Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 27 november 2019, over Slachtofferbeleid
Slachtofferbeleid
Verslag van een algemeen overleg
Nummer: 2019D50124, datum: 2020-01-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33552-62).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 33552 -62 Slachtofferbeleid.
Onderdeel van zaak 2019Z22446:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-11-26 16:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-11-26 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-11-27 13:30: Slachtofferbeleid (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-11-27 13:30: Slachtofferbeleid (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-11-28 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 62 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 28 januari 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 27 november 2019 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, over:
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 juni 2019 inzake bescherming belangen slachtoffers bij publicatie (Kamerstuk 33 552, nr. 53);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 18 juni 2019 inzake WODC-onderzoeksrapport «Handhaving en veiligheid bij strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden ter bescherming van slachtoffers» (Kamerstuk 33 552, nr. 54);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 18 juni 2019 inzake uitvoering toezeggingen en meerjarenagenda Slachtofferbeleid (Kamerstuk 33 552, nr. 55);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 15 november 2019 inzake fonds voor nabestaanden van Nederlandse geweldsslachtoffers in het buitenland en enkele toezeggingen op het gebied van schade (Kamerstuk 33 552, nr. 57);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 18 november 2019 inzake zelfstandig woonverbod (Kamerstuk 33 552, nr. 59);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 19 november 2019 inzake reactie op verzoek commissie op het rondetafelgesprek van 25 september jl. inzake slachtoffers in de strafrechtketen en de media (Kamerstuk 33 552, nr. 58).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie,
Van Meenen
De griffier van de commissie,
Hessing-Puts
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: Verouden
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Azarkan, Van den Berge, Groothuizen, Helder, Kuiken, Van Meenen, Van Nispen, Van Toorenburg en Van Wijngaarden,
en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
Aanvang 13.31 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik open het algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Aan de orde is het onderwerp slachtofferbeleid. Ik heet de Minister en zijn ambtenaren van harte welkom, evenals de leden, onze ondersteuning en natuurlijk u op de publieke tribune en degenen die het debat elders volgen. We hebben afgesproken om dit algemeen overleg uiterlijk tot 16.30 uur te laten duren. Ik zeg nu alvast dat er tijdens dit algemeen overleg een beëdiging en een regeling, waar velen van u bij zullen moeten zijn, zullen plaatsvinden. De verwachting is nu dat dit rond 13.55 uur zal zijn. Ik stel voor dan even te schorsen. Dan gaan we daarna verder.
We hebben spreektijden van vier minuten. Voorlopig zal ik geen rem op de interrupties zetten, maar we hebben wel veel sprekers. Ik verzoek u dus om zich in te houden, anders moet ik dat wel gaan doen. Als u daarmee kunt instemmen, geef ik als eerste het woord aan mevrouw Helder van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met de bescherming van de belangen van slachtoffers bij publicatie. Het gaat om de bescherming in strafrechtelijke zaken in het algemeen, en om de medewerking van politie en het Openbaar Ministerie aan journalistiek werk in het bijzonder. Het uitgangspunt bij mediaproducties is dat hierover tijdig met slachtoffers of nabestaanden in contact wordt getreden. Voortaan sluiten de politie en het Openbaar Ministerie vooraf altijd een contract met journalisten, auteurs en/of producenten, zodat ze de noodzakelijke waarborgen kunnen vragen die nodig zijn om de belangen ook werkelijk te beschermen. Daar ben ik het helemaal mee eens, maar het gaat niet alleen om het belang van het slachtoffer bij een publicatie, maar ook, wat mij betreft, om het feit dat slachtoffers altijd met hun volledige naam in de media worden genoemd. Dat blijft ook zo als zaken zijn afgesloten. Dat is heel confronterend voor henzelf, of in het ergste geval voor hun nabestaanden. En dat terwijl Volkert van der Graaf nog altijd wordt aangeduid als Volkert van der G. Ik heb eerder – dat is inmiddels al bijna zeven jaar geleden – aan Staatssecretaris Teeven gevraagd: laat slachtoffers nu niet voortdurend met hun volledige naam in de media verschijnen. Maar dat was helaas aan dovemansoren gericht. Gaat de Minister voor Rechtsbescherming het wel regelen?
Voorzitter. Dan het WODC-onderzoeksrapport met de titel Handhaving en veiligheid bij strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden ter bescherming van slachtoffers. Dat onderzoek laat zien dat er op punten nog ruimte is voor verbetering. De onderzoekers constateren daarnaast dat slechts bij een minderheid van de onderzochte verboden gebruik wordt gemaakt van elektronische monitoring. De Minister schrijft dat hij in het najaar met een beleidsreactie komt, dus vraag ik: wat is de stand van zaken? Want de nood is, zoals helaas is gebleken, erg hoog.
Voorzitter. Dan de brief over de uitvoering toezeggingen en meerjarenagenda slachtofferbeleid. Op verzoek van de politie wordt er voortaan een afschrift van een melding van vermissing aan de achterblijvers verstrekt. Dan kunnen ze aantonen dat iemand daadwerkelijk als vermist staat opgegeven. Dat komt geen seconde te vroeg. Ik ben met een ervaringsslachtoffer, mevrouw De Vries, helaas al jaren bezig om een aparte status voor vermiste personen te verkrijgen. Het gaat niet om de status an sich, maar om ervoor te zorgen dat achterblijvers niet in financiële problemen komen. Want, zoals gezegd, als iemand niet als vermist staat opgegeven, lopen financiële verplichtingen wel gewoon door. Dus dit is winst. Maar ik wil wel graag dat de Minister in de gaten blijft houden of met deze melding van vermissing aan deze problemen een einde is gekomen. Die aparte status komt er namelijk niet. Ik erken ook meteen dat die juridisch heel wat haken en ogen heeft.
Voorzitter. Over het recht op kennisneming van het dossier door slachtoffers of nabestaanden loopt een overleg met het Openbaar Ministerie, om mogelijke verbeteringen te bespreken. De Kamer wordt eind dit jaar geïnformeerd. De vraag is of dat gaat lukken. En dan is er nog een andere categorie van zaken van belang, namelijk die van nabestaanden met twijfel over de conclusie van het OM over de doodsoorzaak van hun naasten. Naar verwachting start het OM na de zomer een pilot. Wat is daarvan de stand van zaken?
Tot slot, voorzitter. Nederlanders die in het buitenland slachtoffer zijn geworden van een misdrijf moeten zich volgens de Minister in het betreffende land bij het aldaar bestaande schadefonds melden. Dit staat in een EU-richtlijn waarin territorialiteit als uitgangspunt geldt. Maar wat als daar heel andere voorwaarden gelden dan hier? Stel dat je een paar kilometer over de grens in België slachtoffer bent geworden van een misdrijf, maar je hier je verhaal wilt halen, omdat dit om bepaalde redenen toen niet is gelukt. Hoe moet een slachtoffer dan weten waar hij moet zijn? Hoe zit het dan met de EU-richtlijn die uniforme rechten voor slachtoffers in alle lidstaten regelt? Daar heb ik heel graag een antwoord van de Minister op.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Groothuizen van D66.
De heer Groothuizen (D66):
Dank u wel, voorzitter. De rode draad van vandaag is wat mij betreft helder: de kern van het slachtofferbeleid zit niet zozeer in het maken van nieuwe regels maar in het goed uitvoeren van de regels die we al hebben. De laatste jaren is er heel veel gedaan om de positie van het slachtoffer te versterken, maar we moeten constateren dat het in de praktijk nog regelmatig niet goed gaat.
Laat ik beginnen met goed nieuws: het Openbaar Ministerie krijgt er 40 slachtoffercoördinatoren bij. Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat dat echt een grote stap is. Die mensen spelen een belangrijke rol bij de informatieverstrekking aan zowel slachtoffers en nabestaanden als rechtbanken. Dat laatste is weer belangrijk omdat rechtbanken voor hun informatie zijn aangewezen op het Openbaar Ministerie. Dit is dus echt goed nieuws. Ik ben daar erg blij mee, maar heb nog wel een vraag aan de Minister, namelijk waar hij precies het geld vandaan haalt voor die 40 mensen. En hoeveel kost dit precies?
Voorzitter. Dit brengt mij naadloos bij de rechtbanken. Het is goed dat ook rechtbanken nu serieus aan de slag zijn met het slachtofferbeleid. Ik lees echter in de stand van zaken van oktober van dit jaar dat er nog steeds knelpunten zijn met betrekking tot de fysieke ruimtes: er zijn simpelweg soms geen aparte wachtruimtes voor slachtoffers, waardoor het gevaar op de loer ligt dat mensen tegen hun wil worden geconfronteerd met verdachten of met de familie van verdachten. Het is mij niet helemaal helder of het gaat om puur bouwkundige of om deels ook financiële belemmeringen. Maar de vraag is wel wat de Minister voor Rechtsbescherming samen met de rechtspraak hieraan gaat doen. Anders ben ik bang dat we volgend jaar weer in het voortgangsverslag lezen dat het probleem bestaat en nog steeds niet is opgelost. Graag een reactie.
Voorzitter. Een ander bekend knelpunt is het onnodig opnemen van personalia in het strafdossier. Dit zou worden aangepast, maar in de brief van juni van dit jaar lees ik dat dat vertraging heeft opgelopen en dat er een nieuw besluit moet worden genomen. Wat zijn precies de knelpunten waar men tegen aanliep? Is de analyse waarover wordt gesproken inmiddels klaar? Gaat het uiteindelijk wel gebeuren? Want het lijkt nu een beetje boven de markt te hangen, terwijl het volgens mij echt een stap vooruit zou zijn.
Voorzitter. Dan de massaschade. De Minister heeft uitgezocht of de wet massaschade soelaas kan bieden in zaken waarin heel veel slachtoffers worden gemaakt, bijvoorbeeld bij oplichting op Marktplaats en fishingzaken. Mevrouw Van Toorenburg staat hier ook regelmatig bij stil. Het antwoord van de Minister is: nee, die wet biedt geen oplossing. Dat is op zich helder, maar daarmee hebben we het probleem nog niet opgelost. Ik begrijp dat de Minister nu in gesprek is met een stichting. Maar wat is precies zijn inzet in die gesprekken? Hoe wil hij dit probleem oplossen? Zou de Minister ook niet in gesprek moeten gaan met banken of bedrijven zoals Marktplaats, om te kijken of daar een oplossing zit, of er meer gedaan kan worden aan preventie? Ik weet dat sommige banken mensen in dit soort zaken weleens compenseren, maar dat is blijkbaar geen staand beleid bij alle banken. Zouden bedrijven niet veel meer moeten doen om de risico's af te dekken? Je hoeft namelijk volgens mij geen helderziende te zijn om te kunnen voorspellen dat we dit soort dingen in de toekomst veel meer zullen gaan zien.
Voorzitter. Mevrouw Helder stond ook al stil bij het gesprek dat we recent als Kamercommissie hebben gehad over het belang van slachtoffers en nabestaanden wanneer politie en Openbaar Ministerie besluiten om media-aandacht te besteden aan een strafzaak. Ik denk dat iedereen het er wel over eens is dat de positie van slachtoffers en nabestaanden dan goed moet worden meegenomen. Ook zijn we het er allemaal over eens dat het een aantal keren flink is misgegaan. Ik lees dat de Minister deze conclusies deelt, maar heb nog wel een aantal vragen. Krijgen slachtoffers en nabestaanden nu echt inzicht in dat mediacontract waar mevrouw Helder ook al over sprak? Zo nee, waarom niet? Wanneer is die aangescherpte OM-aanwijzing nou eigenlijk klaar? Want ze werd al in juni genoemd en wordt nu weer genoemd, maar je zou denken dat op een gegeven moment, na een aantal maanden, zo'n aanwijzing toch wel gereed is. En wie gaat bewaken of slachtoffers en nabestaanden tijdig worden geïnformeerd? Dat we dat willen gaan doen, is natuurlijk een prima voornemen, maar wie gaat het daadwerkelijk doen? Want, wederom, volgens mij is uitvoering toch wel de kern.
De voorzitter:
U heeft nog een halve minuut.
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter, dan rond ik af met één ander punt. Krediet aan mevrouw Van Toorenburg, die eerder aandacht vroeg voor een onderdeel van de innovatiewet strafvordering, namelijk de klapluikconstructie. Dat is een systeem waarbij complexe zaken vroegtijdig kunnen worden verwezen naar de civiele rechter. Op zich is dat best een goed idee, alleen vallen die zaken dan niet onder de voorschotregeling. Dat lijkt rechtsongelijkheid met zich mee te brengen tussen groepen slachtoffers. Ik vind de brief van de Minister op dat punt wat vaag. Hij schrijft dat hij de kritiek meeneemt, maar wat betekent dat precies? Wat vindt hij er zelf van? Vindt hij zo'n verschil tussen slachtoffers wenselijk en aanvaardbaar? Graag een reactie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een interruptie voor u van de heer Van Wijngaarden.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Het was zo'n uitgebreid verhaal van de heer Groothuizen over slachtoffers en de media dat ik zat te wachten of er nog iets anders zou komen. Wat vindt D66 van het voorstel van Fonds Slachtofferhulp om slachtoffers, nabestaanden en eventueel hun advocaten die mediacontracten waar hij het over had, mee te laten tekenen?
De heer Groothuizen (D66):
Dat ligt een beetje in het verlengde van mijn vraag. Het klinkt als helemaal niet zo'n gekke gedachte. Meetekenen is misschien nog een stap verder, maar ik zou in ieder geval zeggen dat je wilt weten wat er in zo'n contract staat, want dan kun je er als slachtoffer en eventueel als advocaat van het slachtoffer een bepaalde controle op uitoefenen, om zo te zien of het goed gaat. Maar ik hoor graag de andere kant van de zaak. Misschien zie ik iets over het hoofd, maar het lijkt me niet per definitie een heel rare gedachte.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Dat is dan goed om te horen. Inzage is leuk, maar je wil eigenlijk nog een stap verder gaan en hen ook een handtekening kunnen laten zetten, of kunnen laten weigeren die te zetten als ze het niet eens zijn met de inhoud van het contract. Is de heer Groothuizen het met mij eens dat dat hun een sterkere positie zou geven?
De heer Groothuizen (D66):
Ja, een sterkere positie, maar tegelijkertijd heb ik ook wel oog voor het feit dat de opsporing soms een eigenstandig belang heeft om zaken in de media te brengen. Je wil immers ook zaken oplossen. Dus ik vind wel dat je slachtofferbelangen zo veel mogelijk moet borgen. Maar ik wil er nog wel even over nadenken of je hun helemaal een vetorecht moet geven. Daar komt het in het voorstel van de heer Van Wijngaarden bijna wel op neer. Ik kan daar nu de gevolgen niet helemaal van overzien.
De voorzitter:
Ook de heer Van Nispen heeft een interruptie.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil iets meer weten over die voorschotregeling voor slachtoffers en de klapluikconstructie, het systeem dat een ingewikkelde schadevergoedingsvordering van een strafzaak makkelijker in een civiele zaak behandeld kan worden. Ik vond de Minister daar te kort over in zijn brief. Tijdens de begrotingsbehandeling vorige week zei de Minister: ik zie dat er veel discussie is over die klapluikconstructie, dus die moeten we er maar helemaal uit halen. Ik zou denken: het mooie van zo'n klapluikconstructie moeten wij zien te behouden; we moeten er alleen voor zorgen dat de voorschotregeling hierop van toepassing is. Het zit heel makkelijk in één artikel, namelijk 561a. We bespreken hier de wet niet, maar ik ben wel benieuwd of de heer Groothuizen deze gedachte deelt. We moeten zoeken naar een mogelijkheid om de klapluikconstructie te behouden, omdat die van belang is voor slachtoffers. De voordelen van de voorschotregeling moeten we erin meenemen.
De heer Groothuizen (D66):
Dat lijkt me inderdaad ook een oplossingsrichting. Die klapluikconstructie an sich lijkt mij best wel een goed idee. Ik neem maar even een voorschot op mijn eigen conclusie. Ik ben niet zo'n fan van het onderscheid maken tussen twee groepen slachtoffers. Ik zou wel graag willen weten wat de financiële consequenties hiervan zijn, want die moeten we natuurlijk wel goed in beeld hebben. Ik meen te mogen constateren dat er op het Justitiedomein her en der ook nogal wat andere wensen zijn, die overigens ook geld kosten. Maar op zich lijkt me dit een zinvolle richting.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Laat ik meteen reageren op wat de voorgaande sprekers hebben gezegd: ik ben het eens met mevrouw Helder wat betreft de slachtoffers. Ik ben blij dat we vorige week de Autoriteit Persoonsgegevens met algemene stemmen in de Kamer hebben verzocht om een analyse te maken van de privacybescherming van slachtoffers en nabestaanden. Wat die cold cases betreft moeten wat ons betreft onder de overeenkomsten die worden gesloten tussen OM, politie en de media de handtekeningen van de slachtoffers en nabestaanden staan. Anders zouden deze geen werking hebben. Anders ben je namelijk niets. Dan ben je een subject, dan wordt er over je geschreven in de media. De privacy van slachtoffers en nabestaanden gaat voor.
Voorzitter. We hebben een hoorzitting met diverse partijen gehad over de rechten van slachtoffers. Eigenlijk was die een beetje ontluisterend. Het bleek dat het allemaal eindeloos lang duurt en dat iedereen zegt: we hebben meer tijd nodig, we hebben al die voorzieningen niet op orde. Slachtofferhulp Nederland en het Fonds Slachtofferhulp hebben niet voor niks gezegd: eigenlijk is het onaanvaardbaar; misschien moeten er een keer sancties verbonden worden aan het feit dat onze belangen zo met voeten worden getreden. Ik worstel daarmee. Welk belang is er voor het slachtoffer als er sancties op volgen? En welke sancties zijn dat dan? Tegelijkertijd zie ik wel hele schrijnende dingen. Ik weet van een nabestaande die aan een rechter in een zaak een vraag stelt en wordt weggehoond door de rechter en de officier van justitie. Je wordt gewoon uitgelachen terwijl je je kind verloren hebt. Dit soort lieden zitten ook nog steeds in onze praktijk. Er is eigenlijk geen regelgeving tegen opgewassen. Gelukkig zijn het er maar weinig, maar we moeten niet vergeten dat ze er tussen zitten.
