Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie
Gezondheid en milieu
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2019D49684, datum: 2019-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28089-153).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 28089 -153 Gezondheid en milieu.
Onderdeel van zaak 2019Z24040:
- Indiener: S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2019-12-05 13:40: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-12-12 19:15: VSO Rapporten ILT en RIVM over GenX (28089-148) en VSO Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (28089-149) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2019-12-18 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-01-15 14:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
28 089 Gezondheid en milieu
Nr. 153 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 december 2019
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Milieu en Wonen over de brief van 9 oktober 2019 over de stand van zaken tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (Kamerstuk 28 089, nr. 149), de brief van 11 oktober 2019 over de reactie op het verzoek van het lid Wassenberg, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 1 oktober 2019, over het storten van vervuilde grond in diepe natuurplassen (Kamerstuk 30 015, nr. 61) en over de brief van 29 oktober 2019 over de reactie op de gewijzigde motie van het lid Ziengs c.s. over een taskforce voor de PFAS-problematiek (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 52) (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 57).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 november 2019 aan de Minister voor Milieu en Wonen voorgelegd. Bij brief van 4 december 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie,
Schuurkamp
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding | 2 |
Stand van zake tijdelijk handelingskader PFAS | 2 |
Verondiepen van plassen | 8 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg PFAS-houdende grond en baggerspecie en het storten van vervuilde grond in diepe plassen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brieven. Wel maken zij zich over meerdere consequenties voor de praktijk zorgen en hebben daarover vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de brief en reacties van Minister op de aanpak van de PFAS-problematiek en het storten van vervuilde grond in diepe plassen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de stukken gelezen en hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het tijdelijke handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie en hebben de volgende vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie danken de voormalige Staatssecretaris en huidige Minister voor haar brief over het storten van vervuilde grond in diepe natuurplassen. Deze leden vinden de gang van zaken zoals geportretteerd in de ZEMBLA-uitzending «Gokken met bagger» erg zorgwekkend en hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de gang van zaken rond het tijdelijke handelingskader voor verontreinigingen met PFAS. Zij hebben enkele vragen en stellen voor het handelingskader tijdelijk te versoepelen.
Stand van zake tijdelijk handelingskader PFAS
Het is de leden van de VVD-fractie ter ore gekomen dat veel laboratoria in Nederland niet de capaciteit hebben de bodemmonsters op de aanwezigheid van poly- en perfluoralkylstoffen (hierna: PFAS) te testen, en dat een aanzienlijk deel van de monsters doorgestuurd wordt naar Zweden voor onderzoek. Pas nu worden Nederlandse laboratoria zo ingericht dat zij zelf dit onderzoek kunnen doen. Deze leden vragen of het klopt dat een deel van de Nederlandse laboratoria op dit moment het werk laat aan laboratoria in Zweden. Daarnaast vragen deze leden of er inmiddels door de laboratoria geïnvesteerd is in de benodigde apparatuur om het onderzoek zelf, in Nederland, te kunnen verrichten. Zo ja, wanneer kan redelijkerwijs verwacht worden dat onze eigen laboratoria beschikken over de onderzoekscapaciteit? En kan de behandeltijd zo verder verkort worden?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat de deuren van de grondbanken in delen van het land gesloten blijven. Deze leden vragen of hier een oplossing voor in zicht is. Kan er bijvoorbeeld overgegaan worden tot een (tijdelijke) ontheffing van de huidige vergunningsvoorwaarden om PFAS-houdende grond alsnog op te kunnen slaan?
De leden van de VVD-fractie horen graag of het thermisch reinigen van grond ook afdoende zou kunnen zijn voor de PFAS-gerelateerde verontreiniging. Daarnaast vragen deze leden de Minister of er nieuwe gevallen bekend zijn waarbij men nog niet kan herleiden om wat voor stoffen het precies gaat, maar die mogelijk onder de PFAS-groep kunnen vallen.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat de PFAS-norm desastreuze gevolgen heeft gehad voor de ondernemers in Nederland en dat de Minister direct en persoonlijk verantwoordelijk is voor alle ontslagen die dankzij deze wijziging zijn gevallen.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister bereid is om niet tot na 1 december 2019 te wachten met het wijzigen van de veel te lage PFAS-norm, maar deze per direct te verruimen.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister, ter legitimering van haar beleid, één voorbeeld kan geven van een persoon in Nederland die dankzij de ruimere PFAS-norm ziek of onwel is geworden. Waar blijken die «onaanvaardbare risico’s» die de Minister ziet nu eigenlijk uit?
De leden van de CDA-fractie hebben er in september jl. al voor gepleit om het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) te versnellen en de normen tussentijds aan te passen. Zij zijn daarom verheugd dat de Minister eindelijk bereid is om dit te doen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de aangekondigde verruiming van de PFAS-norm zowel voor de toepassing landbouw en natuur als waterwingebieden, oppervlaktewater en onder grondwaterniveau gaat gelden. Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen of straks, als de norm is aangepast, alsnog sprake is van een tijdelijke norm. In hoeverre voorziet de Minister, net zoals deze leden, problemen dat grondbanken, ondanks de herziene norm, alsnog geen grond aannemen omdat ze bang zijn dat zij de aangenomen grond niet meer weg krijgen? Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat straks projecten die stilliggen vanwege grond met PFAS wel weer grond af kunnen voeren? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat op korte termijn weer kan worden gesproken over een «praktisch werkbare situatie»?
De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoeveel gemeenten en andere bevoegde gezagen hun gegevens over de bodemkwaliteit aangeleverd hebben bij het RIVM. Hoeveel van de achtergrondwaarden zijn dus inmiddels bekend, willen deze leden graag weten. Wanneer verwacht de Minister dat alle gemeenten hun bodemkwaliteitskaart op orde hebben? Hoeveel gemeenten zijn bezig met het zelf opstellen van een PFAS-norm? Welke norm wordt daar veelal bij gekozen? Op welke manier kan de Minister gemeenten hierbij ondersteunen?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de Minister bezig is de wateren die onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat vallen door te lichten op de aanwezigheid van PFAS. Welke gevolgen heeft dit voor het aanpassen van de grens van 0,1 microgram per kilogram droge stof?
De leden van de CDA-fractie constateren dat ook steeds meer particulieren last hebben van de PFAS-normen, bijvoorbeeld door verbouwingswerkzaamheden of het aanleggen van de tuin. Moet deze grond voldoen aan de PFAS-norm van 0,1 microgram per kilogram droge stof of van 3-7-3? Deze leden vinden het onwenselijk als particulieren voor alle grond die ze af willen voeren een grondmonster moeten nemen om de PFAS-waarde te bepalen. In hoeverre is dit van toepassing en is de Minister bereid om dit aan te passen?
De leden van de CDA-fractie willen tevens weten hoe de Minister het onderzoek van Cumela duidt waaruit blijkt dat tuinaarde die particulieren bij tuincentra/bouwmarkten kunnen kopen PFAS-gehaltes heeft die 5 tot 7 keer hoger liggen dan de nu gehanteerde grens van 0,1 microgram per kilogram droge stof.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoeveel laboratoria er intussen beschikbaar zijn om PFAS-analyses te doen. En wat is de huidige doorlooptijd?
De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoeveel werkconferenties, met welke partijen en over welke projecten er de afgelopen tijd al zijn georganiseerd. Wat zijn de eerste uitkomsten van deze werkconferenties? Vinden er de komende tijd meer werkconferenties plaats?
De leden van de CDA-fractie willen graag weten waarom de Minister aan een definitief handelingskader werkt, terwijl er slechts behoefte is aan duidelijke achtergrondwaarden en hergebruiksnormen (met andere woorden een norm voor Aw-2000, klasse A, klasse B, klasse Wonen, klasse Industrie en Interventiewaarden) voor PFAS.
De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden er nu al zijn om PFAS-houdende grond te reinigen. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de grond te reinigen met een PFAS-etende bacterie? Hoe kan de Minister dit soort ontwikkelingen stimuleren?
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de stand van zaken van het brononderzoek is waarin er meer duidelijkheid moet komen over waar PFAS in onze leefomgeving vandaan komt.
De leden van de D66-fractie zijn blij met de aanpak van de Minister om een tijdelijk handelingskader op te stellen voor PFAS-houdende grond en baggerspecie en de opdracht aan het RIVM om een breder en beter beeld van de aanwezigheid van PFAS en risico’s daarvan in Nederland te creëren. Deze leden delen de zorgen van de Minister over de aanwezigheid en risico’s die PFAS-stoffen met zich meebrengen voor milieu en volksgezondheid, mede naar aanleiding van eerdere problemen zoals bij Chemours. De reacties van de Minister op het storten van vervuilde grond in diepe plassen en op de gewijzigde motie van het lid Ziengs c.s. over een taskforce voor de PFAS-problematiek (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 57) roepen nog een aantal vragen op. Deze leden lezen in de reactie op de motie van het lid Ziengs c.s. (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 21) dat er volgens de Minister ruimte is om de tijdelijke norm van 0,1 microgram per kilogram droge stof voor wonen en industrie te versoepelen naar de zogenaamde «3-7-3»-norm. Kan de Minister toelichten wat deze «3-7-3»-norm voor de praktijk betekent? Waarom kan er voor de bouw- en industriegrond een dergelijke norm gehanteerd worden? Kan de Minister toelichten hoe deze versoepeling zich verhoudt tot het gehanteerde voorzorgsprincipe, zoals genoemd in de Kamerbrief (Kamerstuk 28 089, nr. 149) van 9 oktober jl.?
De leden van de D66-fractie lezen dat het RIVM uiterlijk per 1 december a.s. een advies kan uitbrengen over de hoogte van de tijdelijke achtergrondwaarde van PFAS in bodem. De Minister geeft daarbij aan deze dan zo snel mogelijk vast te stellen. Kan de Minister aangeven wanneer een definitieve achtergrondwaarde voor de bodem en ook voor het water wordt vastgesteld? Op welke wijze vindt er nu een verstevigde bronaanpak plaats? Kan de Minister een doorkijk geven wat voor haar leidende principes zijn in het vaststellen van een nieuwe tijdelijke achtergrondwaarde? Wat is de rol van de gemeenten, waterschappen en provincies? Wat kunnen zij doen om snel duidelijkheid te verschaffen? Hoe worden lokale overheden hierin door het Rijk ondersteund?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat vervuiling van bodem, lucht en water met PFAS nu eindelijk serieus de aandacht heeft. Voorkoming van besmetting en vervuiling van de leefomgeving met schadelijke stoffen is altijd belangrijk, maar in het geval van persistente en bioaccumulerende stoffen is de noodzaak om verspreiding te voorkomen extra groot. Immers, eenmaal in het milieu is het bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, om de bodem weer schoon te maken. Wat deze leden betreft zijn zeer strenge emissienormen en spoedig toewerken naar zero-emissie, daarvoor een belangrijke eerste stap. Anders blijft het dweilen met de kraan open. Inventarisatie van de bestaande besmetting van de bodem en inventarisatie van alle routes van nieuwe secundaire besmettingen via producten en afval, is een tweede stap. Het tijdelijke handelingskader en de stappen naar het definitieve handelingskader geven hiervoor een goede richting aan.
De leden van de GroenLinks-fractie hopen dat de verplichte keuringen van te transporteren bodem en bagger en de inspanningen van het RIVM en lokale overheden snel een dekkend en voldoende gedetailleerd beeld van de achtergrondconcentratie en specifieke vervuilde locaties geven. Deze leden vragen de Minister om hierbij niet uitsluitend de toch al beschikbaar komende data te (laten) verzamelen, maar ook actief op zoek te gaan naar mogelijke bronnen, hotspots en witte vlekken op de kaart. Wanneer verwacht de Minister dat er een goed dekkend beeld is? Zal een eigen zoektocht naar witte vlekken en hotspots veel extra beslag leggen op de capaciteit van laboratoria?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar het lokale beleid op het gebied van PFAS en het werken met besmette grond. Deze leden zijn benieuwd wat er, voordat het tijdelijke handelingskader er was, gebruikelijk was en wat daarover bekend is. Bestaat er een inventarisatie van de hoeveelheden grond, concentraties PFAS en wat daarmee is gedaan? Zijn de lokale afspraken, regels en gebruiken strenger of minder streng? Is dat aanleiding tot zorg? Als er nieuw lokaal beleid wordt opgesteld, in hoeverre is het dan mogelijk dat dit afwijkt van het landelijke handelingskader, de rapportage-eisen of de gehanteerde normen en grenswaarden? Leidt dit niet weer tot een lappendeken aan lokale regels en het onnodig slepen met grond? Kunnen lokale gemeenten in een lokaal kader alleen hoger gaan zitten als de achtergrondwaarde al hoger is? En wat is hierbij de grens?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrepen dat de gemeente Haarlemmermeer al in 2013 vroeg om landelijke regels en normen. Waarom duurde het zo lang? Deze leden zijn benieuwd of bijvoorbeeld het lokale beleid van de gemeente Haarlemmermeer rond de vervuiling met PFAS bij Schiphol in lijn is met het landelijke beleid of dat er hierdoor bij nader inzien nieuwe problemen zijn ontstaan. Zijn hier dezelfde normen gebruikt? Wie doet op grond van welke regels (die nu wellicht gaan schuiven) onderzoek en wie handhaaft er?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat bij Schiphol de provincie, gemeente, Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn betrokken. Hoe zit dit in elkaar, ook als het gaat om veranderende regels, controle, democratie? Bij Schiphol ging het om 143 kilo grond die verontreinigd is met PFAS. Deze leden vinden dat erg veel. Is de vervuilde grond verplaatst naar een gebied met minder of meer vervuiling? Wat zijn de regels omtrent de «tijdelijke» opslag? Wat is het langetermijnperspectief van deze grond? Hoe verhoudt het verplaatsen en het tijdelijk opslaan zich tot het «stand-still»- principe? Wat gebeurt er over drie jaar met deze grond? Kan de Minister ingaan op dit voorbeeld? Kan de Minister aangeven welke andere historische besmettingen en
vervuilingen mogelijk nader onderzoek behoeven of aangepakt moeten worden?
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten of de regels van het tijdelijke handelingskader en straks het definitieve handelingskader voor alle stoffen uit de PFAS-groep gelden, of alleen voor perfluoroctaansulfonaat (PFOS), perfluoroctaanzuur (PFOA) en GenX. Kan de Minister ingaan op de vraag wat met (zwaar) verontreinigde grond gaat gebeuren? Deze leden zijn benieuwd wat de mogelijkheden en plannen zijn voor het schoonmaken van vervuilde grond. Vanaf welke concentratie is dit zinvol, mogelijk en nodig? Wat zijn hier de kansen voor? De gemeente Haarlemmermeer antwoordde op raadsvragen dat er geen (economisch) kosteneffectieve reinigingsmethoden waren. Betekent dit dat alle vervuilde grond elders wordt gestort? Hoe verhoudt zich dat tot het «stand-still»-principe voor dat gebied? Kan de Minister ingaan op wat in dit kader wel of niet economisch haalbaar wordt geacht? Is dat in relatie tot de waarde van de grond, het alternatief van het storten van vervuilde grond?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister in haar brieft schrijft over de knelpunten bij baggerspecie en het uitlogen van PFAS uit baggerspecie naar het water. Deze leden zijn benieuwd naar de mogelijke oplossing van vervuilde baggerspecie. Als deze niet kan worden hergebruikt en niet kan worden schoongemaakt, wat zijn dan de opties? De Minister sluit kennelijk niet uit dat in sommige diepe plassen er toch verondiept kan worden met baggerspecie. Hoe kan in dat geval voorkomen worden dat PFAS alsnog weer in het water terechtkomt?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister schrijft dat de taskforce zal bestaan uit personen vanuit overheid en bedrijfsleven. Deze leden vragen of hier ook mensen met een wetenschappelijke achtergrond, zoals het RIVM, bij zijn aangehaakt en, zo niet, of dat alsnog kan.
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten of Nederland nu voor alle (potentieel) zeer zorgwekkende stoffen ((p)ZZS) bodemnormen heeft. Of zijn er stoffen waarvan op termijn nieuwe normen of regels komen waar men nog onvoldoende op is voorbereid? Moeten er voor alle persistente ZZS die vergund worden geloosd of uitgestoten niet ook bodemnormen zijn, aangezien deze niet afbreken en in een gebied waar meerdere puntbronnen aanwezig zijn kunnen accumuleren. Ten slotte willen deze leden graag weten of alle grond die wordt geïmporteerd ook standaard wordt getest op PFAS. Kan de Minister aangeven hoe dit nu wordt gedaan en wat dit voor gevolgen heeft voor import, export en handhaving?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister tijdens de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat voor 2020 heeft aangegeven dat het tijdelijke handelingskader geldt tot het RIVM in de loop van 2020 zou komen met een definitief handelingskader. Toch is nog geen twee weken na de begrotingsbehandeling verklaard dat het RIVM sneller met een norm zou komen dan 1 december 2019. Kan de Minister uitleggen wat er in de tussentijd is gebeurd waardoor er sneller een nieuwe norm gesteld kan worden?
