[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de Najaarsnota 2019

Najaarsnota 2019

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2019D51502, datum: 2019-12-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35350-2).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35350 -2 Najaarsnota 2019.

Onderdeel van zaak 2019Z25073:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 350 Najaarsnota 2019

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 december 2019

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 26 november 2019 inzake de Najaarsnota 2019 (Kamerstuk 35 350, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 december 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie,
Schukkink

Vraag 1

Hoe zou de belastingdruk per 10%-groep, waar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over publiceert, eruit zien wanneer daarin ook de indirecte belastingen zouden worden meegenomen?

Antwoord op vraag 1

In de publicatie «Welvaart in Nederland 2019»1 rapporteert het CBS over de totale belasting- en premiedruk. Hierbij wordt gekeken naar huishoudens verdeeld in tien welvaartsgroepen waarbij zowel het inkomen als het vermogen is meegewogen. Cijfers over 2015 laten het volgende beeld zien. Over het algemeen zijn de indirecte belastingen een iets groter percentage van het bruto inkomen bij de lage welvaartsgroepen dan bij de hoge welvaartsgroepen. Bij lage welvaartsgroepen zijn de bestedingen namelijk relatief hoog ten opzichte van het bruto inkomen. Tussen het tweede en negende deciel is de totale belastingdruk echter nog steeds progressief. In het eerste deciel is een uitschieter naar boven in de indirecte belastingdruk te zien, doordat hier relatief veel zelfstandigen en studenten voorkomen met een inkomen beduidend lager dan de (noodzakelijke) uitgaven.

Vraag 2

Wat zou de opbrengst zijn indien bedrijven niet 30% maar slechts 10% van de rente mogen aftrekken?

Antwoord op vraag 2

Uit een statische benadering volgt dat het beperken van de earningsstrippingmaatregel tot 10% van de EBITDA (earnings before interest, tax, depreciation and amortisation) zou leiden tot een additionele budgettaire opbrengst van circa 1,8 miljard euro. Bij deze additionele budgettaire opbrengst is geen rekening gehouden met een nog te bepalen gedragseffect. Een EBITDA-grens van 10% betekent een aanzienlijke aanscherping van de huidige earningsstrippingmaatregel waar een EBITDA-grens van 30% geldt, waardoor het gedragseffect substantieel kan zijn.

Vraag 3

In hoeverre lost de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de successiewet een reëel bestaand probleem op?

Antwoord op vraag 3

De achtergrond van de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting (BOR) is het voorkomen van liquiditeitsproblemen die kunnen ontstaan doordat schenk- of erfbelasting moet worden betaald waardoor de voortzetting van de onderneming in gevaar zou kunnen komen. Deze argumentatie geldt nog steeds. Doel van de BOR is de continuïteit van de onderneming bij overdracht aan de opvolger/ondernemer niet in de weg te staan. Overigens heeft de Staatssecretaris van Financiën toegezegd dat de bedrijfsopvolgingsregeling in het bouwstenentraject tegen het licht gehouden wordt.2

Vraag 4

In hoeverre is ondergebruik of zelfs niet-gebruik van toeslagen meegenomen in de koopkrachtplaatjes?

Antwoord op vraag 4

In de koopkrachtplaatjes wordt verondersteld dat mensen volledig gebruik maken van de toeslagen waarop zij recht hebben. Er wordt dus geen rekening gehouden met ondergebruik of niet-gebruik van toeslagen.

Vraag 5

Voor hoeveel miljard is er de afgelopen dertig jaar aan eigen aandelen opgekocht door bedrijven?

Antwoord op vraag 5

Verschillende bronnen geven een indicatie van de omvang van de inkoop van eigen aandelen. CBS-statistieken zijn beschikbaar voor de periode januari 2007-augustus 2016. In deze kleine tien jaar is in totaal voor 184 miljard euro aan eigen aandelen ingekocht. 8,2 miljard euro daarvan komt voor rekening van financiële instellingen, 47,6 miljard euro is ingekocht door niet-financiële instellingen, en de rest bestaat uit aandeleninkoop door beleggingsfondsen (123 miljard euro), vastgoedfondsen (2,9 miljard euro) overige fondsen en buitenlandse ondernemingen.