Ik maak een stapje naar de voorliggende stukken, allereerst het WODC-rapport over de handhaving van de veiligheid bij een contact- en locatieverbod. Ik vind dat echt een verontrustend rapport. Alleen wanneer een slachtoffer een signaal geeft, gebeurt er iets en dan nog te laat. Kijk naar dat meisje dat in Rotterdam vermoord is. Daar was een falende opvolging van iemand die dat meisje bedreigde. Sterker nog, hij gaat in de gevangenis gewoon nog effe lekker door met de boel bedreigen. Wat voor grenzen stellen we nou met elkaar? Ik vind dat echt zorgelijk en ik wil van de Minister weten hoe hij ervoor gaat zorgen dat er effectief wordt gehandhaafd op de veiligheid bij contact-, locatie- en gebiedsverboden. We leggen ze niet voor niks op. Moet je nagaan wat er allemaal aan vooraf is gegaan voordat zoiets is uitgesproken. Als het dan nog een tandeloze tijger is, dan is dat echt heel ernstig. Ik wil ook weten welke richtlijnen nou eigenlijk worden gehanteerd ten aanzien van het elektronisch toezicht. Als er elektronisch toezicht aan is verbonden, dan komen er eerder signalen. Logisch, dan gaan er piepjes af. Maar wanneer wordt er nou gekozen voor wel of niet? Dat wil ik eigenlijk ook nog wel weten.
Dan die bescherming van persoonsgegevens. Daar hebben we vorige week een hele schrijnende situatie in Brabant met een fruitimporteur mee gehad. De namen van iedereen die een verklaring had afgelegd, kwamen zo het strafdossier in. Die werden zo op een presenteerblaadje aan de verdachten gepresenteerd. Ik vind dat echt stuitend. Heeft dat ermee te maken dat het nieuwe werkproces vertraging heeft opgelopen? Als dat zo is, gaan we er dan voor zorgen dat dat versneld wordt?
We hebben het al heel vaak over die slachtoffervoorzieningen gehad. Ik denk dat het belangrijk is dat wij overal echt duidelijk maken waar slachtoffers terechtkunnen, hoe we ze beschermen tegen verdachten of straks daders en hoe we ervoor zorgen dat zij op tijd alle informatie krijgen die ze nodig hebben.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Er is een interruptie van de heer Van den Berge.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik heb een vraag aan mevrouw Van Toorenburg, precies over faciliteiten voor slachtoffers. Tot nu toe hebben we steeds samen opgetrokken in het aandacht vragen voor meer middelen voor het Centrum Seksueel Geweld. Deze week heeft het Centrum Seksueel Geweld opnieuw de noodklok geluid en gezegd dat de middelen tekortschieten. Ik wil mevrouw Van Toorenburg vragen: kunnen we opnieuw samen optrekken en de Minister vragen daar extra middelen voor vrij te maken?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Die vraag ligt voor. Wij hebben het daar ook over gehad. Ik vind het ook belangrijk dat de Minister kijkt of het centrum uit kan met de middelen die ze hebben. Ik vraag me dat inderdaad af. Ik constateer ook dat op het ministerie even tegen ze is gezegd: hallo, jullie hebben al acht ton gekregen. Dan denk ik: acht ton gekregen? Nee, we hebben de afspraak gemaakt dat mensen niet meer een eigen bijdrage hoeven te betalen wanneer ze naar het centrum gaan omdat ze verkracht zijn. Dat betekent niet dat er acht ton is gegeven aan het centrum. Ik vind het dus wel belangrijk dat we kijken of ze kunnen doen wat ze doen met het geld dat ze krijgen, ook gelet op het feit dat ze bezig zijn met een nieuwe online tool, die de politie uiteindelijk ook kan ontlasten. Die vraag leid ik dus graag door. We komen natuurlijk ook over allerlei amendementen te spreken, ook al weet ik dat dit amendement is ontraden. Maar ik heb mijn moede hoofd nog niet in de schoot gelegd.
De voorzitter:
Helder. Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Wij mogen slachtoffers niet in de kou laten staan, maar toch is dit precies waar de politie ons voor waarschuwt. In een brandbrief van de politie wordt gesproken over duizenden zaken die op de plank blijven liggen of zijn stopgezet. Daarbovenop wordt gewaarschuwd dat er geen nieuwe aangiftes meer opgenomen kunnen worden. De politie kan het dus eigenlijk niet meer aan. Laten we daar in ieder geval eerlijk over zijn en dus niet doen alsof wij alles fantastisch geregeld hebben voor slachtoffers, want dat is helaas gewoon niet zo. We hebben inderdaad een rondetafelgesprek gehad – collega's hadden het daar al over – over slachtofferrechten, die nog altijd niet consequent nageleefd worden. We moeten dus echt gaan doen wat we hebben afgesproken. Ik onderschrijf wat de heer Groothuizen daarover zei. Hoe gaat de Minister de uitvoering van slachtofferrechten nou echt beter in de gaten houden?
Een ander struikelblok bleek het uitwisselen van gegevens. Slachtoffers moeten goed geïnformeerd en betrokken worden, en de rechtbank moet geïnformeerd worden over de wensen en behoeften van slachtoffers. Maar ook de reclassering wil weten waar de slachtoffers verblijven, om bijvoorbeeld een locatieverbod na te kunnen leven. Dat gaat veel te vaak fout. Wat gaat de Minister daaraan doen?
Dan de mediapublicaties, de contracten tussen slachtoffers en de media. Ook daar is soms gedoe over. De kern is volgens mij: overleg nou gewoon met mensen over wat ze willen en wat ze niet willen, en leef dat na. Neem mensen die slachtoffer zijn serieus. Wat kan de Minister er nou in betekenen om de naleving van de rechten en belangen van slachtoffers op dit gebied te verbeteren?
Over de schadevergoeding en de klapluikconstructie heb ik mijn standpunt net duidelijk gemaakt, denk ik. Volgens mij moeten we de klapluikconstructie introduceren, zodat meer slachtoffers op een eenvoudige manier hun schade vergoed kunnen krijgen. Dat moet worden voorgeschoten door de overheid, want slachtoffers kunnen niet plukken van een kale kip. Het werkt dus niet als ze naar een dader toe moeten. Graag hoor ik de Minister daar vandaag over.
Dan een heel ander onderwerp: slachtoffers van letselschade. We hebben het daar vorige week ook uitgebreid over gehad. Zij zijn soms ook slachtoffer geweest van vingerwijzen. De verzekeraar wees namelijk naar de gemeente, en omgekeerd. Het gaat allemaal over het regresrecht en de Wet maatschappelijke ondersteuning. De Minister herinnert zich dat vast nog wel. In het vorige algemeen overleg over dit onderwerp vroeg ik naar de oude gevallen, mensen die hier de dupe van zijn geworden. Dat zijn er echt een hoop. Voor hen is alles echt nog niet opgelost. De Minister zei: zij kunnen naar de verzekeraar. De praktijk is anders. Ik wil de Minister vragen of hij bereid is om dat te laten onderzoeken en te kijken wat we nog voor deze mensen kunnen doen.
Het voorstel om de Centra Seksueel Geweld extra te financieren steunt de SP ronduit, want terwijl de overheid een nieuwe campagne is gestart, hebben die belangrijke centra geld tekort. Het aantal hulpvragen zal stijgen, maar de centra kunnen dat niet aan. Dat zou ik een slechte zaak vinden. De SP steunt dus absoluut voorstellen om dat op te lossen, maar ik hoop eigenlijk dat de Minister het niet zover laat komen.
Voorzitter. Tot slot stalking. Binnenkort hebben we nog een uitgebreid debat over het drama in de zaak-Hümeyra, maar ik kan het vandaag gewoon niet onbesproken laten, want zij is niet de enige. Ik krijg heel veel bezorgde geluiden van advocaten die het fout zien gaan en van slachtoffers die bang zijn en om hulp schreeuwen, maar die niet krijgen. Dat vind ik ongelofelijk schrijnend. Verboden zoals een contactverbod worden met regelmaat geschonden zonder consequenties. Ik vind de Minister daar in zijn brief eigenlijk te positief over, want hij ziet ruimte voor verbetering, maar ik vind de toon hier eigenlijk niet passend. Ik mis op dit punt echt de urgentie. Als ik naar de praktijk kijk, mis ik de urgentie in de reactie van de Minister. Ik zie gewoon dat nog steeds niet alles gericht is op bescherming. Dat begrijp ik eigenlijk niet.
Daarom hebben wij voorstellen gemaakt om slachtoffers van stalking beter te beschermen, aanbevolen door mensen uit de praktijk. Geef het slachtoffer standaard bewijs van een contactverbod mee. Maak duidelijk waar en hoe de schending van een contactverbod kan worden gemeld. Bij de politie moet direct uit het centrale systeem blijken dat er een contactverbod is. Hier mag geen misverstand over bestaan. De melding van de schending van een contactverbod moet eigenlijk standaard binnen twee uur doorgegeven worden aan het Openbaar Ministerie. Zorg ervoor dat er vaker sfeerprocessen-verbaal kunnen worden opgemaakt. Het schenden van een contactverbod moet standaard consequenties hebben, in ieder geval beoordeling. En als een stalker wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris na overtreding van een contactverbod, zou daar eigenlijk ook standaard een officier van justitie bij aanwezig moeten zijn, met dossierfeiten uit het verleden en een eerste dreigingsanalyse om in te kunnen schatten hoe ernstig het is. Omdat dit misschien wat snel ging, heb ik deze voorstellen ook uitgeschreven op een A4'tje, zodat de Minister en de collega's daar rustig kennis van kunnen nemen. Ik wil u echt vragen om dit serieus mee te nemen. Ik weet dat we hier in een ander debat op terugkomen, maar ik maak me echt grote zorgen als ik de geluiden uit de praktijk hoor.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De griffier zal zorgen dat het op de bestemde plek terechtkomt. Er is nog een interruptie voor u van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb eigenlijk meer een vraag aan collega Van Nispen, want dat laatste steun ik. Ik heb het niet kunnen lezen, maar ik steun wat ik heb gehoord. Ik denk dat het vaak misgaat omdat niemand zich verantwoordelijk voelt voor het dossier. Mijn vraag zou dus zijn: is het niet een idee om bij het Openbaar Ministerie een contactpersoon aan te wijzen? Wij zijn vaak wel een voorstander van sancties. Kan er ook in dit geval als het misgaat uiteindelijk toch niet een sanctie neergelegd worden bij zo'n contactpersoon? Want het gaat hier uiteindelijk wel om levens van slachtoffers.
De heer Van Nispen (SP):
Precies omdat het gaat om levens van slachtoffers, maak ik me hier zulke zorgen over. Ik sprak gisteren nog met een advocaat die zei echt te vrezen dat zijn cliënt de volgende is. Dus het is echt een urgent en dringend probleem. Het probleem wie er verantwoordelijk is, onderschrijf ik helemaal. Dat punt blijkt ook uit het inspectierapport van de zaak Hümeyra. De vraag of er dan ook sprake moet zijn van sancties als er iets fout gaat, vind ik heel ingewikkeld, zeg ik heel eerlijk. Want ik begrijp heel goed dat mensen moeilijk kunnen accepteren dat zaken zonder sanctie blijven als het ongelofelijk en gruwelijk fout is gegaan. Dat zou ik ook heel moeilijk kunnen uitleggen aan een nabestaande. Aan de andere kant lossen sancties niet direct het probleem op. Als ik zou weten dat het dusdanig afschrikwekkend werkt dat iedereen zich voortaan aan de regels gaat houden, zou ik er misschien nog wel voor zijn, maar in dit geval weet ik niet of dat zo is. En ik zie ook, zeg ik daar nog kort bij, dat capaciteitsproblemen bij politie en Openbaar Ministerie ook een heel groot probleem zijn. Dat mag geen verontschuldiging zijn om dan maar niets te doen en niet te beschermen, maar ik zie wel dat het een groot probleem is, dus ik vind het ook in die zin lastig om met sancties te gaan dreigen naar al overbelaste organisaties.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er nog een interruptie van de heer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Dank aan de heer Van Nispen voor de moeite die hij heeft genomen om die voorstellen te doen. Eentje trof mij even. Hij zegt dat lik op stuk nodig is. Dat suggereert een beetje dat je altijd sancties gaat opleggen, terwijl volgens mij een van de dilemma's in de praktijk juist is dat er een contactverbod is, dat je bezig bent met een traject om iemand in behandeling te nemen, dat iemand dat contactverbod dan overtreedt en dat lik op stuk er dan wel toe leidt dat iemand even vast komt te zitten maar dat vervolgens de behandeling wordt onderbroken. Dat blijft natuurlijk een van de dilemma's waar je in de praktijk vaak mee worstelt. Erkent de heer Van Nispen dat? Ziet hij daar ruimte om soms maatwerk toe te passen?
De heer Van Nispen (SP):
De term «lik op stuk» suggereert misschien dat ook een enkele schending per ongeluk van het contactverbod direct zal leiden tot altijd de gevangenis. Zo heb ik dat in ieder geval niet bedoeld. Ik heb er wel mee bedoeld dat het niet zo mag zijn dat iemand die het contactverbod overtreedt – als dat al opvalt, want vaak blijkt dat niet goed uit de systemen of tref je iemand anders bij het bureau, als je al op het bureau terechtkunt – een oproep krijgt om zich ooit eens een keer vrijwillig te melden op het bureau. Dát is de bedoeling van lik op stuk. Het moet in ieder geval altijd snel beoordeeld worden en als er aanleiding toe is, moeten er direct sancties volgen. Maar er moet zeker ruimte blijven voor maatwerk.
De voorzitter:
Dank u wel. We hebben zojuist de bel gehoord. Er is nu een beëdiging en een regeling van werkzaamheden. Ik schors de vergadering tot na afloop daarvan. Dan zie ik u allemaal hier weer terug.
De vergadering wordt van 13.56 uur tot 14.22 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Azarkan van DENK.
De heer Azarkan (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Fijn om eens als eerste te mogen spreken, al is het na een schorsing.
Hoe was het ook alweer? Het kabinet zit een beetje aan het einde van de periode. Dat is optimistisch ingeschat, moet ik erbij zeggen; het is maar net hoe je ernaar kijkt. Ik heb eens teruggekeken in het regeerakkoord. Daarin staat helder dat de positie van het slachtoffer een speerpunt blijft in de bijzondere herijking van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast wordt ingezet op het wegnemen van knelpunten in de praktijk. Zo staat het er.
Voorzitter. Er is inderdaad meer inzet nodig op het slachtofferbeleid. We horen het niet alleen vanuit de samenleving, maar ook vanuit diverse betrokken organisaties en instituten die zich hiervoor inzetten. De Minister beloofde aan het begin de huidige problematiek aan te pakken door uitvoering te geven aan de meerjarenagenda slachtofferbeleid. Ik ga graag op een aantal van die maatregelen in.
Net zoals een aantal collega's begin ik bij de zorgelijke situatie rond de privacy van slachtoffers, in het bijzonder zedenslachtoffers. We zien dat ze vaak nog een keer slachtoffer worden, soms in de media via journalisten, maar soms ook onbedoeld door politie en justitie. Het is zelfs zover gekomen dat nabestaanden een rechtszaak aanspanden wegens de publicatie van zeer gevoelige en persoonlijke informatie. Het gaat hier om mensen die het al te verduren hebben, vaak met het verlies van een geliefd kind. Hoe kan het nou zijn dat de Nederlandse overheid het ze soms nog moeilijker maakt? Hoe kan het nou zijn dat zij door het falen van die overheid keer op keer weer slachtoffer worden? Ik wil de Minister vragen om de mogelijkheden van het strafbaar stellen van privacyinbreuk van slachtoffers en nabestaanden te verkennen en de Kamer daarover te informeren.
We zagen vandaag iets bijzonders in een strafzaak die gaande is. Het is weliswaar vanuit een ander perspectief, maar we zagen dat de naam van de advocaat-generaal niet mocht worden gepubliceerd. Misschien is het een vraagstuk voor de Minister van Justitie en Veiligheid. Dat weet ik niet. De namen van de advocaten van de verdediging mochten overigens wel openbaar worden gemaakt. Dat vond ik wat bijzonder. Ik vraag de Minister voor Rechtsbescherming om daar iets over te vertellen.
Dan iets over het zelfstandig woonverbod, de motie-Van Toorenburg/Van Wijngaarden, en de werkwijze rondom contact-, locatie- en gebiedsverboden. Ik kijk met veel verdriet terug op een aantal incidenten waar onze overheid hard heeft gefaald in de bescherming van burgers. We hebben het al gehad over de zaak-Hümeyra; daar komt nog een debat over. Ze smeekte tevergeefs om hulp. De instanties keerden haar de rug toe. Falende hulpverlening om een Nederlandse burger te beschermen tegen het geweld dat ze zelf zag aankomen en waarvan ze vaak heeft aangegeven dat het ging gebeuren. Een verschrikkelijke zaak. Enkel de excuses van de heer Grapperhaus doet dat niet teniet. Er moet meer gebeuren. Ik vraag de Minister hoe het nou toch kan dat dit zich voordoet. Hoe kan hij de veiligheid van soortgelijke burgers in de toekomst verbeteren?
Het verzoek om het zelfstandig woonverbod in de wet op te nemen, lijkt me geen zaak om zomaar van af te zien. Ons huidige systeem lijkt op dit gebied erg lek.
De voorzitter:
U hebt nog één minuut.
De heer Azarkan (DENK):
Pardon.
De voorzitter:
Nog één minuut.
De heer Azarkan (DENK):
Dank dat u mij daaraan herinnert.
Voorzitter. De Minister geeft aan de werkwijze met contact-, locatie- en gebiedsverboden te willen verbeteren, maar ik lees in de brief eigenlijk niet goed hoe. In de brief staat dat we er niet zo heel veel aan kunnen doen op het moment dat zo'n verbod overtreden wordt. Ik vraag de Minister voor Rechtsbescherming welke mogelijkheden hij ziet om dat te verbeteren. Hoe zet hij in op die veiligheid? Wil hij de keuze heroverwegen om dat woonverbod wél te implementeren?
Ik ben blij met het besluit van de Minister om extra geld vrij te maken, na enorme druk vanuit de advocatuur en de Kamer, voor de sociale advocatuur. Ook daar maken slachtoffers gebruik van. De toezegging lenigt de eerste nood, maar wat mij betreft zijn we er nog lang niet. Ik wil graag van de Minister voor Rechtsbescherming weten hoe hij dit in de toekomst structureel gaat organiseren.
Voorzitter. Ik rond af met een aantal zinnen over het fonds voor nabestaanden.