De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk dat er snel weer woningen gebouwd kunnen worden en dat veel mensen hun baan behouden. Daarbij moeten gezondheid en het milieu centraal staan. Kan de Minister aangeven hoe dit gewaarborgd is bij het stellen van een nieuwe norm voor PFAS in grond en baggerspecie?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoeveel projecten er stil zijn komen te liggen door het tijdelijke handelingskader voor PFAS en hoeveel banen dit heeft gekost?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de grote hoeveelheid aan PFAS, namelijk ruim 6000 soorten. Kan de Minister aangeven welke PFAS er actief in Nederland worden geloosd en welke er in het verleden zijn geloosd en zich nu onder andere in onze bodem bevinden?
De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk dat er een bronaanpak wordt gehanteerd om lozingen van PFAS in ons milieu te stoppen. Welke stappen neemt de Minister daar momenteel voor? Zijn er bijvoorbeeld lopende trajecten voor het plaatsen van PFAS op de lijst met ZZS, zowel in nationaal als in Europees verband?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan uitleggen hoe er wordt omgegaan met stapelingseffecten van PFAS onderling en van PFAS met andere stoffen in de bodem. Zorgen stapelingseffecten ook voor andere normen die gehanteerd worden?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten of de norm die gesteld gaat worden overal geldig is of dat het op plekken waar de grond meer vervuild dan de gestelde norm, de hogere concentratie geldt als norm voor bijvoorbeeld grondverzet.
De leden van de SP-fractie vragen welke afspraken worden gemaakt met gemeenten en afvalverwerkers over bijvoorbeeld het in kaart brengen van de concentratie PFAS in de bodem en het innemen van grond en bagger waar PFAS in zijn aangetroffen.
De leden van de SGP-fractie geven aan dat in hun ogen een groot probleem ten aanzien van het tijdelijke handelingskader is dat het handelingskader abrupt is ingevoerd. Normaal gesproken werden niet-genormeerde stoffen gemeten bij puntbronnen en verdachte locaties. Nu moet alles gemeten worden, terwijl sprake is van zeer lichte diffuse verontreiniging. Waarom heeft de Minister niet tenminste gekozen voor een geleidelijke invoering en een realistische overgangstermijn?
De leden van de SGP-fractie vragen of de veronderstelling juist is dat in Duitsland eerst onderzoek wordt gedaan naar diffuse verontreiniging, dat vooralsnog alleen puntbronnen en verdachte locaties op basis van het voorzorgsbeginsel en de detectiegrens aangepakt worden en dat overig grondverzet in de tijdelijke overgangssituatie tot aangepaste normstelling op basis van onderzoek niet als verdacht aangemerkt wordt. Waarom is in Nederland niet voor deze lijn gekozen?
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat meer dan 80% van het vrijkomende volume aan grond en baggerspecie toegepast werd in natuur- en landbouwgebieden en/of onder grond- en oppervlaktewater. Daarvoor geldt nu de detectielimiet <0,1 microgram per kilogram droge stof. Daar is nauwelijks aan te voldoen, omdat in meer dan 80% van de grondmonsters te hoge PFAS-concentraties aangetroffen worden. Deze situatie is niet werkbaar en zorgt voor grote problemen, waarbij zelfs het voortbestaan van bedrijven in het geding is. Deze leden hebben daarom enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere inschatting van de omvang van de toepassing van grond en baggerspecie op landbouw- en natuurbodems en bodems met wonen- en industriegrond, respectievelijk onder grond- en oppervlaktewater.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister bereid is te kiezen voor een tijdelijke verhoging van de genoemde limiet, bijvoorbeeld naar 0,3 of 1,0 microgram per kilogram droge stof en bijstelling op basis van het RIVM-onderzoek.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het RIVM uiterlijk per 1 december a.s. een advies zal geven over de hoogte van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde voor (landbouw)bodems en dat de Minister deze dan zo snel mogelijk zal vaststellen. Hoeveel tijd denkt de Minister nodig te hebben voor de genoemde vaststelling, zo vragen deze leden. Hooguit een week? Deze leden willen de urgentie graag benadrukken.
De leden van de SGP-fractie vragen of de veronderstelling dat de aangekondigde verruiming op basis van tijdelijke achtergrondwaarden zich richt op toepassing op landbodems, juist is. Erkent de Minister dat voor het overgrote deel van de vrijkomende baggerspecie geen reële verwerkingsmogelijkheden zijn? Komt de Minister op korte termijn ook met een tijdelijke oplossing voor toepassingen onder grond- en oppervlaktewater? Deze leden vinden het van groot belang dat ook baggerwerken en waterbouwprojecten voortgezet kunnen worden.
Verondiepen van plassen
De leden van de VVD-fractie constateren dat voor het verondiepen van plassen in Nederland een periode van 10 jaar staat. In de praktijk blijkt dat Nederland zelf niet over voldoende grond en baggerspecie beschikt om dergelijke projecten binnen een termijn van 10 jaar af te ronden. Daaruit vloeit voort dat grond en baggerspecie ingevoerd worden vanuit het buitenland. Deze leden vragen de Minister of er niet overgegaan kan worden op een verlenging van die periode van 10 jaar voor het verondiepen van plassen. Zo kan gebiedseigen grond afgestort worden en zijn we niet genoodzaakt grond uit het buitenland te importeren om aan de voorwaarde van 10 jaar te voldoen.
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekken tot de steekproefsgewijze controles in het veld of er al onregelmatigheden bekend zijn geworden bij het doen van deze steekproeven. Om hoeveel gevallen gaat het hier? En hoe verhoudt dit aantal zich tot het totaal aantal aangemelde vrachten?
De leden van de CDA-fractie willen weten wat de reden is dat het milieuhygiënische toetsingskader voor diepe plassen pas in 2021 wordt vernieuwd? Wat is de bedoeling dat hierin veranderd wordt? En wat is het verschil met dit toetsingskader en de handreiking verondiepen diepe plassen?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre onafhankelijkheid een criterium is voor het aanbesteden van een onderzoek, in dit geval naar de ecologische kwaliteit van een aantal diepe plassen in de uiterwaarden. Kan de Minister aangeven hoe dit zich verhoudt tot de oproep van de onderzoeksleider in de aflevering van ZEMBLA van 26 september 2019 dat alle lopende verondiepingsprojecten stopgezet moeten worden? Wat is de reden dat dit onderzoek alleen wordt gedaan naar diepe plassen in de uiterwaarden en niet naar andere diepe plassen?
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van de Minister (Kamerstuk 30 015, nr. 61) over het storten van vervuilde grond in diepe plassen geen volledige reactie op de door ZEMBLA aangekaarte problemen in de uitzending «Gokken met bagger». Deze leden hebben nog de volgende vragen. Klopt het dat er de afgelopen jaren meer dan 100 miljoen kubieke meter aan vervuild slib is gestort in Nederlandse zandwinningsplassen en -putten? Zo nee, hoeveel is er dan gestort? Klopt het dat het storten van verontreinigde grond in plassen en zandwinputten in heel Europa niet is toegestaan, maar dat Nederland als uitzondering het storten van «licht verontreinigde» grond wel toestaat? Kan de Minister toelichten waarom dit wordt toegestaan in Nederland, en in andere landen niet. Kennen andere Europese landen geen uitzondering voor het gebruik van vervuilde grond, in het kader van «nuttige toepassing»? Hoe groot schat de Minister het risico dat het verdienmodel bij het verondiepen leidt tot het onnodig storten van vervuilde grond? En hoe kan dit risico worden verkleind? Kan de Minister nader uiteenzetten hoe de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat toezicht houden op het storten van vervuilde grond in Nederland, het baggeren en het gebruik van baggerspecie in infra- of bouwprojecten?
De leden van de D66-fractie constateren dat in de brief over verondiepen van plassen staat «tot het gewenste niveau». Wie bepaalt wat het gewenste niveau van verondiepen is? Op welke gronden wordt dit bepaald? In hoeverre is deze afweging financieel gemotiveerd?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten wat de rol van de decentrale overheden is in de handhaving en het controleren van het gebruik van bagger.
Klopt het dat de bevoegde inspectiedienst in Nederland een onvolledige administratie heeft als het gaat om bijvoorbeeld geïmporteerde vervuilde grond uit België en de Vlaamse overheid dit overzicht wel heeft? Zo ja, waarom is dit het geval? Klopt het dat de door Rijkswaterstaat geaccordeerde milieuhygiënische verklaringen in de meldingsdossiers niet transparant zijn over de herkomst van de vervuilde bagger en de kwaliteit van aangeleverde chemische analyses ook beperkt zijn? Zo nee, kan de Minister toelichten hoe zij de kwaliteit van de meldingsdossiers en milieuhygiënische verklaringen van het afgelopen jaar beschouwt als het gaat om het gebruik van grond en baggerspecie.
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat op de duizenden transporten van afval, bagger- en bouwspecie maar acht controles per jaar plaatsvinden. Kan de Minister het antwoord toelichten? Wordt er volgens de Minister voldoende toezicht gehouden en worden er voldoende controles uitgevoerd op het transport en het storten van vervuilde grond en bagger? Hoe beoordeelt de Minister de handhaving en de administratie als het gaat om het transport en het storten van vervuilde grond en baggerspecie? Kan de Minister toelichten wat de consequenties zijn als de papieren voor het transport en het storten van vervuilde grond en bagger, zoals geschetst in de uitzending van ZEMBLA, incorrect zijn? Deelt de Minister de conclusie van de ecoloog Piet-Jan Westendorp dat de onderbouwing van het toestaan van het storten van licht verontreinigde grond in diepe plassen niet klopt; namelijk dat deze verondiepingen goed zijn voor flora en fauna? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vragen hoe wenselijk de Minister het vindt dat er doorgegaan wordt met het verondiepen van plassen, terwijl er onderzoek loopt naar de schadelijkheid daarvan en er verschillende signalen zijn dat het storten van grond in diepe plassen leidt tot ecologische schade. Welke ruimte biedt het voorzorgsprincipe om per direct een nationaal verbod op het storten van «(licht) verontreinigde» grond en «verondiepen» te introduceren totdat de evaluatie is afgerond in 2021?
De leden van de SP-fractie vragen of de norm voor PFAS-houdende grond en baggerspecie, die gebruikt wordt bij het verondiepen van plassen, ook aangepast wordt per 1 december 2019.
De leden van de SP-fractie vragen welke instantie toezicht houdt wanneer gemeenten besluiten af te wijken van de geldende norm voor PFAS-houdende grond voor het verondiepen van plassen en op welke wijze toezicht en handhaving plaatsvindt.
De leden van de SP-fractie merken op dat er nog een aantal onderzoeken lopen naar PFAS in de bodem waarvan de uitkomsten in de loop van 2020 zullen worden gepubliceerd. Hoe verstandig vindt de Minister het om in de tussentijd door te gaan met het verondiepen van plassen, terwijl ook verschillende natuurwetenschappers grote twijfels hebben bij de toegevoegde waarde van het verondiepen van plassen voor natuurontwikkeling.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan uitleggen hoe onze buurlanden, Duitsland en België, omgaan met het verondiepen van plassen en welke regels zij toepassen om te voorkomen dat vervuilde grond massaal wordt geïmporteerd uit het buitenland, zoals dat nu gebeurt vanuit België naar Nederland.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoeveel handhavingsacties zijn uitgevoerd op het gebied van import van vervuilde grond uit het buitenland in 2017, 2018 en 2019. Kan de Minister dit uitsplitsen in administratieve acties en fysieke acties en daarbij aangeven tot welk resultaat dit heeft geleid?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister waarom lopende projecten niet kunnen worden stopgezet. Is de Minister van mening dat het voor het milieu en de natuur het beste zou zijn om het verondiepen van diepe plassen direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat stopzetten van lopende projecten niet «zonder reden» kan. Deze leden vragen of de oproep van de onderzoeksleider in de aflevering van ZEMBLA van 26 september jl., die onderzoek doet naar de ecologische effecten van verondiepen, om direct te stoppen geen valide reden is om in te grijpen. Kan er, ter bescherming van de leefomgeving, teruggegrepen worden op generieke wetgeving, zoals bijvoorbeeld art. 21 van de Grondwet? Wat is er volgens de Minister nodig om het verondiepen stop te zetten? En mocht stopzetting onmogelijk blijken, ziet de Minister dan mogelijkheden om het verondiepen tijdelijk te onderbreken tot in ieder geval het nieuwe kader en de handhaving op orde zijn?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of het klopt dat risicogestuurd toezicht ertoe kan leiden dat toezicht en handhaving pas plaats gaan vinden als de onomkeerbare vervuiling al veroorzaakt is. Is de Minister bereid voor het toezicht in deze sector af te stappen van het risicogestuurd toezicht en een percentage vast te stellen van ladingen die gecontroleerd moeten worden? Kan zij aangeven of naar haar mening een bepaald percentage (en zo ja, welk percentage) van de schepen/vrachtwagens bemonsterd dient te worden?
Kan de Minister verder aangeven hoeveel extra fte er beschikbaar komt voor het toezicht op de bodemketen? En hoeveel is dat nu?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen verder wat de Minister verstaat onder «sporadisch» als ze stelt dat onder de aangescherpte wetgeving toegepaste grond en baggerspecie nog slechts «sporadisch» bodemvreemd materiaal mogen bevatten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de Minister in haar recente brief over de importheffing voor afval lijkt aan te geven dat het onwenselijk wordt geacht dat Nederland structureel achterblijft met gestorte bodemassen als gevolg van het verbranden van afval uit andere landen. Kan de Minister aangeven waarom dat voor bodemassen onwenselijk zou zijn en voor vervuilde bagger of grond uit andere landen niet? Gaat de Minister maatregelen nemen om import uit het buitenland te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen als laatste of er onderzoek is gedaan naar de in de ZEMBLA-uitzending geconstateerde overtredingen. Zo nee, waarom niet?
II Reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, PVV, het CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdD en SGP. De vragen beantwoord ik hierna.
Vragen Stand van zake tijdelijk handelingskader PFAS
Vragen van de leden van de VVD-fractie
[1] Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat een deel van de Nederlandse laboratoria op dit moment het werk laat aan laboratoria in Zweden.
Antwoord:
Het klopt dat er een laboratorium is in Nederland dat een deel van zijn werk in Zweden laat analyseren.
[2] Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen of er inmiddels door de laboratoria geïnvesteerd is in de benodigde apparatuur om het onderzoek zelf, in Nederland, te kunnen verrichten.
Daarbij willen ze weten wanneer redelijkerwijs verwacht kan worden dat onze eigen laboratoria beschikken over de onderzoekscapaciteit en of de behandeltijd zo verder verkort kan worden.
Antwoord:
De laboratoria beschikken op dit moment over voldoende onderzoekscapaciteit en halen voor PFAS hun gebruikelijke doorlooptijden.
[3] Vraag:
De leden van de VVD-fractie willen weten of er een oplossing in zicht is voor het in delen van het land gesloten blijven van de deuren van de grondbanken. Ze vragen daarnaast of er kan worden overgegaan tot een (tijdelijke) ontheffing van de huidige vergunningsvoorwaarden om PFAS-houdende grond alsnog op te kunnen slaan.
Antwoord:
Ik heb het vertrouwen dat met de bodemkwaliteitskaarten en de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde het bedrijfsleven en medeoverheden de ruimte zullen gebruiken die het handelingskader en de regelgeving bieden. Dat is van groot belang. Via de taskforce zet ik in op het goed monitoren van de ontwikkelingen bij de grondbanken (incl. eventuele knelpunten bij vergunningsvoorwaarden) en het in beeld brengen welke knelpunten nog specifiek voor de grondbanken spelen en hoe deze op te lossen.
[4] Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen of het thermisch reinigen van grond ook afdoende zou kunnen zijn voor de PFAS-gerelateerde verontreiniging.
Antwoord:
Thermisch reinigen van PFAS-houdende grond, zoals dat gedaan wordt door de thermische reinigers in Nederland, is niet afdoende om PFAS uit de grond te verwijderen. Het thermisch reinigen gebeurt namelijk op temperaturen rond de 500 graden Celsius. PFAS-gerelateerde verontreinigingen breken pas af bij temperaturen boven de 1000 graden Celsius.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 29 november jl. overleg ik op dit moment over de mogelijkheden om samen met een aantal partijen een pilot te starten (Kamerstuk 35 334, nr. 19). Belangrijk hierbij is ook het signaal van de Nederlandse Vereniging van Procesmatige Grondbewerkingsbedrijven (NVPG) dat meerdere extractieve reinigers op korte termijn een proefreiniging willen uitvoeren. Zie ook mijn antwoord bij vraag 24 van de CDA-fractie.