Een inventarisatie van het Financieele Dagblad onder AEX- en Midkap-bedrijven geeft cijfers over een kleinere groep bedrijven, maar over een langere periode. Uit de inventarisatie komt naar voren dat AEX- en Midkap-bedrijven in de periode 2000–2019 in totaal voor zo’n 152 miljard euro aan eigen aandelen hebben ingekocht (zie figuur).3

Vraag 6

Wanneer en met welke redenen zijn de regimes «vrijgestelde beleggingsinstelling» en «fiscale beleggingsinstelling» in het leven geroepen?

Vraag 10

Hoe verschilt de wijze van belastingheffing op een fbi of een vbi wanneer deze wordt vergeleken met een belegging van een privépersoon, of een belegging door een vennootschap? Op welke wijze valt er belastingvoordeel te behalen?

Antwoord op vraag 6 en 10

De vaste commissie voor Financiën vraagt naar de achtergrond van de invoering van de fiscale beleggingsinstelling (fbi) en de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi). Daarnaast wordt gevraagd op welke wijze de belastingheffing van een belegging door een fbi of vbi verschilt met die van een privépersoon of een vennootschap.

Ter bevordering van de wederopbouw van de Nederlandse economie werd het effectenbezit voor de kleine binnenlandse particuliere belegger aan het eind van de jaren «50 van de vorige eeuw gestimuleerd. Om te voorkomen dat de kleine binnenlandse belegger – bijvoorbeeld door een gebrek aan relevante kennis – te zeer belemmerd zou worden, wordt veelal de drempel verlaagd door het tussenvoegen van een beleggingsinstelling als intermediair zodat schaalvoordelen behaald kunnen worden. Door middel van het «poolen» van de vermogens van de kleine beleggers kan voor voldoende risicospreiding worden gezorgd, waardoor een hoger rendement kan worden behaald. Het collectief beleggen is het meest interessant indien dit niet leidt tot extra belastingheffing. Zonder nadere fiscale tegemoetkoming zouden beleggingsinstellingen (net als reguliere vennootschappen) in de heffing van vennootschapsbelasting worden betrokken voor alle voordelen behaald op het samengebrachte beleggingsvermogen. Deze voordelen zouden vervolgens met inkomstenbelasting worden belast bij de particuliere belegger, wat zou resulteren in economisch dubbele belastingheffing. Deze dubbele heffing doet zich niet voor indien een particuliere belegger rechtstreeks zou beleggen. Om tot gelijkheid te komen tussen het rechtstreeks beleggen en het beleggen via een beleggingsinstelling is in 1970 het fbi-regime geïntroduceerd. Een fbi is onderworpen aan 0% vennootschapsbelasting en dient jaarlijks haar volledige winst uit te keren. Over deze uitkering is dividendbelasting verschuldigd. Het fbi-regime bleek echter niet optimaal voor alle categorieën beleggers en voor alle soorten beleggingsproducten. Daarom kozen Nederlandse beheerders van beleggingsinstellingen ook voor een ander type beleggingsinstelling dat door bijvoorbeeld Luxemburg of Ierland werd aangeboden. Om die reden is in 2007 in Nederland het vbi-regime geïntroduceerd. Een vbi is vrijgesteld van vennootschapsbelasting, heeft geen plicht om jaarlijks haar winst uit te delen en is niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Doordat bij beide regimes geen heffing van vennootschapsbelasting plaatsvindt op het niveau van de beleggingsinstelling, maakt het voor een belegger (natuurlijke persoon of rechtspersoon) geen verschil of rechtstreeks of via de beleggingsinstelling wordt belegd.

Vraag 7

Wat zou de budgettaire opbrengst zijn wanneer vrijgestelde en fiscale beleggingsinstellingen (resp. vbi’s en fbi’s) vennootschapsbelasting (vpb) zouden betalen?