De voorzitter:
Nee, want uw tijd is op. Sorry, dat moet in tweede termijn.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik ben benieuwd naar de mening van de heer Azarkan over het fonds voor slachtofferschade.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Misschien kunt u in de beantwoording van deze vraag nog een paar zinnen kwijt.
De heer Azarkan (DENK):
Dank aan mevrouw Kuiken voor deze vraag. Ik vind dat fonds voor nabestaanden te weinig als de Minister aangeeft dat hij geen verantwoordelijkheid kan dragen voor de veiligheid van burgers in het buitenland. Hij ziet geen ruimte voor het oprichten van een nieuw fonds, maar hij wil het bestaande noodfonds versterken. Hoe gaat hij dat organiseren? Waarom ziet hij überhaupt geen mogelijkheden om zo'n fonds in te stellen?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik weet niet of mevrouw Kuiken nog meer van dit soort slimme vragen heeft. Maar goed, dat heet collegialiteit. Het woord is aan de heer Van Wijngaarden van de VVD.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin eventjes ver van huis, op Curaçao om precies te zijn. Op 11 oktober bereikte ons het nare nieuws over een stagiaire op het eiland. Zij kreeg een lift aangeboden door een vrouw, is daarna aangerand en van een rots gegooid, naar ik heb begrepen van vrij grote hoogte. Ik ben daar weleens geweest. Die rotsen zijn inderdaad vrij hoog. Dus zij heeft daar echt een afschuwelijke ervaring gehad. Vervolgens kom je op de vraag wat de positie van zo iemand is en dan wordt het eigenlijk best ingewikkeld, ik denk ook voor deze Minister. Toch wil ik op tweeërlei manieren aandacht vragen voor slachtoffers van ernstige geweld- en/of zedenmisdrijven en voor hun eventuele nabestaanden, en voor hun rechtspositie.
Ten eerste het spreekrecht daar. Ik zie deze Minister ook als een ambassadeur voor slachtoffers. Daar zijn heel veel Nederlanders en ook vaak heel jonge Nederlanders. Ik ben weleens geweest waar het slachtoffer werkte. Het zijn vaak jonge mensen, die niet eens meerderjarig zijn. Hoe kunnen we hen beter helpen in de vorm van spreekrecht? Kan het kabinet zich daarvoor inzetten? En kan het kabinet zich inzetten voor een hoger gegarandeerd bedrag voor de vergoeding, dus voor een soort hardheidsclausule in de fondsenhulp? Graag een reactie op dat punt van de Minister.
Wij willen dat er een einde komt aan de willekeur en de hoogte van het smartengeld. De hoogtes van het smartengeld verschillen nu in vergelijkbare situaties. Wij willen graag meer zekerheid en voorspelbaarheid voor slachtoffers. Herkent de Minister dit punt en, zo ja, wil hij dan met een oplossing komen?
De voorzitter:
Ogenblikje. Er is een interruptie voor u van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Ja, naar aanleiding van dat eerste punt van collega Van Wijngaarden. Hij haalt een vreselijke casus aan. Ik meende dat hij dat onderwerp afsloot met de tekst: ook financiële hulp. Hij noemde een fonds. Maar hoe zit het nou als je als Nederlander vlak over de grens – ik heb in mijn bijdrage België genoemd – slachtoffer wordt en daar de gebruikelijke rechtsgang om geldige redenen niet hebt gevolgd? Zou de heer Van Wijngaarden dan steunen dat je hier te lande een beroep kan doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven omdat je Nederlander bent?
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Mevrouw Helder slaat de spijker op z'n kop, want dat is precies het ingewikkelde. De wetgeving geldt voor Nederland en voor de BES-eilanden. België en Frankrijk zijn compleet andere landen. Die maken geen deel uit van het Koninkrijk. Curaçao doet dat wel. Ik vraag aandacht voor de positie van slachtoffers specifiek in die delen van het Koninkrijk, omdat daar heel veel jonge Nederlanders naartoe gaan. En dan heb ik het ook nog specifiek over, gelukkig heel zeldzame, slachtoffers van heel ernstige geweld- en zedenmisdrijven. Ik begrijp dat dat helemaal ingaat tegen het juridische systeem, maar ik benader het even niet juridisch. Ik probeer het menselijk te benaderen en vraag: zouden wij niet een soort hardheidsclausule kunnen vinden voor die specifieke categorie slachtoffers?
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb het ook niet juridisch willen bekijken, maar ook menselijk. Het slachtoffer is in dit geval een Nederlander, dus in die zin gaat de vergelijking wel op. Het gaat ook om een ernstig zedenmisdrijf. Het is heel pijnlijk als je als Nederlander nergens een beroep op kan doen omdat het juridische territorialiteitsbeginsel in de weg zit, terwijl het vlak over de grens is gebeurd. Maar we hebben ook een EU-richtlijn die zegt dat de bescherming van slachtoffers overal hetzelfde moet zijn. Naar mijn mening lijkt dat hier niet het geval te zijn. Dat vind ik dan wel het zure aan deze discussie.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik denk dat het dan zaak is om ons in EU-verband in te spannen voor betere bescherming van slachtoffers daar. Die specifieke regelgeving van België ken ik niet, maar ik had het over Curaçao. Als je kijkt wat die mensen moeten doen... Je moet eerst je kind gaan halen. Dan moet je een ticket kopen. Dan wil je het proces bijwonen. Dat is nu in januari. En daar komen nog allerlei andere kosten bij. Het gegarandeerde maximum voor Curaçao is € 2.500, maar als je halsoverkop een ticket moet boeken, ben je dat eigenlijk al kwijt. Juist voor deze heel specifieke groep vind ik dat we de plicht hebben om daar nog eens serieus naar te kijken.
De voorzitter:
Zet u uw betoog voort.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Dan de Centra Seksueel Geweld. Ik heb de Minister zo begrepen dat hij heeft gezegd: zij moeten gewoon hun werk kunnen doen; ik ben van mening dat ze dat al kunnen en ik zorg dat dat ook het geval blijft. Daar houden wij de Minister aan. We zien wel dat het Fonds Slachtofferhulp vermoedt dat gemeentes verschillend omgaan met de verkregen subsidies voor die centra. De financiering ligt voor een groot deel bij de gemeentes. Het lijkt dus af te hangen van je woonplaats hoe je als slachtoffer bij een Centrum Seksueel Geweld wordt behandeld, omdat er per gemeente een verschillende invulling aan de subsidie wordt gegeven. Kan de Minister in kaart brengen of dit probleem zich echt voordoet in Nederland? Zo ja, dan is misschien een aanscherping van de regels omtrent het uitgeven van de subsidie nodig. Graag een reactie van de Minister.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik had mijn vraag ook in m'n eigen inbreng kunnen stellen, maar laat ik het toch nu maar doen. Dat scheelt weer spreektijd. Ik had een interruptie over het Centrum Seksueel Geweld. Is de VVD het met GroenLinks eens dat het beschermen van de rechten van slachtoffers gewoon in de Wet versterking positie slachtoffers is vastgelegd, dat het belangrijke werk dat de Centra Seksueel Geweld doen, daarmee een overheidstaak is, en dat wij vanuit de rijksoverheid moeten bijspringen als gemeenten daar nu niet genoeg aan doen?
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik heb de Minister vorige week horen aangeven dat hij borg staat voor de financiering en dat hij denkt dat de centra daarmee hun taak kunnen uitoefenen. Wij hebben daar aandacht voor gevraagd en dat is wat wij te horen kregen. Maar ik hoorde dat de uitvoering erg verschilt van gemeente tot gemeente. Volgens mij moeten we aandacht vragen voor hoe de gemeenten hun taak uitvoeren en zorgen dat dat op een uniforme manier gebeurt, waarbij het belang van het slachtoffer vooropstaat. Dat wil niet zeggen dat er per se geld naartoe moet. Maar ik hoor dat graag van de Minister.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik zal zo in mijn eigen inbreng uitgebreider ingaan op hoe GroenLinks erin staat. Ik heb de Minister niet exact horen zeggen dat hij borg staat, maar ik hoor de heer Van Wijngaarden dat wel zeggen. Ik interpreteer dat zo dat de VVD vindt dat de Minister borg moet staan voor de Centra Seksueel Geweld, voor die regionale centra. Dat beschouw ik in ieder geval als winst van dit interruptiedebatje.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Gefeliciteerd, zou ik zeggen. Dat wij vinden dat die Centra Seksueel Geweld een essentiële taak hebben en hun werk moeten kunnen doen, hebben we vorige week ook duidelijk gemaakt. Volgens mij zitten we daar allemaal hetzelfde in.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft nog 1 minuut en 10 seconden.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Dan de voorschotregeling. Het verschilt nu per rechter of de voorschotregeling van toepassing wordt verklaard. Maar slachtoffers moeten bij bepaalde misdrijven altijd aanspraak kunnen maken op de voorschotregeling en dat moet niet afhangen, zoals de heer Groothuizen zei, van de kennis van de rechter. Kan de voorschotregeling ook van toepassing worden verklaard op vorderingen die worden toegewezen naar de civiele rechter? Mevrouw Van Toorenburg vroeg hier ook al aandacht voor.
Slachtofferhulp Nederland kaart aan dat hun medewerkers steeds vaker zien dat slachtoffers niet correct worden bejegend, dat zij niet of niet goed worden geïnformeerd en dat de doorlooptijd van strafzaken oploopt. Dat vind ik zorgelijk. Kan het voorstel van Fonds Slachtofferhulp voor een periodieke rapportage over schendingen van slachtofferrechten worden geïmplementeerd bij het ministerie?
Tot slot een opmerking over het laten meetekenen van het mediacontract. Ik vind dat de heer Groothuizen zojuist wel een punt had: er kan ook een opsporingsbelang of een ander maatschappelijk belang zijn bij openbaarheid. Zou je ze niet in beginsel kunnen laten meetekenen, maar als ze dat niet willen terwijl er wel zwaarwegende redenen tot openbaarheid zijn, alsnog tot publicatie kunnen overgaan? Laten we nadenken of zo'n getrapte constructie haalbaar is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van den Berge van GroenLinks.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Afgelopen maandag kleurden er ruim 200 gebouwen in Nederland oranje om aandacht te vragen voor het wereldwijde probleem van geweld tegen vrouwen en meisjes. Een op de vijf vrouwen en een op de zestien mannen maakt seksueel geweld mee in haar of zijn leven. Vorig jaar registreerde de politie bijna 1.900 zedenmisdrijven. Dat zijn cijfers waar je stil van wordt als je ze even op je in laat werken.
Deze week is de rijksoverheid begonnen met de campagne Wat kan mij helpen. Deze campagne roept slachtoffers van zedenmisdrijven, bijvoorbeeld verkrachting of aanranding, op om zo vroeg mogelijk aangifte te doen en zo vroeg mogelijk hulp te vragen. Dat is positief; wij vinden die campagne positief, want zowel voor de psychologische hulp die nodig is nadat men slachtoffer is geworden van zo'n vreselijk misdrijf, alsook voor opsporing en vervolging, zijn een vroege aangifte, een vroege melding, en een vroege hulpvraag essentieel.
Zoals u al hoorde in een aantal interruptiedebatten die ik net had, maken wij ons echter wel grote zorgen over de tekorten die er op dit moment zijn bij het Centrum Seksueel Geweld. Naar schatting gaat het om een tekort van ongeveer 2 miljoen euro. Het aantal hulpvragen die dit jaar zijn binnengekomen bij het Centrum Seksueel Geweld ligt al ongeveer 50% hoger dan vorig jaar. De verwachting is dat dit percentage verder zal stijgen, omdat slachtoffers het CSG steeds beter weten te vinden. Dat is op zichzelf positief want daar wordt heel belangrijke hulp geboden. Maar het betekent ook dat we wel iets moeten doen om ervoor te zorgen dat het Centrum Seksueel Geweld deze belangrijke taak kan vervullen. Er wordt daar multidisciplinaire hulp geboden, van politie tot medische hulp tot psychologische hulp, zowel opsporing als slachtofferhulp, en dat is essentieel.
We hebben het hier vorige week bij de begrotingsbehandeling ook over gehad. Ik heb toen een amendement ingediend om er 2 miljoen bij te doen. Ik heb de Minister toen zo gehoord dat hij zei in gesprek te gaan met gemeenten en de regionale Centra Seksueel Geweld, daartoe overigens ook aangespoord door collega Van Toorenburg, ere wie ere toekomt. Ik heb hem nog niet horen zeggen dat hij borg staat voor het vullen van dat financiële gat. Maar ik hoop wel dat de Minister vandaag heel goed heeft gehoord wat er in ieder geval van de kant van de Kamer wordt gezegd. Het CDA wil dat de knelpunten worden opgelost, de VVD zegt zelfs dat de Minister daar borg voor moet staan. Dus de wens vanuit de Kamer is heel duidelijk. GroenLinks vindt ook dat de Minister er borg voor zou moeten staan, dat hij niet alleen in gesprek moet met gemeenten en de regionale Centra Seksueel Geweld maar dat hij er ook zorg voor moet dragen dat er een oplossing komt.
Als die oplossing kan via die 34 gemeentelijke begrotingen – volgens mij betalen er 34 gemeenten aan mee – is dat prima. Maar wij vrezen dat dat niet kan. Dan zal er ook een oplossing moeten komen. GroenLinks vindt dat het dan te gemakkelijk is om te zeggen dat het een taak is van de gemeenten, dat ze het zelf maar moeten oppakken. Want zoals ik net al in het interruptiedebat met mijn VVD-collega zei, is het beschermen van slachtofferrechten gewoon vastgelegd in de Wet versterking positie slachtoffer, onderdeel van het Wetboek van Strafrecht. Het is essentieel dat we daar dus ook als rijksoverheid onze rol in pakken. Ik zou de Minister willen vragen of hij ons al een update kan geven over de gesprekken die hij aangaat met de regionale Centra Seksueel Geweld, met gemeenten. Is er al zicht op een oplossing? Kan de Minister inderdaad vandaag zeggen dat hij borg staat, dat hij garant staat voor die oplossing?
Ik zie dat u mij wil onderbreken, voorzitter. Ik heb toch nog 30 seconden?
De voorzitter:
Alleen om u te vertellen dat u nog een halve minuut heeft.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ja. Dit was ook meteen het belangrijkste punt van mijn inbreng. Niet omdat ik de andere punten niet belangrijk vind, maar daar hebben de collega's al verstandige dingen over gezegd, waar ik me graag bij aansluit. Dan gaat het bijvoorbeeld om de privacybescherming van slachtoffers.
Misschien nog één aanvullende vraag. GroenLinks vind het belangrijk dat de rechten van slachtoffers ook in de strafrechtspleging beter meegenomen worden. Fonds Slachtofferhulp pleit voor een onderzoek en is ook zelf met een onderzoek begonnen. Ik zou de Minister willen vragen of de overheid kan helpen om dat onderzoek op te schalen en het periodiek uit te voeren, om te kijken hoe we slachtofferrechten concreet in de strafrechtspleging mee kunnen nemen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u zeer. Ten slotte is het woord aan mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Als slachtoffer word je vaak dubbel slachtoffer, bijvoorbeeld omdat je aangifte niet fatsoenlijk wordt opgenomen, omdat de bejegening niet goed is, omdat een rechtszaak ongelofelijk lang duurt of omdat je wel recht hebt op herstelschade, maar je soms vijftien jaar of langer aan het soebatten bent om je recht te halen. Zo word je als slachtoffer eigenlijk op alle manieren voortdurend in de kou gezet. Ook al vergeet je het nooit, zo kun je ook niet starten met helen of met een weg vinden in het leven dat voor je ligt en dat ook geleefd moet worden.
Ik geloof dat ik aan kan sluiten bij alle vragen die door mijn collega's zijn gesteld. Het is zo belangrijk dat we elke keer stappen blijven zetten in het bieden van hulp aan slachtoffers. Ik wil dan ook niet te veel herhalen, maar alleen een paar aanvullende vragen stellen. Er zijn terechte vragen gesteld over de privacybescherming, over publicaties en over het Centrum Seksueel Geweld. Er zijn terechte vragen gesteld die tal van terreinen raken die ook mijn partij belangrijk vindt. Ik heb nog een aantal hele specifieke vragen. Allereerst de campagne Wat kan mij helpen. Het is ontzettend goed dat die start, maar ik heb daar nog wel een specifieke vraag over. Ik heb met name gekeken naar de cijfers van seksueel geweld tegen kinderen. Er werd terecht opgemerkt dat er eigenlijk helemaal geen onderzoeksmateriaal beschikbaar is als het gaat over jonge slachtoffers. Er wordt een nadrukkelijke oproep gedaan om daar onderzoek naar te doen. Ik wil van Minister Dekker weten hoe hij daar tegen aankijkt en of hij van plan is om daar actie op te ondernemen.
De tweede vraag die ik heb, gaat over het Fonds Slachtofferhulp. Zij bieden hulp bij ongevallen, misdrijven en trauma's, maar ik vroeg mij af welke rol zij mogen en kunnen vervullen als het gaat over jongeren die suïcide plegen terwijl ze onder toezicht staan van jeugdzorg. Dat is heel treurig, maar dat zien we wel met regelmaat. Helaas neemt het ook een beetje toe. Welke rechten heb je dan als nabestaande, zo zou ik aan de Minister willen vragen.
Een andere specifieke vraag die ik heb, gaat over slachtoffers. Ik weet niet of dit correct is, maar dit heb ik gehoord. Ik wil aansluiten bij de vragen die onder anderen door mevrouw Helder zijn gesteld. Waarom zijn we zo huiverig om daderinformatie te delen en zijn we zo scheutig met het delen van informatie van slachtoffers? Daarbij heb ik de volgende vraag. Klopt het dat als er een psychologisch rapport wordt opgemaakt op verzoek van de tegenpartij, zo'n heel dossier vervolgens in handen van de dader komt? Ik ken namelijk een casus van een meisje dat een aantal jaren geleden is verkracht. Er werd een contra-indicatie opgevraagd en met een beetje pech moet zo'n heel psychologisch onderzoek worden overgelegd. Ik snap dat je een vorm van transparantie moet hebben, maar kunnen we dat nou niet anders regelen? Het gaat om onafhankelijke psychiaters en onafhankelijke psychologen. Ik vind dat heel kwetsbaar, zeker als we weten dat de medische gegevens van daders tot op de dag van vandaag behoorlijk goed worden beschermd. Ik vind dat krom. Ik wil graag van de Minister weten hoe dit zit en of we dit op een andere manier vorm kunnen geven.
Voorzitter, ik kijk nog even of ik iets vergeten ben dat nog niet door mijn collega's is gezegd.
