wordt u begin 2020 geïnformeerd.

 

Vraag:

50PLUS vindt het onbegrijpelijk dat kredietverleners een rente van 14%
mogen vragen, terwijl de overheid zelf bijna gratis geld leent. Graag
een reactie van de staatssecretaris.

Antwoord:

Uit gesprekken met onder meer schuldenexperts – waaronder de
NVVK – blijkt dat de maximale kredietvergoeding niet de
belangrijkste oorzaak is van het ontstaan van problematische schulden.
Schuldenexperts vinden het percentage van veertien procent niet te
hoog. Belangrijker is dat schuldeisers zich redelijk opstellen op het
moment dat betalingsproblemen ontstaan en dat mensen niet in
uitzichtloze situaties terecht komen. De maximale kredietvergoeding is
in vergelijking met andere landen bovendien laag. Dit heeft de minister
van Financiën mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid nader toegelicht in de Kamerbrief over de
consumptiefkredietmarkt van september 2018. Er is dan ook geen
aanleiding om te onderzoeken hoe de rentepercentages voor kredieten aan
particulieren verder kunnen worden verlaagd.

 

Vraag:

Wat kan de minister doen aan situaties voor 50-plussers die
laaggeletterd zijn en geen vaste baan hebben, maar dit wel willen? 

Antwoord:

Via de subsidieregeling Tel mee met Taal (het actieprogramma voor de
aanpak van laaggeletterdheid) is er drie miljoen euro beschikbaar voor
werkgevers ten behoeve van opleidingen gericht op het versterken van
basisvaardigheden van hun werknemers, waaronder ook laaggeletterde
werknemers. Dit kan bijdragen aan hun duurzame inzetbaarheid. 

Indien werkzoekenden een uitkering ontvangen van het UWV vanwege
werkloosheid en er sprake is van laaggeletterdheid, dan kan het UWV hier
een aanbod op bieden. Bij een bijstandsuitkering is het de gemeente die
een aanbod kan bieden en maatwerk kan bieden voor de re-integratie van
deze mensen. Indien er geen sprake is van een uitkering, dan kan de
gemeente een aanbod vanuit de volwasseneducatie doen om de geletterdheid
te verbeteren. Deze activiteiten zijn ook gericht op 50-plussers.

Bij het uitwerken van de verschillende maatregelen wordt niet alleen
nauw samengewerkt met gemeenten, maar ook met andere betrokkenen zoals
de sociale partners.

 



Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om onderzoek te doen naar wat passende
objectieve normen zijn voor de vrijlatingsregeling bij urenbeperking?

Antwoord:

Voor mensen met een medische urenbeperking geldt een structurele
vrijlating van 15% van de maandelijkse arbeidsinkomsten met een maximum
van circa € 134 per maand. Structureel, omdat zij vanwege hun
urenbeperking niet in staat geacht worden om méér uren te werken om zo
uit de uitkering te kunnen stromen. Dat er geen uitgebreide onderbouwing
in de parlementaire geschiedenis van deze vrijlating is te vinden, heeft
mogelijk te maken met het feit dat deze regeling bij amendement per 1
januari 2015 in de Participatiewet is gekomen. Dat betekent echter niet
dat de hoogte van deze vrijlating willekeurig is gekozen. Het is een
balans tussen enerzijds de stimulans om vanuit de bijstand
(deeltijd)werk te aanvaarden en daarmee een wat hoger inkomen te
genereren en anderzijds zoveel mogelijk aansluiting te houden met de
bestaande normensystematiek en de overige vrijlatingen van
arbeidsinkomsten in de bijstand. Een onderzoek naar wat passende
geobjectiveerde normen voor de vrijlatingen zijn lijkt mij dan ook niet
nodig. 

 

 

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij voorkomt dat de kaalslag van de
schuldsaneringsstructuur, die onmisbaar is, blijft voortgaan? 

