Verslag
Voorstel van wet van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren in verband met de invoering van een algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2019D51036, datum: 2019-12-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34908-8).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: F.C.G. Goorden, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 34908 -8 Voorstel van wet van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren in verband met de invoering van een algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht.
Onderdeel van zaak 2018Z04821:
- Indiener: E. Ouwehand, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2018-03-28 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-05-21 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-05-22 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-06-20 15:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-09-25 10:00: Algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-10-02 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-11-20 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-12-10 14:00: Voorstel van wet van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren in verband met de invoering van een algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-01-27 12:45: Extra-procedurevergadering commissie LNV (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-09-06 11:30: Extra procedurevergadering commissie LNV (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
34 908 Voorstel van wet van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren in verband met de invoering van een algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht
Nr. 8 VERSLAG
Vastgesteld 11 december 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I | ALGEMEEN | 2 | ||
1. | Inleiding | 2 | ||
2. | Aanleiding en achtergrond | 3 | ||
2.1 | Schets huidige situatie wetgeving rondom het slachten van dieren | 5 | ||
2.2 | Schets huidige situatie uitzondering onverdoofd slachten van dieren | 6 | ||
2.2.1 | Kosher en Halal slachten | 7 | ||
2.3 | Dierenwelzijnsproblemen bij onverdoofde slacht | 8 | ||
2.3.2 | De halssnede | 9 | ||
2.3.3 | Periode tot bewusteloosheid | 9 | ||
2.4 | Maatschappelijke ontwikkelingen | 9 | ||
2.4.2 | Discussie over onverdoofd ritueel slachten | 9 | ||
2.5 | Verplichte bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht in het licht van de vrijheid van godsdienst | 10 | ||
2.5.2. | Vrijheid van godsdienst: artikel 6 Grondwet, artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 9 EVRM | 10 | ||
3. | Gevolgen van een algehele verplichting tot bedwelming voorafgaand aan de slacht | 14 | ||
II | ARTIKELSGEWIJS | 16 | ||
Artikel I, onderdeel A | 16 | |||
Artikel II | 16 |
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel tot invoering van een algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen. Voor hen zijn zowel dierenwelzijn als godsdienstvrijheid belangrijke thema’s. De vragen zullen dan ook deze thema’s raken.
De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren in verband met de invoering van een algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het wetsvoorstel van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren in verband met de invoering van een algehele plicht tot bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden zowel dierenwelzijn als godsdienstvrijheid van essentieel belang in onze samenleving. Het spreekt voor zich dat dit wetsvoorstel daarom zorgvuldig behandeld moet worden. Daarom hebben zij enkele vragen voor de initiatiefnemer van dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden complimenteren de indiener graag voor het initiatief en prijzen het streven om de slacht zo veel mogelijk te vrijwaren van fysiek en mentaal leed. Voorts hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden waarderen de inspanning van de indiener om eigen ideeën om te zetten in een initiatiefwetsvoorstel. Inhoudelijk zijn deze leden echter zeer kritisch over het voorgestelde, met name vanwege de aantasting van de vrijheid van godsdienst die dit voorstel met zich mee brengt. Zij hebben enkele vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende verbod op onbedwelmde rituele slacht. Zij constateren dat de fundamentele kritiek, onder meer van de Raad van State, op het eerder ingediende en uitgebreid bediscussieerde wetsvoorstel in verband met de inbreuk op de vrijheid van godsdienst overeind is gebleven en dat er, gelet op het destijds gesloten convenant en de nadere wettelijke voorschriften, geen inhoudelijke aanleiding is voor een heroverweging.
De leden van de DENK-fractie hebben met zorg en afkeuring kennis genomen van het wetsvoorstel van het lid Ouwehand. Deze leden zien dit wetsvoorstel als een onaanvaardbare inbreuk op het grondwettelijke recht op vrijheid van godsdienst. Is de indiener bereid zich door argumenten te laten overtuigen van de onwenselijkheid van deze inbreuk? Is de indiener bereid om dit wetsvoorstel te heroverwegen dan wel in te trekken?
2. Aanleiding en achtergrond
De leden van de VVD-fractie vragen de indiener uitgebreid in te gaan op de afweging om een nieuw wetsvoorstel in te dienen nadat het eerdere wetsvoorstel in de Eerste Kamer is verworpen. Kan de indiener ook uitgebreid ingaan waarom zij bij dit wetsvoorstel kiest voor een wijziging op de Wet dieren? Kan de indiener aangeven waarom zij komt tot een verplichte bedwelming in plaats van strengere regels voor de onbedwelmde rituele slacht (mogelijkheid op grond van artikel 26, derde lid, onderdeel c van Verordening 1099/2009)? In hoeverre is er rekening gehouden met de eerder genoemde bezwaren bij de behandeling in zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer? Deze leden lezen dat de indiener een algehele plicht tot bedwelming voorstelt. Dat betekent dat mensen die vlees willen consumeren van dieren die volgens religieuze riten zijn geslacht, dit nog steeds kunnen doen maar afhankelijk zijn van de import van dit vlees. De indiener weet dat Nederland koploper is op dierenwelzijn. Kan de indiener reflecteren op het importeren van vlees van volgens religieuze riten geslachte dieren uit andere landen? Heeft de indiener zicht op de economische gevolgen bij slachthuizen (en de verwerkende industrie) als er een algehele plicht tot bedwelming komt? Heeft de indiener zich rekenschap gegeven van mogelijk illegale praktijken? Zo ja, op welke manier en hoe zouden illegale praktijken voorkomen kunnen worden? Deze leden lezen in de initiatiefwet geen evaluatiebepaling. Kan de indiener aangeven waarom er niet voor een dergelijke bepaling is gekozen? Is de indiener het met deze leden eens dat een evaluatiebepaling nodig kan zijn om innovatieve methoden te monitoren? Is zij bereid deze alsnog op te nemen? Deze leden lezen dat de indiener in de memorie van toelichting uitgebreid ingaat op de intrinsieke waarde van het dier en de wettelijke verankering van deze waarde. Kan de indiener toelichten wat de belangrijkste redenen zijn, naast de intrinsieke waarde van het dier, om dit initiatiefwetsvoorstel in te dienen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Partij voor de Dieren in 2008 eenzelfde wetsvoorstel indiende. Het wetsvoorstel werd destijds, inclusief het amendement van D66 (Kamerstuk 31 571, nr. 18), op 19 juni 2012 door de Eerste Kamer verworpen. De senatoren stelde dat het voorstel niet proportioneel was en het doel niet maatschappelijk urgent genoeg was om het Nederlands grondrecht en internationaal erkende mensenrecht op vrijheid van godsdienst in te perken. Onverdoofd ritueel slachten wordt door zowel de Raad van State als het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) beschouwd als het uitoefenen van je mensenrecht, je vrijheid van godsdienst. Daarnaast is naar aanleiding van het wetsvoorstel en het ingediende amendement het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten opgesteld. In dit convenant zijn afspraken gemaakt om dierenleed zoveel mogelijk te beperken bij onverdoofd en onbedwelmd slachten. Naar aanleiding hiervan en het advies van de Raad van State hebben deze leden de volgende vragen aan de indiener.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de initiatiefnemer kan toelichten in hoeverre er bij het voorliggende wetsvoorstel rekening is gehouden met de bezwaren waarop het soortgelijke wetsvoorstel uit 2008 in de Eerste Kamer stuitte? Wat vindt de initiatiefnemer van het advies van de Raad van State?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in 2012 een soortgelijk wetsvoorstel van een partijgenote van de huidige initiatiefneemster is weggestemd door de Eerste Kamer. Kan de initiatiefneemster aangeven in hoeverre en op welke punten zij tegemoetgekomen is aan de bezwaren op basis waarvan het wetsvoorstel destijds te weinig steun kreeg?