Antwoord op vraag 7

Op basis van de vpb-aangiften van fbi’s kan bepaald worden dat de jaarlijkse belastbare winst van fbi’s circa 7,2 miljard euro bedraagt (gemiddeld over de periode 2010–2017). Omdat vbi’s geen aangifte doen voor de vpb is het niet mogelijk een inschatting van de belastbare winst van vbi’s te maken. Het is zeer waarschijnlijk dat wanneer er geen nultarief in de vpb meer zou gelden voor fbi’s of wanneer vbi’s niet meer vrijgesteld zouden zijn van vpb, een groot deel van de fbi’s en vbi’s zich zal verplaatsen naar een ander land. Ook is het mogelijk dat de huidige beleggers in fbi’s en vbi’s niet meer via dit intermediair maar bijvoorbeeld rechtstreeks zouden gaan beleggen. Een eventuele opbrengst in de vpb zal daardoor naar alle waarschijnlijkheid zeer beperkt blijven.

Vraag 8

Hoeveel winst zit opgepot in fbi’s en vbi’s?

Antwoord op vraag 8

Fbi’s hebben een doorstootverplichting. Dit houdt in dat zij binnen acht maanden na afloop van het boekjaar de winst moeten uitkeren aan de aandeelhouders. Per definitie zal er daarom geen winst opgepot worden in fbi’s.

Voor vbi’s is niet bekend hoeveel winst opgespaard is, aangezien vbi’s geen aangifte vpb hoeven te doen.

Vraag 9

Welke andere landen kennen regimes die vergelijkbaar zijn met de fbi en/of de vbi?

Antwoord op vraag 9

Ook andere landen kennen collectieve beleggingsregimes, bijvoorbeeld België, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. Dergelijke regimes zijn ingebed in de desbetreffende nationale wetgeving en er is geen verdere gedetailleerde informatie beschikbaar over in hoeverre deze regimes overeenkomen of verschillen met de Nederlandse fbi en vbi.

Vraag 10

Hoe verschilt de wijze van belastingheffing op een fbi of een vbi wanneer deze wordt vergeleken met een belegging van een privépersoon, of een belegging door een vennootschap? Op welke wijze valt er belastingvoordeel te behalen?

Antwoord op vraag 10

Zie antwoord op vraag 6.

Vraag 11

Kan worden aangegeven in hoeverre een verhoging van de vpb doorwerkt in de consumentenprijzen? Kan dit voor een CO2-taks worden aangegeven? In hoeverre betalen consumenten deze doorwerking in de consumentenprijzen ook daadwerkelijk? Gaan zij op zoek naar goedkopere alternatieven?

Antwoord op vraag 11

In het CPB-model Saffier II raakt een verhoging van de vpb langs verschillende kanalen de consumentenprijzen. Enerzijds leidt een hogere vpb tot hogere kapitaalkosten die uiteindelijk leiden tot hogere afzetprijzen. Anderzijds kunnen ondernemers de hogere belasting (deels) ook direct in de afzetprijzen verwerken om het effect op de netto winst af te wentelen. De specifieke economische situatie (hoog- of laagconjunctuur) beïnvloedt de omvang en tijdsverloop van het effect. Onder de afzetprijzen valt niet alleen de binnenlandse consumptie, maar ook de uitvoerprijzen. Ook het effect van de vpb (of de energiebelastingen) op de internationale concurrentiepositie beïnvloed de mate van afwenteling.

De effecten van een CO2-belasting hangen af van de precieze vormgeving. Wanneer een CO2-belasting grote gelijkenis toont met de verhoging van de algemene indirecte belastingen (dus huishoudens en bedrijven) leidt een CO2-taks tot een verhoging van de consumentenprijzen. Bij een opzet die lijkt op de energiebelastingen zal ongeveer 80% worden afgewenteld op consumenten, zie de doorrekening van het CPB van het ontwerpklimaatakkoord.

Vraag 12

Welk deel van de incidentele 460 miljoen euro voor onderwijs wordt betaald door het – middels kasschuif – naar voren halen van middelen?

Antwoord op vraag 12

Het kabinet zorgt ervoor dat 97 miljoen euro van de werkdrukmiddelen uit het Regeerakkoord versneld beschikbaar komt voor scholen in het primair onderwijs. Dit bedrag is voor de aanpak van werkdruk. De keuze voor de inzet van deze middelen vindt op schoolniveau plaats.

Vraag 13

Zijn de genoemde overboekingen tussen de deelplafonds in lijn met de begrotingsregels?