[5] Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er nieuwe gevallen bekend zijn waarbij men nog niet kan herleiden om wat voor stoffen het precies gaat, maar die mogelijk onder de PFAS-groep kunnen vallen.
Antwoord:
Er zijn op dit moment geen nieuwe gevallen bekend van stoffen waarbij men nog niet kan herleiden om wat voor stoffen het precies gaat en die mogelijk behoren tot de PFAS-groep. In de Kamerbrief van 29 november jl. geef ik aan voor de toekomst te werken aan een aangepaste algemene methodiek voor de omgang met niet-genormeerde stoffen, en specifiek de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS), in bodem en baggerspecie. Deze algemene methodiek richt zich ook op signalering en preventie en kan aan de voorkant helpen nieuwe gevallen snel in beeld te brengen.
Vragen van de leden van de PVV-fractie
[6] Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat de PFAS-norm desastreuze gevolgen heeft gehad voor de ondernemers in Nederland en dat de Minister direct en persoonlijk verantwoordelijk is voor alle ontslagen die dankzij deze wijziging zijn gevallen.
Antwoord:
In de loop van 2018 is duidelijk geworden dat er op veel plekken PFAS in de grond zat en dat projecten stil vielen omdat PFAS niet genormeerd was. Daarom is mede op verzoek van decentrale overheden een tijdelijk handelingskader opgesteld. Met het oog daarop is het RIVM om advies gevraagd over de te hanteren grenswaarden. Het tijdelijk handelingskader is op 8 juli jl. aan de Tweede Kamer gestuurd om meer ruimte te bieden (Kamerstuk 28 089, nr. 146). Vrijdag 29 november is met het vaststellen van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarden en de voorlopige herverontreinigingsnorm opnieuw meer ruimte ontstaan voor grondverzet en baggerwerkzaamheden. Gemeenten, waterschappen en provincies heb ik gevraagd de geboden ruimte te benutten, activiteiten te prioriteren en waar nodig de aanbestedingskalender aan te passen opdat uitvoerende partijen zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen.De koepels hebben mij toegezegd hier bij hun leden nadrukkelijk aandacht voor te vragen. Het is voor ook voor hen van belang dat de bedrijven gezond blijven. Ik wil deze bedrijven die tijdelijk mensen niet aan het werk hebben graag helpen. Het kabinet werkt daarom aan een verruiming (in de vorm van een verhoging) van Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) voor MKB-bedrijven die worden geraakt door de PFAS-problematiek.
[7] Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister bereid is om niet tot na 1 december 2019 te wachten met het wijzigen van de veel te lage PFAS-norm, maar deze per direct te verruimen.
Antwoord:
Zoals aangegeven in de brief van 29 november jl. heb ik op basis van de uitkomsten van de onafhankelijke adviezen van RIVM en Deltares de norm voor grond en bagger verruimd. Deze tijdelijke landelijke achtergrondwaarden zijn op mijn verzoek versneld bepaald met oog voor voldoende kwalitatief goede data en de noodzakelijke statistische onderbouwing.
[8] Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister, ter legitimering van haar beleid, één voorbeeld kan geven van een persoon in Nederland die dankzij de ruimere PFAS-norm ziek of onwel is geworden. Waar blijken die «onaanvaardbare risico’s» die de Minister ziet nu eigenlijk uit?
Antwoord:
Van diverse stoffen uit de PFAS-groep is op basis van wetenschappelijk onderzoek vastgesteld dat zij schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Doel van het bodembeleid is om deze risico’s te voorkomen. Het kabinet werkt daarom ook aan regulering van productie en het gebruik van stoffen in Europees en internationaal verband. Mede dankzij onze inspanningen is GenX door de EU aangemerkt als substance of very high concern (SVHC) onder REACH. Het kabinet wil zich nu in Europees verband inzetten om alle toepassingen van PFAS te verbieden met uitzondering van de essentiële toepassingen (via het instrument restrictie).
Vragen van de leden van de CDA-fractie
[9] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen of de aangekondigde verruiming van de PFAS-norm zowel voor de toepassing landbouw en natuur als waterwingebieden, oppervlaktewater en onder grondwaterniveau gaat gelden.
Antwoord:
Zoals aangegeven in de brief van 29 november jl. heb ik op basis van de uitkomsten van de onafhankelijke adviezen van RIVM en Deltares de norm voor grond en bagger verruimd. Deze tijdelijke landelijke achtergrondwaarden gelden voor de toepassing landbouw en natuur en vooralsnog, in afwachting van de resultaten van het lopende onderzoek naar het verspreidingsgedrag van PFAS in grondwater, tevens voor grond en baggerspecie die op de landbodem onder grondwaterniveau wordt toegepast. Bij toepassingen in grondwaterbeschermingsgebieden blijft conform het advies van het RIVM gelden dat grond en baggerspecie van ten minste dezelfde kwaliteit als de aanwezige bodemkwaliteit kan worden gebruikt. Als de aanwezige achtergrondwaarde aan PFAS in de bodem niet bekend is blijft de bepalingsgrens leidend. Als er lokaal beleid is voor het grondwaterbeschermingsgebied is dat leidend. Het voorlopige herverontreinigingsniveau voor de waterbodem verruimt de mogelijkheid om bagger toe te passen in 16 niet-vrij liggende diepe plassen die in open verbinding met Rijkswateren staan.
[10] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen of straks, als de norm is aangepast, alsnog sprake is van een tijdelijke norm.
Antwoord:
Met de Kamerbrief van 29 november jl. zijn de nieuwe tijdelijke landelijke achtergrondwaarden gecommuniceerd, waarop het handelingskader is aangepast. Voor definitieve achtergrondwaarden is langer lopend onderzoek nodig. Er is dus nog steeds sprake van een tijdelijk handelingskader. Er worden op dit moment belangrijke stappen gezet richting het definitieve handelingskader, maar voor het opstellen van een definitief kader lopen nog wetenschappelijke onderzoeken. Zo loopt er een onderzoek naar de specifieke eigenschappen van PFAS in relatie tot grondwater. Dit onderzoek loopt tot het najaar van 2020. Ik zal de Kamer nader informeren over deze onderzoeken in de loop van 2020. Ik zal het definitieve handelingskader juridisch verankeren in de Regeling bodemkwaliteit.
[11] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen weten in hoeverre de Minister problemen voorziet dat grondbanken, ondanks de herziene norm, alsnog geen grond aannemen omdat ze bang zijn dat zij de aangenomen grond niet meer weg krijgen.
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag 3 van de leden van de VVD-fractie op dit punt.
[12] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister gaat doen om ervoor te zorgen dat straks projecten die stilliggen vanwege grond met PFAS wel weer grond af kunnen voeren.
Antwoord:
Door de recente aanpassing van het tijdelijke handelingskader ontstaat meer ruimte voor grondverzet en baggerwerkzaamheden. De tijdelijke landelijke achtergrondwaarden in de landbodem en het voorlopig herverontreinigingsniveau voor de waterbodem betekent dat grond en bagger met gehalten beneden deze achtergrondwaarden mag worden toegepast. De verwachting is dat dit een aanzienlijke verruiming geeft in zowel het grondverzet als de baggerwerkzaamheden. In de tussentijd heb ik diverse maatregelen en acties in gang gezet om projecten die hinder ondervinden als gevolg van PFAS weer vlot te trekken. De landelijke achtergrondwaarden zijn een vangnet voor situaties waarin de bodemkwaliteitskaarten ontbreken. Gemeenten krijgen de mogelijkheid via een versnelde procedure bodemkwaliteitskaarten te actualiseren.
Eind oktober en begin november zijn er drukbezochte informatiemarkten georganiseerd (in Groningen, Eindhoven, Rotterdam en Utrecht). Hier zijn veel vragen vanuit zowel de sector als de bevoegde gezagen beantwoord. Dit heeft naar zeggen van de bezoekers geleid tot verduidelijking van een aantal zaken, bijvoorbeeld ten aanzien van klein grondverzet en normering.
Verder zijn er regionale werkconferenties om te zorgen dat alle partijen beschikken over de juiste informatie en dat op regionaal niveau knelpunten in kaart worden gebracht en projecten worden vlot getrokken. Inmiddels hebben werkconferenties plaatsgevonden in Den Haag, Noord-Brabant en Zuid-Holland. De bedoeling is om voor het einde van het jaar in het overgrote deel van de provincies de werkconferenties te hebben gehouden.
Ook is de landelijke taskforce voor regio-overstijgende vraagstukken gestart. Het expertteam beantwoordt concrete vragen van bijvoorbeeld gemeenten en bedrijven. Een tiental overheden heeft tot nu contact gezocht met dit expertteam, dat werkt als een soort vliegende brigade. Zoals aangegeven in de brief van 13 november jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 1) kunnen de Rijksbaggerdepots de Slufter, IJsseloog en Hollandsch Diep sterk vervuilde bagger ontvangen die PFAS bevat. Dit biedt niet enkel ruimte voor Rijkswaterstaat maar ook voor waterschappen en andere overheden als er geen nuttige toepassing kan worden gevonden voor baggerspecie.
[13] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat op korte termijn weer kan worden gesproken over een «praktisch werkbare situatie».
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 12 van de leden van de CDA-fractie.
[14] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoeveel gemeenten en andere bevoegde gezagen hun gegevens over de bodemkwaliteit aangeleverd hebben bij het RIVM. Daarbij willen zij graag weten hoeveel van de achtergrondwaarden dus inmiddels bekend zijn.
Antwoord:
Bij RIVM zijn nu door 23 overheden (gemeentes, provincies, omgevingsdiensten/regionale uitvoeringsdiensten) datasets aangeleverd die afkomstig zijn van bodemkwaliteitskaarten en/of achtergrondwaardebepalingen. Op enkele datasets na heeft RIVM die ook allemaal kunnen gebruiken voor de bepaling van de achtergrondwaarden. Ik heb daarnaast opdracht gegeven aan Arcadis om op zeer korte termijn in beeld te brengen welke gemeenten, provincies en waterschappen beschikken over of in voorbereiding hebben: een bodemkwaliteitskaart met PFAS, beleidsregels voor PFAS voor de functies landbouw/natuur definitief c.q. in voorbereiding, normen PFAS-bodemkwaliteit naar functie. Ik verwacht dat dit beeld voor het einde van dit jaar beschikbaar komt.
[15] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Minister verwacht dat alle gemeenten hun bodemkwaliteitskaart op orde hebben.
Antwoord:
Om het vaststellen van de bodemkwaliteitskaarten te bespoedigen heb ik een wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in gang gezet. Met dit ontwerpbesluit kunnen gemeenten en waterbeheerders ervoor kiezen om gebruik te maken van een kortere procedure van de Algemene wet bestuursrecht om hun nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart vast te stellen. Het blijft van groot belang dat het bevoegd gezag lokaal bodemkwaliteitskaarten vaststelt conform het gedecentraliseerde bodembeleid. VNG en IPO hebben de afgelopen tijd een oproep gedaan richting gemeenten voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten en provincies ondersteunen hun gemeenten hierin. Veel gemeenten zijn bezig hun bodemkwaliteitskaarten vast te stellen, maar er is geen sprake van een verplichting. Zie mijn antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie wat betreft het landelijk beeld.
[16] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel gemeenten bezig zijn met het zelf opstellen van een PFAS-norm. Daarbij willen zij weten welke norm daar veelal bij wordt gekozen.
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 14 van de leden van de CDA-fractie.
[17] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de Minister gemeenten kan ondersteunen bij het zelf opstellen van een PFAS-norm?
Antwoord:
Gemeenten hebben hierin uiteraard een eigen verantwoordelijkheid en zijn over het algemeen ook bekend met de algemene systematiek van het opstellen van een nota bodembeheer en het aanpassen van een bodemkwaliteitskaart, aangezien het bodembeleid sinds lange tijd gedecentraliseerd is. Dat laat onverlet dat ik gemeenten ondersteun bij het snel kunnen vaststellen van een nota bodembeheer en een bodemkwaliteitskaart. Daartoe wordt thans het Besluit Bodemkwaliteit aangepast opdat na inwerkingtreding gemeenten en waterbeheerders direct gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van het vaststellen van een nota bodembeheer en een bodemkwaliteitskaart met de reguliere (i.e. snellere) procedure. Sinds 14 november is ook de «vliegende brigade» actief. Een tiental overheden heeft tot nu contact gezocht met dit expertteam, dat klaar staat om concrete vragen te beantwoorden. Daarnaast ga ik gemeenten ondersteunen bij de aanpassing van de nota bodembeheer voor PFAS zoals ik dat in het verleden ook heb gedaan. Hiervoor wordt in overleg met de VNG een model wijzigingsblad voorbereid om de regels in de bestaande nota bodembeheer van de gemeente aan te vullen met regels voor de omgang met PFAS houdende grond en baggerspecie. Een aantal gemeenten is op basis van de verkregen informatie bij de informatiemarkten snel aan de slag gegaan met het opstellen van bodemkwaliteitskaarten.
[18] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de Minister bezig is de wateren die onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat vallen door te lichten op de aanwezigheid van PFAS. Daarbij willen zij weten welke gevolgen dit heeft voor het aanpassen van de grens van 0,1 microgram per kilogram droge stof.
Antwoord:
In de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 6 november 2019 (Kamerstuk 28 089, nr. 150) is het monitoringsrapport van Rijkswaterstaat als bijlage toegevoegd. Hieruit blijkt dat de aangetroffen concentraties PFAS in het water in de omgeving Dordrecht sterk zijn gedaald. Hiernaast zal volgend jaar net als dit jaar verschillende PFAS worden meegenomen in het monitoringsprogramma op de KRW monitoringspunten. RWS is in het areaal aan het meten. Op basis van onder meer deze metingen heeft Deltares een voorlopige herverontreiningsnorm bepaald.
[19] Vraag:
De leden van de CDA-fractie constateren dat ook steeds meer particulieren last hebben van de PFAS-normen, bijvoorbeeld door verbouwingswerkzaamheden of het aanleggen van de tuin. De leden van de CDA-fractie vragen of deze grond moet voldoen aan de PFAS-norm van 0,1 microgram per kilogram droge stof of van 3-7-3. Daarnaast willen ze weten of en in hoeverre particulieren een grondmonster moeten nemen om de PFAS-waarde te bepalen bij alle grond die ze af willen voeren.
Antwoord:
Het betreft hier een misverstand ten aanzien van klein grondverzet. Kleine hoeveelheden grond die moeten worden afgevoerd hoeven niet te worden bemonsterd maar kunnen zonder keuring worden aangeboden bij de milieustraat van de gemeente of bij een grondbank. Vanuit de landelijke helpdesk Bodemplus en in overleg met de branche is gecommuniceerd met de betrokken partijen om dit waar nodig te verduidelijken.
[20] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen weten hoe de Minister het onderzoek van Cumela duidt waaruit blijkt dat tuinaarde die particulieren bij tuincentra/bouwmarkten kunnen kopen PFAS-gehaltes heeft die 5 tot 7 keer hoger liggen dan de nu gehanteerde grens van 0,1 microgram per kilogram droge stof.
Antwoord:
Ik beschik niet over onderzoeken over de kwaliteit van tuinaarde, maar ook bij de geschetste waarde kan en kon deze tuinaarde voor de functie wonen conform het tijdelijk handelingskader veilig worden toegepast tot de zogenaamde 3-7-3 norm.
[21] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen weten hoeveel laboratoria er intussen beschikbaar zijn om PFAS-analyses te doen. Daarnaast vragen zij wat de huidige doorlooptijd is.
Antwoord:
Alle commerciële laboratoria kunnen de PFAS-analyses doen. De doorlooptijd is afhankelijk van het laboratorium 1 tot 2 weken. Dit is een gebruikelijke termijn voor analyses.
[22] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen weten hoeveel werkconferenties, met welke partijen en over welke projecten er de afgelopen tijd al zijn georganiseerd. Daarnaast vragen zij wat de eerste uitkomsten van deze werkconferenties zijn.
Antwoord:
Er zijn op dit moment al 3 bestuurlijke werkconferenties geweest in Den Haag (4 november jl.), Noord-Brabant (7 november jl.) en Noord-Holland (21 november jl.). Op deze bijeenkomsten waren naast bestuurders en een ambtelijke afvaardiging van ministeries, waterschappen, omgevingsdiensten en gemeentes, bedrijven en vertegenwoordigers van branches aanwezig.
Het doel van de werkconferenties is om regionale knelpunten op te lossen. De volgende knelpunten zijn genoemd: het stagneren van baggerwerkzaamheden, beperkte afzetmogelijkheden voor sterk verontreinigde grond, toepassing van grond onder de grondwaterstand, in diepe plassen en grondwaterbeschermingsgebieden en de termijn voor het aanpassen van vergunningen voor grond- en baggerdepots vanwege het ontbreken van lozingsnormen of de terughoudendheid bij waterschappen bij de verlenen van vergunningen voor lozingen met PFAS. Met de brief van 29 november is de beperking voor toepassen onder het grondwaterniveau vervallen; ook is het toepassen in diepe plassen in open verbinding met een rijkswater weer mogelijk.