Deze leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de indiener schrijft dat het sinds 1 juni 1922 wettelijk verplicht is om dieren voorafgaand aan de slacht te bedwelmen vanwege de morele plicht van de overheid om het lijden van slachtdieren zo veel mogelijk te beperken. Deze leden vragen de indiener of de noodzaak om dieren voorafgaand aan de slacht te bedwelmen sindsdien door wetenschappers of dierenartsen in twijfel is getrokken of is weerlegd. Deze leden vragen de indiener waarom zij niet heeft gekozen voor het instellen van een verbod op de import van vlees afkomstig van dieren die onbedwelmd zijn geslacht. Het voorstel van de indiener behelst een verbod op de praktijk van het onverdoofd slachten in Nederland, maar niet op de consumptie van vlees afkomstig van dieren die elders onbedwelmd zijn geslacht. Het eten van vlees is echter geen religieuze verplichting. Zou om die reden niet ook de import van vlees afkomstig van elders onbedwelmd geslachte dieren aan banden moeten worden gelegd? Kan de indiener nader toelichten waarom niet is gekozen voor een minder vergaand voorstel, zoals het invoeren van een verplichting tot post-cut stunning (het bedwelmen van een dier na het aanbrengen van de halssnede)? Deze leden lezen dat de indiener in de memorie van toelichting de discussie schetst over het onverdoofd slachten van dieren in binnen- en buitenland. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen. Hoe staat het met de acceptatie van reversibele bedwelmingsmethoden binnen de islamitische en israëlitische geloofsgemeenschap wereldwijd? Welke landen accepteren vlees van bedwelmd ritueel geslachte dieren? Hoe staat het met de acceptatie van reversibele bedwelmingsmethoden onder religieuze autoriteiten (waaronder halal- en koosjer-keurmerken) in Nederland? Op welke schaal wordt er in Nederland op dit moment al bedwelmd ritueel geslacht? Is er sinds het indienen van voorliggend wetsvoorstel meer bekend geworden over de huidige uitvoeringspraktijk van het onverdoofd slachten? Zijn in alle slachthuizen de verbeteringen («technische verfijningen») doorgevoerd die in het tweede advies van de Wetenschappelijke Advies Commissie (WAC) zijn beschreven? Kan de indiener nader toelichten waarom de afspraken uit het convenant onbedwelmd slachten niet voldoende zijn om het leed bij het slachten te beperken? Verwacht de indiener dat de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant verder kunnen worden verbeterd om tegemoet te komen aan het doel dat dit wetsvoorstel beoogt? Deze leden lezen dat de indiener schrijft dat een deel van de afspraken die zijn gemaakt met de convenantpartners nog altijd niet is uitgewerkt of ingevoerd, namelijk de afspraken met betrekking tot het beperken van het aantal dieren dat onverdoofd wordt geslacht tot het aantal dat op basis van de (binnenlandse) behoefte aan halal en koosjer vlees noodzakelijk is en het beloofde systeem van etikettering en gescheiden verkoopkanalen. Deze leden constateren dat het hierdoor nog altijd mogelijk is dat dit vlees wordt geëxporteerd en bovendien dat consumenten zonder het te (kunnen) weten vlees kopen of consumeren dat afkomstig is van dieren die halal of koosjer zijn geslacht. Dit is naar de mening van de leden onacceptabel, mede gelet op het feit dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de discussie over de transparantie over het lijden van dieren die worden gefokt, gebruikt en gedood in de veehouderij, steevast verwijst naar de plicht die de consument heeft om na te gaan waar zijn of haar voedsel vandaan komt. Tot slot vragen deze leden aandacht voor het lot van geiten- en schapenlammetjes die worden geboren in de zuivelsector. In Nederland is de afzetmarkt voor het vlees van geiten die als «bijproduct» worden geboren om de melkproductie van hun moeders op gang te houden, bijvoorbeeld beperkt. De joodse en islamitische consument is belangrijk voor de Nederlandse schapen- en geitenvleessector, stelt de Vereniging voor de regionale slachterijen en vleesbedrijven. Veel geiten(lammetjes) worden onverdoofd geslacht, zodat hun vlees als halal kan worden verkocht. Ook meer dan de helft van het vlees van in Nederland geslachte schapen en lammetjes is bestemd voor de halalmarkt. Is de Nederlandse consument die geitenkaas koopt zich bewust van het feit dat naast ieder stukje geitenkaas of schapenkaas ook een stukje halal vlees ligt, vragen deze leden. Zou ook hier niet meer transparantie over moeten zijn? Speelt deze problematiek niet ook bij de kalfjes die geboren worden in de melkveehouderij?
De leden van de DENK-fractie vragen de initiatiefnemer in te gaan op alle bijdragen die de sprekers hebben geleverd tijdens het rondetafelgesprek over het wetsvoorstel op 25 september 2019. Kan de initiatiefnemer daarbij in het bijzonder ingaan op de bijdrage van mevrouw Gelderblom-Lankhout van het Overlegorgaan Joden, Christenen en Moslims? Kan de initiatiefnemer ook toelichten in hoeverre er bij het voorliggende wetsvoorstel rekening is gehouden met de bezwaren waarop het soortgelijke wetsvoorstel uit 2008 stuitte?
2.1 Schets huidige situatie wetgeving rondom het slachten van dieren
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zich ervan bewust dat de discussie rondom ritueel slachten niet alleen in Nederland speelt. Ook in bijvoorbeeld buurland België buigen de juristen van het Grondwettelijk Hof zich over deze kwestie. Zij hebben het Europees Hof van Justitie gevraagd te bekijken of artikel 26, tweede lid, onderdeel c van de Europese verordening 1099/2009 het toelaat om onbedwelmd te slachten. Het Europees hof zal hier voorlopig nog geen uitspraak over doen. Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom artikel 26, tweede lid, onderdeel c het volgens haar mogelijk maakt om niet slechts stringentere nationale regels voor onbedwelmde slacht volgens religieuze riten te stellen, maar ook om onbedwelmde slacht volgens religieuze riten geheel te verbieden?