Antwoord op vraag 13

Ja.

Het kabinet heeft een maximaal uitgavenniveau per jaar afgesproken, het totale uitgavenplafond. Het totale uitgavenplafond is onder te verdelen in drie deelplafonds: Rijksbegroting, Sociale zekerheid en Zorg. Overboekingen van het ene deelplafond naar het andere deelplafond hebben geen effect op het totale uitgavenplafond, net als overboekingen tussen departementale begrotingen. Het kabinet besluit tot overboekingen tussen deelplafonds of tussen begrotingen als dit voor de uitvoering van beleid wenselijk wordt geacht.

Vraag 14

Met hoeveel procent bbp zullen de zorgkosten toenemen tussen 2019 en 2025? En met hoeveel miljard euro?

Antwoord op vraag 14

In onderstaande tabel worden de bruto zorguitgaven (exclusief eigen betalingen Zvw en eigen bijdragen Wlz) onder het uitgavenplafond Zorg in miljarden euro weergegeven. Deze cijfers zijn terug te vinden in de begroting 2020 van het Ministerie van VWS (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 2) (vanaf pagina 176 in bijlage 6: Financieel Beeld Zorg). 2019 geeft de actuele stand van de Najaarsnota/tweede suppletoire begroting 2019 weer.

Totaal uitgavenplafond Zorg1 72,4 76,1 79,9 83,7 88,4 93,2
Zorgverzekeringswet 48,7 51,0 53,0 54,8 57,8 60,9
Wet langdurige zorg 23,8 25,1 27,0 28,8 30,5 32,3
1 Dit is exclusief de Begrotingsgefinancierde zorguitgaven (Wmo Beschermd Wonen en overige uitgaven).

De raming van de groei van de zorguitgaven in de huidige kabinetsperiode (2018–2021) is gebaseerd op de middellangetermijn (MLT) raming 2018–2021 van het CPB. De groei wordt bepaald door de verwachte loon- en prijsontwikkeling, en volumefactoren zoals demografie, economische groei, technologische ontwikkeling (in combinatie met open pakketinstroom) en epidemiologie.

Op dit moment is de nieuwe middellangetermijnraming van het CPB nog niet verwerkt in de begroting voor de jaren na de huidige kabinetsperiode. Conform Comptabiliteitswet is daarom een overzicht gegeven van de uitgaven in de begroting voor het begrotingsjaar en de vier daarop aansluitende jaren.

Het CPB heeft in haar nieuwe MLT raming 2022–2025 de collectieve uitgaven aan zorg geraamd tussen 2019 en 2025 als percentage van het bruto binnenlandse product (bbp) (zie Bijlage 11 van Verzamelde bijlagen bij de MLT-raming november 2019). De collectieve uitgaven aan de zorg zullen naar verwachting van het CPB tussen 2019 en 2025 met 1,2%-punt toenemen, namelijk van 9,2% van het bbp in 2019 naar 10,4% van het bbp in 2025.

Het CPB hanteert daarbij een andere definitie van de zorguitgaven. Onder de zorguitgaven van het CPB vallen ook de uitgaven aan Wmo en Jeugd. De uitgaven voor Wmo (exclusief Beschermd Wonen) en Jeugd worden door het kabinet verantwoord in het Gemeentefonds.

Vraag 15

Met hoeveel procent bbp zullen de collectieve uitgaven toe- of afnemen tussen 2019 en 2025 indien geen aanvullende maatregelen worden genomen? En met hoeveel miljard euro?

Antwoord op vraag 15

De meest recente meerjarenraming van het kabinet is opgenomen in de Miljoenennota 2020 (Kamerstuk 35 300, nrs. 1 en 2). Deze raming loopt tot en met het jaar 2024. Bij Miljoenennota 2021 presenteert het kabinet ook de ramingen voor 2025.

Het CPB presenteert in de MLT van december 2019 wel een raming tot en met het jaar 2025. Hierin is ook een raming van de bruto collectieve uitgaven in procenten van het bbp opgenomen. Deze reeks is gepresenteerd in onderstaande tabel.