De voorzitter:
Dat kan niet veel meer zijn, want u heeft nog twintig seconden.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik zou nog een algemene vraag willen stellen. Ik wil niet alleen weten wat we doen voor slachtoffers die in het buitenland slachtoffer worden, maar ook wat we doen aan hulp voor nabestaanden als het gaat over moordzaken in het buitenland. Want dat is nog steeds niet goed geregeld en ik zou daar graag aandacht voor willen vragen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Is het niet nodig dat de heer Azarkan u nog interrumpeert? Nee. Hij zat al klaar voor een wederdienst. Dat is mooi. Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik heb van de Minister begrepen dat hij twintig minuten nodig heeft. Gezien ons krappe schema schors ik de vergadering daarom tot exact 15.05 uur.
De vergadering wordt van 14.45 uur tot 15.06 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister voor Rechtsbescherming voor zijn eerste termijn.
Minister Dekker:
Voorzitter, dank u wel. We hebben het vandaag over slachtoffers en over wat we kunnen doen om de positie van slachtoffers te versterken. Ik denk dat daar terecht veel aandacht voor is. Als ik kijk naar alle gesprekken die ik mag voeren in mijn rol, kan ik zeggen dat de gesprekken met slachtoffers en nabestaanden vaak de meest indringende zijn. Dan voel ik doorgaans bij mijzelf de grootste drive om te zeggen «hier moet iets gebeuren» of «daar kunnen we iets aan verbeteren». Ik denk dat we op dat terrein veel doen en ook al gedaan hebben. Maar we hebben ook nog dingen te doen. Daar gaan we het straks over hebben. Ik begrijp het brede gevoelen dat leeft in deze commissie: aangezien het vertrouwen van deze mensen in een overheid die beschermt al een keer is geschaad, zijn we het aan hen verplicht om het in het vervolg zo goed mogelijk te doen.
Ik zie gelukkig dat slachtoffers al lang niet meer in het verdomhoekje zitten. Dat heeft aan de ene kant te maken met de formele kant: de rechten, het stevige wettelijke fundament dat we in Nederland hebben als het gaat om slachtoffers, ook in vergelijking met andere Europese landen om ons heen. Maar dat is niet genoeg. Het vraagt ook van alle instanties en van alle uitvoerders, van de politie tot het gevangeniswezen en van slachtofferhulp en -zorg tot het Openbaar Ministerie, dat slachtoffers echt tussen de oren zitten en in het hoofd, het hart en het handelen van professionals. Met name dat laatste hoorde ik ook sterk terug in de discussie die u heeft gehad in het rondetafelgesprek. Heel veel instanties zeiden: «Kijk uit met weer te veel nieuwe formele rechten. Hoewel we op dat vlak best nog wel een klein beetje kunnen doen, moeten we er vooral voor zorgen dat de rechten in de praktijk echt vorm en inhoud krijgen.» Ik kan eigenlijk niet anders dan dat onderstrepen. Dat was ook de lijn in de meerjarenagenda waar we deze kabinetsperiode mee zijn begonnen. Dat vraagt veel van al die organisaties, maar het vraagt ook wat in termen van investeringen. Onlangs is er een investering geweest in het Openbaar Ministerie als het gaat om de slachtofferzorgcoördinatoren. Dat ging om een kleine 4 miljoen, gefinancierd vanuit de slachtofferzorg. Dat vind ik ook goed. Het moet niet ten koste gaan van strafzaken, die ook gedaan moeten worden, dus het primaire proces. Je zou kunnen zeggen dat dit ook onderdeel is van het primaire proces, maar het wordt wel vanuit een andere pot en een ander idee gefinancierd.
Ik wil graag een aantal dingen langslopen. Ik wil kort beginnen met de rechten. Ik denk dat dat kort kan zijn en dat we vervolgens door kunnen naar de vraag: wat kunnen we doen in termen van een betere bescherming? Daarna wil ik het hebben over een betere bejegening en over de afwikkeling van schade, wat een belangrijk element is. Vervolgens wil ik nog een paar losse onderwerpen behandelen.
Voorzitter. Ik wil beginnen met de rechten. We bouwen al op een hele goede basis. Als we kijken naar deze kabinetsperiode, dan heeft u als het goed is vandaag – het is uiteraard altijd even afwachten wanneer de Koning zijn handtekening zet – een wetsvoorstel van mij mogen ontvangen, dat daarin nog een aantal dingen verbetert. Denk bijvoorbeeld aan het verschijningsrecht van verdachten op een zitting. Het is voor sommige slachtoffers heel erg belangrijk dat ze hun verhaal kunnen doen, dat het niet alleen maar gezegd kan worden, maar dat het ook aankomt en gehoord wordt. Maar er zitten ook een aantal andere dingen in rond het spreekrecht, bijvoorbeeld het spreekecht bij verlengingszittingen over tbs en het spreekrecht voor de stieffamilie. We regelen daarin een paar dingen. Maar we zijn natuurlijk ook bezig met een veel fundamentelere lijn: het nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarin een heel specifiek hoofdstuk is gewijd aan slachtoffers.
De heer Van Wijngaarden en de heer Van Nispen vroegen hoe het zit met de afdwingbaarheid van rechten. Dat is best een ingewikkelde discussie. Een aantal organisaties zeggen: wat is een recht waard als het niet afdwingbaar is? Op sommige onderdelen is het wel afdwingbaar en kun je bijvoorbeeld in beroep bij het OM of een klacht indienen, waarbij er een verplichting bestaat om daarop terug te komen. Tegelijkertijd kun je je ook afvragen wat de toegevoegde waarde van afdwingbaarheid is als een recht of een afspraak niet wordt nagekomen, bijvoorbeeld als het gaat om het informeren van slachtoffers over de vrijlating van iemand of de voorwaardelijke invrijheidstelling van een verdachte. Het is ongelofelijk vervelend als dat gebeurt, maar met afdwingbaarheid repareer je dat ook niet meer. Dus de vraag is: wat gaan we doen om ervoor te zorgen dat al die verschillende instanties doen wat ze moeten doen? Hoe zorgen we ervoor dat de rechten in de praktijk vorm krijgen? Met andere woorden: hoe zorgen we voor een bepaalde vorm van compliance? Wat daarbij kan helpen, is dat aan de voorkant duidelijk en bekend is wat die rechten zijn. Op dat front zijn we heel erg hard bezig. Ik krijg ook heel erg de indruk dat er steeds meer officieren, politiemensen en rechters zijn die dat echt zien. Wat we aan de achterkant moeten doen, is dat vervolgens ook toetsen.
Ik ben in ieder geval heel erg blij dat de inspectie op dit moment bezig is met de ontwikkeling van een beleidskader, een kwaliteitskader en een toezichtskader om dat ook in haar onderzoeken mee te gaan nemen. Bij het andere werk in de strafrechtketen heeft de inspectie ook een toetsende rol en kijkt zij of alle instanties doen wat we hadden afgesproken en wat we van ze mogen verwachten. Ik geloof dat datzelfde kan gebeuren bij slachtofferrechten. Het is de bedoeling dat dat in het voorjaar van 2020 beschikbaar is. Onlangs hadden we de zaak van de metromoord, tot mijn frustratie. Ik had gehoopt dat ze daar ook al wat over zouden kunnen zeggen, want ook daar zijn de slachtoffers enorm geraakt door een aantal dingen in het proces. Als ik het zo hoor, dan vraag ik me af of het wel helemaal goed is gegaan. Maar omdat dat kwaliteitskader er nog niet was, kon dat toen nog niet gebeuren. Ik vind het heel erg belangrijk dat dat er op korte termijn wél is, want dan kan de inspectie ook hier haar toetsende werk uitvoeren.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een beetje een procedurele vraag. De Minister heeft het over een wetsvoorstel. Is dat het wetsvoorstel dat hij per Twitter aan de Kamer heeft gestuurd en waar hij om 13.02 uur een persbericht over heeft verspreid, dat wij als Kamer nog niet hebben gezien? Ik wil niet flauw doen, maar misschien kan de Minister zelf zeggen wat hij daarvan vindt.
Minister Dekker:
Ik leef in de veronderstelling dat u het wetsvoorstel eerder heeft ontvangen dan dat wij er iets mee doen. Dat is de regel en de lijn die wij volgen. Maar laat mij dit nagaan. Ik vind dat een terecht punt. Wij proberen daarin altijd de koninklijke route te bewandelen.
Voorzitter. Hoe staat het met het recht op een second opinion? We hebben gezegd dat we gaan kijken wat mogelijk is. Het Openbaar Ministerie is in Noord-Holland begonnen met een pilot, die in september van dit jaar is gestart, om bij twijfel over de conclusies van het Openbaar Ministerie een andere zaaksofficier er nog eens dwars naar te laten kijken. Die pilot duurt een jaar. Naar aanleiding daarvan kunnen we kijken wat die heeft opgeleverd. Dat betreft wel nieuwe zaken, terwijl er ook veel vragen op de plank liggen over een aantal oudere zaken, met daarbij een verzoek tot inzage, die zijn gesteld voor de aanpassing van de OM-aanwijzing. Het Openbaar Ministerie, LANGZS (Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers) en het ministerie zijn gezamenlijk op zoek naar een passende oplossing binnen de kaders van de wet. We kijken of we daarvoor ook nog wat kunnen betekenen.
Mevrouw Helder vroeg hoe het staat met de inzage en de verstrekking van de stukken aan advocaten. Ik heb in de beleidsreactie op het onderzoek dat het WODC heeft gedaan al aangegeven dat we in gesprek gaan met de advocatuur en met het Openbaar Ministerie. Dat heeft geleid tot een intern handvat voor de verstrekking van processtukken, met als doel om te komen tot een uniforme landelijke werkwijze. De verwachting is dat dat in het voorjaar van 2020 gereed is. Voorzitter, tot zover het blokje over rechten.
Er zijn veel vragen gesteld over de bescherming van slachtoffers. De kwetsbaarheid is uitermate duidelijk en evident.
De voorzitter:
Een ogenblik. Meneer Van den Berge, heeft u nog een vraag over het vorige punt?
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik denk het wel, tenzij het nog komt. Ik had een vraag gesteld over het onderzoek dat het Fonds Slachtofferhulp doet naar het versterken van slachtofferrechten en het tegengaan van schendingen van slachtofferrechten. Zouden we dat kunnen opschalen en periodiek kunnen uitvoeren? Ziet de Minister daar ook een verantwoordelijkheid in voor hem en zijn ministerie? Ik weet niet of dat later nog komt of dat dat bij het blokje slachtofferrechten hoort.
Minister Dekker:
Dat komt zo nog terug.
We hebben in het verleden gezien dat de bescherming niet altijd goed is gegaan. We hebben het een en ander in gang gezet om dat structureel te verbeteren. Aan de voorkant doen we investeringen in het beschermingsproces met meer ruimte voor de politie voor individuele beoordelingen. Wat heeft iemand precies nodig als hij aangifte komt doen? We hebben het zojuist al gehad over het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland. Het is nu zaak om ervoor te zorgen dat dat ook goed landt in de praktijk.
Een aantal van de woordvoerders haalde terecht het rapport over Hümeyra aan. We komen daar nog uitvoerig over te spreken, maar ik begrijp heel goed dat u dat hier aankaart, want dat gaat precies over dit soort dingen. We hadden in die zaak onvoldoende aandacht voor de bescherming van Hümeyra, die gestalkt werd door iemand waar een aantal bijzondere voorwaarden voor golden. Die conclusies zijn pijnlijk en laten heel helder zien waar er wat moet verbeteren en wat er moet gebeuren. In reactie op het rapport hebben we niet alleen het rapport gestuurd met daarbij de conclusies waar het niet goed is gegaan en waar fouten zijn gemaakt, maar ook de maatregelen die we treffen om de kans dat dit nog een keer gebeurt in de toekomst, te verkleinen.
Het moet gewoon beter. Denk aan een betere follow-up van contact- en gebiedsverboden. Dat is een van de dingen, maar niet het enige. Dat vraagt om een betere regie aan de voorkant, ook bij de politie, als er verschillende signalen binnenkomen die kennelijk niet samen worden gebracht. Dat vraagt ook om een betere informatie-uitwisseling. De reclassering kan toezicht houden, maar als die overtredingen van een gebieds- of contactverbod niet doorkrijgt via de politie, dan weten zij ook niet dat er een overtreding heeft plaatsgevonden. Als die overtreding wel heeft plaatsgevonden, moet er een duidelijk kader zijn. Ik begrijp die balans. De heer Groothuizen verwees daarnaar in zijn interruptiedebatje met de heer Van Nispen. Het is geen eenvoudige formule met een duidelijke uitkomst achter het isgelijkteken. Het is altijd een afweging van professionals in de reclassering. Wanneer geef je een waarschuwing? En wanneer zeg je: dit was echt de laatste keer; nu zetten we ’m door? Het gaat om de balans tussen beschermen en behandelen. Ook de behandeling en/of de voortzetting van die behandeling is uiteindelijk ook weer bedoeld om bescherming te bieden. Het is makkelijk om iemand achter de tralies te zetten, te zeggen «dit is het einde» en het vervolgens los te laten, maar je probeert juist de interim-tijd, waarin iemand onder reclasseringstoezicht staat, te gebruiken om gedrag te veranderen.
Maar ook in de follow-up kan en moet het beter. Bijvoorbeeld wanneer de reclassering iets terugstuurt naar het OM voor een tenuitvoerleggingszitting duurt het gewoon te lang voordat de officier van justitie een besluit heeft genomen en het vervolgens op zitting komt bij een rechtbank. Die termijnen moeten echt korter.
Voorzitter. Ik geef een aantal dingen aan die we in gang hebben gezet en waar we straks in het debat over het rapport nog uitvoeriger op terug zullen komen. Een van de belangrijke best practices die het WODC constateert in hoe om te gaan met gebieds- en contactverboden betreft een goede terugkoppeling naar het slachtoffer. Ook in de zaak van Hümeyra zie je dat de communicatie met het slachtoffer en hoe daarmee wordt omgegaan vraagt om nadere actie.
Voorzitter. Dan de bescherming. Daarbij gaat het niet alleen om de bescherming tegen daders, tegen plegers van misdrijven, maar ook om de bescherming van persoonsgegevens. Je wilt niet dat je gegevens op straat belanden. Ook de privacy moet goed zijn geregeld. Een aantal woordvoerders stelde daar vragen over, ook naar aanleiding van de zaak die heeft gespeeld bij het Openbaar Ministerie. Daarbij is, ik denk met de beste bedoelingen, gedacht: we maken een programma en we laten mensen met ons meekijken. Maar uiteindelijk hadden de nabestaanden het gevoel: verdorie, nu worden wij op de wind gezet. Dat moet dus anders.
Wat betreft de medewerking van het Openbaar Ministerie en politie bij mediaproducties heeft het Openbaar Ministerie inmiddels de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging aangescherpt, naar aanleiding van de zaak-Van den Hurk. Nabestaanden en slachtoffers krijgen daarbij een zwaardere stem bij het aangaan van die mediaproducties.
Medeondertekening is daar niet onmiddellijk een onderdeel van, omdat nabestaanden en slachtoffers niet formeel partij zijn. Wel is het zo dat als verwacht wordt dat zo'n productie echt een substantiële inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffer of nabestaande, er voortaan vooraf toestemming zal worden gevraagd aan betrokkenen. Ik kan mij voorstellen dat als het echt om een heel specifieke zaak gaat, je dat dus aan de voorkant doet met de betrokkenen, met het slachtoffer, met nabestaanden, om te kijken of zij ermee instemmen. In andere gevallen, bijvoorbeeld bij mediaproducties die gaan over meerdere zaken, kan bepaalde informatie van slachtoffers wel degelijk een rol spelen. Als je bijvoorbeeld een hele dag meeloopt met het Openbaar Ministerie en je wilt daar een programma van maken, komen ook dergelijke zaken naar voren. Ik kan mij voorstellen – dat is ook de werkwijze van het Openbaar Ministerie – dat zij op zo'n moment vragen, achteraf, of er bezwaar tegen is als ze dat gebruiken in die productie. Die nieuwe aanpak geeft naar mijn oordeel een goed evenwicht tussen aan de kant de belangen van de opsporing en aan de andere kant de belangen van slachtoffers.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik begreep inderdaad dat er convenanten zijn aangepast. Alleen begrijp ik van Fonds Slachtofferhulp en Slachtofferhulp Nederland dat die daar niet bij betrokken zijn, tenzij dat de afgelopen week is veranderd, maar dat hoor ik dan nog graag. Ik vind het eigenlijk wel bijzonder dat ook de Autoriteit Persoonsgegevens er niet even naar heeft kunnen kijken; het gaat immers gewoon over deling van privacygegevens. Dus ik wil de Minister toch vragen om voordat de convenanten echt in werking treden, het aspect van het slachtoffer er nog steviger in te verankeren. Want het kan nooit zo zijn dat weer iemand naar de rechter moet, zoals de moeder van Nicole van den Hurk, om door die rechter aspecten uit een boek te laten halen. Dat geldt ook als er zo'n convenant is tussen het OM, de politie en een journalist, maar een moeder uiteindelijk helemaal wordt geportretteerd zonder dat zij daar een rol in had.
Minister Dekker:
Dan gaat het om een convenant bij een specifieke productie. Ik had het zojuist over de aanwijzing, zeg maar over de manier van werken, waarbij het College van procureurs-generaal zegt: «Zoals het destijds is gegaan, doen we het niet meer. Wij gaan bij producties die naar onze verwachting een substantiële impact hebben op nabestaanden, aan de voorkant toestemming vragen aan nabestaanden, dus vragen of ze ermee akkoord zijn.» Hiermee voorkom je eigenlijk wat u nu zegt, dat ze geen partij waren, dat ze er achteraf mee geconfronteerd werden, dat ze er niet op zaten te wachten en dat, sterker nog, het hun alleen maar een hoop schade en leed heeft berokkend. Dat weet je dan te voorkomen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Maar dan krijg je toch de hele ingewikkelde situatie dat de politie en het Openbaar Ministerie aan nabestaanden vragen: «Zullen we een cold case opzetten om de moordenaar van uw kind te vinden? Bent u daarmee akkoord?» Zal een nabestaande dan nee zeggen? Natuurlijk zegt die dan ja. Vervolgens wordt de moeder gehoord en worden haar reacties beschreven op het feit ze ineens hoort dat haar kind niet alleen vermoord maar ook verkracht was. Die ontzetting moet dan blijkbaar in een boek. Wanneer kun je als ouder zeggen «tot hier en niet verder» zonder dat je daarvoor naar een rechter moet? Ik vind het dus nog te ingewikkeld om zonder meer te kunnen zeggen dat het goed genoeg is.