Antwoord:

Als reactie op de daling van het aantal mensen in de Wsnp heb ik, mede
namens de minister voor Rechtsbescherming, de aansluiting tussen de
minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsaneringsprocedure
laten onderzoeken. Het eindrapport van dit onderzoek is het startpunt om
verder te werken aan een effectievere aansluiting tussen het minnelijke
en wettelijke traject. In de reactie op het rapport (Kamerstukken II,
2018-2019, 24515, nr. 492) worden diverse acties genoemd. Zo bekijkt de
minister voor Rechtsbescherming samen met mij hoe de bereikbaarheid en
toegankelijkheid van de Wsnp kan worden vergroot.

 

Vraag:

Wat is het oordeel van de minister uit het onderzoek naar toeslagen om
nu het voorlopige deel uit te betalen en later de rest?

Antwoord:

De reactie op deelrapport 1 van het IBO Toeslagen zal het kabinet u
gelijktijdig doen toekomen met deelrapport 2. Naar verwachting zal dit
begin 2020 zijn.

Het eerste deelrapport van Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)
Toeslagen richt zich op mogelijke verbeteringen van het huidige stelsel
van toeslagen. Het laat zien dat de problemen van het huidige stelsel de
keerzijdes zijn van de beleidsmatige keuzes voor gerichtheid en
tijdigheid. Het rapport schetst de onontkoombare uitruilen tussen
gerichtheid en tijdigheid enerzijds, en begrijpelijkheid en zekerheid
anderzijds.

Het onderzoek wijst erop dat verbeteringen binnen het huidige stelsel
mogelijk zijn, maar dat deze maatregelen op zichzelf onvoldoende zijn om
de volledige problematiek van terugvorderingen, nabetalingen en
niet-gebruik op te lossen. Een hoofdconclusie van het onderzoek is dat
altijd een ‘prijs’ moet worden betaald voor elke maatregel om het
bestaande stelsel te verbeteren en te vereenvoudigen.

 

Vraag:

Wat is het gevolg van een ruime definitie van tweeverdieners op de
loonkloof tussen één- en tweeverdieners?

Antwoord:

SZW volgt in haar berekeningen de definitie die ook door CPB en CBS
wordt gehanteerd. Een tweeverdiener wordt daarin gedefinieerd als een
huishouden bestaande uit een paar waarin beide partners inkomen hebben,
ongeacht de hoogte daarvan. Bij het hanteren van een andere definitie,
waarbij een paar waarin de minstverdienende partner slechts een klein
inkomen heeft, als eenverdiener wordt aangemerkt, moet gebruik worden
gemaakt van een in zekere zin willekeurige inkomensgrens. De
minister kan op dit moment niet overzien welke gevolgen het hanteren
van een andere definitie heeft.

 

Vraag:

Wat is de stand van zaken van de toegezegde inzet rond het gebruik van
werkbakken?

Antwoord:

Er is al een voorstel tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit
opgesteld. Over dit voorstel is dit voorjaar aan de Raad van State
(RvS) advies gevraagd. Het advies van de RvS bevat een aantal vragen.
Omdat na het verwerpen van het betreffende wetsvoorstel door de Eerste
Kamer de druk van het asbestdakenverbod is weggevallen, neemt de
staatssecretaris de ruimte om goed na te denken over deze vragen.
Daarvoor wordt aanvullend overleg met een aantal betrokken partijen
gevoerd. Naar verwachting wordt de wijziging van het
Arbeidsomstandighedenbesluit in het eerste kwartaal van 2020
gepubliceerd, waarna het in werking zal treden.

 

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven waarom zij kiest voor wantrouwen in
plaats van voor actie in relatie tot het functioneren van het
asbeststelsel? Hoe zorgt zij voor de noodzakelijke tegenmacht voor
Stichting Ascert die belast is met een coördinerende en faciliterende
rol in het asbestwerkveld? 