Het verbaast de leden van de ChristenUnie-fractie dat het onderliggende wetsvoorstel wordt ingediend zo kort na inwerkingtreding van het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten en het addendum. Herinnert de initiatiefneemster zich dat convenant en addendum de uitkomst zijn van besluitvorming in de Eerste Kamer, waarvoor brede steun bestond? Kan de initiatiefneemster toelichten wat er sindsdien gewijzigd is in de uitvoeringspraktijk waardoor dit wetsvoorstel nu gerechtvaardigd is? Het convenant is per 2018 in werking getreden middels een algemene maatregel van bestuur (AMvB), die een voorhangprocedure heeft gehad in beide Kamers. Dit heeft niet geleid tot een verzoek om behandeling. Kan de indienster toelichten waarom zij destijds geen Kamerbehandeling van de AMvB wenste, maar nu wel met een initiatiefwetsvoorstel komt? Deelt zij de mening dat het niet uit te leggen is om invoering van de AMvB stilzwijgend te laten passeren en de uitvoering daarvan stil te leggen met dit initiatiefwetsvoorstel? Kan de initiatiefneemster toelichten hoe zij het indienen van dit wetsvoorstel ziet in het licht van het beginsel van behoorlijk bestuur, dat een betrouwbare overheid vraagt? Kan de indienster toelichten waarom zij niet gewacht heeft tot de evaluatie van het convenant in 2021?
De leden van de DENK-fractie willen graag weten hoe de wetgeving rondom dierenwelzijn, slachtvoorschriften en onverdoofd ritueel slachten in andere landen geregeld is. Kan de initiatiefnemer hiervan een overzicht geven voor de 28 EU-landen en de circa 170 andere landen op de wereld? In hoeveel landen is het onverdoofd ritueel slachten toegestaan? In hoeveel landen is het onverdoofd ritueel slachten verboden? Hoe is de juridische situatie buiten de territoriale wateren en in het luchtruim? Kan de initiatiefnemer toegeven dat deze wet slechts in Nederland van toepassing zal zijn en dat in een groot aantal andere landen het onverdoofd ritueel slachten gewoon door zal gaan? Wat is dan het nut van dit wetsvoorstel? Deelt de initiatiefnemer de mening dat het hier averechtse symboolwetgeving betreft? Immers, slachten in andere landen leidt tot meer transportbewegingen en is dus slecht voor het milieu. Bovendien wordt het dierenwelzijn lager in plaats van hoger, doordat er in andere landen minder toezicht is. Kan de initiatiefnemer hierop ingaan? Erkent de initiatiefnemer dat het percentage onbedwelmd geslachte dieren 2,3% bedraagt van het totaal en dat het aandeel volgens religieuze riten onbedwelmd geslachte dieren nog minder dan die 2,3% bedraagt? Zo ja, is het wetsvoorstel dan geen duidelijk voorbeeld van symboolwetgeving? Zo nee, wat zijn volgens de initiatiefnemer dan de cijfers?
2.2 Schets huidige situatie uitzondering onverdoofd slachten van dieren
De leden van de VVD-fractie vragen of de indiener zicht heeft op het aantal slachterijen waar niet regelmatig wordt geslacht. Om hoeveel slachterijen gaat dit? In de memorie van toelichting lezen deze leden dat het aantal dieren dat onbedwelmd geslacht wordt nogal uiteenloopt. Beschikt de indiener over recente cijfers? Kan de indiener verklaren waarom het aantal onbedwelmde slachtingen in het eerste kwartaal 2018 leek te zijn afgenomen?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt opgemerkt dat artikel 26, derde lid van de EU-verordening ruimte laat voor het volledig verbieden van rituele slacht. Deze leden zijn van mening dat dat niet kan worden geconcludeerd op basis van het genoemde artikel. Het staat er niet. Kan de indiener een gedegen juridische onderbouwing aanleveren voor haar bewering omtrent artikel 26, derde lid? Voor deze leden is de invalshoek de vrijheid van godsdienst. Zij zijn van mening dat de vrijheid van godsdienst slacht volgens religieuze riten omvat. De bepalingen in de verdragen kennen eenzelfde formulering: vrijheid van godsdienst betreft niet alleen het aanhangen van een godsdienst, maar ook het belijden daarvan door eredienst, onderwijs, praktiseren en het onderhouden van geboden en voorschriften. Dit wordt onderschreven in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en ook in artikel 9 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en in artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het is daarnaast in 2000 ook bevestigd door het EHRM in het belangrijke arrest Cha’are Shalom Ve Tsedek tegen Frankrijk. Het EHRM heeft daarin aanvaard dat de praktijk van de religieuze slacht beschouwd kan worden als een belijdenis van de godsdienst door middel van het naleven van geboden en voorschriften. In dit geval is dat de joodse godsdienst, maar dat geldt natuurlijk ook voor de islamitische godsdienst. Deze leden hebben begrepen dat in een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie voor diezelfde benadering is gekozen. Is de indiener dat met deze leden eens? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van het rondetafelgesprek over het wetsvoorstel (Kamerstuk 34 908, nr. 6) dat het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten is opgesteld met verschillende religieuze organisaties en slachterijen om dierenwelzijn te borgen bij het onverdoofd ritueel slachten. Om dit convenant kracht bij te zetten zijn per 2018 in het Besluit houders van dieren het uitgangspunt van het convenant en verschillende afspraken uit het convenant vastgelegd. Wat vindt de indiener van het convenant en het samenwerkingsverband in het convenant? Wanneer het convenant in haar opzet slaagt om in dezelfde mate dierenleed te beperken als in de reguliere slacht, is het wetsvoorstel volgens de indiener dan nog nodig? Heeft het convenant volgens de indiener een kans van slagen? Deze leden ontvangen graag een toelichting op het antwoord. Heeft het convenant volgens de indiener voldoende tijd gehad om te beoordelen of het convenant geslaagd is? Deze leden ontvangen graag een toelichting op het antwoord. Waar kan het convenant volgens de indiener beter en waar zitten de zwakke punten in het convenant?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de initiatiefneemster stelt dat lidstaten op grond van artikel 26, derde lid, onderdeel c, van de verordening de bevoegdheid hebben om te bepalen of zij strengere regels stellen voor de onverdoofde rituele slacht ofwel de onverdoofde slacht geheel verbieden. In haar position paper ten behoeve van het rondetafelgesprek over het wetsvoorstel stelde het College voor de Rechten van de mens echter dat dit niet in de betreffende bepaling staat en dat er geen enkele indicatie is dat dit een juiste interpretatie van het betreffende artikel zou zijn, aangezien het de tekst van de verordening innerlijk tegenstrijdig zou maken. Deze leden verzoeken de initiatiefneemster dit punt nader toe te lichten en daarbij ook in te gaan op het arrest van het Hof van Justitie van de EU dat in 2018 stelde: «in dit verband dient erop te worden gewezen dat de krachtens artikel 4, lid 4, van de verordening nr. 1099/2009 toegestane uitzondering geen verbod op het uitvoeren van rituele slachtingen in de Unie instelt, maar juist uitdrukking geeft aan het positieve streven van de Uniewetgever om het slachten van dieren zonder voorafgaande verdoving mogelijk te maken».