Er wordt hard gewerkt aan verdere oplossingen: in veel regio’s is al sprake van regionaal beleid. Gemeentes, omgevingsdiensten en waterschappen werken hierin nauw samen. Enkele voorbeelden hiervan zijn: het aanpassen van bodemkwaliteitskaarten zodat grondverzet weer mogelijk wordt; het gezamenlijk nemen van tijdelijke maatregelen om grondverzet weer op gang te brengen door de Twentse gemeenten en het Waterschap Vechtstromen; en in de provincie Noord-Holland het verruimen van de beleidsregel PFAS (20 november jl.)
De volgende (vervolg) werkconferenties staan nog op stapel: Noord-Brabant (6 december a.s.), Noord-Holland (12 december a.s.), Zeeland (12 december a.s.), Zuid-Holland (17 december a.s.), Limburg (18 december a.s.) en Utrecht (23 januari). Werkconferenties in Midden-Holland, Groningen en Limburg zijn in voorbereiding.
[23] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen weten waarom de Minister aan een definitief handelingskader werkt, terwijl er slechts behoefte is aan duidelijke achtergrondwaarden en hergebruiksnormen (met andere woorden een norm voor Aw-2000, klasse A, klasse B, klasse Wonen, klasse Industrie en Interventiewaarden) voor PFAS.
Antwoord:
Het is van belang dat de normering van PFAS een plek krijgt in de reguliere bodemregelgeving. Dit biedt de meeste duidelijkheid en rechtszekerheid. Daarom zal het RIVM ook met een advies komen op de genoemde hergebruiksnormen. Voordat dit mogelijk is moeten de definitieve achtergrondwaarden en herverontreinigingswaarden worden vastgesteld. Verder lopen er nog belangrijke onderzoeken, onder meer naar uitloogkarakteristieken, bioaccumulatie en mobiliteit van PFAS, die nodig zijn om alle hergebruiksnormen definitief te kunnen vaststellen. Voor de achtergrondwaarde en herverontreinigingswaarde zijn nu voorlopige waarden vastgesteld. Wanneer het nodig en mogelijk blijkt ook voor andere normen van de bodemregelgeving tijdelijke waarden te bepalen voor PFAS dan zal ik dat doen.
[24] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden er nu al zijn om PFAS-houdende grond te reinigen. Daarbij willen zij weten welke mogelijkheden de Minister ziet om de grond te reinigen met een PFAS-etende bacterie en hoe de Minister dit soort ontwikkelingen kan stimuleren.
Antwoord:
Een bestaande reinigingstechniek waarmee PFAS houdende zandgrond gereinigd kan worden, is extractieve reiniging. Bij deze techniek vindt scheiding plaats van de schone grovere (zand) deeltjes en verontreinigde fijnere (klei, silt en organische stof) deeltjes. De fijnere deeltjes (het reinigingsresidu) worden na afscheiding alsnog gestort op een stortplaats. Het schonere zand kan (na keuring) worden hergebruikt.
Via de brancheorganisatie Nederlandse Vereniging van Procesmatige Grondbewerkingsbedrijven (NVPG) is aangegeven dat meerdere extractieve reinigers op korte termijn een proefreiniging willen uitvoeren. Ik kijk op dit moment naar de mogelijkheden om samen met een aantal partijen hiervoor een pilot te starten om het snel op gang te kunnen brengen.
Er is zeer recent een PFAS-etende bacterie ontdekt. Dat is een hoopvolle ontwikkeling, maar voordat deze ingezet kan worden om daadwerkelijk PFAS-vervuilingen op te ruimen moet er nog veel onderzoek gedaan worden. Ik kijk op dit moment naar de mogelijkheden om samen met andere partijen hiervoor een pilot te starten om het snel op gang te kunnen brengen.
[25] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van het brononderzoek waarin meer duidelijkheid moet komen over waar PFAS in de leefomgeving vandaan komt.
Antwoord:
Aan de Kamer zijn twee onderzoeken toegezegd naar het vrijkomen van PFAS uit verschillende bronnen. Rijkswaterstaat is gevraagd onderzoek te doen naar (diffuse) lozingen van PFAS en de oorzaken daarvan. Ook het RIVM wordt hierbij betrokken. Oplevering is voorzien in het tweede kwartaal van 2020. Daarnaast is toegezegd een onderzoek uit te voeren naar PFAS in producten, productieprocessen en afvalstromen. Dit zal worden uitgevoerd door Arcadis. Volgens planning wordt dit onderzoek eind 2020 afgerond. Beide onderzoeken zijn gestart.
Vragen van de leden van de D66-fractie
[26] Vraag:
De leden van de D66-fractie lezen in de reactie op de motie van het lid Ziengs c.s. (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 21) dat er volgens de Minister ruimte is om de tijdelijke norm van 0,1 microgram per kilogram droge stof voor wonen en industrie te versoepelen naar de zogenaamde «3-7-3»-norm. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten wat de «3-7-3»-norm voor de praktijk betekent.
Antwoord:
Voor het toepassen van grond, waar de bodemkwaliteitsklasse wonen of industrie volstaat, geldt de norm van 3-7-3-3 µg/kg droge stof (voor resp. PFOS, PFOA, GenX en andere PFAS). Waar de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur is vereist moet de grond volgens het Besluit bodemkwaliteit voldoen aan de achtergrondwaarde. De achtergrondwaarde kan opgenomen zijn in de bodemkwaliteitskaart of landelijk worden bepaald. In het geval van het tijdelijk handelingskader mocht wegens het ontbreken van de achtergrondwaarde ook gemeten worden door de initiatiefnemer die grond wil toepassen. Deze mogelijkheid vervalt omdat er nu een landelijke tijdelijke achtergrondwaarde is. Grond mag worden toegepast als kwaliteit landbouw/natuur indien deze minder PFAS bevat dan de achtergrondwaarde dan wel de lokaal vastgestelde waarde.
[27] Vraag:
De leden van de D66-fractie willen weten waarom er voor de bouw- en industriegrond een dergelijke norm gehanteerd kan worden. Daarbij vragen zij of de Minister kan toelichten hoe deze versoepeling zich verhoudt tot het gehanteerde voorzorgsprincipe, zoals genoemd in de Kamerbrief (Kamerstuk 28 089, nr. 149) van 9 oktober jl.
Antwoord:
In het tijdelijk handelingskader zijn op basis van het RIVM-advies normen opgenomen voor toepassen op de landbodem. Voor alle bodemklassen is daar het maximum van 3-7-3-3 van toepassing. Voor landbouw/natuur was, conform het Besluit bodemkwaliteit, de voorwaarde voor het toepassen tot 3-7-3 dat moest worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. Met de tijdelijke achtergrondwaarde is het voldoende op deze waarde dan wel de lokale waarde te toetsen.
[28] Vraag:
De leden van de D66-fractie willen weten of de Minister kan aangeven wanneer een definitieve achtergrondwaarde voor de bodem en ook voor het water wordt vastgesteld.
Antwoord:
Op basis van de nog volgende onderzoeken van het RIVM zal ik een definitief handelingskader vaststellen. Ik zal u daarover in de loop van 2020 nader informeren.
[29] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze er nu een verstevigde bronaanpak plaatsvindt.
Antwoord:
In de brief van 13 november is aan uw Kamer gemeld dat verschillende stoffen van de PFAS-groep al opgenomen zijn op de nationale lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen. Dat leidt al tot strenge eisen, zoals de minimalisatieplicht, aan het uitstoten van deze stoffen. Daarnaast werkt het kabinet aan regulering van productie en gebruik van stoffen in Europees en internationaal verband. Mede dankzij de inspanningen van Nederland is GenX door de EU aangemerkt als substance of very high concern (SVHC) onder REACH. Het kabinet zet zich in om in samenwerking met landen als Duitsland, Zweden en Noorwegen in Europees verband alle toepassingen van alle stoffen behorende tot de stofgroep PFAS te verbieden met uitzondering van de essentiële toepassingen (restrictie).
[30] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een doorkijk kan geven wat voor de Minister leidende principes zijn in het vaststellen van een nieuwe tijdelijke achtergrondwaarde.
Antwoord:
Het RIVM heeft op basis van de nu beschikbare data uit gebieden zonder puntbronnen bezien hoe de concentraties van PFAS verdeeld zijn over Nederland. Hieruit is een waarde afgeleid die als achtergrondwaarde kan worden gebruikt. De berekeningsmethode die wordt gehanteerd is in principe overeenkomstig met die voor andere stoffen is gebruikt. Alleen is bij de berekeningswijze rekening gehouden dat de bodemmonsters niet voor deze analyse zijn gedaan. Voor de achtergrondwaarde is daarmee rekening gehouden om te voorkomen dat de definitieve achtergrondwaarde straks lager uitvalt. Voor meer details verwijs ik u naar het rapport van het advies van het RIVM van 28 november 2019.
[31] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen wat de rol is van de gemeenten, waterschappen en provincies. Daarbij willen zij weten wat de gemeenten, waterschappen en provincies kunnen doen om snel duidelijkheid te verschaffen en hoe lokale overheden hierin door het Rijk worden ondersteund.
Antwoord:
Ook met de belangrijke stappen zoals omschreven in brief van 29 november blijven er nog knelpunten. Deze zal ik gezamenlijk met de andere overheden aanpakken, ieder vanuit zijn eigen rol. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale bodembeleid. Als zij hun bodemkwaliteitskaarten actualiseren en aanpassen met PFAS faciliteert dit het grondverzet. Waterschappen staan onder meer aan de lat voor de regionale wateren. Door metingen te doen in water en waterbodem kan bepaald worden of grond en bagger bijvoorbeeld in oppervlaktewater toegepast kunnen worden. Daarnaast vergunnen waterschappen lozingen op riool en soms oppervlaktewater van instellingen zoals grondbanken, grondreinigers en stortplaatsen. Daarmee kunnen zij bijdragen aan een oplossing voor deze instellingen zodat zij weer grond met PFAS gaan accepteren. Provincies zijn onder meer verantwoordelijk voor de KRW en de grondwaterbeschermingsgebieden. Bovendien vergunnen zij de grote productielocaties zoals Chemours. Daarmee spelen zij een belangrijke rol in de bronaanpak.
Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
[32] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om niet uitsluitend de toch al beschikbaar komende data te (laten) verzamelen, maar ook actief op zoek te gaan naar mogelijke bronnen, hotspots en witte vlekken op de kaart. Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie weten wanneer er een goed dekkend beeld is.
Antwoord:
De regering is inderdaad voornemens om actief op zoek te gaan naar mogelijke bronnen. Zie ook het antwoord op vraag 25 van de leden van de CDA-fractie op dit punt. Voor de witte vlekken op de kaart is het van groot belang dat gemeenten aangepaste bodemkwaliteitskaarten vaststellen. Dan ligt er een beeld van de diffuse verontreiniging. Alle partijen zijn zich zeer bewust van de urgentie en veel gemeenten zijn inmiddels gestart. Ik heb de vliegende brigade ingesteld om de gemeenten hierin te ondersteunen. Door aan de voorkant vergunningen van industrie door te lichten en door bronlocaties, zoals brandweeroefenterreinen, te lokaliseren kunnen gemeenten tevens hotspots in kaart brengen.
Een eerste landsdekkend beeld wordt in maart 2020 verwacht, wanneer er voldoende grote datasets zijn. RIVM komt dan met een kaart op de Atlas Leefomgeving.
[33] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of een eigen zoektocht naar witte vlekken en hotspots veel extra beslag zal leggen op de capaciteit van laboratoria.
Antwoord:
Nee, de zoektocht naar witte vlekken en hotspots zal in eerste instantie betekenen dat decentrale overheden dit binnen de eigen grenzen in kaart brengen. Dit legt beslag op de capaciteit van de laboratoria maar niet meer dan dat de gemeenten nu al doen met de lopende onderzoeken. Aangezien de doorlooptijd van de laboratoria is genormaliseerd verwacht ik hierdoor geen problemen.
[34] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar het lokale beleid op het gebied van PFAS en het werken met besmette grond. Deze leden zijn benieuwd wat er, voordat het tijdelijke handelingskader er was, gebruikelijk was en wat daarover bekend is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er een inventarisatie bestaat van de hoeveelheden grond, concentraties PFAS en wat daarmee is gedaan. Daarbij willen zij weten of de lokale afspraken, regels en gebruiken strenger of minder streng zijn en of dat aanleiding is tot zorg.
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 14 van de leden van de CDA-fractie. In dit antwoord geef ik aan dat ik het huidige beleid van gemeenten ten aanzien van PFAS in beeld laat brengen. Ik heb geen volledig beeld van het beleid van gemeenten van voor publicatie van het tijdelijk handelingskader, maar slechts enkele gemeenten hadden voor PFAS een eigen beleid ontwikkeld. Dit waren veelal gemeenten waar bekend was dat PFAS in de grond zat, zoals Haarlemmermeer en Dordrecht. Ik beschik niet over gegevens inzake de hoeveelheden grond, concentraties PFAS en wat daarmee is gedaan.
[35] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten in hoeverre, bij het opstellen van nieuw lokaal beleid, het mogelijk is dat dit afwijkt van het landelijke handelingskader, de rapportage-eisen of de gehanteerde normen en grenswaarden. Daarbij vragen zij of dit niet weer leidt tot een lappendeken aan lokale regels en het onnodig slepen met grond.
[36] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of lokale gemeenten in een lokaal kader alleen hoger kunnen gaan zitten als de achtergrondwaarde al hoger is. Zij vragen daarnaast wat hierbij de grens is.
Antwoord 35/36:
Op het moment dat normen voor PFAS in de reguliere bodemregelgeving worden opgenomen zijn de daarin gestelde eisen aan lokaal beleid ook van toepassing op PFAS, net als voor andere stoffen. Voor het besluit bodemkwaliteit betekent dit dat grenswaarden niet lager dan de achtergrondwaarde kunnen worden vastgesteld. Ik heb met de VNG en IPO afgesproken dat dit zelfde principe wordt gehanteerd met het tijdelijke handelingskader omdat er op basis van het advies van RIVM geen reden is hiervan af te wijken. Het hanteren van de landelijke achtergrondwaarde is overal in Nederland veilig voor gezondheid en milieu.
[37] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom het zo lang duurde om met landelijke regels en normen te komen sinds de gemeente Haarlemmermeer al in 2013 hierom vroeg.
Antwoord:
In 2013 is naar aanleiding van het blusschuimincident op Schiphol een eerste verzoek gedaan door de gemeente Haarlemmermeer om tot een landelijke norm te komen voor PFOS. Gezien het op dat moment leek te gaan om een puntbronverontreiniging was dat gezien de decentralisatie van bodemtaken niet voor de hand liggend. Pas in 2018 volgden naar aanleiding van de problemen met Chemours nieuwe verzoeken om landelijke regels en normen. Uit onderzoeken bleek toen namelijk dat de verontreiniging met PFAS zich niet beperkte tot de directe nabijheid van Chemours. De verzoekende partijen gaven aan dat landelijke regels zouden helpen om de stagnatie die in hun regio’s optrad op te heffen.
[38] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of bijvoorbeeld het lokale beleid van de gemeente Haarlemmermeer rond de vervuiling met PFAS bij Schiphol in lijn is met het landelijke beleid of dat er hierdoor bij nader inzien nieuwe problemen zijn ontstaan. Daarbij vragen zij of hier dezelfde normen zijn gebruikt.
Antwoord:
De betreffende decentrale bevoegde gezagen hebben net als het Rijk de hulp ingeroepen van RIVM om te bepalen wat in hun situatie goede en veilige regels zijn. Qua methodiek hebben zij daarmee dezelfde weg bewandeld als die het Rijk landelijk bewandelt en is sprake van een zorgvuldige beleidsafweging die past in het stelsel van bodembeleid.
[39] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wie op grond van welke regels (die nu wellicht gaan schuiven) onderzoek doet en wie er handhaaft.
Antwoord:
De gemeenten en waterbeheerders zijn bevoegd gezag op basis van de Wet bodembescherming/Waterwet en het Besluit bodemkwaliteit. Zij zijn ook bevoegd voor het houden van toezicht en handhaving.
[40] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat bij Schiphol de provincie, gemeente, Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn betrokken. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe dit in elkaar zit, ook als het gaat om veranderende regels, controle en democratie.
Antwoord:
Voor het toepassen van grond is de gemeente Haarlemmermeer in dit geval bevoegd gezag. Toezicht en handhaving op grond is opgedragen aan de omgevingsdienst. Voor de waterkwaliteit in de regionale wateren zijn het waterschap en de provincie verantwoordelijk. Gemeente, provincie en waterschap hebben hier ieder hun eigen democratische controle.