Antwoord:

In haar beleidsreactie op het onderzoek naar het asbeststelsel heeft de
staatssecretaris een aantal acties en maatregelen aangekondigd ten
behoeve van een zorgvuldig asbeststelsel. Uw Kamer ontvangt nog dit jaar
een brief waarin zij ingaat op de stand van zaken hiervan. Ascert
vervult een rol binnen dit stelsel, namelijk die van beheerder van
certificatieschema’s waarin onder meer eisen worden gesteld aan
deskundigheid bij het verwijderen van asbest. Als onderdeel van deze rol
organiseert Ascert verschillende gremia van belanghebbenden uit de
asbestwereld, die tot taak hebben SZW te adviseren over de inhoud van
deze schema’s. De staatssecretaris vindt het belangrijk dat
verschillende belangen goed en evenwichtig in deze gremia
vertegenwoordigd worden. Daarom heeft de staatssecretaris  Ascert in
het kader van haar beleidsreactie gevraagd om de vertegenwoordiging
binnen deze gremia nader tegen het licht te houden om de verhoudingen
tussen vertegenwoordiging van betalende, verdienende en onafhankelijke
partijen in deze gremia in balans te brengen. De staatssecretaris
heeft geen signalen dat dit op een onzorgvuldige manier zou gebeuren.
Zowel bij publicatie van de schema’s als bij de overige wijzigingen in
het stelsel is het uitgangspunt dat SZW uiteindelijk besluit.

 

Vraag:

Zal bij het voorstel rond de verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers een goede opt-out optie
worden betrokken?

Antwoord:

Conform de afspraak in het Pensioenakkoord heeft de minister aan
sociale partners gevraagd om een voorstel uit te werken voor een
wettelijke verzekeringsplicht tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico
voor zelfstandigen. De minister heeft aan hen gevraagd een voorstel uit
te brengen vóór 1 februari 2020. Partners werken er hard aan om deze
deadline te halen. De minister wil sociale partners daarbij niet voor
de voeten lopen. Hij wacht hun voorstel af.  

 



Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven of zij aangaande het armoedebeleid een
aantal landelijke minimumeisen in wil stellen?

Antwoord:

We hebben ervoor gekozen om het armoede- en schuldenbeleid decentraal te
organiseren. Hierdoor kan er beter maatwerk geboden worden aan gezinnen
in armoede. Het kabinet vindt het dan ook belangrijk dat gemeenten de
ruimte krijgen om keuzes te maken in hun beleid passend bij de lokale
situatie.

Via de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en de VNG en de ambities
kinderarmoede zijn afspraken over te behalen doelen gemaakt. Er is
ondersteuning via Divosa en de VNG beschikbaar wanneer gemeenten tegen
vraagstukken aanlopen en/of willen leren van goede voorbeelden van
andere gemeenten.

Daarnaast werken de vier grote landelijke armoedepartijen (Stichting
Jarige Job, het Jeugdfonds Sport en Cultuur, stichting Leergeld en het
Nationaal Fonds Kinderhulp) verenigd onder de naam SAM& aan een breder
aanbod van voorzieningen voor kinderen in natura.

 

Vraag:   

De SCP legt de vinger op zere plekken: de Participatiewet werkt niet
goed. Wat gaat de staatssecretaris doen aan mensen die niet aan het werk
komen? Is zij bereid om de sociale werkvoorziening weer open te stellen?
Is de staatssecretaris van plan om begeleiding bij regionale
samenwerkingsverbanden te beleggen? Is zij bereid om de rijksoverheid
weer een grotere rol te geven door landelijke prestatie-indicatoren in
te stellen zodat er een extra prikkel is om ermee aan de slag te gaan?  

Antwoord:

In de eindevaluatie is naar veel verschillende aspecten van de
Participatiewet gekeken. Het beeld is genuanceerd. Er zijn positieve
ontwikkelingen die met de Participatiewet beoogd zijn. Tegelijkertijd
zijn er belangrijke aandachtspunten.