2.2.1 Kosher en Halal slachten
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de visie van de initiatiefnemer op het huidige convenant dat per januari 2018 is ingetreden. Wat is de reden dat de initiatiefnemer niet wenst te wachten op de evaluatie hiervan in 2021?
De leden van de DENK-fractie vragen of de indiener kan aangeven waarom zij vindt dat het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten niet voltstaat als het gaat om het borgen van het dierenwelzijn. Erkent de indiener dat als gevolg van de totstandkoming van het convenant en de verankering daarvan in het Besluit houders van dieren het dierenwelzijn bij het proces van onbedwelmd slachten volgens religieuze riten is verbeterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wenst de indiener na een verbetering te komen met een wetsvoorstel? Erkent de indiener dat het convenant door de convenantpartners als werkbaar wordt gezien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wenst de indiener een drammerige wet door te voeren als er een stelsel bestaat dat als werkbaar wordt gezien? Erkent de indiener dat het convenant werkt conform de afspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wil de indiener een drammerige wet doorvoeren terwijl het huidige systeem conform gedragen afspraken werkt? Is de indiener zich ervan bewust dat het convenant in 2021 geëvalueerd wordt? Hoeveel zin heeft het om dwingende wetgeving in te voeren als een zelfreguleringsconvenant nog niet eens is geëvalueerd? Getuigt dit wel van een betrouwbare overheid? Is het convenant te zien als een product van het Nederlandse poldermodel, waarbij alle belangen en wensen zo goed mogelijk met elkaar in evenwicht zijn gebracht, volgens het eeuwenoude Nederlandse principe van «schikken en plooien»? Is de indiener ook niet van mening dat zelfregulering op basis van consensus en draagvlak te verkiezen is boven drammerige dwang via polariserende en splijtende wetgeving?
Is het wetsvoorstel van de indiener niet disproportioneel te noemen, aangezien er al sprake is van een stelsel van zelfregulering?
De leden van de DENK-fractie vragen of het klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) betrokken is bij elke rituele slachting en dat een NVWA-dierenarts hier toezicht op houdt. Kan de indiener aangeven waarom dit toezicht volgens haar niet voldoet? Klopt het dat het toezicht op onverdoofd slachten in Nederland beter is geregeld dan in de meeste andere landen? Klopt het dus dat een verbod op onverdoofd slachten zal leiden tot minder waarborgen voor het dierenwelzijn door verplaatsing van activiteiten naar het buitenland? Klopt het dat het importeren van onbedwelmd ritueel gesneden vlees uit het buitenland zal leiden tot meer transportbewegingen en dus slecht is voor het milieu, en dat er dus ook een negatief welvaartseffect is voor de consument door gestegen prijzen? Kan de indiener dit negatieve welvaartseffect berekenen? Kan de indiener het Centraal Planbureau (CPB) vragen om een maatschappelijke kosten-batenanalyse uit te voeren op het niet meer uitvoeren van het convenant en de daaruit voortvloeiende negatieve dierenwelzijnseffecten in het buitenland?
2.3 Dierenwelzijnsproblemen bij onverdoofde slacht
De leden van de VVD-fractie lezen dat de indiener kiest voor een verplichte bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht. De indiener laat het open op welke manier de bedwelming dient plaats te vinden. Kan de indiener een actueel beeld schetsen van de verschillende (innovatieve) mogelijkheden om over te gaan tot de verplichte bedwelming? Kan de indiener ook aangeven welke ervaringen er in binnen- en buitenland zijn met deze werkwijzen en acceptatie bij geloofsgemeenschappen? Tijdens het rondetafelgesprek over het wetsvoorstel is er gesproken over elektronarcose. Is dit een methode die naar de mening van de indiener ingezet kan worden bij een verplichte bedwelming? Zo nee, waarom niet? Aan welke eisen moeten methoden voldoen? Waar worden deze eisen vastgelegd? Op welke manier wordt geborgd dat innovatieve technieken hierbij betrokken kunnen worden?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat de indiener impliciet veronderstelt dat de reguliere slacht minder dierenleed veroorzaakt dan onverdoofd ritueel slachten. Kan de indiener uiteenzetten hoeveel dierenleed er wordt veroorzaakt per individueel dier in de reguliere slacht en hoeveel dierenleed in de onverdoofde rituele slacht, waar men zich houdt aan de 40 seconden-regel? Hoeveel dierenleed is er bij «bedwelmd» en «verdoofd» slachten? Kan de indiener het antwoord toelichten per verschillende slachtmethode? De afgelopen tijd zien de leden dat er misstanden zijn bij handhaving en controle in de reguliere slacht. Kan de indiener uiteenzetten hoe vaak het in 2018 is misgegaan in de reguliere slacht met het verdoven en bedwelmen van dieren en hoe vaak in de onverdoofde rituele slacht? Per hoeveel dieren is er een dierenarts ter controle aanwezig in de reguliere slacht en in de onverdoofde rituele slacht? Kan de indiener reflecteren op de huidige gang van zaken in de reguliere slacht en op de gang van zaken in de onverdoofde rituele slacht in het kader van dierenwelzijn?
2.3.2 De halssnede
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer in de memorie van toelichting onder meer schrijft dat er bij onbedwelmde rituele slacht na het aansnijden twee minuten lang sprake kan zijn van een bijbewustzijnsituatie en dat de halssnedes vaak meerdere malen worden uitgevoerd. De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe deze constateringen te rijmen zijn met de (wettelijke) voorschriften dat als na 40 seconden geen merkbaar bewustzijnsverlies is opgetreden, er alsnog bedwelming toegepast moet worden en dat meerdere halssnedes niet toegestaan zijn.
De leden van de DENK-fractie vragen waarom de indiener stelt dat het vaak nodig is om de halssnede meerdere malen uit te voeren, terwijl dit volgens het Convenant niet mag. Hoe kan zij deze opmerking voor de praktijk staven?
2.3.3 Periode tot bewusteloosheid
De leden van de VVD-fractie lezen dat de indiener in de memorie van toelichting stelt dat het Besluit houders van dieren wordt overtreden zodra er «ballooning» optreedt. Heeft de indiener zicht op hoe vaak dit gebeurt en welke sancties de NVWA bij deze overtreding kan geven en de afgelopen jaren heeft gegeven?
De leden van de DENK-fractie vragen of de indiener kennisgenomen heeft van de uitzending van het tv-programma Zondag met Lubach op zondag 25 november. Deelt de indiener de mening dat er niets diervriendelijks is aan het bedwelmen van dieren met CO2? Kan de indiener uitgebreid ingaan op de bevindingen van dit tv-programma?