[41] Vraag:
Bij Schiphol ging het om 143 kilo grond die verontreinigd is met PFAS. Deze leden vinden dat erg veel. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of de vervuilde grond verplaatst is naar een gebied met minder of meer vervuiling.
Antwoord:
De gemeente Haarlemmermeer geeft aan dat bij Schiphol heel zorgvuldig wordt omgegaan met grond die verontreinigd is met PFAS. Grond die niet aan de lokale beleidsregels voldoet wordt tijdelijk op het eigen terrein van Schiphol opgeslagen. Grond die wel aan de beleidsregels voldoet mag worden hergebruikt. Er wordt geen vervuilde grond verplaatst naar gebieden die niet zijn vervuild.
[42] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de regels zijn omtrent de «tijdelijke» opslag.
Antwoord:
Tijdelijke opslag is mogelijk tot 6 maanden buiten de vergunde locaties, bijvoorbeeld op de bouwlocatie zelf. Bij de vergunde locaties is opslag onder de regels van het Activiteitenbesluit op landbodem mogelijk tot 3 jaar. Onder voorwaarden is opslaan buiten vergunde locaties tot een periode van 3 jaar ook mogelijk onder de regels van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval moet wel de kwaliteit van de partij grond of baggerspecie zijn bepaald (inclusief PFAS), de kwaliteit van de partij schoner of vergelijkbaar zijn met die van de bodem op de opslaglocatie en de definitieve toepassingslocatie binnen 6 maanden bekend en gemeld zijn.
[43] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het langetermijnperspectief is van deze grond.
Antwoord:
De verwachting is dat over drie jaar PFAS-houdende zandgrond gereinigd kan worden. Daarom wordt deze grond nu tijdelijk opgeslagen. In de taskforce zal met partijen worden overlegd waar dit problemen wordt veroorzaakt en hoe dit het snelste kan worden opgelost.
Voor veengrond en kleigrond met PFAS wordt een niet-reinigbaarheidsverklaring afgegeven. Die grond kan gestort worden.
[44] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het verplaatsen en het tijdelijk opslaan zich verhoudt tot het «stand-still»- principe.
Antwoord:
Tijdelijke opslag maakt juist mogelijk dat in verschillende omstandigheden toch voldaan kan worden aan het stand-still principe. Het biedt de tijd om een toepassing te vinden voor de grond in overeenstemming met het stand-still principe.
[45] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat er over drie jaar gebeurt met deze grond en of de Minister kan ingaan op dit voorbeeld.
Antwoord:
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 43.
[46] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister kan aangeven welke andere historische besmettingen en vervuilingen mogelijk nader onderzoek behoeven of aangepakt moeten worden.
Antwoord:
Hiervoor is nader onderzoek nodig. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de decentrale bevoegde gezagen. Ik laat twee onderzoeken naar de bronnen van PFAS uitvoeren.
[47] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten of de regels van het tijdelijke handelingskader en straks het definitieve handelingskader voor alle stoffen uit de PFAS-groep gelden, of alleen voor perfluoroctaansulfonaat (PFOS), perfluoroctaanzuur (PFOA) en GenX.
Antwoord:
De regels van het tijdelijke handelingskader gelden voor alle stoffen uit de PFAS-groep. Ook het definitieve handelingskader zal betrekking hebben op alle stoffen uit de PFAS-groep en niet alleen op PFOS, PFOA en GenX.
[48] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister kan ingaan op de vraag wat met (zwaar) verontreinigde grond gaat gebeuren.
Antwoord:
Grond die te slecht van kwaliteit is om nog ergens te kunnen worden toegepast, moet worden gereinigd. Wanneer reinigen niet mogelijk is zal deze grond worden gestort in een vergunde stortplaats.
[49] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister in haar brief schrijft over de knelpunten bij baggerspecie en het uitlogen van PFAS uit baggerspecie naar het water.
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten wat de mogelijkheden en plannen zijn voor het schoonmaken van vervuilde grond. Daarbij vragen zij vanaf welke concentratie dit zinvol is, mogelijk en nodig en wat de kansen hiervoor zijn?
Antwoord:
Via de brancheorganisatie Nederlandse Vereniging van Procesmatige Grondbewerkingsbedrijven (NVPG) is aangegeven dat meerdere extractieve reinigers op korte termijn een proefreiniging willen uitvoeren. Ik kijk op dit moment naar de mogelijkheden om samen met een aantal partijen hiervoor een pilot te starten om het snel op gang te kunnen brengen. Zie ook het antwoord op de vraag 24 van de leden van de CDA-fractie op dit punt.
Er is zeer recent een PFAS-etende bacterie ontdekt. Dat is een hoopvolle ontwikkeling, maar voordat deze ingezet kan worden om daadwerkelijk PFAS-vervuilingen op te ruimen moet er nog veel onderzoek gedaan worden. Indien bagger en grond te vervuild zijn om te reinigen en daarna te hergebruiken dient dit materiaal gestort te worden.
[50] Vraag:
De gemeente Haarlemmermeer antwoordde op raadsvragen dat er geen (economisch) kosteneffectieve reinigingsmethoden waren. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of dit betekent dat alle vervuilde grond elders wordt gestort en hoe zich dat verhoudt zich tot het «stand-still»-principe voor dat gebied. Zij vragen of de Minister kan ingaan op wat in dit kader wel of niet economisch haalbaar wordt geacht en of dat in relatie is tot de waarde van de grond, het alternatief van het storten van vervuilde grond.
Antwoord:
Het klopt dat er op dit moment geen goede reinigingsmethoden zijn voor grond met PFAS erin. Voor veengrond en kleigrond met te hoge gehalten aan PFAS wordt een niet-reinigbaarheidsverklaring afgegeven. Deze grond kan gestort worden. Stortplaatsen zijn laatste oplossingen voor grond die niet toegepast kan worden. Dat betekent dat deze grond niet zomaar ergens in een gebied gestort kan worden. Dit gebeurt uitsluitend in de daarvoor uitgeruste en vergunde instellingen. Dat houdt in dat de stort van deze grond geen invloed heeft op het stand-still principe van een gebied. Voor zandgrond verwacht ik dat deze grond binnen afzienbare tijd wel gereinigd kan worden en dat dit economisch haalbaar is. Als kosten om grond te reinigen dermate hoog zijn dat grond zo duur wordt dat deze daardoor niet meer wordt hergebruikt, is het niet nuttig deze grond te reinigen. In dat geval ligt stort in de rede. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 29 november jl. overleg ik op dit moment ook over de mogelijkheden om samen met een aantal partijen een pilot te starten.
[51] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de mogelijke oplossing van vervuilde baggerspecie. Daarbij willen zij weten wat de opties zijn als deze niet kan worden hergebruikt en niet kan worden schoongemaakt.
Antwoord:
Baggerspecie die sterk vervuild is en geen nuttige toepassing meer kan krijgen (bijvoorbeeld omdat deze niet kan worden gereinigd) kan worden gestort in een particulier of rijksbaggerdepot, Voor het storten moet wel voldaan zijn aan de overige acceptatievoorwaarden uit de vergunningen en gewaarborgd worden dat lozingen van effluent niet leiden tot een overschrijding van de oppervlaktewaternorm(en).
[52] Vraag:
De Minister sluit kennelijk niet uit dat in sommige diepe plassen er toch verondiept kan worden met baggerspecie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe in dat geval voorkomen kan worden dat PFAS alsnog weer in het water terechtkomt.
Antwoord:
De norm voor het toepassen van PFAS-houdende baggerspecie is ook per 1 december 2019 aangepast. Deltares heeft onderzoek gedaan naar de herverontreinigingsniveaus voor PFAS in de waterbodem. Het herverontreinigingsniveau van een stof geeft aan met welke waarde de waterbodems in de Nederlandse rivieren gemiddeld zijn belast door de instroom vanuit het buitenland. Dit betekent dat die bagger in het oppervlaktewater kan worden toegepast zonder dat de kwaliteit achteruit gaat. Ook hier zijn op basis van de beschikbare data voorlopige waarden afgeleid. De nieuwe waarden bieden ruimte voor de toepassing van bagger in diepe plassen die in open verbinding staan met een Rijkswater. Hiervoor is RWS bevoegd gezag.
[53] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister schrijft dat de taskforce zal bestaan uit personen vanuit overheid en bedrijfsleven. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of hier ook mensen met een wetenschappelijke achtergrond, zoals het RIVM, bij zijn bij zijn aangehaakt en, zo niet, of dat alsnog kan.
Antwoord:
In de taskforce zijn geen wetenschappers vertegenwoordigd. Het primaire doel van de taskforce is immers het inventariseren van knelpunten in het grondverzet en baggerwerk en te adviseren over mogelijke oplossingen binnen de kaders zoals aangegeven door het RIVM.
[54] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of Nederland nu voor alle (potentieel) zeer zorgwekkende stoffen ((p)ZZS) bodemnormen heeft. Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie of er stoffen zijn waarvan op termijn nieuwe normen of regels komen waar men nog onvoldoende op is voorbereid.
[55] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er voor alle persistente ZZS die vergund worden geloosd of uitgestoten niet ook bodemnormen zijn, met het oog op dat deze stoffen niet afbreken en in een gebied waar meerdere puntbronnen aanwezig zijn kunnen accumuleren.
Antwoord 54/55:
Nederland heeft niet voor alle ZZS-en en (p)ZZS-en bodemnormen omdat deze niet allemaal relevant zijn voor de Nederlandse bodem. Alleen voor stoffen die persistent in bodem zijn, zal een bodemnorm nodig zijn. Het is echter mogelijk dat er opnieuw stoffen zullen opkomen (ZZS of (p)ZZS) waarvoor normen afgeleid moeten worden omdat deze bijvoorbeeld bij een puntbron worden aangetroffen en ook diffuus in het milieu zijn gekomen. Ik ben daarom voornemens om een algemene methodiek op te stellen die ervoor moet zorgen dat de grote stagnatie, zoals die nu optreedt bij het aantreffen van een niet-genormeerde stof in bodem of baggerspecie, wordt voorkomen. Deze algemene methodiek richt zich ook op signalering en preventie. Daarvoor zullen we de huidige systematiek goed bekijken in het licht van de PFAS casus. Daarbij zal ik ook bezien of het nodig is aanpassingen in regelgeving te verankeren. Dit past in het bredere ZZS-beleid.
[56] Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten of alle grond die wordt geïmporteerd ook standaard wordt getest op PFAS. Daarbij vragen zij of de Minister kan aangeven hoe dit nu wordt gedaan en wat dit voor gevolgen heeft voor import, export en handhaving.
Antwoord:
Wanneer een bedrijf grond wil importeren of exporteren dient hiervoor op grond van de Europese Verordening voor het Overbrengen van Afvalstoffen (EVOA) een vergunning te worden aangevraagd dan wel een kennisgeving verricht. De ILT behandelt deze kennisgeving en beoordeelt of de import van grond voldoet aan de gestelde eisen en stelt hieraan voorwaarden. Het lokaal bevoegde gezag beoordeelt de concrete toepassing van PFAS-houdende grond. De ILT volgt in het kader van EVOA het advies van het bevoegd gezag. Daarnaast hoort uit de milieu hygiënische verklaring te blijken of er gecontroleerd is op PFAS. Mochten er bij grondimport twijfels bestaan dan kan de ILT een lading controleren. Daarnaast kan de ILT handhaven als de keuring van de grond niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden of als er twijfels over zijn.
Vragen van de leden van de SP-fractie
[57] Vraag:
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister tijdens de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat voor 2020 heeft aangegeven dat het tijdelijke handelingskader geldt tot het RIVM in de loop van 2020 zou komen met een definitief handelingskader. Toch is nog geen twee weken na de begrotingsbehandeling verklaard dat het RIVM sneller met een norm zou komen dan 1 december 2019. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan uitleggen wat er in de tussentijd is gebeurd waardoor er sneller een nieuwe norm gesteld kan worden.
Antwoord:
Op 8 juli jl. heb ik een tijdelijk handelingskader voor PFAS opgesteld. Daarbij heb ik aangegeven dat dit kader een eerste stap is in het traject naar een definitief handelingskader. In afwachting van de onderzoeken die voor het definitieve handelingskader noodzakelijk zijn, heb ik samen met de andere overheden en het bedrijfsleven gewerkt aan oplossingen voor diverse problemen. Voor de gebieden die de functie wonen en de functie industrie hebben, was er met het kader van 8 juli ruimte omdat voor die functieklassen de zogenaamde 3-7-3 norm geldt. Voor de gebieden die de functie landbouw en natuur hebben, geldt de achtergrondwaarde. Omdat de achtergrondwaarden van PFAS op veel plekken nog niet bekend waren, heb ik het RIVM gevraagd om versneld een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde af te leiden. Dat heeft het RIVM gedaan op basis van de nu beschikbare gegevens. De hoeveelheid en spreiding van de beschikbare gegevens was voldoende om tijdelijke achtergrondwaarden te bepalen. Een belangrijke voorwaarde voor het vaststellen van voorlopige achtergrondwaarden was dat humane en ecologische risico’s voorkomen zouden worden. Dat is met de huidige waarden het geval. Voor definitieve waarden is het landelijke achtergrondwaarde-onderzoek van RIVM nodig evenals de uitkomsten van de langer lopende onderzoeken nodig naar bioaccumulatie, mobiliteit en uitloogkarakteristieken van PFAS evenals naar het gedrag van PFAS in grondwater. Deze onderzoeken lopen tot 1 juli respectievelijk 1 oktober 2020.
[58] Vraag:
De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk dat er snel weer woningen gebouwd kunnen worden en dat veel mensen hun baan behouden. Daarbij moeten gezondheid en het milieu centraal staan. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe dit gewaarborgd is bij het stellen van een nieuwe norm voor PFAS in grond en baggerspecie.
Antwoord:
Het tijdelijk handelingskader is tot stand gekomen op basis van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke gegevens en geeft invulling aan de zorgplicht die de overheid heeft voor het milieu en de volksgezondheid. Die zorgplicht blijft bestaan, ook bij het stellen van een nieuwe norm voor PFAS in grond en baggerspecie. Het RIVM heeft bij het bepalen van de tijdelijke achtergrondwaarde per 1 december rekening gehouden met de risico’s voor mens en milieu. De nieuwe norm biedt meer ruimte voor grondverzet en baggeren.
[59] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoeveel projecten er stil zijn komen te liggen door het tijdelijke handelingskader voor PFAS en hoeveel banen dit heeft gekost.
Antwoord:
De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk te voorkomen dat projecten vertraging oplopen of stil komen te liggen. Er is geen volledig beeld van de gevolgen voor de werkgelegenheid van PFAS in de bodem.
Om de gevolgen voor projecten in kaart te brengen zijn de regionale werkconferenties opgezet waar concrete knelpunten bij projecten in kaart worden gebracht. Daarnaast vraag ik de landelijke taskforce PFAS, om regio-overstijgende knelpunten in kaart te brengen en op te pakken.
Er is al weer veel op gang gekomen sinds 8 juli. Met genoemde acties zullen de projecten die nu nog stilliggen of vertraging oplopen zo snel mogelijk weer voort kunnen. In de brief van 29 november jl. heb ik tijdelijke achtergrondwaarden voor de landbodem en herverontreinigingswaarden voor de waterbodem gepubliceerd. Hiermee is een aantal belangrijke belemmeringen weggenomen.
[60] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is aan te geven welke PFAS er actief in Nederland worden geloosd en welke er in het verleden zijn geloosd en zich nu onder andere in onze bodem bevinden.
Antwoord:
In 2018 is in opdracht van het Ministerie van IenW en de gemeente Dordrecht een overzicht samengesteld van resultaten van PFAS-metingen in de bodem op 29 locaties waar een verdenking bestond van mogelijke PFAS-verontreiniging. Het vaakst worden aangetroffen: PFOA (in 83% van de 182 geanalyseerde monsters), PFBA (70%), PFOS (69%), PFHxA (67%), PFHpA (66%), PFBS (64%), PFHxS (63%), PFPeA (53%), PFPeS (44%), PFHpS (34%). 6:2 FTS, PFNA, PFDA, PFOSA en 8:2 FTS zijn aangetroffen in minder dan 30% van de monsters. 3,7-DMPFOA, PFUnA, HPFHpA, PFDS, H2PFDA en PFDoA zijn aangetroffen in minder dan 10% van de monsters. PFTDA, PFTeDA en H4PFUnA werden nergens aangetroffen boven de detectiegrens. De hoeveelheid GenX-stoffen in afvalwater zijn sterk afgenomen ten opzichte van 2017. De Provincie Zuid-Holland heeft in het geval van Chemours aangekondigd de vergunde GenX-emissies naar lucht verder te verlagen met 95% per 2020 en 99% per 2021 ten opzichte van de vergunde emissies in 2017. De normen in het aangepaste tijdelijke handelingskader gelden voor al deze stoffen.