Met het Breed Offensief, Perspectief op Werk en Simpel Switchen streeft
de staatssecretaris ernaar om meer mensen met een beperking aan werk te
helpen en te houden en de werkgeversdienstverlening te verbeteren.
Centraal uitgangspunt daarbij is dat werken altijd moet lonen. Er staat
al veel in de steigers, maar we zijn er nog lang niet. Het beleid is er
daarom op gericht om samen met alle betrokken partijen (gemeenten, UWV,
werkgevers, vakbonden en cliëntenorganisaties) de goede randvoorwaarden
te creëren voor een succesvolle uitvoeringspraktijk. Ook past de
staatssecretaris de Participatiewet aan zodat gemeenten alle
bijstandsgerechtigden een passend aanbod doen dat hen ondersteunt.

Gemeenten zijn eindverantwoordelijk voor de vormgeving van de uitvoering
van de Participatiewet. Zij kunnen daar de infrastructuur van de sociale
ontwikkelbedrijven, zoals de sociale werkbedrijven veelal worden
genoemd, voor benutten. Dit heeft voordelen vanwege de kennis, expertise
en werkgeversrelaties bij deze bedrijven.

Gemeenten hebben beleidsvrijheid in de uitvoering van de
Participatiewet. Bij die beleidsvrijheid passen geen landelijke
prestatie-indicatoren. Wel is het vanuit de systeemverantwoordelijkheid
van belang om een goed beeld over het functioneren van het stelsel te
krijgen en de vraag te beantwoorden of de beoogde doelstellingen van de
Participatiewet en de Wet banenafspraak worden gerealiseerd. Met de
resultaten van deze evaluaties houdt dat niet op. Ook hierna is het
belangrijk om te blijven volgen of de beoogde doelstellingen van de
Participatiewet en de Wet banenafspraak worden gerealiseerd en daarover
met alle betrokken partijen in gesprek te blijven.

 

   

Vraag:

Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat de tegenprestatie tot
verdringing van reguliere banen leidt? Is de staatssecretaris bereid om
een verdringingstoets te introduceren? 

Antwoord: 

Bij het uitvoeren van een tegenprestatie moet het gaan om onbeloonde
maatschappelijke nuttige werkzaamheden die niet leiden tot verdringing
op de arbeidsmarkt. Het is aan gemeenten om daar op toe te zien. Divosa
heeft een handreiking uitgebracht met handvatten voor gemeenten om er
voor te zorgen dat verdringing wordt voorkomen. Recent heeft SEO
onderzoek gedaan waarbij geen verband is gevonden tussen de
tegenprestatie en verdringing. Dat is niet verrassend omdat in het kader
van de tegenprestatie in principe alleen activiteiten naast of in
aanvulling op reguliere arbeid worden uitgevoerd. De staatssecretaris
ziet geen aanleiding de verdringingstoets te introduceren.

  

Vraag:

Kunt u aangeven of u ervoor kunt zorgen dat overheidsinstanties de
beslagvrije voet óók gaan respecteren? 

Antwoord:

Ook overheden moeten bij verrekening en beslag op periodiek inkomen de
beslagvrije voet respecteren. Met de implementatie van de Wet
vereenvoudiging beslagvrije voet wordt gewerkt aan een vereenvoudiging
van de vaststelling van de beslagvrije voet waardoor – anders dan
binnen het huidige systeem – afdoende bescherming wordt geboden, ook
wanneer de schuldenaar niet reageert. In verband met het uitstel van de
invoering van deze wet zijn tussenmaatregelen geïntroduceerd. Een van
deze tussenmaatregelen behelst dat bij verrekening van toeslagen en bij
toepassing van de overheidsvordering voorafgaand – dus zonder dat de
schuldenaar hiervoor een signaal hoeft af te geven of contact opneemt
– rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. Deze maatregel is
sinds oktober van dit jaar ingevoerd en biedt schuldenaren op die manier
de verbeterde bescherming.

Vraag:

Kan de Kamer na het in werking treden van de wet mystery guests op de
hoogte worden gesteld over de voortgang en uitkomsten ervan?