2.4 Maatschappelijke ontwikkelingen
2.4.2 Discussie over onverdoofd ritueel slachten
De leden van de VVD-fractie vragen of de indiener een actueel beeld kan schetsen van hoe andere landen omgaan met het onbedwelmd doden van dieren. Kan de indiener in dat verband ook ingaan op de uitspraak van de Raad van State, die stelt dat de voorgestelde maatregel een ingrijpende beperking van de vrijheid van godsdienst is en naar het oordeel van de Afdeling advisering niet aan de eisen voldoet die het EVRM stelt aan een beperking van dit grondrecht? Is de indiener met de verschillende religieuze organisaties in gesprek gegaan over ontwikkelingen zoals in Nieuw-Zeeland? Daar is onbedwelmde rituele slacht verboden, maar tegelijkertijd is het land een grote exporteur van halalvlees bij gebruikmaking van bedwelming. Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken? Zo nee, waarom heeft de indiener deze gesprekken niet gevoerd?
De leden van de VVD-fractie weten dat tijdens de behandeling van de vorige initiatiefwet van de Partij voor de Dieren de toenmalige Staatssecretaris een convenant heeft gesloten met verschillende religieuze organisaties. Heeft het functioneren van het convenant invloed gehad op dit nieuwe initiatiefwetsvoorstel? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen op bladzijde 16 van de memorie van toelichting dat er verschillende wetenschappelijke conclusies zijn waaruit blijkt dat onverdoofd ritueel slachten meer dierenleed veroorzaakt dan de reguliere slacht. Kan de indiener op een rij zetten aan welke onderzoeken zij refereert en waaruit de conclusies blijkt dat er meer dierenleed wordt veroorzaakt door onverdoofd ritueel slachten dan bij de reguliere slacht?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe de initiatiefnemer denkt over het huidige convenant, dat voortkomt uit de discussie die speelt in de samenleving op het gebied van ritueel slachten. Deze leden hebben daarom enkele vragen over het convenant. Ten eerste: kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom zij denkt dat met het convenant niet voldaan kan worden aan de hoge dierenwelzijnseisen die de maatschappij stelt? Is de initiatiefnemer van mening dat dit ook zo is wanneer de 40 seconden-regel uit het convenant bijvoorbeeld vervangen wordt door een verplichting direct na het aanbrengen van de halssnede tot bedwelming over te gaan, zoals in Oostenrijk, Estland en Slowakije verplicht is? Daarnaast zijn deze leden benieuwd waarom juist dit moment gekozen is om opnieuw een wetsvoorstel in te dienen. Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom juist nu een nieuw wetsvoorstel is ingediend en hoe dit zich verhoudt tot de start en evaluatie van het huidige convenant?
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de indiener de capaciteit van de NVWA afdoende acht om te controleren op de nieuwe slachtpraktijk. Verwacht de indiener dat er extra toezicht moet komen nadat de vrijstelling van de bedwelmingsplicht is doorgevoerd? Is bij de initiatiefnemer bekend of er bijvoorbeeld voldoende dierenartsen in dienst zijn bij de NVWA om deze wetgeving in goede banen te leiden?
2.5 Verplichte bedwelming van dieren voorafgaand aan de slacht in het licht van de vrijheid van godsdienst
De leden van de VVD-fractie vragen of de indiener zicht heeft op de consumptie van vlees van dieren die niet bedwelmd zijn door mensen die deze producten consumeren vanuit andere redenen dan geloofsovertuiging? Zo ja, om hoeveel dieren gaat dit jaarlijks?
2.5.2. Vrijheid van godsdienst: artikel 6 Grondwet, artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 9 EVRM
Voor de leden van de CDA-fractie zijn dieren levende wezens met gevoel waar zorgvuldig mee omgegaan dient te worden. Deze leden zijn van mening dat dieren zo min mogelijk horen te lijden onder de wijze waarop zij geslacht worden, met inachtneming van de vrijheid van godsdienst, conform artikel 6 van de Grondwet. Dit artikel beschermt heel duidelijk de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Niet alleen het aanhangen en uitdragen van een godsdienstige overtuiging, maar ook het dienovereenkomstig handelen. De vrijheid van godsdienst is voor deze leden van essentieel belang in onze samenleving. De discussie over de strekking van het voorliggende wetsvoorstel bevindt zich op het snijvlak van deze twee fundamentele uitgangspunten: welzijn van dieren en vrijheid van godsdienst. De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat een verbod op onbedwelmd slachten een beperking van de vrijheid van godsdienst vormt. De Afdeling verwijst daarbij naar de jurisprudentie van het EHRM. Daarnaast is ook artikel 9 van het EVRM over het recht op het belijden van een godsdienst of levensovertuiging (letterlijke tekst: «in worship, teaching, practice and observance») in het geding. Dat geldt ook voor artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). Ook het EVRM heeft aanvaard dat de koosjere slacht kan worden beschouwd als een belijdenis van de godsdienst door middel van het naleven van geboden en voorschriften («observance») van de joodse godsdienst, in de zin van artikel 9 van het EVRM. De Afdeling acht een algeheel verbod op onverdoofd slachten een beperking van dit grondrecht waarvan de op grond van artikel 9, tweede lid, EVRM vereiste noodzaak ontbreekt.
De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens het rondetafelgesprek over het wetsvoorstel op 25 september jl. een vertegenwoordiger van het College voor de Rechten van de Mens sprak. Hij gaf aan dat het college «het wel opvallend vindt, en misschien ook wel een beetje onbegrijpelijk, dat na alle grondrechtelijke en mensenrechtelijke discussie die over het eerdere wetsvoorstel over deze zelfde problematiek heeft plaatsgevonden, deze tweede poging wordt gedaan met zo’n magere grondrechtelijke onderbouwing.» Deze leden vragen de indiener een uitgebreide grondrechtelijke onderbouwing aan te leveren. Daarnaast missen zij een serieuze toets op de proportionaliteit en de subsidiariteit van de aantasting van de mensenrechten en grondrechten die voortvloeit uit dit wetsvoorstel. Zij vragen de indiener deze onderbouwing aan te leveren.