Minister Dekker:
Ik heb de indruk dat het hiermee goed is geregeld, maar ik ben best bereid om met nog een aantal andere instanties te kijken of zij dat ook vinden. Tegelijkertijd hebben we hier ook wat snelheid willen betrachten, omdat uw Kamer zei: regel dit nu snel. De inzet van het Openbaar Ministerie, dat zegt dat wanneer het echt impact heeft, je het aan de voorkant alleen mag doen met instemming en betrokkenheid van de nabestaanden, komt bij mij wel over als iets waarmee het heel goed is geborgd.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Toch nog even op dit punt. Ik had ook gevraagd of je nabestaanden de mediacontracten niet zou moeten laten meetekenen. Het antwoord van de Minister op deze vraag, geeft mij extra aanleiding om daar nog een keer voor te pleiten. Zo'n nabestaande zit al in heel lastige periode in het leven. Dan moet je ook nog toestemming geven, terwijl het nog maar de vraag is of je op dat moment helemaal kunt overzien waar je dan toestemming voor geeft. Dit terwijl ook bij dit soort dingen de devil vaak in the details zit, ook als je met de nabestaanden spreekt. En die details staan juist in dat mediacontract. Dus wat... Hoor en wederhoor...
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik wil de Minister dus toch vragen om te overwegen om er eens serieus over te spreken met het Fonds Slachtofferhulp. Want juist in de gevallen waarin de privacy-impact groot is, zou ik zeggen: betrek ze ook bij dat mediacontract als ze toestemming moeten geven.
Minister Dekker:
Ja, maar dan toch even het volgende. Het gaat over een contract tussen twee partijen. Daar staan ook heel veel elementen in die niet relevant zijn voor slachtoffers en nabestaanden. Dan is het ook ingewikkeld om ze daarvoor te laten tekenen, want daar willen ze misschien helemaal geen verantwoordelijkheid voor nemen of daar zijn ze misschien helemaal geen partij in. Voor mij is het belangrijkste dat uiteindelijk de vraag voor slachtoffers en nabestaanden is: «Geef je toestemming voor zo'n zaak, inclusief wat het kan veroorzaken aan leed voor jou? Ben je daarmee akkoord?» Dat is volgens mij de belangrijkste vraag die hier gesteld moet worden. Ik ben blij dat nu in de aanwijzing klip-en-klaar staat dat dat akkoord er moet komen voordat het Openbaar Ministerie zoiets aangaat.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Helemaal mee eens; die aanwijzing is een heel grote stap vooruit. Maar ik denk dat het nog net niet voldoende is. De Minister geeft aan dat het ingewikkeld is omdat er heel veel in zo'n contract staat. Dat ben ik ook met hem eens, maar dat probleem zou je natuurlijk kunnen oplossen met een soort modelbijlage die ook voor nabestaanden begrijpelijk is en waarin de zaken staan die voor hen wél relevant zijn, bijvoorbeeld inzicht in de montage, het achteraf nog even kunnen bekijken en daar inspraak over hebben. Volgens mij is het bezwaar van de Minister dus op te lossen. En dan zou ik zegen: als we a zeggen, moeten we ook b zeggen.
Minister Dekker:
Laat mij nou kijken hoe je dit op een praktische manier aanpakt. Want het gaat er volgens mij niet om, een handtekening neer te zetten onder een tripartiet contract. Wat u volgens mij wil, is dat het goed geregeld en geborgd is. Toestemming ergens voor geven zou ik ook niet mondeling doen. Dat zou ik ook goed vast willen hebben gelegd, zodat er achteraf geen onduidelijkheid kan optreden over de vraag of de toestemming echt willens en wetens is verleend. Dat is vaak de reden waarom ook het Openbaar Ministerie wil dat een slachtoffer op zo'n moment wordt bijgestaan door een slachtofferadvocaat die weet wat erbij komt kijken. Dus of het nou moet leiden tot een soort tripartiet contract waarbij heel veel dingen die het slachtoffer niet aangaan, worden geregeld tussen Openbaar Ministerie en de productiemaatschappij... Ik wil best kijken hoe je uiteindelijk het toestemmingsvereiste op een goede manier regelt.
De heer Van Nispen (SP):
Misschien ligt het aan mij, omdat ik zo laat reageer, maar ik hoop niet dat wat de Minister hiervoor zei over bescherming, ook alles is wat hij in dit debat gaat zeggen over stalking. Want daar hebben meerdere partijen uitgebreid aandacht voor gevraagd. Of komt daar nog meer over?
De voorzitter:
Ja, ik begrijp het, niet speciaal van de Minister maar van zijn ondersteuning.
Minister Dekker:
De vraag is hoeveel we in dit debat willen doen en hoeveel straks in het plenaire debat rondom Hümeyra.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Dan ga ik er een vraag over stellen. Want ja, er komt een uitgebreid plenair debat over het vernietigende inspectierapport in de zaak-Hümeyra, zoals ik eerder al zei. Zij was niet de eerste, we hebben voor haar zaak al die van Linda van der Giesen gehad. Daarom verbaast het mij dat ik vandaag de dag nog steeds van advocaten hoor dat zij nog weinig verbetering zien. Dus ik voel mij genoodzaakt om daar vandaag, in dit debat, aandacht voor te vragen. En dan hoop ik dat de Minister zal zeggen dat hij die urgentie ook voelt. En dat hij dus niet zal zeggen dat er dingen in gang zijn gezet, dat er ook dingen zijn die de goede kant op gaan en dat het in de praktijk moeilijk is, omdat het een afweging van belangen is. Dat is allemaal zo. Maar er zijn hier toch meerdere collega's geweest die urgent hebben gemaakt dat het acuut is en dat op dit moment – ik zeg het heel cru – mensen gewoon gevaar lopen. Dus ik hoop dat de Minister zal zeggen dat hij onmiddellijk na dit debat aan de slag gaat met de pagina met voorstellen die ik heb gedaan en de opmerkingen die collega's hebben gemaakt. Ik hoop dat hij dan meteen gaat kijken wat we nog verder kunnen doorvoeren om de praktijk te verbeteren, juist om mensen te beschermen.
Minister Dekker:
Ik voel die urgentie ongelofelijk, en niet pas na dit debat. Ik voelde die urgentie hiervoor ook al. Er wordt door al die instanties kei- en keihard aan gewerkt.
Excuses dat ik ben vergeten te reageren op de ideeën die de SP daarover heeft aangedragen. Ik vind dat heel zinnige dingen. Een aantal dingen die u hierin aandraagt, pakken wij ook op. Of die termijn twee uur moet zijn en wat werkbaar is, daar gaat het niet om. De lijn die u hierin uitzet, is dat als er signalen komen, deze moeten worden samengebracht. Want daar zagen we het hier natuurlijk fout gaan: iedere keer een telefoontje van een slachtoffer, maar het leek wel alsof in deze zaak de enige die echt het totaalbeeld had, Slachtofferhulp Nederland was. Dat is ook de enige die een compliment krijgt in het rapport. Dit terwijl je natuurlijk verwacht dat waar die signalen binnenkomen, ze ook worden samengebracht. Ja, dat is gewoon niet goed.
Er zijn indringende gesprekken gevoerd, ook met de politie in dezen, dat het echt anders en beter moet. Het meest tragische is dat na de andere zaak die u noemde, er een traject in gang werd gezet en dat nota bene Rotterdam, waar dit plaatsvond, een van de korpsen was die dat nog niet hadden afgerond. Ik kan het niet meer ongedaan maken, maar u mag echt geloven dat de urgentie daar heel erg hoog wordt gevoeld en dat daar meters moeten worden gemaakt. Datzelfde geldt voor het Openbaar Ministerie. Datzelfde geldt voor de reclassering. De reclassering, wetende dat dit niet goed is gegaan in deze zaak, is nu bezig met het nalopen van al die andere lopende zaken om te bezien hoe het daar precies zit. Want we willen voorkomen dat zo'n incident nog een tweede keer voorkomt.
Kijk, ik ga niet beloven dat wij alles kunnen voorkomen. Ik ga niet beloven dat er nooit eens een keer fouten zullen worden gemaakt. Maar dit heeft ons écht met de neus op de feiten gedrukt. En u mag erop rekenen dat dit rapport heel veel instanties, mij, Ferd Grapperhaus maar ook de politie en het Openbaar Ministerie aan de gang heeft gezet om hier heel veel tempo op te zetten.
De voorzitter:
Kort graag, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dat wil ik geloven, en ik zeg ook niet dat de Minister moet beloven dat er nooit meer iets fout zal gaan. Maar ik schrik ervan, en ik hoop dat de Minister dat begrijpt, als ik uit de praktijk hoor dat slachtoffers die aangifte komen doen, worden weggestuurd met de opmerking: maakt u maar een afspraak voor een aangifte. Ik schrik ervan als slachtoffers te horen krijgen van de behandelaars van de overtreder van het contactverbod: meldt u deze schending maar niet, want dat is slecht voor de behandeling. Zo mag de balans natuurlijk ook niet doorslaan.
Minister Dekker:
Nee, natuurlijk niet.
De heer Van Nispen (SP):
En ik schrik er ook van als de schender van een contactverbod een oproep krijgt om ooit maar een keer op het bureau te verschijnen. En dat soort dingen zijn niet van voor het inspectierapport-Hümeyra, maar nog van daarna. Daarom vind ik dit zo ernstig en heb ik voorstellen op een rij gezet die zo logisch zijn, dat je zou hopen dat ze al praktijk zijn. Maar dat zijn ze niet, dus daarom is het nodig. Ik hoor de Minister zeggen dat hij de urgentie al voelde. Ik proef dat nu wat meer dan zojuist. Maar ik hoop gewoon dat de Minister zegt ermee aan de slag te gaan en dat hij gaat kijken wat we nog echt kunnen verbeteren. Dit is echt een dringende oproep, niet eens meer een vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Volgens mij heeft de Minister dit gezegd.
Minister Dekker:
Ja, dat gaan we doen.
De heer Azarkan (DENK):
Ik ga door op dit onderwerp. De Minister kondigde in zijn brief een beleidsreactie aan aan het einde van het jaar. Ik ga ervan uit dat die nog komt. Misschien heb ik het gemist?
Minister Dekker:
Die beleidsreactie zit in de reactie op het rapport-Hümeyra. Daarin geven we precies aan wat we gaan doen om strakker te sturen op de gebieds- en contactverboden, wanneer we bijvoorbeeld elektronische beveiliging inzetten wanneer dat toegevoegde waarde heeft. Dat zit daarin.
De heer Azarkan (DENK):
En gaat u dan ook in op met name het uitwisselen van informatie voor de ketenpartners? Want dat wordt ervaren als geen toegang hebben, als er ergens een overtreding is begaan en de ketenpartner dat niet weet.
Minister Dekker:
Exact. Het is een tweetrapsraket. Dat bleek al breder, structureel uit het WODC-rapport, maar bleek natuurlijk dubbel en dwars in de zaak-Hümeyra. Ik ben kritisch op al die partijen. De reclassering heeft er ook niet altijd even scherp op gezeten. Maar wat mij dan enorm frustreert, is dat er twee partijen zijn, reclassering en politie, en dat signalen gewoon niet aankomen, dat ofwel het slachtoffer zelf ofwel Slachtofferhulp Nederland aan de bel trekt en het dan kennelijk ergens blijft hangen. Als je dan de optelsom maakt en het allemaal opschrijft in een rapport, dan denk je: hoe vaak moet iemand aan de bel trekken voordat er eens een keer wat mee gebeurt?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil u vragen om verder te gaan. Misschien kunt u iets...
Minister Dekker:
Sneller?
De voorzitter:
Nou ja. Ik begrijp dat het allemaal zorgvuldig moet, maar als er ook nog ruimte moet zijn voor interrupties, beginnen we tegen de grenzen aan te lopen. Dus graag.
Minister Dekker:
Voorzitter. Ik behandel kort een paar vragen. Ik ben aarzelend als het gaat over het strafbaar stellen van het openbaar maken van slachtoffergegevens. Dat heeft te maken met de vraag wat de adequate sanctie is die je kunt opleggen. Ik geloof meer in goed toezicht. Daar hebben we een aantal instanties voor.
Dan het niet publiceren van de naam van de advocaat-generaal. Ik begrijp dat mijn collega van Justitie en Veiligheid door het Openbaar Ministerie op de hoogte is gebracht, maar dat het onverstandig is om hier op de specifieke details van de zaak in te gaan. Sowieso zijn we wat terughoudend om verdere mededelingen te doen over beveiligingszaken.
Dan slachtoffers en het publiceren van hun volledige naam in de media. Het feit dat dit bij verdachten niet gebeurt, is niet bij wet vastgelegd. Het is een afspraak binnen de journalistiek zelf, vastgelegd in hun code. Wel kan ik het Fonds Slachtofferhulp vragen om te kijken of ze dit thema onder de aandacht kunnen brengen, want ik begrijp op zich het punt wel. Ik begrijp dat het Fonds volgend jaar een symposium met journalisten organiseert. Daar zou dit wellicht een heel mooi thema kunnen zijn: wat kun je doen om ervoor te zorgen dat journalisten niet onnodig leed berokkenen?
Mevrouw Helder (PVV):
Dat is wat mij betreft wel voldoende, maar ik wil toch de interruptie gebruiken om de Minister te vragen of hij daarna de Kamer op de hoogte kan stellen van wat Fonds Slachtofferhulp in dat kader heeft besproken met naar ik aanneem de Nederlandse Vereniging van Journalisten.
Minister Dekker:
Ja, dat doe ik. U krijgt van mij periodiek brieven over de stand van zaken en daarin neem ik dit punt mee.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ook op dit punt. Delen de Minister en het kabinet de opvatting die velen hier hebben laten horen dat in beginsel de identiteit van de slachtoffers, hun privacy, niet met naam en toenaam gepubliceerd hoeft te worden?
Minister Dekker:
Ja, maar tegelijkertijd willen we ook vrije nieuwsgaring. Ik vind het lang niet altijd noodzakelijk dat het gebeurt, maar tegelijkertijd schrijven we als overheid niet voor wat een journalist wel of niet kan en mag doen. Hetzelfde geldt als het gaat om de privacy van verdachten. Zij zijn ook niet veroordeeld. Daar zijn bepaalde journalistieke normen voor, die ik op zich goed vind. Maar er is ook een aantal media dat zich daar wat minder van aantrekt. Ook daarvoor geldt dat het uiteindelijk niet aan de overheid is om daarin in te grijpen.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Maar ik denk wel dat het goed zou zijn als het kabinet en deze Minister zich actief opstellen in dit debat, dus dat ze het niet alleen onder de aandacht brengen, maar zich ook bezinnen op hun positie hierin en hoever ze daarin willen gaan. Ik begrijp heel goed de nuances waar de Minister op wijst, maar ik vraag hem ook deze punten mee te nemen in die brief.
Minister Dekker:
Nou, niet alleen maar meenemen in de brief. Wij vragen niet voor niets aan Slachtofferhulp Nederland om dit te agenderen. Dat doen we omdat we vinden dat het een terecht punt is. Wat kun je nou doen? Dat zit voor een deel hierop en dat zit voor een deel op de pijn en het leed die slachtoffers ervaren omdat soms de sociale media sneller zijn met de berichtgeving over een vreselijk incident dan dat de politie aan je deur verschijnt. Als ik op slachtofferdagen kom, hoor ik dit soort verhalen. Dus als we daarin wat kunnen doen met zijn allen – overheid, Slachtofferhulp Nederland, de Nederlandse Vereniging van Journalisten, populaire internetplatforms – dan kan dat enorm helpen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Dekker:
Voorzitter. Er was op dit punt nog een hele specifieke vraag van de heer Van Nispen over een strafrechtelijk onderzoek naar de dreiging richting een Gelders bedrijf en de lijst met personeelsgegevens die daarbij in het dossier terecht is gekomen. Ik zie dat de heer Van Nispen hier niet meer is, maar... Ik begrijp nu dat het een vraag van mevrouw Van Toorenburg was; excuus. Die gegevens waren relevant omdat ze nodig waren voor een dreigingsinschatting, maar hadden bij de vorming van het dossier moeten worden verwijderd. Mijn collega van Justitie en Veiligheid is door het Openbaar Ministerie van de zaak op de hoogte gebracht. Het Openbaar Ministerie geeft aan de gang van zaken te betreuren. Dit is gewoon niet goed gegaan.
Dan over de privacy bij het opmaken van een psychologisch rapport van een slachtoffer. In beginsel is dat geen onderdeel van het strafdossier, tenzij het van belang is voor de bewijsvoering. Als medische gegevens noodzakelijk zijn voor de bewijsvoering, wordt dat altijd afgestemd met het slachtoffer. In sommige gevallen zijn medische gegevens nodig voor de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding. Het slachtoffer kan aangeven dat de noodzakelijke medische gegevens buiten het dossier blijven, maar dat kan wel gevolgen hebben voor de gang van zaken rond het bewijs of voor het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding. Dit is dus het formele kader.
Voorzitter. Dan de bejegening.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik vroeg met name naar het psychologisch onderzoek. Dit betreft een lopende zaak, dus ik kan niet te veel details geven, maar in die zaak vraagt de tegenpartij om een psychologisch onderzoek. Maar dat onderzoek legt alles bloot en dat komt dus in handen van de dader – in dit geval nog de verdachte, maar met grote aannemelijkheid is dat ook daadwerkelijk de dader. Dat doet bij mij de vraag rijzen of het niet voldoende zou zijn als een psychiater of een psycholoog die gevraagd wordt voor contra-expertise een oordeel geeft, in plaats van dat zo'n heel dossier geopenbaard moet worden. Het is heel specifiek, maar ik keek er enorm van op en vroeg mij af waar je recht op bescherming, op privacy hierin is.
Minister Dekker:
Ik zou hier gewoon eens in moeten duiken. Ik kan me voorstellen dat het soms bij de vaststelling van de hoogte van de schade belangrijk is om het te weten en dat een tegenpartij een second opinion wil. Ik weet niet in hoeverre de tegenpartij of de rechter dan voldoende heeft aan de laatste pagina van het rapport, de pagina met de conclusie, of dat ze toch ook de onderbouwing nodig hebben. Maar ik vind het een terecht punt. Ik duik erin en beloof u bij de volgende brief over slachtofferzorg ook dit punt uitgezocht te hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we aan het volgende blokje, geloof ik.