[61] Vraag:
De leden van de SP-fractie willen weten welke stappen momenteel worden genomen om een bronaanpak te kunnen hanteren om lozingen van PFAS in ons milieu te stoppen.
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag 29 van de leden van de D66-fractie op dit punt.
Ik ben het met de fractie van de SP eens dat we lozingen van PFAS zo veel als mogelijk moeten voorkomen. Indien PFAS-stoffen aangeduid zijn als zeer zorgwekkende stof (ZZS) zoals PFOA en (sinds kort) de GenX-stoffen dan geldt een zeer streng vergunningenbeleid. Substitutie is daarbij het uitgangspunt. Indien substitutie geen optie is dan geldt de minimalisatieverplichting door middel van het toepassen van de best beschikbare technieken (BBT). Deze beoordeling moet elke 5 jaar herhaald worden. Dit is belangrijk omdat in de tussentijd substitutie wel een optie kan zijn geworden of dat er aanvullende zuiveringstechnieken beschikbaar zijn om de emissie verder te beperken. Deze minimalisatieverplichting blijft staan totdat er geen emissie meer plaats vindt.
[62] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen naar lopende trajecten voor het plaatsen van PFAS op de lijst met ZZS, zowel in nationaal als in Europees verband.
Antwoord:
Elk half jaar is er de mogelijkheid voor EU-lidstaten om nieuwe stoffen voor te dragen voor de Europese lijst van substances of very high concern (SVHC). In de ronde die in het voorjaar van 2019 liep, is door Nederland GenX voorgedragen. Tegen het besluit om GenX te plaatsen op de Europese SVHC-lijst is door de registrant van deze stof beroep aangetekend bij het Europese Hof van Justitie.
In de ronde die nu loopt is er eveneens één PFAS voorgedragen: PFBS, door Noorwegen.
[63] Vraag:
De leden van de SP-fractie willen weten hoe er wordt omgegaan met stapelingseffecten van PFAS onderling en van PFAS met andere stoffen in de bodem. De leden van de SP-fractie vragen of stapelingseffecten ook zorgen voor het hanteren van andere normen.
Antwoord:
De stofgroep PFAS staat er om bekend dat er sprake kan zijn van stapelingseffecten. Deze stoffen hopen zich op in de voedselketen. Daarom wordt in het tijdelijk handelingskader ook de strengste norm aangehouden welke is gebaseerd op de ecologische risicogrens voor doorvergiftiging. Deze ecologische risicogrens is lager dan de gezondheidskundige risicogrenzen waardoor met de risicogrenzen voor doorvergiftiging ook de gezondheid van bijvoorbeeld bewoners wordt beschermd.
Het is daarmee overigens juist dat de stapelingseffecten zorgen voor het hanteren van andere normen. Er wordt in de normering rekening gehouden met dit effect voor stoffen waar opstapeling relevant is.
[64] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten of de norm die gesteld gaat worden overal geldig is of dat het op plekken waar de grond meer vervuild dan de gestelde norm, de hogere concentratie geldt als norm voor bijvoorbeeld grondverzet.
Antwoord:
De norm die per 1 december gesteld gaat worden is overal geldig, tenzij er lokaal beleid is vastgesteld. Zo heeft de provincie Noord-Holland de norm op basis van de regionale achtergrondwaarde op 1,5 vastgesteld. Grond tot die waarde mag binnen de provincie worden toegepast. Waar grond meer vervuild is dan de landelijke norm, die nu beschikbaar is, mag deze voor de functieklasse landbouw/natuur worden toegepast als de achtergrondwaarde ter plekke in lokaal beleid (i.e. bijvoorbeeld een bodemkwaliteitskaart) is vastgelegd.
Belangrijk is dat de gemeenten in het vastleggen van hun bodemkwaliteitskaarten rekening houden met de landelijke achtergrondwaarden. In het huidige bodembeleid worden de landelijke achtergrondwaarden als minimumwaarden gehanteerd, ook als lokaal lagere waarden zijn gemeten. Bij het vaststellen van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarden heeft RIVM uiteraard bekeken of dit voldoende bescherming biedt voor mens en milieu.
[65] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen welke afspraken worden gemaakt met gemeenten en afvalverwerkers over bijvoorbeeld het in kaart brengen van de concentratie PFAS in de bodem en het innemen van grond en bagger waar PFAS in zijn aangetroffen.
Antwoord:
Degene die de grond of baggerspecie ontgraaft [de ontdoener] is zelf verantwoordelijk voor het vaststellen van de kwaliteit van de grond of baggerspecie, waaronder ook het gehalte aan PFAS. Indien de gemeente de kwaliteit van een gebied heeft vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart, kan de initiatiefnemer in plaats van zelf onderzoek doen gebruik maken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor het grondverzet binnen de gemeente, maar ook bij het aanbieden van de grond of baggerspecie bij een grondbank of verwerker. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de gehalten aan PFAS in hun beheersgebied en deze om te zetten naar een bodemkwaliteitskaart en lokaal beleid. Gemeenten hebben mij toegezegd dat ze alles in het werk stellen om bodemkwaliteitskaarten snel tot stand te brengen maar het is een eigen verantwoordelijkheid van decentrale bevoegde gezagen en gemeenten hebben hiertoe geen verplichting. Bij het innemen van grond en baggerspecie bij afvalverwerkers zijn er regels die nagevolgd moeten worden en gelden acceptatie-eisen die volgen uit de vergunning. Tot 100 ton hoeft de kwaliteit niet bepaald te zijn, daarboven wel.
Vragen van de leden van de SGP-fractie
[66] Vraag:
De leden van de SGP-fractie geven aan dat in hun ogen een groot probleem ten aanzien van het tijdelijke handelingskader is dat het handelingskader abrupt is ingevoerd. Normaal gesproken werden niet-genormeerde stoffen gemeten bij puntbronnen en verdachte locaties. Nu moet alles gemeten worden, terwijl sprake is van zeer lichte diffuse verontreiniging. De leden van de SGP-fractie willen weten waarom de Minister niet tenminste heeft gekozen voor een geleidelijke invoering en een realistische overgangstermijn.
Antwoord:
Voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS waren er geen landelijk vastgestelde bodemnormen voor PFAS. Uit de bestaande bodemwetgeving volgt op grond van de zorgplicht dat je grond waar een niet-genormeerde verontreinigende stof in zit, niet mag toepassen zonder beleidskader. Dat houdt in dat tot de bepalingsgrens van een vervuilende stof grond verzet mag worden en daarboven niet. Bij een diffuse verspreiding van een verontreiniging (zoals bij PFAS het geval is) leidt dit tot wijdverbreide stagnatie.
Om ruimte te bieden aan grondverzet is het tijdelijk handelingskader PFAS zo snel mogelijk opgesteld als nadere invulling van de zorgplicht. Het tijdelijk handelingskader was een verruiming van de bestaande zorgplicht en het was daarmee gewenst dat deze per direct in werking zou treden. De overgangstermijn tot 1 oktober 2019 gold voor (water)bodemonderzoeken die al waren uitgevoerd voor publicatie van tijdelijk handelingskader. Dit vanwege de lange termijnplanning van regulier onderhoud voor bijvoorbeeld baggerwerkzaamheden. De bijbehorende onderzoeken zijn vaak lang van tevoren uitgevoerd, dus vaak voordat algemeen bekend was dat PFAS diffuus verspreid in Nederland voorkomt en dat daar dus op gemeten moet worden. Deze termijn is in het overleg met de koepels over het de vormgeving van het tijdelijk handelingskader besproken.
Bij nieuwe projecten gold vanaf het moment dat het tijdelijk handelingskader aan de Tweede Kamer is aangeboden, dus vanaf 8 juli, dat per direct PFAS-metingen meegenomen dienen te worden.
[67] Vraag:
De leden van de SGP-fractie vragen of de veronderstelling juist is dat in Duitsland eerst onderzoek wordt gedaan naar diffuse verontreiniging, dat vooralsnog alleen puntbronnen en verdachte locaties op basis van het voorzorgsbeginsel en de detectiegrens aangepakt worden en dat overig grondverzet in de tijdelijke overgangssituatie tot aangepaste normstelling op basis van onderzoek niet als verdacht aangemerkt wordt. Zij vragen daarbij waarom in Nederland niet voor deze lijn is gekozen.
Antwoord:
Het systeem van bodemregelgeving is in verschillende landen anders en daarmee lastig te vergelijken. Voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS waren er nog geen landelijk vastgestelde bodemnormen voor de stoffen uit de PFAS-groep. Het voorzorgbeginsel werd in de praktijk zo ingevuld dat er geen grond en baggerspecie mag worden verzet waarin een niet-genormeerde verontreinigende stof is gedetecteerd totdat er lokaal beleid is opgesteld dat hiervoor ruimte biedt. Omdat PFAS op veel locaties in Nederland bleek voor te komen ontstond hierdoor stagnatie bij grond-, weg- en waterbouw. Hiermee was er noodzaak om weer ruimte te bieden. Mede op verzoek van decentrale overheden, heb ik daarom op 8 juli jl. als eerste stap een tijdelijk handelingskader opgesteld met werkwijzen en voorlopige normen voor het toepassen van PFAS-houdende grond en bagger. In mijn brief van 29 november jl. heb ik aangegeven dat ik aan een aangepaste algemene methodiek voor de omgang met niet-genormeerde stoffen werk, en specifiek de zeer zorgwiekkende stoffen (ZZS), in bodem en baggerspecie. Daarnaast ben ik met de andere overheden in gesprek over een mogelijke algemene integrale benadering van ZZS gericht op de totale keten. Ik beschouw hierbij de gehele keten en pak dit op samen met de andere overheden.
In dat licht zal ik bekijken welke lessen we kunnen meenemen vanuit de PFAS casuïstiek, tevens zal ik bezien of de systematiek die in diverse andere landen wordt gehanteerd hiervoor bruikbare aanknopingspunten biedt.
[68] Vraag:
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat meer dan 80% van het vrijkomende volume aan grond en baggerspecie toegepast werd in natuur- en landbouwgebieden en/of onder grond- en oppervlaktewater. Daarvoor geldt nu de detectielimiet <0,1 microgram per kilogram droge stof. Daar is nauwelijks aan te voldoen, omdat in meer dan 80% van de grondmonsters te hoge PFAS-concentraties aangetroffen worden. Deze situatie is niet werkbaar en zorgt voor grote problemen, waarbij zelfs het voortbestaan van bedrijven in het geding is. Deze leden hebben daarom enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie vragen om een nadere inschatting van de omvang van de toepassing van grond en baggerspecie op landbouw- en natuurbodems en bodems met wonen- en industriegrond, respectievelijk onder grond- en oppervlaktewater.
Antwoord:
Voor landbouw en natuur gold sinds juli 2019 de achtergrondwaarde tot een maximum van 3-7-3. Die werd op veel plaatsen echter niet vastgesteld waardoor grondverzet stil kwam te liggen. Met het ter beschikking komen van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde moet voor landbouw/natuur hieraan worden getoetst. Hiermee is er weer een landelijke norm. Dit zorgt voor eenduidigheid in de markt. Met het geactualiseerde tijdelijk handelingskader is ook de voorwaarde dat PFAS-houdende grond niet onder het grondwaterniveau mag worden toegepast komen te vervallen. In de systematiek van het Besluit bodemkwaliteit worden er geen beperkingen opgelegd aan toepassing van grond op de landbodem die aan de achtergrondwaarde voldoet. Voor baggerspecie zijn er met het aangepaste handelingskader ook weer mogelijkheden om bagger in diepe plassen toe te passen.
[69] Vraag:
De leden van de SGP-fractie willen weten of de Minister bereid is te kiezen voor een tijdelijke verhoging van de genoemde limiet, bijvoorbeeld naar 0,3 of 1,0 microgram per kilogram droge stof en bijstelling op basis van het RIVM-onderzoek.
Antwoord:
In mijn Kamerbrief van 29 november 2019 en het geactualiseerde tijdelijke handelingskader van 1 december 2019 heb ik u geïnformeerd over de voorlopige landelijke achtergrondwaarden. Op basis van het onderzoek van RIVM en Deltares geldt nu voor het verzetten van grond op landbodem een achtergrondwaarde van 0,8 microgram per kilogram droge stof aan PFAS met uitzondering van PFOS (0,9). Voor het toepassen van bagger in diepe plassen die in open verbinding staan met Rijkswateren geldt een waarde van 0,8 microgram per kilogram droge stof aan PFAS met uitzondering van PFOS (3,7).
[70] Vraag:
De leden van de SGP-fractie lezen dat het RIVM uiterlijk per 1 december a.s. een advies zal geven over de hoogte van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde voor (landbouw)bodems en dat de Minister deze dan zo snel mogelijk zal vaststellen. De leden van de SGP-fractie vragen hoeveel tijd de Minister nodig denkt te hebben voor de genoemde vaststelling.
Antwoord:
De tijdelijke achtergrondwaarde is inmiddels gepubliceerd.
[71] Vraag:
De leden van de SGP-fractie vragen of de aangekondigde verruiming op basis van tijdelijke achtergrondwaarden zich richt op toepassing op landbodems. Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of de Minister erkent dat er voor het overgrote deel van de vrijkomende baggerspecie geen reële verwerkingsmogelijkheden zijn. De leden van de SGP-fractie willen weten of de Minister op korte termijn ook met een tijdelijke oplossing voor toepassingen onder grond- en oppervlaktewater komt, gezien het grote belang dat ook baggerwerken en waterbouwprojecten voortgezet kunnen worden.
Antwoord:
In mijn Kamerbrief van 29 november 2019 en het geactualiseerde tijdelijke handelingskader van 1 december 2019 heb ik u geïnformeerd over de voorlopige landelijke achtergrondwaarden en de mogelijkheden om met vrijkomende baggerspecie om te gaan. Ik verwacht dat hiermee de meeste baggerwerkzaamheden en waterbouwprojecten voortgezet kunnen worden.
Vragen Verondiepen van plassen
Vragen van de leden van de VVD-fractie
[72] Vraag:
De leden van de VVD-fractie constateren dat voor het verondiepen van plassen in Nederland een periode van 10 jaar staat. In de praktijk blijkt dat Nederland zelf niet over voldoende grond en baggerspecie beschikt om dergelijke projecten binnen een termijn van 10 jaar af te ronden. Daaruit vloeit voort dat grond en baggerspecie ingevoerd worden vanuit het buitenland. Deze leden vragen de Minister of er niet overgegaan kan worden op een verlenging van die periode van 10 jaar voor het verondiepen van plassen. Zo kan gebiedseigen grond afgestort worden en zijn we niet genoodzaakt grond uit het buitenland te importeren om aan de voorwaarde van 10 jaar te voldoen.
Antwoord:
In de Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen wordt voor afronding van een project een termijn van 10 jaar genoemd. Voor deze termijn is gekozen omdat het verondiepen van een diepe plas gepaard kan gaan met bijvoorbeeld de nodige vervoersbewegingen en het tijdelijk beïnvloeden van de oppervlaktewaterkwaliteit. Een periode van 10 jaar is een termijn die voor zowel omwonenden, bedrijven en andere belanghebbenden is te overzien. Hiermee wordt binnen een redelijke termijn een eindsituatie bereikt, bijvoorbeeld een verbetering van de natuurwaarde of recreatieve waarde van een diepe plas. Een initiatiefnemer kan de waterbeheerder verzoeken om verruiming van de termijn, bijvoorbeeld door onvoldoende aanbod of wanneer de initiatiefnemer alleen gebiedseigen materiaal (geen import) toepast. Bij het toekennen van een nieuwe termijn moeten alle belangen goed worden gewogen.
[73] Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekken tot de steekproefsgewijze controles in het veld of er al onregelmatigheden bekend zijn geworden bij het doen van deze steekproeven. Om hoeveel gevallen gaat het hier? En hoe verhoudt dit aantal zich tot het totaal aantal aangemelde vrachten?
Antwoord:
In oktober 2018 voerden Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport een gezamenlijke handhavingsactie uit op scheepstransporten met geïmporteerde grond. Hierbij is gecontroleerd op de EVOA en Het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij is vastgesteld dat de naleving op de regelgeving (EVOA en Bbk) slecht was. Voor 2019 en 2020 is het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen opgenomen als speerpunt voor de Inspectie Leefomgeving en Transport. Voor 2019 is wederom een gezamenlijke handhavingsactie van Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport gepland op scheepstransporten met geïmporteerde grond. De ILT verricht daarnaast regelmatig op verschillende plaatsen in het land inspecties. Naar het aantal gevallen met onregelmatigheid in relatie tot het totaal aantal aangemelde vrachten wordt onderzoek gedaan. Over het resultaat wordt uw Kamer geïnformeerd.