Antwoord:

In 2019 heeft een mystery call-onderzoek plaatsgevonden onder
uitzendbureaus waarover de Kamer ook is geïnformeerd. Ook in 2020 zal
de Inspectie SZW weer een verkennend onderzoek uitvoeren met
mystery-elementen. Ook hiermee wordt gepoogd inzicht te krijgen of
binnen een specifieke sector voldoende wordt gedaan om discriminatie te
voorkomen. De inzet van dit instrument is niet afhankelijk van het
wetsvoorstel dat momenteel in voorbereiding is. Over de uitkomsten van
dit tweede onderzoek zal uw Kamer vanzelfsprekend weer worden
geïnformeerd.

 

Vraag:

Maakt de Inspectie SZW bij misstanden melding bij het College van de
rechten van de mens en bij strafrechtelijke feiten bij het Openbaar
Ministerie? Zo nee, waarom niet? En hoe verloopt de samenwerking met
deze organisaties? 

Antwoord:

In haar signaleringsbrief (Kamerstuknr 17050-578) heeft de Inspectie
SZW beschreven op welke wijze haar meldingenproces werkt. Onderdeel
daarvan is dat een deel van de meldingen aan andere instanties wordt
doorgezet. Meldingen kunnen ook aanleiding geven tot strafrechtelijk
onderzoek. Specifiek ten aanzien van arbeidsdiscriminatie heeft de
Inspectie SZW dit jaar een expertnetwerk in het leven geroepen. Dat
bespreekt periodiek de inzet en ontwikkelingen op het gebied van
arbeidsmarktdiscriminatie. Het College voor de Rechten van de Mens maakt
hiervan onderdeel uit, naast zbo’s en andere partners.  

 

 



Vragen van het lid F.M. van Kooten-Arissen (Van Kooten-Arissen)

Vraag:

Wat is uw reactie op het voorstel (van 50PLUS) voor het intensief
inzetten van een jobcoach voor begeleiding om daarmee in te zetten op
hulp in plaats van straf? 

Antwoord:

Zoals ook aangegeven in reactie op de vraag van het lid Van Brenk is het
uitgangspunt dat mensen de ondersteuning moeten krijgen die zij nodig
hebben. 

 

Vraag:

Wat gaat de staatssecretaris doen aan armoede onder kinderen?

Antwoord:

Armoede onder kinderen is schrijnend. Om de aanpak van kinderarmoede een
impuls te geven, heeft het kabinet samen met de VNG vier ambities
geformuleerd (Kamerstukken II 2018/2019, 24515, nr. 484). De inzet is om
meer kinderen te bereiken (in 2021 100 procent van de gezinnen in de
bijstand en 70 procent van de werkende gezinnen met een laag inkomen) en
de kinderarmoede verder terug te dringen. Omdat in gezinnen met een laag
inkomen vaak meerdere problemen tegelijk spelen, wil het kabinet
daarnaast ook inzicht geven in brede kansenarmoede. Elke twee jaar zal
het kabinet aan de hand van de vier ambities een beeld geven van de
armoede onder kinderen. Dit biedt de kans om over de belemmeringen én
oplossingen in gesprek te gaan met de collega’s in het kabinet, met de
VNG en andere relevante partijen. En zeker ook met kinderen zelf.

Vraag:

Hoe wil de staatssecretaris de regelingen rond schuldhulpverlening
eenvoudiger en toegankelijker maken?

Antwoord:

Het kabinet vindt dat iedereen met (dreigende) problematische schulden
toegang moet hebben tot hulp. Het belangrijkste is dat mensen
toekomstperspectief geboden wordt en dat schulden worden teruggedrongen
en het liefst worden opgelost. De dienstverlening moet maatwerk zijn en
de gemeente moet optimaal gebruik maken van alle beschikbare
instrumenten. Dat vraagt wel dat we er gezamenlijk voor moeten zorgen
dat mensen met schulden eerder in beeld komen en beter geholpen worden.
Toegankelijkheid en de kwaliteit van de dienstverlening zijn daarom een
rode draad in de activiteiten van kennis- en ontwikkelprogramma
Schouders Eronder en het Interbestuurlijk Programma (IBP), opgave
problematische schulden voorkomen en oplossen. Ook SchuldenlabNL werkt
met steun van SZW aan het landelijk verspreiden van innovatieve
aanpakken die bewezen effectief zijn. Een belangrijke aanpak is de
Nederlandse schuldhulproute (NSR) die mensen ondersteunt om snel hun weg
te vinden naar hulp bij financiële problemen.