Minister Dekker:
Ja, en dat gaat over bejegening. Ik had het zojuist over rechten en over bescherming. Maar een groot punt is dat een slachtoffer ook gewoon goed behandeld wil worden. Hij wil dat er naar hem wordt geluisterd en dat er rekening wordt gehouden met zijn belangen. Dat komt op verschillende plekken terug. De politie heeft er nu mensen voor en het OM krijgt er mensen voor, die slachtoffers en nabestaanden bij de hand nemen, niet alleen maar voor ernstige gewelds- en zedemisdelicten maar ook voor andere vormen van high-impact crimes. En ook de rechtbanken zijn hier druk mee bezig.
Ik kom op enkele specifieke vragen. De heer Van Nispen vroeg hoe het zit met de politiecapaciteit. Uitgangspunt van de politie is dat mensen altijd aangifte moeten kunnen doen en dat zij dat direct kunnen doen of anders een afspraak kunnen maken om dat op heel korte termijn te kunnen doen.
Over de problematiek waarop u wijst, kan ik het volgende zeggen. De vakbonden hebben mijn collega in indringende bewoordingen geschreven over de oplopende werkdruk. Wij onderkennen al enige tijd dat de politiecapaciteit onder druk staat. Dit kwam ook al aan de orde in het begrotingsdebat. Die tijdelijke druk was voorzien; daarom is 91 miljoen beschikbaar gesteld om de inzetbaarheid zo veel mogelijk op niveau te houden. Ook is er recent nog 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stelsel bewaken en beveiligen en investeert het kabinet 291 miljoen om de politie structureel te versterken.
Het probleem op dit moment is natuurlijk dat het geld er wel kan zijn, maar dat daarmee de agenten er nog niet zijn. Je hebt altijd te maken met een vertragingseffect: voordat mensen operationeel zijn, moeten ze worden opgeleid. Waar we nu in zitten, is dat bijvoorbeeld de hoge nood die er is rond bewaken en beveiligen, waar echt acuut wat moet gebeuren, ook gevoeld wordt op andere plekken binnen het politiekorps. Dat zijn duivelse dilemma's, want je wilt op allebei die plekken goede agenten hebben. En tot op zekere hoogte zijn daar ook financiële middelen voor. Alleen de bemensing vraagt echt dat we in hoog tempo goede mensen gaan opleiden. Daar wordt hard aan gewerkt.
Een ander groot punt op het vlak van bejegening betreft het Centrum Seksueel Geweld. Er is veel discussie geweest over de financiering daarvan. Laat ik er het volgende over zeggen. Het Centrum Seksueel Geweld doet gewéldig werk. Ik vind dat het daartoe ook goed uitgerust moet zijn, met goede mensen maar ook met de juiste financiële middelen. Het is wel zo dat gemeenten jaren terug hebben gevraagd: «Geef het aan ons. Wij dragen graag die verantwoordelijkheid, ook financieel. Wij vinden dat dat past binnen het zorgaanbod dat wij verlenen.» We hebben dan ook met de gemeenten duidelijk afspraken gemaakt dat het met ingang van dit lopende jaar daar ligt. Dan vind ik het ook belangrijk dat we zeggen dat het probleem moet worden opgelost, maar wel door die overheidsinstantie die ervoor aan de lat staat.
Dus ik ga geen garanties geven. Ik ga geen waarborgen geven. Sterker nog, ik vind eerlijk gezegd dat de discussie hier, waarbij vanuit de Tweede Kamer de suggestie wordt gewekt dat als gemeenten er niet uitkomen, wij de achtervang wel doen, niet helpt om de discussie daar tot een goed einde te brengen. Volgens mij zijn de heer Van den Berge en ik het erover eens dat het goed geregeld moet worden. Daar zijn de heer Van den Berge en ik het volledig over eens. Maar ik zou u echt willen oproepen om niet de verwachting te wekken dat als gemeentes niet doen waarvoor ze aan de lat zouden moeten staan, er dan wel een rijksoverheid is die in dat gat springt. Dat versnelt het proces namelijk niet noodzakelijkerwijze.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik hoor wat de Minister zegt. Ik ben op zich blij met zijn woorden van waardering voor het Centrum Seksueel Geweld, maar ik maak me ook zorgen. Ik blijf hier aandacht voor vragen en vind dat er een oplossing moet komen, linksom of rechtsom, omdat daar zo belangrijk werk wordt gedaan – daar is de Minister het over eens – en omdat die zorg acuut geboden moet worden. Bij regionale Centra Seksueel Geweld kunnen ze bijvoorbeeld niet werken met wachtlijsten, want die hulp moet het liefst in de eerste uren maar in ieder geval binnen de eerste zeven dagen geboden worden. Anders is het vaak te laat. Het enige wat ik wil, is dat er een oplossing komt. Als dat via die 34 gemeentelijke begrotingen lukt, waar ze al allerlei tekorten hebben op jeugdzorg en ggz, dan is dat mooi, maar ik heb daar zwaar mijn twijfels bij. Ik wil dat er een oplossing komt en dat de Minister zegt dat hij daar maximaal voor gaat. Ik zeg niet dat hij bij voorbaat klaar moet staan met een zak geld, maar als het moet wil ik dat hij bijdraagt. Wat het extra lastig maakt – dat wil ik ook best delen met Minister – is dat we volgende week stemmen over de begroting Justitie en Veiligheid. Dus ik wil hier wel die garantie van de Minister horen. Anders zullen we hier dat geld moeten regelen, want ik zou het jammer vinden als we straks ergens volgend jaar horen: er is toch weer een acuut probleem, maar de begroting is aangenomen; nu zijn er geen middelen. Dat is het dilemma waar ik mee zit. Er moet linksom of rechtsom een oplossing komen. Ik wil eigenlijk die garantie van de Minister.
Minister Dekker:
Ik ga die garantie niet geven. Wat moet een wethouder, die bij wijze van spreken via het tv-kanaal meekijkt, nu wel niet denken? Ik begrijp dat wethouders ingewikkelde keuzes moeten maken op hun eigen begroting. Aan de ene kant is er een groei in het aantal meldingen bij het Centrum Seksueel Geweld. Dat betekent dat ze misschien iets meer geld moeten hebben dan vorig jaar. Dan moet je misschien andere keuzes maken op je begroting door andere dingen niet of wat minder te doen. Dat is wat wij hier ook dagelijks doen. Ook wij moeten hier keuzes in maken. Maar als het signaal is naar al die gemeentes dat wij wel even de achtervang doen als ze er niet uit komen, dan werken we slecht gedrag toch juist in de hand? Dan gaan wethouders toch denken: als ik het niet doe, dan staat kennelijk iemand anders wel klaar met een zak geld? Dat vind ik gewoon geen goed signaal. Dus ik ben het met u eens dat het gewoon goed geregeld moet worden, maar wel daar.
De voorzitter:
Meneer Van den Berge, een vraag graag; uw standpunt kennen wij.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
De Minister vraagt eigenlijk aan mij: welk signaal moet ik aan de wethouders afgeven?
De voorzitter:
Nou, volgens mij vraagt hij dat niet.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Maar ik ga er een vraag van maken, want ik hoor die vraag eerlijk gezegd wel in het antwoord. Laat ik het anders zo zeggen: de Minister moet wat mij betreft het signaal afgeven – er komt straks een vraagteken – dat we willen dat acute problemen bij de regionale Centra Seksueel Geweld worden opgelost, dat we dat samen gaan doen, dat we samen aan tafel gaan met als doel om een oplossing te vinden. Is de Minister het met mij eens dat hij dat signaal zou moeten afgeven?
Minister Dekker:
Ik vind dat mensen met acute problemen in acute nood ook acuut moeten worden geholpen. Dat gebeurt ook. Er zijn op dit moment geen wachtlijsten bij het Centrum Seksueel Geweld. Dat willen we graag zo houden. Er is een financieel probleem. Dat financiële probleem moet opgelost worden door de instanties die daarvoor aan de lat staan. Gemeentes gaan over deze vorm van zorg; gemeentes moeten dit oplossen. En ja, ik ben het met u eens, ik vind ook dat het opgelost moet worden. Daarom ga ik ook het gesprek aan. We zaten gister met de VNG en een aantal andere instanties aan tafel rond het programma Geweld hoort nergens thuis, het programma tegen huiselijk geweld. Daar is dit ook kort besproken. En ik geloof dat ik volgende week even kort bij een congres ben van het Centrum Seksueel Geweld. Daar zijn ook al die partners aanwezig. Dus ja, we zitten daar bovenop omdat we ook vinden dat het geregeld moet worden, maar niet met een soort achtervang in de zin van: als het niet lukt, dan lopen wij de financiële gaten wel dicht. Want dan weet ik dat het allemaal nog heel erg lang gaat duren en dat het ze waarschijnlijk niet gaat lukken.
De voorzitter:
Uw punt is helder. Meneer Van Wijngaarden niet? Mevrouw Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
In het interruptiedebatje dat ik met GroenLinks had, kwam al even aan de orde dat ze bezig zijn met die onlinetool voor de preventiekant van sexting en sextortion. Daar zijn ze heel erg druk mee bezig, omdat ze zien dat dat een hele goede manier is om kinderen weerbaarder te maken. Wil de Minister dat specifieke aspect meenemen? Want het is heel raar om te denken dat de gemeentes dit financieren, terwijl de politie juist met hen in gesprek is om te kijken hoe ze zo'n tool voor de politie kunnen organiseren.
Minister Dekker:
Ik ken dit niet. Je kan natuurlijk altijd een subsidieaanvraag doen voor iets nieuws, maar de vraag is of dit thuishoort bij de Centra Seksueel Geweld. Maar ik vind een AO niet de plek om subsidieaanvragen te beoordelen. Er zitten een aantal elementen aan die Centra Seksueel Geweld. Dat is het veiligstellen van sporen. Dat is echt een justitietaak. Daar staan wij ook financieel voor aan de lat. Daar hebben wij de NFI-mensen voor, die daarop inspringen. Dan hebben wij de zorgtaken die moeten worden geleverd. Dat gaat voor een deel via de Zorgverzekeringswet. Dan hebben we het probleem van de eigen bijdrage. Daarvan hebben we gezegd: laten we kijken of we dat gat dicht kunnen lopen. Daar staan wij voor aan de lat. Dat betalen wij. Andere vormen van zorg horen thuis in het gemeentelijk domein. Dat is de discussie die ik zojuist had met de heer Van den Berge. Als zij boven op die taken nog wat extra's willen doen, dan kunnen ze daar altijd een aanvraag voor doen, maar we moeten dan bekijken wat het toevoegt aan ander beleid.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het Centrum Seksueel Geweld is natuurlijk een bijzondere organisatie, die is begonnen als pilot en uiteindelijk zijn doel serieus bereikt. Ik hoor de Minister iets zeggen over subsidieaanvragen. De Kamer kan dat ook aankaarten. Dat doen we echt wel vaker. Maar ik vind het belangrijk dat de Minister toch met hen in gesprek wil over dit specifieke punt. Wat zijn ze aan het ontwikkelen? Ik denk namelijk dat ze iets heel moois ontwikkelen, waarmee we kinderen echt kunnen beschermen tegen sexting en sextortion. Volgens mij willen wij allebei precies hetzelfde.
Minister Dekker:
Ik ben er volgende week, dus dan ga ik er natuurlijk naar vragen. Ik ben ook nieuwsgierig. Ik kan dan kijken waar ze mee bezig zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Van Toorenburg, dat mag u beschouwen als een toezegging, zeg ik tussen aanhalingstekens. Gaat u verder, Minister.
Minister Dekker:
De heer Groothuizen vroeg hoe het nu zit met fysieke ruimte. Een belangrijk deel van de knelpunten heeft gewoon met de infrastructuur te maken, zoals met de architectuur van een gebouw, dat soms ook nog monumentaal is. Dat beperkt dus de mogelijkheden om daar echt wat te doen. Ik heb wel de indruk dat er ook gewoon pragmatisch door rechtbanken gekeken wordt wat je dan in plaats daarvan kan doen om dat wel goed te regelen. Zo wordt bijvoorbeeld door de bode het gebruik van aparte wachtruimtes steeds meer aangeboden. Zo wordt er toch een mouw aan gepast.
De heer Groothuizen vraagt: hoe houden we de druk erop? In het najaar van 2020 zal de raad opnieuw rapporteren over de voortgang en de uitvoering van de aanbevelingen.
De heer Groothuizen (D66):
Dank voor de reactie. Het risico bestaat natuurlijk een beetje dat we volgend najaar hetzelfde lezen als wat we nu lezen en wat we al een tijdje lezen. Ik snap dat je niet meteen alle gebouwen anders kunt inrichten. Aan de andere kant stel ik ook vast dat de rechtspraak gelukkig best wel wat geld bij de begroting heeft gekregen. Volgens mij vinden we als Kamer dat daar wat tegenover mag staan. Maakt dit onderdeel uit van de gesprekken die de Minister met de rechtspraak voert? Zegt hij daarin dat dit eigenlijk ook wel een aandachtspunt voor ons is? Kunnen we dan als Kamer in het voortgangsverslag – ik meen mij te herinneren dat dat al is toegezegd – zien dat dit punt wordt meegenomen en lezen wat de rechtspraak hier concreet aan doet?
Minister Dekker:
Dat kan ik toezeggen. Ik weet niet meer of het de laatste vergadering was of die vergadering daarvoor, maar toen stond dit punt expliciet op de agenda van het bestuurlijk overleg, dat ik met enige regelmaat heb. Het idee om dit jaarlijks te evalueren is ook om te zien of er voortgang in zit. Als die voortgang er niet is, ben ik kritisch en bent u kritisch, ook op mij. Terecht. Ik ga er gewoon van uit dat we uiteindelijk dichter bij het doel komen en dat we het een keer gaan oplossen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Dekker:
Maar nogmaals, ik heb echt de indruk, ook van de rechtspraak, dat dit niet meer iets is waarvan ze het gevoel hebben dat het erbij moet, maar dat het echt gewoon heel serieus wordt opgepakt.
Mevrouw Kuiken vroeg nog naar de campagne die loopt. Volgens mij loopt die heel erg goed. Het is overigens een brede campagne, die zegt: niet alleen voor gevallen van acuut misbruik, maar ook als het gaat om misbruik van wat langer terug zijn er verschillende instanties waarbij je kunt aankloppen. Dat kan voor jong en oud. We kijken ook specifiek naar de jongerendoelgroepen. Een deel van de campagne is daarop gericht. Maar de suggestie van mevrouw Kuiken om te vragen of dat om een andere manier van bejegening en benadering vraagt, om juist ook daar door te dringen, is een hele relevante. Ik zal dat doen.
Dan kom ik bij het thema schade. Ook schade kan, als je het hebt over herstel, natuurlijk enorm belangrijk zijn, omdat het zowel materieel wat betekent – je hebt schade en dat moet worden gerepareerd – als een vorm van herkenning en erkenning is als een dader uiteindelijk de schade betaalt en vergoedt.
De heer Van Wijngaarden maakte een terecht punt: «Hoe zit het nou? Er zijn zo veel verschillende regelingen. We zien verschillende hoogtes. Ook in de pers was daar onlangs aandacht voor.» De heer Van Wijngaarden heeft daar gewoon een heel erg terecht punt. Met een zekere regelmaat wordt gewezen op onevenwichtigheden, op de onrechtvaardige uitkomst van de huidige, in de tijd zo gegroeide, regeling van het stelsel van schadevergoeding. Ook advocaten wijzen op de grote verschillen die er zijn. Die verschillen zitten op een aantal vlakken. In het strafrecht heb je wel een regeling met een tegemoetkoming, maar in het civiel recht niet. Ook het verschil tussen binnen- en buitenland kwam een aantal keren terug. Ook zijn er verschillen tussen rechters en rechtbanken in uitspraken: de ene keer is er wel shockschade en de andere keer niet, de ene keer is er royaal vergoed en de andere keer veel meer summier. Verder is er ook wel het verschil tussen vergoeding van schade door de overheid als een dader niet kan betalen versus slachtoffers van een misdrijf waarvoor nooit een dader wordt veroordeeld. Dat is minstens net zo erg en levert minstens net zo veel schade op. Ook daar zit een ongelijkheid in. Ik kom zo op de klapluikconstructie, maar heel eerlijk gezegd kom ik steeds meer tot de conclusie dat het goed zou zijn om hier eens wat fundamenteler naar te kijken en om een commissie in te stellen die dat brede stelsel van schaderegelingen en schadevergoedingen eens onder de loep kan nemen. Wat kunnen we doen aan die onevenwichtigheden? Hoe kunnen we die herstellen? Hoe kunnen we uiteindelijk komen tot een uitvoerbaar maar ook in de toekomst financieel bestendig kader?
Waarom zeg ik dat? Ik wil dat die commissie haar werk afrondt voor een volgend regeerakkoord, omdat ik me kan voorstellen dat dit weleens een fundamentele wijziging met zich kan meebrengen. Naast een fundamentele wijziging kan het misschien ook grote financiële consequenties hebben. Ik kom dan bij het punt van het klapluik. We hebben het verschil tussen het strafrecht en het civiel recht. Het idee was: kan je nou niet de voordelen van het strafrecht gebruiken bij de klapluikconstructie? Ik geloof dat dat ooit een pril idee is geweest van de heer Van Nispen. Wij hebben geprobeerd om dat uit te werken in de innovatiewet, maar er zijn veel zorgen over. We hebben gezegd: we halen ’m er even uit, want we willen eerst bezien hoe het werkt. Kan je niet makkelijk afspreken dat de tegemoetkomingsregeling financieel geldt voor alle civielrechtelijke zaken? We kunnen de financiële consequenties daarvan onvoldoende overzien. Of eigenlijk kunnen we ze wel overzien: die zijn per definitie heel erg groot. Voordat je daar «ja» op zegt of voordat dat je überhaupt de vraag opwerpt of je er «ja» op moet zeggen, moeten we dat echt beter in beeld hebben.