Vragen van de leden van de CDA-fractie
[74] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen weten wat de reden is dat het milieu hygiënische- toetsingskader voor diepe plassen pas in 2021 wordt vernieuwd? Wat is de bedoeling dat hierin veranderd wordt? En wat is het verschil met dit toetsingskader en de handreiking verondiepen diepe plassen?
Antwoord:
Met de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit in 2008 zijn voor het verondiepen van diepe plassen algemene regels – in plaats van een vergunningplicht – geïntroduceerd. Hiermee zijn ook de normen voor het toepassen van grond en baggerspecie in diepe plassen verruimd. Dit leidde in de uitvoeringspraktijk tot maatschappelijke onrust. Daarom is in 2010 de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» en de «Circulaire voor de herinrichting van diepe plassen» vastgesteld. In de handreiking is een tijdelijk milieu hygiënisch toetsingskader opgenomen, gebaseerd op de algemene zorgplicht. Het onderzoek naar het definitief milieu hygiënisch toetsingskader loopt nog. Daarin zal ik ook de PFAS casuïstiek betrekken. Ik verwacht uw Kamer in de loop van 2020 te informeren over de voortgang. Dit staat los van de aangekondigde stappen om onder het huidige kader nog de maximaal verantwoorde ruime te zoeken in geohydrologisch geïsoleerde plassen.
[75] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre onafhankelijkheid een criterium is voor het aanbesteden van een onderzoek, in dit geval naar de ecologische kwaliteit van een aantal diepe plassen in de uiterwaarden.
Antwoord:
Het ecologisch onderzoek is openbaar aanbesteed op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding. De inschrijvingen zijn beoordeeld door een beoordelingscommissie waarbij de kwaliteit van het opgestelde onderzoeksplan het belangrijkste kwaliteitscriterium was. Onafhankelijkheid was voor dit onderzoek geen aanbestedingscriterium. Een begeleidingscommissie zal de kwaliteit van de producten beoordelen.
[76] Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe dit zich verhoudt tot de oproep van de onderzoeksleider in de aflevering van ZEMBLA van 26 september 2019 dat alle lopende verondiepingsprojecten stopgezet moeten worden?
Antwoord
Het onderzoekscentrum B-Ware voert een onderzoek uit naar de feitelijke ecologische kwaliteit van een aantal diepe plassen in de uiterwaarden. Met het onderzoek van B-ware wordt aan de hand van een steekproef nieuwe kennis vergaard over de ecologische kwaliteit van diepe plassen. Ook wordt een afwegingskader ontwikkeld voor de beantwoording van de vraag of verondieping van een diepe plas meerwaarde heeft en onder welke voorwaarden. De resultaten van het onderzoek zijn in 2022 beschikbaar. Zodra het afwegingskader beschikbaar is, kan deze bij de voorbereiding van een initiatief worden gebruikt.
De onderzoeksleider doet in de uitzending van Zembla een algemene oproep om de lopende verondiepingsprojecten te stoppen, totdat meer bekend is over de ecologische kwaliteit van diepe plassen.
Een lopend project dat aan alle wettelijke eisen voldoet kan niet zonder reden door een bevoegd gezag warden stopgezet. Dit kan uiteraard wel als een project niet voldoet aan de wettelijke eisen.
Tegenover de terechte zorgen zijn voldoende voorbeelden van projecten die succesvol zijn. Bij de voorbereiding van een verdiepingen kan nu bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» en het kennisdocument van de STOWA «Heldere kijk op diepe plassen» uit 2010. In het document van de STOWA is de kennis voor een ecologische beoordeling vertaald naar praktijkgerichte maatregelen en beoogde effecten.
[77] Vraag:
De leden van de CDA-fractie willen weten wat de reden is dat dit onderzoek alleen wordt gedaan naar diepe plassen in de uiterwaarden en niet naar andere diepe plassen?
Antwoord:
De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren is de opdrachtgever van het onderzoek. Het onderzoek wordt gefinancierd door het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) Rivierenlandschap en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het budget voor OBN Rivierenlandschap is alleen bedoeld voor de rivieren en haar uiterwaarden. Rijkswaterstaat is alleen Bevoegd Gezag voor de uiterwaard(plassen). Zodoende richt dit onderzoek zich alleen op het ontwikkelen van meer kennis over de ecologische kwaliteit van diepe en verondiepte uiterwaardplassen en dient het uit te monden in een afwegingskader voor het al dan niet verondiepen hiervan.
Daarnaast loopt er momenteel bij het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) een promotieonderzoek naar de ecologische kwaliteit van niet-uiterwaardplassen. Het Ministerie van IenW heeft hier geen betrokkenheid bij. Afronding van het onderzoek wordt in het tweede kwartaal van 2020 verwacht. Ik zal bekijken of en hoe het resultaat van het promotieonderzoek kan worden benut voor de beoordeling van de ecologische kwaliteit en verondieping van vrijliggende plassen.
Vragen van de leden van de D66-fractie
[78] Vraag:
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van de Minister (Kamerstuk 30 015, nr. 61) over het storten van vervuilde grond in diepe plassen geen volledige reactie op de door ZEMBLA aangekaarte problemen in de uitzending «Gokken met bagger». Deze leden hebben nog de volgende vragen. Klopt het dat er de afgelopen jaren meer dan 100 miljoen kubieke meter aan vervuild slib is gestort in Nederlandse zandwinningsplassen en -putten? Zo nee, hoeveel is er dan gestort?
Antwoord:
In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is door H2H Advies een onderzoek uitgevoerd naar de toegepaste hoeveelheden grond en baggerspecie in diepe plassen van 2012 tot en met 2018. De totale hoeveelheid grond en baggerspecie die in deze periode is toegepast in een diepe plas wordt geschat op 38,7 miljoen m3 grond en baggerspecie.
[79] Vraag:
De leden van de D66-fractie willen weten of het klopt dat het storten van verontreinigde grond in plassen en zandwinputten in heel Europa niet is toegestaan, maar dat Nederland als uitzondering het storten van «licht verontreinigde» grond wel toestaat?
Antwoord:
Het is niet bekend of in de rest van Europa het toepassen van licht verontreinigde grond in diepe plassen niet is toegestaan. Wel is bekend dat er bijvoorbeeld in België en Duitsland andere mogelijkheden zijn om grond en baggerspecie toe te passen. Zo kan in Duitsland materiaal worden gebruikt voor het opvullen van buiten gebruik gestelde dagbouwmijnen. België beschikt wel over afzetcapaciteit, maar er zijn weinig locaties waar grote volumes in korte tijd kunnen worden geaccepteerd. De meeste locaties in België met een behoorlijke vraag naar grond zijn voormalige kleiwinputten, maar die zijn niet per schip bereikbaar.
[80] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten waarom dit wordt toegestaan in Nederland, en in andere landen niet. Daarnaast willen de leden weten of andere Europese landen geen uitzondering kennen voor het gebruik van vervuilde grond, in het kader van «nuttige toepassing»?
Antwoord:
Voor alle lidstaten binnen de Europa geldt de Kaderrichtlijn afvalstoffen (KRA). De Kaderrichtlijn afvalstoffen biedt de mogelijkheid om te kiezen voor algemene regels in plaats van een vergunningplicht. Nederland heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om met het Besluit bodemkwaliteit algemene regels – i.p.v. een vergunningplicht – te stellen voor hergebruik van grond en baggerspecie. Het is aan een lidstaat om bij hergebruik van grond en baggerspecie te kiezen voor algemene regels of een vergunningplicht.
[81] Vraag:
De leden van de D66-fractie willen weten hoe groot de Minister het risico schat dat het verdienmodel bij het verondiepen leidt tot het onnodig storten van vervuilde grond. Daarnaast willen ze weten hoe dit risico kan worden verkleind?
Antwoord:
Er is een risico dat een eigenaar van een diepe plas meer grond en baggerspecie wil toepassen dan noodzakelijk. Ik wil het risico verkleinen door de introductie van een vergunning- en mer-beoordelingsplicht voor het verondiepen van diepe plassen. Met inwerktreding van de Omgevingswet zal dit van kracht worden. Hiermee worden plannen integraal beoordeeld en is er voor belanghebbenden een mogelijkheid tot bezwaar en beroep. Ik verwacht dat dit een gunstig effect zal hebben op het wegen van alle noodzakelijke belangen. Het huidige kader biedt ook al een mogelijkheid voor een goede afweging, echter met een vergunning- en mer-beoordelingsplicht is sprake van een betere borging.
[82] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan uiteenzetten hoe de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat toezicht houden op het storten van vervuilde grond in Nederland, het baggeren en het gebruik van baggerspecie in infra- of bouwprojecten?
Antwoord:
Voordat grond mag worden toegepast, zijn er meerdere toezichthouders die beoordelen of dit kan. Wanneer een bedrijf grond wil importeren dient hiervoor op grond van de Europese Verordening voor het Overbrengen van Afvalstoffen (EVOA) een vergunning te worden aangevraagd dan wel een kennisgeving verricht. De ILT behandelt deze kennisgeving, beoordeelt of de import van grond voldoet aan de gestelde eisen en stelt voorwaarden. De daadwerkelijke import (het transport) dient 3 dagen van tevoren te worden gemeld bij de ILT. Indien er twijfels zijn, kan de ILT een lading controleren. Daarnaast kan de ILT handhaven als de keuring van de grond niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden of als er twijfels over zijn.
RWS houdt toezicht op het toepassen van grond en/of bagger binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Voor RWS gaat dit als volgt:
– De initiatiefnemer dient een melding op grond van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in bij RWS.
– RWS toetst de Bbk melding op volledigheid en juistheid.
– RWS koppelt aan de indiener van de Bbk melding terug of deze op papier aan de gestelde eisen voldoet. Als dat zo is, krijgt deze het oordeel «toereikend» en is toepassing toegestaan. Niet volledige en/of niet juiste Bbk meldingen worden door RWS ontoereikend verklaard (geldt voor circa 50% van de Bbk meldingen). Toepassing is dan niet toegestaan.
– Voor de toereikende Bbk meldingen geldt dat RWS deze beoordeeld op potentiële risico’s. De risicobeoordeling is in eerste instantie bepalend voor de mate c.q. frequentie van het (fysieke) toezicht met betrekking tot de toepassing van grond en/of bagger van de betreffende Bbk melding.
[83] Vraag
De leden van de D66-fractie constateren dat in de brief over verondiepen van plassen staat «tot het gewenste niveau». Wie bepaalt wat het gewenste niveau van verondiepen is? Op welke gronden wordt dit bepaald? In hoeverre is deze afweging financieel gemotiveerd?
Antwoord:
De initiatiefnemer moet de plannen van een verondieping onderbouwen. De waterbeheerder – Rijkswaterstaat of een waterschap – moet deze plannen beoordelen en toetsen of er niet meer grond en/of baggerspecie wordt toegepast dan noodzakelijk voor de beoogde toepassing. De grondslag voor deze beoordeling wordt onder meer gevormd door het Besluit bodemkwaliteit, de circulaire en de «Handreiking voor de herinrichting van diepe plassen». Daarnaast moet een beoogde verondieping worden afgestemd met plannen van de provincie en de gemeente (bijvoorbeeld bestemmingsplan) en kan nog een Waterwetvergunning nodig zijn. Of de herinrichting van een diepe plas nuttig en functioneel is, wordt niet alleen bepaald op grond van het Besluit bodemkwaliteit, maar ook of een plan voor een verondieping past bij de gewenste inrichting van een gebied. De gemeente is verantwoordelijk voor het bestemmingsplan en de toegekende functie aan het gebied. De herinrichting van een gebied moet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.
[84] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten wat de rol van de decentrale overheden is in de handhaving en het controleren van het gebruik van bagger.
Antwoord:
De waterbeheerder – Rijkswaterstaat of een waterschap – is het bevoegd gezag voor het verondiepen van een diepe plas. De waterbeheerder heeft dan ook een toezichthoudende taak en handhaaft zo nodig. De gemeente heeft – in het kader van het toezicht en de handhaving – geen rol bij het toepassen van grond en baggerspecie in een diepe plas, maar is wel het bevoegd gezag voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem.
[85] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de bevoegde inspectiedienst in Nederland een onvolledige administratie heeft als het gaat om bijvoorbeeld geïmporteerde vervuilde grond uit België en de Vlaamse overheid dit overzicht wel heeft. Zo ja, waarom is dit het geval?
Antwoord:
Dit is niet het geval. De ILT heeft een overzicht van EVOA-kennisgevingen voor de import van vervuilde grond.
[86] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de door Rijkswaterstaat geaccordeerde milieu hygiënische verklaringen in de meldingsdossiers niet transparant zijn over de herkomst van de vervuilde bagger en de kwaliteit van aangeleverde chemische analyses ook beperkt zijn? Zo nee, kan de Minister toelichten hoe zij de kwaliteit van de meldingsdossiers en milieu hygiënische verklaringen van het afgelopen jaar beschouwt als het gaat om het gebruik van grond en baggerspecie.
Antwoord:
Met de wijziging van de Regeling Bodemkwaliteit (Rbk) per 30 november 2018, zijn de meldingsdossiers transparant over de herkomst van het toe te passen materiaal en is het daardoor ook beter mogelijk geworden om – aanvullend op het voorgeschreven chemische analysepakket – locatie-specifieke chemische parameters te onderzoeken. Voor deze wijziging was de herkomst minder transparant. Het afgelopen jaar laat derhalve een sterke verbetering op deze punten zien. Dat neemt niet weg dat ook sindsdien sprake is geweest van onvolledige en/of onjuiste Bbk meldingen, die door RWS ontoereikend zijn verklaard.
[87] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat op de duizenden transporten van afval, bagger- en bouwspecie maar acht controles per jaar plaatsvinden. Kan de Minister het antwoord toelichten?
Antwoord:
In het kader van een specifiek project – gericht op de import van grond en baggerspecie die in diepe plassen wordt toegepast – zijn 8 uitgebreide scheepscontroles uitgevoerd. Dit is slechts een deel van de controles die per jaar worden uitgevoerd. Transporten van afvalstoffen, grond en baggerspecie worden vaker en door verschillende instanties gecontroleerd zoals ILT, omgevingsdiensten, waterschappen, Rijkswaterstaat en milieuteams van de politie. De keuze voor een te inspecteren object wordt bepaald door de aard van specifieke projecten en/of milieurisico’s.
RWS heeft in 2018 en 2019 alle Besluit bodemkwaliteit meldingen inhoudelijk gecontroleerd en beoordeeld. Daarnaast heeft RWS in 2018 140 fysieke controles uitgevoerd; tot nu toe zijn er in 2019 ruim 200 fysieke controles uitgevoerd.
[88] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of er volgens de Minister voldoende toezicht wordt gehouden en of er voldoende controles worden uitgevoerd op het transport en het storten van vervuilde grond en bagger. Daarnaast willen de leden weten hoe de Minister de handhaving en de administratie beoordeelt als het gaat om het transport en het storten van vervuilde grond en baggerspecie.
Antwoord:
Het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen is voor de Inspectie Leefomgeving en Transport en Rijkswaterstaat een speerpunt in 2019 en 2020. Het toezicht en de handhaving vindt risico gestuurd plaats. Het toezicht en de samenwerking is geïntensiveerd.
[89] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten wat de consequenties zijn als de papieren voor het transport en het storten van vervuilde grond en bagger, zoals geschetst in de uitzending van ZEMBLA, incorrect zijn.
Antwoord:
Bij de import van grond (EVOA-regelgeving) dient elk transport te worden gemeld bij de ILT. Bij deze melding dient een milieu hygiënische verklaring aanwezig te zijn. Wanneer deze papieren niet in orde zijn mag er geen transport of toepassing plaatsvinden.
Indien door Rijkswaterstaat bij een fysieke controle wordt geconstateerd dat de partij niet overeenkomt met de melding Besluit bodemkwaliteit wordt conform de Landelijke handhavingsstrategie opgetreden. De consequentie is afhankelijk van de aard c.q. ernst van de overtreding en varieert van een waarschuwing tot het stilleggen van het werk.
[90] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de conclusie deelt van de ecoloog Piet-Jan Westendorp dat de onderbouwing van het toestaan van het storten van licht verontreinigde grond in diepe plassen niet klopt; namelijk dat deze verondiepingen goed zijn voor flora en fauna. Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De ecoloog Piet-Jan Westendorp heeft aangegeven dat «je niet in algemene zin kan zeggen dat een verondieping goed is voor de natuur, altijd in alle gevallen, dat weten wij nu al». Ik onderschrijf deze bewering. Per diepe plas moet worden onderzocht of een verondieping nodig is en of het goed is voor de natuur, dit is maatwerk. Bij de voorbereiding van een verdiepingen kan nu bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» en het kennisdocument van de STOWA «Heldere kijk op diepe plassen» uit 2010. In het document van de STOWA is de kennis voor een ecologische beoordeling vertaald naar praktijkgerichte maatregelen en beoogde effecten.