De leden van de D66-fractie lezen in het advies van de Raad van State (Kamerstuk 34 908, nr. 4) dat het wetsvoorstel «een te vergaande beperking van de vrijheid van godsdienst» is. Op basis van maatschappelijke noodzaak, «goede zeden», mag een mensenrecht ingeperkt worden, maar volgens de Raad van State is er op het moment geen maatschappelijke noodzaak om onverdoofd ritueel slachten te verbieden. Daarbij kent Nederland sinds kort, januari 2018, het gewijzigde Besluit houders van dieren (in het verlengde van het convenant) om dierenwelzijn bij onverdoofd slachten te garanderen. Met een wettelijke verankering van het beperken van dierenleed en een ontbrekende maatschappelijke noodzaak acht de Raad van State het wetsvoorstel niet proportioneel. De beoogde beperking van dierenleed weegt volgens de Raad van State niet zwaarder dan het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst (artikel 6 van de Grondwet). Deze leden verzoeken de indiener in de antwoorden op de volgende vragen te refereren aan en reflecteren op het advies van de Raad van State. Is het onverdoofd ritueel slachten volgens de indiener een grondrecht en een mensenrecht? Wanneer mogen een grondrecht en een mensenrecht ingeperkt worden? Weegt het dierenleed dat wordt veroorzaakt door onverdoofd ritueel slachten door ritueel slachten zwaarder dan de vrijheid van godsdienst in de zin van het ervaren en het voortzetten van dergelijke rituelen? Deze leden ontvangen graag een toelichting bij dit antwoord. Is er maatschappelijke noodzaak en urgentie om een dergelijke wet in te dienen? Wanneer een dier een beter leven heeft gehad in aanloop van een rituele slacht dan een dier in aanloop van de reguliere slacht, welk levensverloop heeft dan de voorkeur en waarom? Voldoet de wet volgens de indiener aan de proportionaliteits-, subsidiariteits- en handhavingsprincipes? Deze leden ontvangen graag een toelichting en uiteenzetting bij dit antwoord.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de indiener aankijkt tegen het commentaar van de Raad van State, die stelt dat de voorgestelde maatregel een te vergaande aantasting van de vrijheid van godsdienst met zich meebrengt. Met andere woorden: hoe denkt de initiatiefnemer een herhaling van het stranden van dit voorstel zoals bij de eerste indiening te voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de initiatiefneemster terecht stelt dat het niet aan de wetgever is om zich een oordeel aan te meten over de vraag welke interpretatie de juist is en welke niet. Verderop in de memorie van toelichting stelt de initiatiefneemster echter dat verplichte bedwelming voorafgaan aan de slacht de godsdienstvrijheid niet per definitie hoeft te raken. Deze leden vragen om een nadere toelichting op dit punt. Deelt de initiatiefneemster de mening van het College voor de Rechten van de Mens en van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat de mogelijkheid om onbedwelmd te slachten binnen de bescherming van de godsdienstvrijheid valt, indien aan de bezwaren tegen bedwelming religieuze voorschriften of argumenten ten grondslag liggen? Zo nee, waarom niet? Is de indiener met deze leden van mening dat het in juridisch opzicht niet relevant is hoe groot de groep mensen is die door een inbreuk op een mensenrecht wordt geraakt, omdat mensenrechtennormen naar hun aard zijn bedoeld om individuen of minderheden bescherming te bieden tegen meerderheidsbesluitvorming? Is de indiener met deze leden van mening dat deze wet dus wel per definitie raakt aan de godsdienstvrijheid? Deze leden delen de conclusie van de Raad van State, die luidt: «Samenvattend komt de Afdeling tot het oordeel dat het voorstel weliswaar een legitiem maatschappelijk belang nastreeft, maar daarin te ver gaat in het aantasten van de vrijheid van godsdienst, zoals gewaarborgd in onder meer artikel 9 EVRM. De Afdeling acht een algeheel verbod op onverdoofd slachten een beperking van dit grondrecht waarvan de op grond van artikel 9, tweede lid, EVRM vereiste noodzaak ontbreekt, mede gezien de recent in werking getreden regels ter bescherming van dieren bij rituele slacht.» Deze leden zien godsdienstvrijheid als een grondrecht dat raakt aan de bestaansgrond van mensen, waarop alleen mag worden ingebroken in geval van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Kan de initiatiefneemster toelichten hoe het dierenwelzijn op dusdanige grote schaal en op dusdanige wijze verbetert door het voorliggende wetsvoorstel dat zij een verregaande inbreuk op de vrijheid van godsdienst rechtvaardigt? Kan de initiatiefneemster daarbij tevens ingaan op het feit dat de onbedwelmde slacht volgens religieuze riten slechts 0,00004% uitmaakt van de totale slacht? Kan de initiatiefneemster toelichten waarom zij het oordeel van de Raad van State niet deelt dat het convenant en de daaruit voortvloeiende regels er beter in slagen om een maatschappelijk aanvaardbaar evenwicht te bewaren tussen dierenwelzijn en vrijheid van godsdienst dan het voorliggende wetsvoorstel? Met de leden van de fractie van de ChristenUnie is het College voor de rechten van de mens in haar position paper verbaasd over het feit dat, ondanks de uitgebreide discussie over het vorige wetsvoorstel, de toelichting ten aanzien van de inbreuk op godsdienstvrijheid nog beknopter is dan de vorige keer. Is de initiatiefneemster met de leden van de ChristenUnie-fractie van mening dat de grond- en mensenrechtelijke afweging die dient plaats te vinden dezelfde is als bij het vorige wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet? Het College voor de Rechten van de Mens stelt in zijn position paper dat de kern van de mensenrechtentoets zit in de afwegingen rond subsidiariteit en proportionaliteit. Het gegeven dat de verdragsstaten onder het EVRM een margin of appraciation toekomt, geeft een nationale wetgever geenszins ruimte om die toets op subsidiariteit en proportionaliteit slecht marginaal te verrichten, zo stelt het College voor de Rechten van de Mens. Deze leden vragen de initiatiefneemster dan ook om een nadere motivatie en toelichting op de subsidiariteit en proportionaliteit van dit wetsvoorstel. Deze leden lezen dat de indienster stelt dat een einde aan het onverdoofd slachten noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde en goede zeden in Nederland. Kan de indienster aangeven hoe in de jurisprudentie en wetgeving omgegaan wordt met het begrip «openbare orde» in relatie toe beperkingen van grondrechten? Kan de initiatiefneemster voorbeelden geven waar op basis van de openbare orde is overgegaan tot het inperken van de grondrechten? Hoe wordt het begrip «openbare orde» dan afgebakend, zo vragen deze leden. Datzelfde vragen zij voor het begrip «goede zeden». Zij erkennen met de indienster het belang van het erkennen van de intrinsieke waarde van een dier. Maar erkent de indienster dat bijvoorbeeld ook in de joodse traditie en wet er nadrukkelijk aandacht is voor dieren, niet in de laatste plaatst tijdens het slachten en dat het erkennen van de intrinsieke waarde van een dier niet één op één noodzaakt tot het verbieden van slacht volgens religieuze riten? Er wordt nog een prejudiciële uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de verenigbaarheid van het verbod op rituele slacht met Europees recht verwacht. Gezien de eventuele gevolgen voor de juridische houdbaarheid van het onderliggende wetsvoorstel verzoeken deze leden de initiatiefneemster verdere behandeling van dit wetsvoorstel uit te stellen tot de uitspraak meer duidelijkheid geeft.