 

Vraag:

Uit het rapport 'Ouderdomsregelingen ontleed' van de Algemene Rekenkamer
blijkt dat de helft van de ouderen die recht heeft op een aanvulling op
de AOW, deze misloopt en daardoor onder de bijstandsgrens leeft. Kunt u
aangeven hoe u dit op gaat lossen?

Antwoord:

De minister vindt het belangrijk om het niet-gebruik van de AIO terug te
dringen. Tegelijkertijd moeten we ons houden aan de vereisten van de
Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dat is Europese wetgeving.
Voor de begrotingsbehandeling zijn schriftelijke vragen van het lid
Palland beantwoord en op verzoek van het lid Van Brenk is een brief aan
de Kamer gestuurd. Samen met de SVB wordt gezocht naar
mogelijkheden om niet-gebruik van de AIO terug te dringen. Uw Kamer
wordt via de stand van de uitvoering op de hoogte gehouden over de
voortgang van de activiteiten om het niet-gebruik van de AIO te
beperken.

Vraag:

Is de minister zich bewust van het feit dat arbeidsmarktregelgeving
verschillend uitwerkt voor mannen en vrouwen? Maatwerk is nodig. Is de
minister bereid om de arbeidsmarktregelgeving door een genderbril te
bekijken?

Antwoord:

Arbeidsmarktregelgeving is de jure neutraal. Dus ook genderneutraal.
Tegelijkertijd is het duidelijk dat de arbeidsmarktpositie van mannen en
vrouwen nog steeds verschillend is. Dit heeft meerdere complexe en
met elkaar samenhangende oorzaken. Op meerdere terreinen wordt hier
over onderzoek gedaan. De IBO Deeltijd, die begin volgend jaar wordt
gepresenteerd, gaat op een aantal van deze oorzaken in en zal met
concrete beleidsopties komen. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om de
arbeidsmarktregelgeving daarin meer specifiek te betrekken.  

Vraag:

Tweederde van de gemeenten doet niet aan schuldhulpverlening voor
zzp'ers. Het geld hiervoor is niet geoormerkt, wil de staatssecretaris
dit recht zetten? 

Antwoord:

Gemeenten hebben ruimte om op lokaal niveau invulling te geven aan hun
integrale schuldhulpverlening. Het oormerken van de middelen voor
schuldhulpverlening aan zzp’ers zou de mogelijkheid om integraal te
kunnen werken beperken. De afgelopen jaren zijn de verschillende
mogelijkheden voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen onder de
aandacht gebracht bij gemeenten. Tevens wordt in de voorgestelde
wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening specifiek
aandacht besteed aan de brede toegang tot schuldhulpverlening voor
zzp’ers. Dit wetsvoorstel is recent bij uw Kamer ingediend.
Schuldhulpverlening aan zelfstandigen vraagt extra kennis en een goede
samenwerking tussen de uitvoerders van verschillende wetten en
regelingen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, subsidieert SZW het
programma Schouders Eronder. Schuldhulpverlening aan zzp’ers is één
van de thema’s die binnen dit programma specifiek aandacht krijgen.

 

Vraag:

Er bestaat nog onbekendheid onder zzp'ers over gemeentelijke
minimaregelingen waar zij gebruik van zouden kunnen maken. Kan de
minister aangeven of hij hierover een bewustwordingscampagne kunt
opzetten?

Antwoord:

Het is inderdaad van belang dat ook zzp’ers met een laag inkomen,
evenals andere werkende armen, toegang hebben tot lokale
inkomensondersteuning. In de praktijk zien we echter dat gemeenten
werkende armen niet altijd kennen en werkende armen op hun beurt de
regelingen niet. Op 12 juli jl. hebben de minister en de
staatssecretaris uw Kamer geïnformeerd over de versterking van de
gemeentelijke aanpak werkende armen.