[91] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen hoe wenselijk de Minister het vindt dat er doorgegaan wordt met het verondiepen van plassen, terwijl er onderzoek loopt naar de schadelijkheid daarvan en er verschillende signalen zijn dat het storten van grond in diepe plassen leidt tot ecologische schade.
[92] Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen welke ruimte het voorzorgsprincipe biedt om per direct een nationaal verbod op het storten van «(licht) verontreinigde» grond en «verondiepen» te introduceren totdat de evaluatie is afgerond in 2021.
Antwoord 91/92:
Een lopend project dat aan alle eisen voldoet kan niet zonder reden door een bevoegd gezag worden stopgezet. Dit kan uiteraard wel als een project niet voldoet aan de wettelijke eisen. Tegenover de terechte zorgen zijn er voldoende voorbeelden van projecten die succesvol zijn. Een volledig verbod is daarom niet proportioneel. Bij de voorbereiding van een initiatief moet eerst worden aangetoond of een verondieping nuttig en functioneel is en daadwerkelijk een bijdrage levert aan de verbetering van de natuur- en ecologische waarde van een diepe plas.
Vragen van de leden van de SP-fractie
[93] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of de norm voor PFAS-houdende grond en baggerspecie, die gebruikt wordt bij het verondiepen van plassen, ook aangepast wordt per 1 december 2019.
Antwoord:
De norm voor het toepassen van PFAS-houdende baggerspecie is ook per 1 december 2019 aangepast. Deltares heeft onderzoek gedaan naar de herveront- reinigingsniveaus voor PFAS in de waterbodem. Het herverontreinigingsniveau van een stof geeft aan met welke waarde de waterbodems in de Nederlandse rivieren gemiddeld zijn belast door de instroom vanuit het buitenland. Dit betekent dat die bagger in het oppervlaktewater kan worden toegepast zonder dat de kwaliteit achteruit gaat. Ook hier zijn op basis van de beschikbare data voorlopige waarden afgeleid. De nieuwe waarden bieden ruimte voor de toepassing van bagger in diepe plassen die in open verbinding met een rijkswater. Hiervoor is RWS bevoegd gezag.
[94] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen welke instantie toezicht houdt wanneer gemeenten besluiten af te wijken van de geldende norm voor PFAS-houdende grond voor het verondiepen van plassen en op welke wijze toezicht en handhaving plaatsvindt.
Antwoord:
PFAS-houdende grond mag niet in diepe plassen. Voor het toepassen van (PFAS houdende) baggerspecie in diepe plassen is wel een voorlopige waarde afgeleid die mogelijkheden biedt voor het toepassen van bagger in diepe plassen in open verbinding met Rijkswateren. Niet de gemeente maar de waterbeheerder – Rijkswaterstaat en waterschappen – is het bevoegd gezag voor het verondiepen van een diepe plas. Rijkswaterstaat voert haar toezichthoudende taak uit conform het tijdelijk handelingskader. Ik heb verder geen aanwijzingen dat de waterschappen zich niet zullen houden aan het tijdelijk handelingskader en afwijken van de geldende normen. Er is geen toezichthoudende instantie (tweede lijn) die toezicht houdt op de waterschappen. Het algemeen bestuur van een waterschap controleert natuurlijk wel het beleid van dagelijks bestuur.
[95] Vraag:
De leden van de SP-fractie merken op dat er nog een aantal onderzoeken loopt naar PFAS in de bodem waarvan de uitkomsten in de loop van 2020 zullen worden gepubliceerd Hoe verstandig vindt de Minister het om in de tussentijd door te gaan met het verondiepen van plassen, terwijl ook verschillende natuurwetenschappers grote twijfels hebben bij de toegevoegde waarde van het verondiepen van plassen voor natuurontwikkeling.
Antwoord:
De norm voor het toepassen van PFAS-houdende baggerspecie is aangepast. Deltares heeft onderzoek gedaan naar de herverontreinigingsniveaus voor PFAS in de waterbodem. Het herverontreinigingsniveau van een stof geeft aan met welke waarde de waterbodems in de Nederlandse rivieren gemiddeld zijn belast door de instroom vanuit het buitenland. Dit betekent dat die bagger in het oppervlaktewater kan worden toegepast zonder dat de kwaliteit achteruit gaat. De nieuwe waarden bieden ruimte voor de toepassing van bagger in diepe plassen die in open verbinding staan met Rijkswateren. Hiervoor is RWS bevoegd gezag.
[96] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan uitleggen hoe onze buurlanden, Duitsland en België, omgaan met het verondiepen van plassen en welke regels zij toepassen om te voorkomen dat vervuilde grond massaal wordt geïmporteerd uit het buitenland, zoals dat nu gebeurt vanuit België naar Nederland.
Antwoord:
Het is niet bekend of in België of Duitsland ook diepe plassen worden verondiept en of regels zijn om import te voorkomen. Voor het toepassen, de import en de verwerking van afvalstoffen zijn alle Europese lidstaten gehouden aan de Kaderrichtlijn afvalstoffen, de Europese verordening voor het overbrengen van afvalstoffen en het vrijhandelsverkeer van goederen.
[97] Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoeveel handhavingsacties zijn uitgevoerd op het gebied van import van vervuilde grond uit het buitenland in 2017, 2018 en 2019. Daarnaast vragen de leden of de Minister dit kan uitsplitsen in administratieve acties en fysieke acties en daarbij aangeven tot welk resultaat dit heeft geleid.
Antwoord:
In oktober 2018 heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport een gezamenlijke handhavingsactie uitgevoerd op scheepstransporten met geïmporteerde grond. Hierbij werd zowel administratief als fysiek gecontroleerd op de EVOA en het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij is vastgesteld dat de naleving op de regelgeving (EVOA en Bbk) slecht was. Voor 2019 en 2020 is het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen opgenomen als speerpunt voor de Inspectie Leefomgeving en Transport. Voor 2019 is wederom een gezamenlijke handhavingsactie van Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport gepland op scheepstransporten met geïmporteerde grond.
Vragen van de leden van de PvdD-fractie
[98] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister waarom lopende projecten niet kunnen worden stopgezet. Daarnaast vragen de leden of de Minister van mening is dat het voor het milieu en de natuur het beste zou zijn om het verondiepen van diepe plassen direct stop te zetten. Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Een lopend project die aan alle eisen voldoet kan niet zonder reden door een bevoegd gezag worden stopgezet. Dit kan uiteraard wel als een project niet voldoet aan de wettelijke eisen. Tegenover de terechte zorgen zijn voldoende voorbeelden van projecten die succesvol zijn. Het is daarom niet proportioneel om alle verondiepingsprojecten te stoppen.
[99] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat stopzetten van lopende projecten niet «zonder reden» kan. Deze leden vragen of de oproep van de onderzoeksleider in de aflevering van ZEMBLA van 26 september jl., die onderzoek doet naar de ecologische effecten van verondiepen, om direct te stoppen geen valide reden is om in te grijpen.
Antwoord:
De ecoloog Piet-Jan Westendorp heeft aangegeven dat «je niet in algemene zin kan zeggen dat een verondieping goed is voor de natuur, altijd in alle gevallen, dat weten wij nu al». Ik onderschrijf deze bewering. Per diepe plas moet worden onderzocht of een verondieping nodig is en of het goed is voor de natuur, dit is maatwerk. Een lopend project dat aan alle wettelijke eisen voldoet kan echter niet zonder reden door een bevoegd gezag worden stopgezet. Dit kan uiteraard wel als een project niet voldoet aan de wettelijke eisen. Tegenover de terechte zorgen zijn voldoende voorbeelden van projecten die succesvol zijn. Bij de voorbereiding van een verdiepingen kan nu bijvoorbeeld gebruik warden gemaakt van de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» en het kennisdocument van de STOWA «Heldere kijk op diepe plassen» uit 2010. In het document van de STOWA is de kennis voor een ecologische beoordeling vertaald naar praktijkgerichte maatregelen en beoogde effecten.
[100] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of er, ter bescherming van de leefomgeving, kan worden teruggegrepen op generieke wetgeving, zoals bijvoorbeeld art. 21 van de Grondwet.
Antwoord:
Artikel 21 van de Grondwet is vooral een instructie aan overheidsinstanties hoe zij bij het uitoefenen van hun bevoegdheden moeten handelen. Dat wordt via de milieuregelgeving, in dit geval het Besluit bodemkwaliteit, geconcretiseerd. Wanneer een verondieping van een diepe plas de toets der kritiek van het Besluit bodemkwaliteit kan doorstaan dan speelt artikel 21 van de Grondwet daarnaast geen zelfstandige rol meer.
[101] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen wat er volgens de Minister nodig is om het verondiepen stop te zetten. Daarnaast willen de leden weten of de Minister dan mogelijkheden ziet om het verondiepen tijdelijk te onderbreken tot in ieder geval het nieuwe kader en de handhaving op orde zijn, indien stopzetting onmogelijk blijkt.
Antwoord:
Een lopend project dat aan alle eisen voldoet kan niet zonder reden door een bevoegd gezag (tijdelijk) worden stopgezet. Dit kan uiteraard wel als een project niet voldoet aan de wettelijke eisen.
[102] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of het klopt dat risico gestuurd toezicht ertoe kan leiden dat toezicht en handhaving pas plaats gaan vinden als de onomkeerbare vervuiling al veroorzaakt is.
Antwoord
Risico gestuurd toezicht is gericht op het controleren van de meest risicovolle aspecten of momenten. Risicogericht toezicht is net als conventioneel toezicht geen 100% toezicht. Het toezicht is erop gericht om de kans op overtredingen zo klein mogelijk te maken en het toezicht zo efficiënt mogelijk te laten zijn. Het is bij de constatering van een overtreding mogelijk dat een vervuiling is geconstateerd. Echter, door de uitgebreide toetsing van de Bbk-melding op volledigheid en juistheid en vervolgens een beoordeling van de risico’s, wordt dit voor een belangrijk deel voorkomen.
[103] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister bereid is voor het toezicht in deze sector af te stappen van het risico gestuurd toezicht en een percentage vast te stellen van ladingen die gecontroleerd moeten worden.
Antwoord:
Ik ben niet van plan om af te stappen van het risico gestuurd toezicht, met dit toezicht kan namelijk een maximaal effect worden gerealiseerd met de beschikbare capaciteit. Het toezicht richt zich daarmee op risicothema’s met een hoge maatschappelijke schade, thema’s die maatschappelijk en politieke prioriteit hebben en (internationale) verplichtingen. Deze risico gestuurde aanpak moet ervoor zorgen dat de handhavers juist eerder uitkomen bij moedwillige niet-nalevers. Zo is het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen voor de Inspectie Leefomgeving en Transport een speerpunt in 2019 en 2020. Het toezicht en de samenwerking is geïntensiveerd. Zo nodig wordt door RWS of de Inspectie Leefomgeving en Transport handhavend opgetreden. Voor de partijen in de laagste risicoklasse wordt door RWS 10% van de meldingen fysiek gecontroleerd. In de hoogste risicoklasse is dat percentage 100%.
[104] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister kan aangeven of naar haar mening een bepaald percentage (en zo ja, welk percentage?) van de schepen/vrachtwagens bemonsterd dient te worden.
Antwoord:
De bemonstering van een lading van een schip of een vrachtwagen vindt plaats op het moment dat daarvoor op grond van een uitgevoerde administratieve controle of de herkomst van het materiaal aanleiding voor is. Het is daarom niet nodig om vooraf een bepaald percentage vast te stellen. Monsters worden genomen als dit noodzakelijk is voor bewijsvoering en de vaststelling of sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift.
[105] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister verder kan aangeven hoeveel extra fte er beschikbaar komt voor het toezicht op de bodemketen en hoeveel dat nu is.
Antwoord:
De ILT kijkt waar de risico’s voor de maatschappij het grootst zijn. Dit doet de ILT onder andere op basis van haar inspectie brede risicoanalyse (IBRA). Hierin is Bodem aangemerkt als een hoog risico en daarom heeft de ILT hierop een programma ontwikkeld en haar inzet op dit onderwerp geïntensiveerd. Met de programmatische aanpak wil de ILT zo veel mogelijk maatschappelijk effect bereiken. De programmatische aanpak bestaat uit een flexibele manier van werken met inzet van de juiste middelen, efficiënte inzet van multidisciplinaire teams en optimale samenwerking met de omgeving. Afhankelijk van de behoefte van het programma wordt capaciteit beschikbaar gesteld vanuit de lijnorganisatie.Binnen het programma Bodem heeft de ILT voor 2019 en 2020 het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen opgenomen als speerpunt.
Voor het toezicht op de bodemketen heeft RWS geen extra budget beschikbaar gekregen. Wel heeft RWS binnen de bestaande budgetten voor toezicht een hogere prioriteit aan de bodemketen toegekend.
[106] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen verder wat de Minister verstaat onder «sporadisch» als ze stelt dat onder de aangescherpte wetgeving toegepaste grond en baggerspecie nog slechts «sporadisch» bodemvreemd materiaal mogen bevatten?
Antwoord:
Voor ander bodemvreemd materiaal dan steenachtig materiaal of hout, zoals plastics, geldt dat het alleen sporadisch in de ontgraven grond of baggerspecie mag voorkomen. Bij normaal gebruik van de bodem raakt dit materiaal doorgaans niet met de bodem vermengd, maar blijft het eventueel op de bodem liggen. Bij zorgvuldig ontgraven of bewerken van de grond of baggerspecie en eerst afvoeren van het verzamelde bodemvreemde materiaal hoort dit niet alsnog in de grond of baggerspecie terecht te komen. De aanwezigheid van bodemvreemd materiaal is echter niet altijd te voorkomen. Het begrip «sporadisch» geeft in dit verband aan dat in toe te passen grond of baggerspecie geringe hoeveelheden ander bodemvreemd materiaal aanwezig mogen zijn, omdat dit niet altijd is te voorkomen. Er is voor het begrip sporadisch gekozen omdat er geen precieze criteria zijn, zoals een bepaald gewichtspercentage, om te bepalen hoeveel ander bodemvreemd materiaal er in grond of baggerspecie ten hoogste mag voorkomen. Plastics en piepschuim bijvoorbeeld zijn zeer lichte materialen waarvoor het gewichtspercentage geen geschikt criterium is. Bovendien wordt de inhoud van dit begrip medebepaald door wat redelijkerwijs kan worden verwijderd bij het zorgvuldig ontgraven of voor het toepassen. Het gaat er echter in de praktijk niet zozeer om dat de grens wat in dit verband al dan niet sporadisch is scherp kan worden vastgesteld, maar dat doeltreffend kan worden opgetreden in gevallen waarin het evident is dat meer dan sporadisch bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie voorkomt.
[107] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de Minister in haar recente brief over de importheffing voor afval lijkt aan te geven dat het onwenselijk wordt geacht dat Nederland structureel achterblijft met gestorte bodemassen als gevolg van het verbranden van afval uit andere landen. De leden vragen of de Minister kan aangeven waarom dat voor bodemassen onwenselijk zou zijn en voor vervuilde bagger of grond uit andere landen niet. Daarnaast vragen de leden of de Minister maatregelen gaat nemen om import uit het buitenland te ontmoedigen. Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Op dit moment wordt over het verbranden van Nederlands afval afvalstoffenbelasting geheven en blijft buitenlands afval dat in Nederland wordt verbrand buiten de heffing. Ook bij de verbranding van buitenlands afval komen CO2 en bodemassen in Nederland vrij. Het kabinet heeft bij Belastingplan 2020 voorgesteld om per 1 januari 2020 ook buitenlands afval dat in Nederland wordt verbrand onder de afvalstoffenbelasting te brengen. Daarmee ontstaat een gelijk speelveld voor de verbranding van alle afval in Nederland.
Wanneer een bouwstof of licht verontreinigde grond in Nederland nuttig kan worden toegepast dan kan op grond van het vrijhandelsverkeer en de Europese verordening voor het overbrengen van afvalstoffen import niet worden voorkomen. Buitenlandse bagger en grond moet voor toepassing in Nederland aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als Nederlandse bagger en grond. Voor de toepassing van bagger en grond is hiermee binnen Nederland sprake van een gelijk speelveld.
[108] Vraag:
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen als laatste of er onderzoek is gedaan naar de in de ZEMBLA-uitzending geconstateerde overtredingen. Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er is na de uitzending van Zembla geen onderzoek gedaan naar de door Zembla geconstateerde overredingen. Deze zijn namelijk niet van een recente datum. De problemen met de plastics bij het project «Over de Maas» zijn bijvoorbeeld van 2018. Rijkswaterstaat heeft in 2018 handhavend opgetreden en door de initiatiefnemer zijn maatregelen genomen. Bij het project Over de Maas worden nog steeds controles uitgevoerd.