De leden van de SGP-fractie constateren dat volgens artikel 9, tweede lid, van het EVRM eventuele beperkingen van de vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving noodzakelijk moeten zijn in verband met onder meer de openbare orde, de bescherming van de goede zeden en de bescherming van vrijheidsrechten van anderen. Deze leden vinden de onderbouwing van het voorstel ook op dit punt ontoereikend. De indiener stelt dat dierenwelzijn een algemeen belang is en daarom in het belang is van de openbare orde. Deelt zij de mening dat algemeen belang en openbare orde niet samenvallen en dat openbare orde een verbijzondering is waarbij het gaat om rust en vrede in de samenleving? Wat kan het inperken van de rechten van minderheden betekenen voor de openbare orde? De indiener verwijst in de toelichting meermalen naar de uitspraak van de wetgever in 1922 dat de humaniteit verplichte bedwelming van slachtdieren vóór het doden vereist. Is zij ervan op de hoogte dat destijds een uitzondering is gemaakt voor de joodse rituele slacht, omdat dierenwelzijn in de kasjroet bijzondere aandacht had? Deelt de indiener de mening dat het ten aanzien van goede zeden ook gaat over respect ten opzichte van minderheden? Hoe ziet zij haar voorstel in het licht van het toenemende antisemitisme en de grote zorgen van de joodse gemeenschap hieromtrent? Deze leden constateren dat de Raad van State maar ook het College voor de Rechten van de Mens met redenen omkleed aangeven dat een verbod op onbedwelmde rituele slacht in strijd is met de Nederlandse en Europese bepalingen met betrekking tot de vrijheid van godsdienst. De initiatiefnemer erkent dat voor een deel van onder meer de joodse gemeenschap bedwelming voor de slacht een bezwaar is. Zij acht een verbod dan nog proportioneel omdat het wetsvoorstel ruimte blijft bieden voor het consumeren van vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren. Deze leden willen erop wijzen dat in de casus Cha’are Shalom Ve Tsedek, waar de initiatiefnemer naar verwijst, niet de onbedwelmde rituele slacht ter discussie stond maar een afwijking van de gangbare regels voor de joodse rituele slacht door een specifieke joodse groepering. Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat dit van een andere orde is dan een generiek verbod op onbedwelmde rituele slacht en dat de impact van het voorstel derhalve veel groter is en meer onderbouwing vraagt?
De leden van de DENK-fractie wijzen erop dat de Raad van State in zijn advies van 8 juni 2018 heeft geconstateerd dat de voorgestelde maatregel een te vergaande aantasting van de vrijheid van godsdienst vormt. Volgens de Raad van State betekent de ongeclausuleerde verplichting om dieren voorafgaand aan de slacht te verdoven een ingrijpende beperking van de vrijheid van godsdienst van diegenen wier religie vereist dat te slachten dieren niet bedwelmd worden. Kan de indiener hierop ingaan? Erkent de indiener dat door het voorliggende wetsvoorstel burgers worden beperkt om hun godsdienst te belijden en beoefenen? Deze leden wijzen erop dat de Raad van State in zijn advies van 8 juni 2018 daarnaast heeft geconstateerd dat deze maatregel niet voldoet aan het EVRM. Kan de initiatiefnemer hierop ingaan? Klopt het dus dat de Europese rechter later alsnog een streep zal kunnen zetten door deze wetsbepaling? Klopt het dus dat ook de Nederlandse rechter een streep kan zetten door deze wetsbepaling, zoals in 1999 ook gebeurd is met de Wet herstructurering varkenshouderij (Varkenswet)? Zo nee, waarom niet? Kan de initianemer uitleggen waarom zij een wet heeft ingediend die strijdig is met het Europese recht? Kan de initiatiefnemer het advies van de Raad van State opvolgen en het wetsvoorstel heroverwegen? Deze leden wijzen er voorts op dat de Raad van State heeft aangegeven dat de scheiding van Kerk en Staat vereist dat de overheid zich in beginsel moet onthouden van interpretatie van de inhoud en strekking van religieuze voorschriften en overtuigingen. Kan de initiatiefnemer uitleggen waarom zij wil dat de Staat zich hierin nu wel moet mengen? Deze leden wijzen er voorts op dat de Raad van State heeft aangegeven dat dit wetsvoorstel in strijd is met artikel 9 van het EVRM. Kan de indiener uitleggen waarom zij handelt in strijd met de elementaire mensenrechten? Waarom levert de indiener met een wetsvoorstel dat indruist tegen elementaire mensenrechten een bijdrage aan de polarisatie? Kan de indiener onderbouwen waarom er sprake zou zijn van een «dringende maatschappelijke behoefte», zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid van het EVRM? Wordt deze behoefte breed gevoeld in de samenleving, of vooral onder de leden van de Partij voor de Dieren? Het feit dat er «nieuwsrapportages» verschijnen, die bij sommigen verontwaardigde reacties oproepen, is toch niet hetzelfde als een «dringende maatschappelijke behoefte»? Deelt de indiener de mening dat deze zwakke schakel in het wetsvoorstel deze maatregel onhoudbaar zal maken bij de Europese rechter? Zo nee, waarom niet? Kan de initiatiefnemer uitleggen hoe voldaan wordt aan het vereiste van proportionaliteit? Waarom heeft de initiatiefnemer geen «grondige weging van alle betrokken belangen» toegepast, zoals het EVRM voorschrijft? De initiatiefnemer noemt wel argumenten maar geen belangen, laat staan dat ze «grondig gewogen» worden. Kan de initiatiefnemer dit alsnog doen? De Raad van State heeft in de bijlage van zijn advies van 8 juni 2018 aangegeven dat Verordening 1099/2009 rechtstreekse werking heeft. Artikel 4 van deze verordening regelt dat er geen bedwelmingsplicht geldt. Om deze rechtstreekse werking teniet te doen, zou in de Wet dieren opgenomen moeten worden dat er geen uitzondering op de bedwelmingsplicht geldt voor religieus slachten. Dit staat echter niet in het wetsvoorstel. Klopt het dus dat artikel 4 onverkort blijft gelden en het wetsvoorstel daarmee bij voorbaat al een dode letter is? Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom artikel 26, tweede lid, onderdeel c van verordening nr. 1099/2009 het volgens haar mogelijk maakt om niet slechts stringentere nationale regels voor onbedwelmde slacht volgens religieuze riten te stellen, maar ook om onbedwelmde slacht volgens religieuze riten geheel te verbieden? Deze leden wijzen er voorts op dat de Raad van State heeft aangegeven dat dit wetsvoorstel volgens het Hof van Justitie van de EU in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Kan de initiatiefnemer uitleggen waarom zij handelt in strijd met grondrechten van de Europese Unie? Deze leden wijzen er voorts op dat de Raad van State heeft aangegeven dat dit wetsvoorstel in strijd is met het IVBPR. Kan de initiatiefnemer uitleggen waarom zij handelt in strijd met het IVBPR en dus in strijd met de burgerrechten? Deze leden willen de initiatiefnemer eraan herinneren dat de Eerste Kamer in 2012 het verplicht bedwelmd slachten heeft tegengehouden, omdat zij in meerderheid van mening was dat deze verplichting een te vergaande inbreuk zou vormen op de grondwettelijk verankerde godsdienstvrijheid. Door de maatregelen die de initiatiefnemer nu voorbereidt, komt die godsdienstvrijheid alsnog in het geding. Waarom gaat de initiatiefnemer met de voorgestelde maatregelen pontificaal tegen de uitspraak van de Eerste Kamer in? Wordt hier niet de Nederlandse Grondwet geschonden?