42,3 42,9 43,2 43,1 43,1 43,0 42,8

Vraag 16

Ontvangt de Kamer nog steeds in het vierde kwartaal een brief over mogelijke investeringen voor het toekomstig groeipotentieel? Zo ja, wanneer?

Antwoord op vraag 16

De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal voor het einde van dit jaar met een brede agenda komen om het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. De Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën onderzoeken daarnaast hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om het verdienvermogen te versterken en rapporteren hierover begin 2020 aan de Kamer.

Vraag 17

Waarom zijn de meeste nieuwe uitgaven niet onderbouwd conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 (CW)? Wanneer gebeurt dit alsnog?

Vraag 63

Kunt u voor de aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen aangeven hoe is voldaan aan artikel 3.1 CW?

Antwoord op vraag 17 en 63

Als Minister van Financiën zie ik toe op naleving van CW 3.1 bij voorstellen met significante financiële gevolgen voor het Rijk en/of maatschappelijke sectoren. Vakministers zijn verantwoordelijk voor hun eigen beleid en voor de inhoud van deze toelichting. Voor mij staat voorop dat de Kamer de toelichting conform CW 3.1 krijgt vóór parlementaire bespreking. Dit kan in de begroting zelf, maar ook in een aparte brief. Dat is ook het geval bij de nieuwe uitgaven in de Najaarsnota. In de afgelopen weken zijn deze voorstellen namelijk door de vakministers toegelicht in Kamerbrieven, zoals de brieven over de Aanpak Stikstofprobleem (Kamerstuk 32 670, nr. 167), Contouren breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (Kamerstuk 29 911, nr. 254), Extra investering in het funderend onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 488), Tijdelijk extra middelen sociale advocatuur (Kamerstuk 31 753, nr. 182), Stroomstootwapen (Kamerstuk 29 628, nr. 916) en Extra investering ter verlichting van de basispolitiezorg (Kamerstuk 29 628, nr. 917). Of de toelichtingen in deze brieven goed genoeg is, is ter beoordeling van uw Kamer. Deze voorstellen zijn inmiddels ook besproken tijdens Kamerdebatten.

Ik werk verder aan een derde monitorrapportage waarin ik de naleving van CW 3.1 monitor. Deze wil ik u aanbieden samen met de derde Voortgangsrapportage van de operatie Inzicht in kwaliteit, in de loop van 2020.

Vraag 18

Waarom worden middelen voor onderwijs, die pas in latere jaren worden uitgegeven, al toegevoegd aan de begroting 2019? Kan worden verzekerd dat deze allemaal worden doorgeschoven naar volgende jaren?

Antwoord op vraag 18

De 300 miljoen euro is bedoeld voor urgente problematiek in het funderend onderwijs. Deze middelen zijn daarom toegevoegd aan de OCW-begroting voor 2019 (Kamerstuk 35 000 VIII), zodat het geld nog dit jaar wordt overgemaakt naar de schoolbesturen die daarmee vanaf dat moment uitgaven kunnen doen.

Vraag 19

Kunt u een totaaloverzicht geven van de stortingen in revolverende fondsen in 2019, de ontwikkeling van het investeringsvermogen en de voortgang van de uitgaven?

Vraag 24

Hoe heeft het bedrag in revolverende fondsen zich sinds het Rekenkameronderzoek ontwikkeld?

Antwoord op vraag 19 en 24

Op dit moment is het Rekenkameroverzicht het meest actuele beschikbare overzicht.

Vraag 20

Kunt u de omvangrijke verplichtingenmutaties op de suppletoire begrotingen van BUHA-OS, JenV en VWS nader toelichten?

Antwoord op vraag 20

De verplichtingenmutaties van BHOS, JenV en VWS staan toegelicht in de tweede suppletoire begrotingen van deze departementen (Kamerstukken 35 350 XVII, 35 350 VI en 35 350 XVI). De verplichtingenmutaties in de tweede suppletoire begroting van JenV zijn precies gelijk aan de uitgavenmutaties. In de tweede suppletoire begroting van JenV zijn de mutaties daarom bij de uitgaven toegelicht. Hieronder staan per departement de grootste mutaties nader toegelicht.