In overleg met VNG en Divosa zijn meerdere actielijnen geformuleerd om
de groep werkende armen beter in beeld te krijgen en te bereiken. De
aanpak is gericht op het vinden, bereiken en effectief ondersteunen van
de doelgroep via de ambities kinderarmoede en een landelijk
ondersteuningsprogramma voor gemeenten; het kennisprogramma Vakkundig
aan het werk; de extra middelen die eenmalig beschikbaar zijn gesteld
met de motie Segers voor de ondersteuning van kwetsbare mensen en de
verkenning naar werkende armen die wordt uitgevoerd door de
Sociaal-Economische Raad.

Er is ook steeds meer aandacht voor zzp’ers met financiële problemen.
Zo is binnen het programma Schouders Eronder specifiek aandacht voor
schuldhulpverlening aan zzp’ers met schulden en heeft het Nibud een
geldplan voor zzp’ers ontwikkeld waarmee zzp’ers systematisch en
doelgericht hun geldzaken in beeld kunnen brengen. Verder hebben VNG,
Divosa, afzonderlijke gemeenten en SZW acties ondernomen om meer
bekendheid te geven aan regelingen zoals het Besluit bijstandverlening
zelfstandigen 2004 (Bbz), bijvoorbeeld vorige week tijdens de Week van
de ondernemer.

Vraag:

Kan de minister onderzoeken hoe de kosten van pensioenopbouw bij zzp'ers
op een simpele manier bij opdrachtgevers in rekening kan worden gebracht
bijvoorbeeld via een zzp fonds?

Antwoord:

De minister vindt het belangrijk dat meer zzp’ers pensioen gaan
opbouwen. Hierover zijn ook in het Pensioenakkoord afspraken gemaakt die
worden uitgewerkt met sociale partners. Een zzp fonds maakt geen
onderdeel uit van de afspraken van het Pensioenakkoord. Wel kijken we
welke wettelijke belemmeringen er zijn, hoe deze weg te nemen zijn en
bezien wat er mogelijk is binnen het huidige stelsel. Hierover wordt ook
met verschillende zzp organisaties gesproken. 

Directie Bestuursondersteuning

Afdeling Kabinetszaken, Management ondersteuning en Stukkenverkeer

Datum

  DOCPROPERTY  "iDatum"  \* MERGEFORMAT  04-11-2019 

Onze referentie

  DOCPROPERTY  "iOnsKenmerk"  \* MERGEFORMAT  2019-0000162888 

Pagina  PAGE 52  van  NUMPAGES 52 

Postbus 90801

2509 LV  Den Haag

Parnassusplein 5

T   070 333 44 44

www.rijksoverheid.nl

Onze referentie

  DOCPROPERTY  "iOnsKenmerk"  \* MERGEFORMAT  2019-0000162888 

  DOCPROPERTY  "iUwBrief"  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  "iCC"  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  "iBijlagen"  \* MERGEFORMAT   

> Retouradres Postbus 90801 2509 LV  Den Haag

  DOCPROPERTY  "iAdressering"  \* MERGEFORMAT  De voorzitter van de
Tweede Kamer 

der Staten-Generaal 

  DOCPROPERTY  "iStraat"  \* MERGEFORMAT  Binnenhof    DOCPROPERTY 
"iNr"  \* MERGEFORMAT  1A   DOCPROPERTY  "iToev"  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  "iPostcode"  \* MERGEFORMAT  2513 AA     DOCPROPERTY 
"iPlaats"  \* MERGEFORMAT  Den Haag 

  DOCPROPERTY  "iKixcode"  \* MERGEFORMAT  2513 AA1XA 



	Datum

	Betreft	  DOCPROPERTY  "iOnderwerp"  \* MERGEFORMAT  Schriftelijke
antwoorden op de begroting SZW voor het jaar 2020 



	

Pagina  PAGE 1  van  NUMPAGES 52