3. Gevolgen van een algehele verplichting tot bedwelming voorafgaand aan de slacht
De leden van de CDA-fractie constateren dat koosjere slacht in Nederland op buitengewoon kleine schaal plaatsvindt (zij denken ongeveer 3.000 dieren per jaar). Deze kleine schaal heeft tot gevolg dat het zeer gevoelig is voor allerlei schommelingen in vraag en aanbod en dat maatregelen met kostenverhogende effecten grote financiële consequenties hebben. Kan de indiener eens ingaan op de alternatieven die er zijn voor de joodse en islamitische gemeenschap afzonderlijk om aan hun behoefte aan vlees geslacht volgens religieuze riten te voldoen? Heeft de indiener in beeld wat het door haar voorgestelde beleid financieel betekent voor de gelovigen en hun gezinnen in Nederland? Is zij het met deze leden eens dat voor joodse of islamitische gelovigen in Nederland ritueel geslacht vlees beschikbaar moet blijven? Zo ja, hoe zou dat dan vormgegeven worden in de optiek van de indiener? Hoe kijkt de indiener aan tegen import van volgens religieuze riten geslachte dieren en producten daarvan uit landen waarvan niet vooraf is vast te stellen dat dierenwelzijn op een met Nederland vergelijkbaar niveau is gegarandeerd?
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de initiatiefneemster nader in te gaan op de gevolgen van een algehele verplichting tot bedwelming. Zou deze verplichting ertoe kunnen leiden dat de import van vlees afkomstig van dieren geslacht volgens religieuze riten, toeneemt, zo vragen deze leden. Bereikt dit wetsvoorstel daarmee niet het tegenovergestelde van hetgeen beoogd wordt, te weten een verslechtering van het dierenwelzijn, wanneer een toename van deze import betekent dat er ook meer dieren worden geslacht onder veel minder hoge eisen dan in Nederland? Deze leden zien dat de initiatiefneemster zich bij de gevolgen van dit wetsvoorstel rekenschap geeft van de gevolgen voor de slachterijen waar het om gaat en de administratieve lasten van slachterijen en de gevolgen voor de NVWA. Deze leden verzoeken de initiatiefneemster om een nadere toelichting als het gaat om de gevolgen voor de geloofsgemeenschappen die door deze initiatiefwet in hun hart worden geraakt. Voor bijvoorbeeld de orthodoxe joden is koosjere slacht een kwestie van to be or not to be. Wat is de boodschap van de initiatiefneemster voor deze minderheid in onze samenleving?
De leden van de DENK-fractie vragen of de initiatiefnemer zich niet richt op een druppel op een gloeiende plaat. Is het niet veel belangrijker om het dierenleed in de bioindustrie aan te pakken in plaats van de focus te leggen op de relatief piepkleine sector van de rituele slacht (minder dan 2,3%), waar al met een convenant verbetermaatregelen worden genomen? Hoe groot is deze sector eigenlijk ten opzichte van de totale vleesindustrie? Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat er met dit wetsvoorstel niet minder halal vlees zal worden gegeten, maar dat het geïmporteerd moet worden uit België, Duitsland of nog verder gelegen landen? Klopt het dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een verplaatsing maar niet tot een vermindering van de onbedwelmde rituele slacht? Deelt de initiatiefnemer de mening dat dit zal leiden tot meer transportbewegingen, en dus slecht is voor het klimaat en het milieu? Deelt de initiatiefnemer de mening dat dit wetsvoorstel de onbedwelmde rituele slacht verplaatst naar landen waar veel minder toezicht is op de slacht? Deelt de indiener de mening dat dit wetsvoorstel de onbedwelmde rituele slacht verplaatst naar landen waar veel minder dierenwelzijn is? Waarom dient de initiatiefnemer een wetsvoorstel in dat per saldo slecht is voor het klimaat en het dierenwelzijn? Kan de initiatiefnemer toelichten welke inzet de handhaving vraagt en welke sanctionering zij bij een overtreding proportioneel acht? Kan de initiatiefnemer toelichten welke financiële consequenties het wetsvoorstel zal hebben op het gebied van toezicht en handhaving? Hoeveel van de slachterijen met een registratie om onbedwelmd te slachten, richten zich exclusief op deze vorm van slacht? Kan de initiatiefnemer toelichten welke vooruitzichten deze slachterijen hebben na het verstrijken van de overgangsperiode van vijf jaar? Waarom heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen om geen evaluatiebepaling op te nemen? Waarom kiest de initiatiefnemer voor een overgangstermijn van vijf jaar? Kan de initiatiefnemer toelichten aan welke eisen ten aanzien van de best beschikbaar technieken gedacht moet worden en welke financiële consequenties deze eisen kunnen hebben voor de betreffende slachterijen gedurende de overgangstermijn? Kan de initiatiefnemer ingaan op de economische schade als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel, door gedupeerde slachterijen, supermarkten, chauffeurs en restaurants? Hoeveel bedraagt deze economische schade? Hoe dienen gedupeerden te worden gecompenseerd? Kan de initiatiefnemer ingaan op het risico dat als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel er sprake zou kunnen zijn van de opkomst van ongereguleerde slacht en handel in vlees?
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel A
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot ook nog vragen over de keuze voor de invulling van de wet. Waarom kiest de initiatiefnemer voor handhaving van de algehele bedwelmingsplicht via de bestuursrechtelijke weg en niet via de strafrechtelijke route? Kan de initiatiefnemer toelichten welke inzet de handhaving vraagt en welke sanctionering zij bij een overtreding proportioneel acht? Waarom heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen om geen evaluatiebepaling op te nemen?
De leden van de DENK-fractie lezen dat de initiatiefnemer schrijft over een AMvB met daarin te stellen eisen van de best beschikbare technieken. Kunnen deze leden kennisnemen van wat volgens de indiener in deze AMvB zou moeten staan? Is er reeds een onderliggende AMvB voorhanden of dient de Minister deze op te stellen? Acht de indiener een voorhangprocedure noodzakelijk? Is de indiener het met deze leden eens dat er zonder een bekende AMvB geen volledig oordeel over het wetsvoorstel gegeven kan worden?
Artikel II
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de initiatiefwet gekozen wordt voor een overgangstermijn van vijf jaar. Kan de indiener een onderbouwing geven van deze gekozen termijn? Kan de indiener ingaan op het aspect handhaving? Welke inzet is nodig op toezicht en handhaving en welke financiële consequenties heeft dit?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de initiatiefnemer kiest voor een overgangstermijn van vijf jaar. Wat zijn hiervoor de redenen? De voorwaarden die de initiatiefnemer hiervoor noemt zijn dat de slachterijen moeten voldoen de best beschikbaar technieken. Wat verstaat zij onder deze technieken?
De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde overgangstermijn van vijf jaar om de nodige wijziging aan te brengen in de slachtpraktijk zodat deze voldoet aan de voorwaarden voor de plicht tot bedwelmde slacht. Wel vragen deze leden op basis van welke argumentatie is gekozen voor de termijn van vijf jaar. Kan de indiener daarover uitweiden? Voorts zijn zij benieuwd of rekening is gehouden met potentiële ontduiking van de nieuwe regelgeving door illegale en/of particuliere slacht waarbij geen sprake is van professioneel toezicht op het naleven van regels die het dierenwelzijn borgen.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie,
Goorden