BHOS

De omvangrijkste verplichtingenmutaties bij BHOS waren op de artikelen 1 Duurzame handel en investeringen, 2 Duurzame ontwikkeling voedselzekerheid, water en klimaat en 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling.

Op artikel 1 betrof dit extra verplichtingenruimte voor infrastructuurontwikkeling (met name DRIVE, Develop 2 Build, PPFIAF), nieuwe meerjarige programma’s in de financiële sector en een nieuw programma voor duurzame productie. Verhoging van de verplichtingen wordt verder gebruikt voor de bestrijding van kinderarbeid.

Voor artikel 2 gaat het om verhogingen voor een grootschalig en innovatief sanitatieprogramma, de medefinanciering van een WASH-programma in Niger, de overbruggingsfase voor het FINISH- programma met WASTE en de innovatieve financiering van het Valuing Water Initiative. Voorts is verhoogd voor programma’s voor de groei van de agrarische sector, waaronder een additionele bijdrage aan CABI. Ook zijn verplichtingen voor kennis en capaciteitsopbouw aangegaan. Tot slot zijn de verplichtingen verhoogd voor nieuwe programmeringen en intensiveringen op klimaat, zoals het Least Developed Countries Fund. Daarnaast is de verhoging bestemd voor additionele verplichtingen op het gebied van hernieuwbare energie, zoals voor de Clean Cooking Alliance.

Voor artikel 4 wordt de verhoging vooral veroorzaakt door een verplichting voor humanitaire hulp van de Dutch Relief Alliance, die oorspronkelijk gebudgetteerd stond voor 2018, maar pas in 2019 is gematerialiseerd. Voor de realisatie van de voor 2019 begrote programma’s is dus ophoging van het verplichtingenbudget nodig. Daarnaast is het verplichtingenbudget verhoogd vanwege verschillende ophogingen voor opvang in de regio (opstarten van het partnerschapsprogramma Prospect) en migratie-samenwerking (in verband met meerjarig subsidiekader Migratie in Ontwikkeling en bijdrage IOM) en voor programma’s voor veiligheid en rechtstaatontwikkeling.

JenV

Extra middelen aanpak ondermijning

Het kabinet investeert incidenteel 110 miljoen euro in een breed offensief tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit, zodat in ieder geval het eerste deel van de versterking van aanpak van de ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021 kan worden gerealiseerd. Het gaat om zowel repressieve als preventieve maatregelen met een focus op: oprollen, afpakken en voorkomen. Conform de afspraak in Kamerbrief d.d. 4 november 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 256).

Extra middelen rechtsbijstand

Voor de rechtsbijstand wordt 45 miljoen euro extra beschikbaar gesteld uit de rijksbrede onderuitputting. Samen met de verwachte onderuitputting van 15 miljoen euro. in 2019 op de rechtsbijstand op de begroting van Justitie en Veiligheid en de inzet van 13 miljoen euro binnen het programmabudget kan hierdoor 73 miljoen euro worden ingezet voor een tijdelijke toelage voor een groot deel van de sociaal advocatuur in de periode 2020 tot en met 2021. Bij de tweede suppletoire begroting zijn de beschikbare middelen ad 60 miljoen euro voor rechtsbijstand verwerkt op artikel 92.

Invulling taakstelling JenV

Bij Najaarsnota wordt de restanttaakstelling (ad 53,1 miljoen euro) voor 38,1 miljoen euro ingevuld met onderuitputting op de uitgaven en een aantal meevallers op de ontvangsten. Het resterende bedrag van de taakstelling dat nog moet worden ingevuld is 15 miljoen euro. Omdat de taakstelling (een verlaging) was geparkeerd op artikel 92 wordt, nu de taakstelling gedeeltelijk is ingevuld, hier een tegenboeking gedaan (opwaartse mutatie).

VWS

Bij de tweede suppletoire begroting van VWS wordt het verplichtingenbudget in totaal met 1,0 miljard euro verhoogd. Dit betreft in grote lijnen vooral het naar voren halen van verplichtingenruimte uit latere jaren, zodat verplichtingen in 2019 nog kunnen worden aangegaan die in latere jaren tot uitgaven leiden.