De heer Van Nispen (SP):
De commentaren die ik heb gelezen, waren niet zozeer bezorgd over de klapluikconstructie als zodanig, namelijk het idee om mensen die een ingewikkelde schadevergoedingskwestie hadden die onvoldoende door de strafrechter beoordeeld kon worden, sneller toegang te geven tot de civiele rechter. Dat werd, voor zover ik begreep, positief ontvangen. Het punt waarop volgens mij kritiek kwam, was dat de voorschotmaatregel was uitgesloten en dat slachtoffers dus in een soort tweederangs nadelige positie terechtkwamen. Het gaat dus niet zozeer over het idee van Van Nispen. Dat proefde ik nu weer een beetje, net zoals vorige week. Volgens mij was juist het uitsluiten van de slachtoffers het punt. Dan begrijp ik nog best wel dat de Minister zegt dat dit mogelijk financiële consequenties heeft, maar schets ons dan hoe groot die zijn. Dan kunnen we als Kamer kijken of we vinden dat we er wel of niet mee door moeten gaan. Maar nu wordt het hieruit gehaald. Dat is misschien terecht, omdat er andere dingen in het wetsvoorstel zitten die voorrang moeten hebben. Maar heel de discussie wordt nu ver opgeschoven. Dat zou ik eigenlijk ook zonde vinden.
Minister Dekker:
Begrijp me goed: geen enkele beschuldigende vinger naar de heer Van Nispen. Ik was zelf namelijk enthousiast over het construct. Het idee van de regeling was niet om de tegemoetkoming te versoberen, maar juist om de positie van slachtoffers te verbeteren. Daar bestaan gewoon te veel vragen over. Ik vind dan dat de rest van het wetsvoorstel wel door moet. Hier moeten we dan iets meer tijd voor nemen. Waar zit het ’m in? In eenvoudige zaken die worden meegenomen binnen «straf». Als de plicht tot een schadevergoeding wordt uitgesproken en je een dader hebt die niet kan betalen, dan staat de overheid daarvoor garant. Nu is het ook al zo dat als een strafrechter zegt «dit is te complex; ik doe daar geen uitspraak over; gaat u maar met uw schade naar de civiele rechter», een slachtoffer een civiele zaak moet starten. Als hij daarin zijn schadevergoedingsregeling gedaan krijgt, is er geen achtervang, ook nu niet. Wij willen een aantal voordelen uit het strafproces in een soort klapluikconstructie meenemen naar dat andere dingetje, maar als je daarin ook de financiële tegemoetkoming meeneemt, loopt de rekening enorm op. Vandaar dat dit was uitgezonderd als een van de dingen die we niet kunnen meenemen, omdat het hele grote financiële consequenties heeft. Het ging dus over het meenemen van een aantal andere voordelen uit het strafproces.
Daarbij kwam een andere terechte zorg, namelijk de vrees van een aantal partijen. Zij zeiden: op zich heeft dat misschien nog wel voordelen – niet het grote voordeel van de financiële tegemoetkoming maar wellicht een aantal andere voordelen – maar er kan ook een ongewenst effect of een ongewenste bedoeling zijn, namelijk dat rechters misschien nog wel makkelijker dan ze nu doen zeggen dat het te ingewikkeld is en dat iemand maar via het klapluik naar het civiel recht moet. Waar die mensen nu nog onder het strafrecht een uitspraak krijgen, met de daarbij behorende financiële tegemoetkoming, zouden er straks misschien mensen in het civiel recht komen zonder die financiële tegemoetkoming. Ik weet niet of het zo zal uitpakken – dat was in ieder geval nooit de bedoeling – maar ik vind het wel een terecht punt van zorg, dat nogmaals reden voor mij was om hier even pas op de plaats te maken.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, kort. Ik waardeer de uitleg van de Minister. Het klinkt misschien logisch, maar dat is het volgens mij niet, omdat het toch vooral gaat om het uitzonderen van de voorschotregeling omdat dat budgettaire consequenties kan hebben. Wij moeten toch de vraag kunnen beantwoorden of wij als Kamer vinden dat het redelijk is dat slachtoffers niet zelf naar een kale kip toe moeten of dat de overheid dat voorschiet? Ik wil dus weten over welke bedragen we het hebben en of we de voordelen voor de slachtoffers kunnen regelen. Het is eigenlijk heel erg als we die voordelen om vooral budgettaire redenen niet kunnen bieden aan mensen die gewoon recht hebben op hun schadevergoeding.
Minister Dekker:
Die berekening is heel erg moeilijk snel te maken. Dat heeft ermee te maken dat er nu ook al strafrechters zijn die zeggen: uw schade en de berekening ervan zijn te ingewikkeld, u moet maar een civiele procedure starten. Wij kunnen niet met één druk op de computer uitdraaien wat de uitkomst van die civiele procedure is. Ik begrijp het, want er zit een rare oneerlijke consequentie in dat slachtoffers van misdrijven in het strafrecht wel de vergoeding krijgen, terwijl je, als je er zelf achteraan moet, je niet alleen je zaak moet regelen maar vervolgens ook het verkrijgen van die vergoeding moet zien te regelen. Als het een kale kip is waar je niet van kunt plukken, sta je met lege handen. Dat voelt heel oneerlijk. Alleen hebben wij niet met één druk op de knop een precies overzicht van om hoeveel geld het precies zou gaan. Om die reden zeg ik dat het mij goed lijkt als daar een commissie naar gaat kijken. Dat kost wel tijd. Het moet mogelijk zijn om dat voor de nieuwe kabinetsformatie op tafel te hebben liggen, zodat je de scenario's hebt. Dan kan een nieuw kabinet zeggen: we nemen het mee en trekken het helemaal recht, maar dan kost het wel dit bedrag, of er zijn andere manieren om het recht te trekken. Mijn idee zou zijn om er echt even de tijd voor te nemen. Er is reden om het goed te onderzoeken, maar het is niet zo dat ik u daar even snel binnen een week over kan informeren.
De voorzitter:
Gaat u verder. O, wacht, meneer Groothuizen. Voordat u begint, kijk ik even naar de klok. Ik weet dat er leden zijn die gehecht zijn aan 16.30 uur en dat zou voor de Minister ook het geval kunnen zijn. Als we dat willen halen, moeten we even kijken of we nog een tweede termijn nodig vinden. Anders moet ik nu ingrijpen op interrupties. Zegt u het maar.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
We kunnen gewoon een tweede termijn doen en geen interrupties meer, tenzij het echt heel dringend is.
De voorzitter:
Een korte tweede termijn. Meneer Groothuizen krijgt van mij nog een kans en dan gaan we over op die regel.
De heer Groothuizen (D66):
Ik houd het heel kort. De Minister spreekt over het instellen van een commissie. Denkt hij dan aan een soort verzekeringsconstructie, om het op die manier te gaan betalen?
Minister Dekker:
Ik heb nog helemaal geen voorschot genomen op welke oplossingen er zijn. Ik kan me voorstellen dat de commissie een aantal oplossingen schetst. De ene is misschien meer overheidgedreven en dan rechttrekken, maar daar zal een prijskaartje aan hangen. Je kunt ook kijken of je tot een andere vorm kunt komen. Misschien is er in het verzekeringsstelsel het een en ander te verzinnen. Het gaat mij om de vraag wat wij kunnen doen om aan de reële vraag van slachtoffers tegemoet te komen als zij schade hebben opgelopen en de dader niet in staat is om te betalen. Hoe kunnen we dat doen? Hoe kunnen we een aantal van die scheefheden, die eigenaardigheden die oneerlijk aanvoelen – dat doet het bij mij namelijk ook – rechttrekken? Als je het geluk hebt dat de politie iemand heeft opgepakt en veroordeeld krijgt, kom je voor al die regelingen in aanmerking. En dat bedrag was behoorlijk hoog onlangs bij die Amerikaanse slachtoffers. Dan is het heel goed geregeld. Maar als je de pech hebt dat er geen verdachte wordt aangehouden, terwijl je misschien net zoveel schade hebt en misschien je leven lang in een rolstoel moet doorbrengen, sta je met lege handen. Dat voelt gewoon niet eerlijk.
De voorzitter:
Dank u wel. Voldoende? Gaat u verder.
Minister Dekker:
Ik ben in mijn brief uitvoerig ingegaan op de vraag waarom het buitenland ingewikkeld is. Dat heeft te maken met praktische en principiële dingen, maar ik kan me voorstellen dat dat hier ook in wordt meegenomen. Ondertussen kunnen we twee dingen doen. Eén. Ja, er liggen Europese afspraken die zeggen: zorg ervoor dat het op Europees niveau wat meer naar elkaar groeit. Dan hoop ik dat de rest een beetje naar ons toegroeit in plaats van dat wij de boel moeten versoberen conform de rest. Dat staat zeker op de agenda. Sterker nog, volgende week zit ik in de Europese Raad en dan staat het onderwerp op de agenda. Ik beloof u dit te zullen aankaarten.
Dan de ABC-eilanden. Daar geldt hetzelfde voor als voor België, Frankrijk en heel veel andere landen. In het koninkrijk zijn de ABC-eilanden echt andere landen, anders dan de BES-eilanden, want die zijn onderdeel van Nederland. Ze hebben een eigen rechtsstelsel, eigen regels over strafbaarstelling, over de rechten van slachtoffers in een proces, maar ook over tegemoetkoming van schade. Om daar een uitzondering voor te maken, vind ik ingewikkeld.
Ik heb een aantal dingen die ik niet een-twee-drie ergens kan onderbrengen. Het eerste gaat over letselschade en het regresrecht. Ik heb u daarover per brief geïnformeerd. Het komt er kort gezegd op neer dat verzekeraars slachtoffers niet zomaar mogen afwimpelen onder verwijzing naar afspraken die zij gemaakt hebben met gemeenten, maar dat ze zelf aansprakelijk zijn en daaraan moeten voldoen. Dat moet voldoende duidelijkheid geven. Dat betekent dat slachtoffers gewoon bij de verzekeraars kunnen aankloppen om hun recht te halen. De nieuwe wet helpt niet bij massaschade, maar we kunnen wel kijken of we iets anders kunnen vinden. Nu is het al zo dat je je als benadeelde partij kunt opvoeren, maar als het om heel veel aantallen gaat, moet je daar wellicht iets anders voor zoeken. Ik ben in gesprek met het Openbaar Ministerie om te kijken wat je bijvoorbeeld kunt doen met een vereniging van slachtoffers of een stichting die een groep slachtoffers vertegenwoordigt, zodat je niet een al te zware belasting krijgt van de desbetreffende zaak. En we kunnen natuurlijk aan de voorkant heel veel doen met preventie, met banken, met de grote onlinekoopplatforms. Er zijn goede voorbeelden, bijvoorbeeld Marktplaats, van wat we kunnen doen om aankoopfraude te voorkomen en om veel meer te werken met verificatie en identificatie van de aanbiedende partij.
Vermissing. Mevrouw Helder zegt: het is prima zoals je het nu hebt geregeld. Zo verstond ik het althans. Maar zij vraagt om te zorgen dat het niet alleen nu een aantal problemen oplost, maar dat het dat duurzaam doet. Ik zeg u dat toe. Ik zal daar periodiek op blijven terugkomen in de brief die u daarover van mij krijgt.
Dan is er een vraag van mevrouw Kuiken over suïcide in de jeugdzorg. Als dit gebeurt in de jeugdzorg onder toezicht, zal het altijd gemeld worden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Die zal een onderzoek instellen. Maar het gaat hier natuurlijk niet om slachtoffers van criminaliteit. Het zit dus niet onmiddellijk in het strafrecht. Ik zoek een beetje wat mevrouw Kuiken precies vraagt of zou willen en of ik dat kan doorgeleiden naar mijn collega.
De voorzitter:
Prima, gaat uw gang, mevrouw Kuiken.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Mijn vraag is concreet: zouden ouders in zo'n geval, waar een kind onder toezicht van jeugdzorg stond, een beroep kunnen doen op het Fonds Slachtofferhulp? Dat is mijn concrete hulpvraag, en of de Minister dat wil doorgeleiden.
Minister Dekker:
Ik kom daar in tweede termijn op terug. Ik ga dat even feitelijk na.
De voorzitter:
Die tweede termijn gaat nu beginnen. Dan is eerst weer het woord aan de Kamer en wel aan mevrouw Helder. Ik zou u 1 minuut 20 seconden spreektijd willen voorstellen.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van heel veel vragen. Ik ben blij met het wetsvoorstel dat is toegezegd – dat vandaag zou verschijnen of is verschenen – over de verschijningsplicht van de verdachte. Dat is van heel ver gekomen. Ik weet dat mijn collega De Roon daar in het verleden moties over heeft ingediend. Ik heb dat voortgezet. Toenmalig Staatssecretaris Teeven vond het helemaal niks. Ik ben heel blij dat het er nu alsnog gaat komen, ook nog van een VVD-Minister. Het kan verkeren.
Ik ben ook blij met de toezegging over het blijven noemen van de naam van het slachtoffer, want ook dat wilde toenmalig Staatssecretaris Teeven niet. Ik ben heel blij dat collega Van Wijngaarden mijn toezegging bijna kaapte om er vervolgens op door te gaan. Ik ben blij dat de Minister met het Fonds Slachtofferhulp gaat spreken en de Kamer daarover informeert.
Ik ben ook heel blij met de toezegging dat de Kamer periodiek wordt geïnformeerd over hoe het gaat met de vermiste personen, niet met een aparte status maar met de melding van vermissing.
Tot slot stalking. Daar gaan we het inderdaad nog over hebben en ook over de contactverboden, gebiedsverboden et cetera. Maar mij moet wel van het hart dat, hoewel organisaties het allemaal goed bedoelen, het wel vaak een mentaliteitsding is. Dat merk ik ook bij het bejegenen van slachtoffers in de rechtbank. We vragen het al tien jaar. Daar kan de Minister niks aan doen. Het is echt zo'n mentaliteitsding. Het kan gewoon geregeld worden. Dat wilde ik even zeggen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Het woord is aan de heer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen. Ik heb één andere vraag. Eerder heeft D66 aandacht gevraagd voor slachtoffers van internationale misdrijven, misdrijven die elders zijn gepleegd en verdachten die hier zitten. Het zijn vaak de meest ernstige schendingen van mensenrechten die je kunt hebben. Mensen komen dan bijvoorbeeld naar Nederland om te getuigen, maar kunnen geen beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven en hebben als gevolg daarvan ook geen recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat is best schrijnend als je op de zitting wordt doorgezaagd over heel ernstige dingen. Er is een toezegging van het kabinet om daarnaar te kijken, maar die is al best wel oud. Wat is de stand van zaken? Ik kan me voorstellen dat de Minister het niet precies uit zijn hoofd weet, maar misschien kan hij daar een brief over sturen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel. Dank aan de Minister voor de beantwoording. We komen nog te spreken over stalking, maar de notie dat de ene wijkagent dat veel beter kan oppakken dan de andere wijkagent maakt dat het in de beleidsregels en de omgang daarmee binnen de politie een aandachtspunt is. Er kan dus niet naar de best practices worden gekeken, want de ene keer gaat het prima en de andere keer niet. Het kan dus wel. Daar wil ik aandacht voor.
Ik heb volgens mij geen antwoord op de vraag welke richtlijnen er precies gehanteerd worden ten aanzien van het elektronisch toezicht om de locatieverboden af te dwingen. Ik blijf worstelen met het woonverbod. Ik begrijp best dat de Minister daar een uitgebreide brief over heeft geschreven, maar ik ben nog niet helemaal gerust of ik het toch niet alsnog wil.
Dat zijn de belangrijkste punten. Ik ben blij dat er een analyse komt over de schadevergoeding, want het is inderdaad heel schrijnend, alle kanten op. Laten we daar maar eens indringend naar kijken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Mijn staatsrechtelijk puntje blijft toch dat ik graag wil dat voortaan eerst de Kamer geïnformeerd wordt en niet de volgers van de Minister op Twitter. Er is veel werk aan de winkel, vooral in de uitvoering, zeker op het gebied van stalking. Nogmaals, als ik met een advocaat bel en de praktijk is niet zo – dat is precies de reden waarom wij die voorstellen doen – schrik ik daarvan. Ik kom eenvoudig tot deze voorstellen, waarvan ieder mens zegt dat het in de kern logische voorstellen zijn en dat het toch al wel zo zal zijn. Ik wil dat de Minister de toezegging doet dat hij hierop terugkomt, niet alleen op deze voorstellen, want dat is nu ook weer niet een enorme studie, maar vooral op de huidige praktijk. Nu de inkt van het vernietigende inspectierapport in de zaak-Hümeyra droog is, is het goed dat de Minister binnen afzienbare tijd kijkt hoe de praktijk is. In die brief kan misschien ook een reactie op deze voorstellen komen.
Tot slot over het regresrecht. Het gaat om slachtoffers van letselschade die in eerste instantie afgewimpeld zijn door hun verzekeraars. Nu verwijst de Minister hen terug, want ze kunnen toch bij hun verzekeraars terecht. Dat bedoel ik niet als kritiek, maar de praktijk is dat mensen niet bij hun verzekeraars terechtkonden. Dat is een probleem. Het enige dat ik de Minister vraag, is om zich hier nader in te verdiepen en in gesprek te gaan met de mensen die het betreft en mogelijk met hun belangenbehartigers. Hij komt ook nog uitgebreid terug op de notitie over letselschade die ik samen met mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Kuiken heb ingediend. Misschien kan het daarin meegenomen worden. Het is echt een schrijnend probleem.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Dank, voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik wacht met smart op het vervolg van de beleidsreactie op alles wat te maken heeft met contact-, locatie- en gebiedsverboden. Ik vind het woonverbod wat te makkelijk afgeserveerd. Dat heb ik in eerste termijn gezegd. Ik ben daarin nog wat zoekende.
Ik ben ook benieuwd hoe de informatie-uitwisseling geoptimaliseerd kan worden. De Minister heeft gezegd dat die een plek krijgt. Dat had hij in zijn brief al gedaan.
Ik heb een vraag gesteld over het feit dat vandaag in een strafzaak is besloten om de naam van de advocaat-generaal niet bekend te maken. Het is voor het eerst dat we dat doen. Dat heeft sowieso mijn aandacht. Hoe verhoudt het feit dat wij dat waarschijnlijk doen vanuit veiligheidsoptiek zich tot het feit dat je privacy kunt waarborgen voor slachtoffers? In hoeverre zou je daarnaar kunnen kijken? Ik heb dat niet helemaal van de Minister begrepen. Het kan ook zijn dat het bij Justitie en Veiligheid zit.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan meneer Van Wijngaarden.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Als je een dochter hebt verloren en je dat net te horen hebt gekregen, is het laatste waar je behoefte aan hebt een journaliste die tussen de rododendrons ligt en door je raam staat te turen. Die aanwijzing over de toestemming is dus goed, maar waarvoor geef je toestemming? We willen niet dat mensen dan een blanco cheque geven. Ik wil graag dat de Minister in de brief ingaat op het feit dat de toestemming betrekking heeft op alle afspraken die de privacy van mensen raken. Volgens mij bedoelen we hetzelfde, maar we willen voorkomen dat je, als je één keer toestemming hebt gegeven, er daarna achter komt dat je dat niet bedoelde.
De Minister had een goed verhaal over de Centra Seksueel Geweld. Eén ding wil ik niet: wachtlijsten. De Minister heeft gezegd dat die er nu niet zijn. De gemeenten wilden het geld hebben en zij hebben de verantwoordelijkheid. Er zijn ook gemeenten waar het volgens mij beter gaat. De gemeenten moeten aan de bak. Helemaal eens.
Het instellen van een commissie is ook heel goed. De onrechtvaardigheid moet uit dat schadestelsel. Ik vind dat een heel goede zet. Het is misschien een idee om de Kamer op enig moment deelgenoot te maken van de opdracht die de commissie meekrijgt. Als dat een beetje in de sfeer is zoals de Minister dat net vertelde, komen we volgens mij heel dicht bij elkaar.
Het buitenland is vreselijk ingewikkeld. Er zijn veel jonge mensen die naar Curaçao gaan. Ik hoor de Minister twee dingen zeggen. De ABC-eilanden zijn heel ergens anders, maar in Europa gaan we wel onze best doen om te bevorderen dat de positie van het slachtoffer ook in andere Europese landen wordt versterkt. Dat roept bij mij de vraag op: als we dat in Europa kunnen, waarom zouden we dat dan niet in ons eigen koninkrijk moeten proberen? Ik begrijp hoe ingewikkeld het is. Ik heb heel specifiek gesproken over slachtoffers van ernstige geweld- en zedenmisdrijven op de ABC-eilanden. De € 2.500 die het nu is, is met twee tickets eigenlijk al op. Kan de Minister daar nog een keer naar kijken?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan meneer Van den Berge.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Volgens mij heb ik nog geen antwoord gehad op de vraag over het onderzoek van het Fonds Slachtofferhulp en of we dat kunnen opschalen. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij heb ik het nog niet gehoord.
Dan toch nog even – dat zal u niet verbazen – over de regionale Centra Seksueel Geweld. Ik vind het positief dat de Minister in gesprek gaat en ik blijf optimistisch – dat ben ik altijd – maar als ik de Minister hoor over de inzet van die gesprekken, dan maak ik me toch een klein beetje zorgen. Ik hoop dat de Minister het zo niet heeft bedoeld, maar het klinkt haast alsof hij de gesprekken ingaat als een soort zakelijke onderhandeling. Welk signaal geef ik af aan wethouders? Dan gaan zij misschien weer andere beslissingen nemen. Ik hoop dat hij de gesprekken vooral ingaat vanuit het oogpunt van collegiaal bestuur, een gezamenlijke verantwoordelijkheid en het willen oplossen van het probleem, linksom of rechtsom. Ik hoop dat dat zijn inzet is. Ik ga niet nog een keer om garanties vragen, want ik ken het antwoord van de Minister inmiddels. Ik hoop wel dat de ruime steun in de Kamer zich vertaalt in een positieve stemming over het amendement volgende week. Ik vind dat wel echt belangrijk.
De Minister geeft aan dat er op dit moment geen wachtlijsten zijn bij de Centra Seksueel Geweld. Maar ik heb begrepen dat ze niet aan wachtlijsten doen, omdat – ik krijg het bijna niet over mijn lippen – als je die acute hulp niet in de eerste zeven dagen kunt bieden, het bij wijze van spreken ook niet meer hoeft. De slachtoffers komen dan, hopelijk, op andere plekken terecht. Maar dat weten we niet, want ze zijn dan uit het zicht verdwenen. Er zijn dus geen wachtlijsten, maar er kunnen voor dit type hulp ook geen wachtlijsten aangelegd worden. Daarom is het zo essentieel dat er een oplossing komt. Ik hoop echt dat de Minister daar vol voor gaat en dat hij het niet als een soort onderhandeling ziet: hoe komen we daar als rijksoverheid zo goed mogelijk vanaf? Ik hoop dat het ook zijn inzet is om echt een oplossing te vinden.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Kuiken. U mag als u wilt, maar het hoeft niet. Nee? Dank u wel.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker:
Voorzitter. Ik loop een aantal zaken langs. Ik ben het helemaal eens met mevrouw Helder dat bejegening ook een kwestie van mindset is. Dat vraagt tijd, maar laten we heel duidelijk zijn over hoe we het graag willen hebben. Wat wel heel leuk was, is het volgende. Ik was een paar weken terug bij de rechtbank Midden-Nederland en ik mocht daar een middagje meedraaien met de bodes. Die hebben het heel goed in het vizier. Zij doen echt fantastisch werk bij de opvang: ze stellen mensen gerust en ze vragen bijvoorbeeld of ze een aparte ruimte willen hebben. U spreekt mij kritisch aan als het niet goed gaat, maar ik vind het ook belangrijk om een compliment te maken als het wel goed gaat. We blijven hier bovenop zitten.
De heer Groothuizen vroeg naar slachtoffers van internationale misdrijven. Dat is kennelijk een oude toezegging. Ik weet niet of ik die ooit heb gedaan, maar ik sluit niet uit dat dat mijn voorganger is geweest. Ik ga na wat de stand van zaken daarvan is en ik kom daar in de volgende rapportage op terug.
Mevrouw Van Toorenburg merkte, een beetje in het verlengde van de heer Van Nispen, op: leuk dat je vertelt wat je gaat doen, maar hoe zit het nu in de praktijk? Wat gaan we daarvan terugzien? Bijvoorbeeld, daar waar het gaat om de afwegingen die de Reclassering moet gaan maken over de inzet van de enkelband. Een van de maatregelen die we hebben aangekondigd, is dat de Reclassering altijd nadrukkelijk de inzet van de enkelband overweegt bij hoogrisicogevallen van ex-partnerstalking. We willen natuurlijk allemaal weten hoe dat in de praktijk dan precies vorm krijgt. Ik kan u toezeggen dat we halverwege 2020 – ik had dat anders aangekondigd in het debat – zullen aangeven hoe deze maatregelen concreet in de praktijk uitwerken. Ik zal dan ook ingaan op de onderwerpen die de heer Van Nispen in zijn plan heeft aangedragen: kijk wat je kunt doen om de regie samen te brengen en de boel te versnellen, en kijk hoe dat uitpakt. Ik wil één disclaimer maken op dit punt. Ja, enkelbanden kunnen soms helpen bij ex-partnerstalking – ook dat blijkt uit het WODC-onderzoek – maar niet altijd. Veel van deze stalking vindt digitaal plaats, gewoon vanaf de bank bij iemand thuis. Dus we moeten hier ook vertrouwen op de inschatting die professionals maken: wanneer heeft het echt zin en een toegevoegde waarde en wanneer niet?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik geef de Minister alleen maar mee dat er een situatie is ontstaan waarin kinderen van 8 jaar een paniekknop om hun nek kregen, terwijl degene tegen wie ze beschermd moesten worden, niet eens een enkelband droeg. Dat is de praktijk. Dus ik vraag de Minister om als hij naar de praktijk kijkt, ook naar de maatregelen te kijken die soms voor het slachtoffer noodzakelijk lijken: een kind van 8 met een paniekknop naar school – moet u zich voorstellen – en de dader helemaal niks.
Minister Dekker:
Maar dat soort gevallen lijken mij te ondervangen als er kritischer wordt gekeken naar de hoogrisicogevallen en naar de situaties waarin we dit soort dingen echt kunnen afdwingen. Want dan heb je het over een fysiek gevaar op of rond de school of op of rond het huis van een slachtoffer. Dat zijn hele specifieke locaties, waar als er sprake is van stalking met elektronische monitoring wel het een en ander te doen valt.
De heer Van Nispen (SP):
Ik vind half 2020 eigenlijk niet kunnen. Sinds de inkt van het vernietigende inspectierapport droog is, zijn we alweer een poos verder. En dat was al niet het eerste vernietigende inspectierapport. De praktijk is gewoon niet goed vandaag de dag. Het heeft echt urgentie. Ik zou aan de Minister willen vragen of dat niet véél en véél eerder kan.
Minister Dekker:
Zo veel eerder als dat kan. We wachten nog steeds op het debat, maar we gaan niet stilzitten totdat we groen licht van de Kamer krijgen. Aan de dingen die in de brief staan, wordt door alle organisaties op dit moment al gewerkt. Ik heb de eerste helft van 2020 gezegd; dat kan ook in het voorjaar zijn. Wat mij betreft laten we u zo snel mogelijk weten wat de vorderingen zijn op de dingen die al die instanties in gang aan het zetten zijn.
De voorzitter:
Gaat u verder. Nou, nog een keer, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik vroeg eigenlijk of het nú kan. Als de Minister zegt dat dat niet kan, dan moet het toch in januari kunnen. Het laten weten als er vorderingen zijn? Nee, ik wil het ook weten als er geen vorderingen zijn, want dan moeten we ons nog grotere zorgen maken. Ik wil dus eigenlijk dat de Minister nog in december met de organisatie in gesprek gaat over de vraag: «Hoe staat het ervoor? Lukt het jullie wel, lukt het jullie niet? Zo niet, waarom niet? Wat hebben jullie nog nodig?» Dan kan de Minister nog voor het einde van het kerstreces bijvoorbeeld – dat vind ik eigenlijk al lang – een tussenstand aan de Kamer geven. Dat moet toch kunnen?
Minister Dekker:
Kijk, dit loopt nu allemaal. U vraagt mij om dat sneller te doen. Het antwoord is: nee. De dingen zijn gewoon in gang gezet; er wordt op dit moment aan gewerkt. Wat mij betreft hebben we heel snel het debat daarover. Dan kunnen wij u ook weer een nieuwe update geven. Wij zoeken naar een goed moment waarop we kunnen zeggen: nu zijn de dingen ook echt in gang gezet, dan kunnen we ook wezenlijk een aantal vorderingen verwachten. Iedere dag een brief lost dit probleem niet sneller op. Dat u vraagt om urgentie en tempo begrijp ik, en dat deel ik ook, maar ik zoek naar een goed moment waarop ik u daarover kan informeren. Dat is niet stante pede en ook niet voor het kerstreces.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Mag ik een punt van orde maken qua proces? Vindt het debat over Hümeyra nog voor het reces plaats? Waarschijnlijk niet. Of staat het voor januari gepland?
De voorzitter:
Daar gaat de Kamer zelf over. Dus dat hoeven we hier niet verder te bespreken. Minister, gaat u verder met de beantwoording.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Nou nee, voorzitter. Volgens mij moet dat heel snel in januari op de rol komen als wij dat verzoek als commissie doen. Dan is het wel logisch dat de Minister ons in ieder geval voorafgaand aan dat debat informeert. Het is onze taak om het in januari op de rol te krijgen, maar dan zou ik het wel fijn vinden als er voor dan in ieder geval een stand-van-zakenbrief wordt toegezegd.
Minister Dekker:
U gaat over uw eigen agenda. Hoe langer het duurt voordat u dit belangrijke thema op uw agenda zet, des te meer tijd er overheen gaat, des te meer wij in gang hebben kunnen zetten en des te meer er dus te melden valt. Ik probeer u nu tegemoet te komen. Als u zegt «wij hebben volgende week een debat over Hümeyra», dan heeft het weinig zin om u voor die tijd een brief te sturen. Als het debat pas eind januari is, kan ik mij voorstellen dat het zinvol is om dan een update te geven. U moet alleen weten dat al die instanties, en mijn collega en ik, niet gaan zitten wachten of gaan dralen. Wij werken echt keihard om de dingen die wij hebben toegezegd, uit te zetten. Alleen, de inkt is nu een paar weken droog. Als ik nu al een brief zou sturen, dan komt daar niet zo vreselijk veel in te staan. Daar heeft u niet zo vreselijk veel aan en dan weet ik al waar het debat over gaat. Dan zegt u: goh, u heeft een nieuwe brief gestuurd waarin u schrijft dat er nog niet zo vreselijk veel is gebeurd. Vindt u het gek? We hebben u een brief gestuurd en u vraagt een paar weken later om een nieuwe brief. Ik wil u een brief sturen als u van ons het volgende kunt verwachten: er zijn een aantal dingen op streek, hier lopen wij in de praktijk tegen aan, daar hebben we dat voor verzonnen, dit gaat sneller dan verwacht, dit zijn de opbrengsten van een scan die is gemaakt en van een aantal zaken die lopen. Dan heb ik u ook echt wat te melden. Volgens mij is dat hoe we een goed debat met z'n allen moeten voeren: wij sturen u een brief als wij u nieuwe informatie kunnen geven.
De voorzitter:
Ik geloof dat er wel een algemeen gevoel is dat het debat dat eraan komt, daarin een rol speelt. Ik stel voor dat we even met de Griffie plenair overleggen wanneer dat debat er zal zijn. Desnoods in de volgende procedurevergadering, of via de e-mail, kan dan geïnventariseerd worden of er voor die tijd behoefte is aan zo'n brief. Zullen we het zo doen?
Minister Dekker:
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Gaat u verder.
Minister Dekker:
Ik neem de suggestie van de heer Van Nispen over regresrecht op. Ik kan natuurlijk altijd, bijvoorbeeld bij letseladvocaten, nagaan of dit bekend is. Het punt is wel dat je voor iedere individuele zaak individueel moet aankloppen bij zo'n verzekeraar. De verzekeraar kan nu met wat we hebben uitgezocht, ook niet meer zeggen «dat is niet zo» of «ik wist er niet van». Maar of dat bij iedereen helder op het netvlies staat, kunnen we natuurlijk nagaan.
Er was een korte discussie met mevrouw Van Toorenburg en de heer Azarkan over het woonverbod. Ik heb mijn twijfels geuit over de toegevoegde waarde daarvan. Volgens mij heb je er veel meer aan als de gebieds-, woon- en locatieverboden, die we kunnen opleggen, goed worden uitgevoerd. Daar zag je het natuurlijk misgaan in de zaak van Hümeyra.
De heer Azarkan sprak over de bescherming van een ag. Wij hebben steeds gezegd dat we in een rechtsstaat graag zo transparant mogelijk zijn. Soms zijn er redenen om daarvan af te wijken. Dat kan zoals in dit geval bij een ag zijn, maar het kan ook bij een advocaat zijn. Het kan ook als er sprake is van een acuut gevaar voor een slachtoffer, maar er wordt steeds, keer op keer, van geval tot geval, bekeken of er sprake is van een actuele dreiging en wat er nodig is.
Dan de toestemming met betrekking tot het Openbaar Ministerie en de afspraken over verwittigen. Ik ga dat uitzoeken; dat is mijn inzet. Ik ga daar dus mee aan de slag in de lijn van de heer Van Wijngaarden. Ik pak ook zijn suggestie op dat als zo'n commissie gaat lopen, ik de vormgeving, de exacte vraagstelling en de bemensing van die commissie in de brief aan uw Kamer vat. Dan het punt van de ABC-eilanden. Ik kan niet op hun stoel gaan zitten. Ik kan wel kijken of dit een thema kan worden in het periodieke Justitieoverleg met de Ministers van Justitie van Nederland en de ABC-eilanden. Dan kunnen we zeggen: we zien grote discrepanties, wat kunnen jullie daarin betekenen?
Tot slot opschaling van het onderzoek van het Fonds Slachtofferhulp. O nee, daarna heb ik nog een ander «tot slot». Er is gevraagd of we dat kunnen opschalen. Wat ik zou willen doen, is kijken naar de afdwingbaarheid door de rechter, of dat niet door de inspectie kan worden gedaan. Dat is ons vehikel om het op een goede manier te doen. Of het Fonds Slachtofferhulp dat nog een keer herhaalt, is aan hen. Ik vind dat de inspectie er op enig moment toezicht op moet gaan houden.
En dan tot slot.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Heel kort. De Minister zegt dat hij vindt dat de inspectie dat moet gaan doen. Worden we daarover geïnformeerd of horen we op een bepaald moment hoe dat dan...
Minister Dekker:
Zeker. Volgens mij gaat er een themaonderzoek lopen over de slachtofferhulp en daar komen dit soort dingen in naar voren. U krijgt altijd alle inspectierapporten.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Dekker:
Tot slot de hulp en de ondersteuning die we kunnen bieden aan ouders van kinderen die zelfmoord hebben gepleegd in de jeugdzorg. Daar spelen twee dingen. Dat is niet ten gevolge van een misdrijf, dus zij kunnen nooit aanspraak maken op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Wat wel kan, of wat ik in ieder geval wil laten nagaan, is dat er hulp vanuit Slachtofferhulp Nederland kan worden geboden als men in de knel zit en niet weet wat men moet doen. Zij doen dat niet alleen bij geweldsmisdrijven, maar bijvoorbeeld ook bij ernstige verkeersongelukken. Ik kan me voorstellen dat dit dingen zijn waarbij mensen ergens naartoe moeten kunnen als zij zeggen: «Ik zoek hulp. Kan iemand me daarbij helpen?» Dat wil ik nagaan. Ik kom daarop terug in mijn volgende brief.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Dat stel ik op prijs. Wilt u dan ook specificeren welke soorten hulp daarbij horen?
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee eindigt de tweede termijn van de zijde van de Minister. Ik neem nog even de toezeggingen door.
– De Minister zegt toe de Kamer bij de periodieke brief slachtofferzorg te informeren over hoe hij het punt van privacy van slachtoffers in de media onder de aandacht heeft gebracht bij het Fonds Slachtofferhulp.
– De Minister zegt de Kamer toe bij diezelfde periodieke brief terug te komen op het punt van het psychologisch onderzoek van het slachtoffer dat geheel inzichtelijk zou zijn voor de dader.
– De Minister zegt toe te kijken naar een duurzame oplossing voor de gevolgen van vermissing, en de Kamer daarover te informeren per periodieke brief.
– De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de commissie die op een fundamentele manier gaat kijken naar schadevergoedingen.
– De Minister zegt toe in de volgende rapportage terug te komen op de stand van zaken bij internationale misdrijven naar aanleiding van de motie hierover.
Dat zijn de toezeggingen. Ik dank de Minister, zijn ambtenaren, de leden, onze onvolprezen ondersteuning in alle gedaanten en degenen op de publieke tribune en elders die dit debat gevolgd hebben. Ik wens u allen nog een mooie dag. Ik sluit de vergadering, met excuses dat het iets is uitgelopen.
Sluiting 16.39 uur.