Omvangrijke verplichtingenmutaties, waarbij uitgaven niet gelijk zijn aan de verplichtingen, betreffen bijvoorbeeld verplichtingenmutaties bij het RIVM en ZonMw. Zo wordt het verplichtingenbudget van ZonMw met 370 miljoen euro verhoogd in verband met een dertigtal meerjarenprogramma’s. De daadwerkelijke uitgaven vinden plaats in de komende jaren. Daarnaast wordt voor 195 miljoen euro verplichtingen ruimte van ZonMw uit latere jaren naar voren gehaald.

Bij het RIVM wordt verplichtingenruimte verhoogd in verband met nieuwe opdrachten (62 miljoen euro).

Vraag 21

Is er in de begroting voor 2019 of voor 2020 een voorziening opgenomen voor de compensatie en de schadevergoedingen in het kader van de lopende toeslagenaffaire? Zo nee, waarom niet?

Vraag 166

Hoe worden de compensatiemaatregelen voor de kinderopvangtoeslagaffaire in de begroting afgedekt? Welke stappen moeten hiervoor worden gezet?

Antwoord op vraag 21 en 164

Ten behoeve van de compensatie van gedupeerde ouders in de CAF-11 zaak zal een budgettaire voorziening worden getroffen. De Kamer wordt in de veegbrief Financiën 2019 nader geïnformeerd over (de hoogte van) de voorziening. Voor de overige CAF-zaken wordt het eindrapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen en het onderzoek van de ADR afgewacht. Waar de adviescommissie constateert dat er situaties zijn vergelijkbaar met de behandeling in de CAF 11 zaak, is ook daar compensatie aan de orde.

Vraag 22

Hoe vaak heeft het kabinet de begrotingsregels geschonden?

Antwoord op vraag 22

Het kabinet heeft in de begroting 2020 eenmalig het inkomstenkader en uitgavenplafond aangepast voor het Klimaatakkoord, het Pensioenakkoord en het woningmarktpakket. Ook schuift het kabinet voor deze akkoorden tussen uitgaven en inkomsten. Daarnaast heeft het kabinet het uitgavenplafond aangepast voor het kasritme van de investeringen uit het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Vanuit maatschappelijk oogpunt zijn de akkoorden belangrijke stappen om Nederland duurzaam te maken en te zorgen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel. De aanpassingen zijn een weloverwogen keuze van het kabinet.

Daarnaast heeft het kabinet met de Miljoenennota 2020 een pakket gepresenteerd om de lasten van huishoudens, en met name die van werkenden, structureel te verlagen. Dat heeft geleid tot een aanpassing van het inkomstenkader. Het kabinet vindt deze aanpassing gerechtvaardigd, omdat het gepaard gaat met een hervorming binnen het zzp-dossier. Het is daarnaast een welbewuste keuze om huishoudens mee te laten profiteren van de gunstige economische ontwikkeling.

Vraag 23

Klopt het dat de stand van de «begrotingsreserve asiel» in het jaar 2019 eindigt op 0,0 euro? Hoeveel toevoegingen en hoeveel onttrekkingen worden hier verwacht in 2020? Is deze begrotingsreserve toereikend voor het beoogde doel?

Antwoord op vraag 23

De oorspronkelijke verwachting was dat de asielreserve eind 2019 op nul euro zou eindigen. Bij DT&V zijn echter bij 2e suppletoire begroting enkele Europese subsidies afgerekend. Dit leidt tot een meevaller van 12,1 miljoen euro. Deze meevaller wordt gestort in de asielreserve, zodat deze in een later jaar kan dienen als dekking van de kosten als gevolg van een eventueel hogere asielinstroom. De middelen in de asielreserve zijn bedoeld voor het opvangen van fluctuaties in de instroom van asiel. De asielreserve wordt gevuld door eventuele onderuitputting bij asiel. Dat blijft zo in de toekomst.

Vraag 24

Hoe heeft het bedrag in revolverende fondsen zich sinds het Rekenkameronderzoek ontwikkeld?

Antwoord op vraag 24

Zie antwoord op vraag 19.

Vraag 25

Kunt u aangeven hoeveel extra belastingopbrengsten er in 2019 zouden zijn geweest als tweede pijler pensioenen vanaf 2009 gelijk gestegen zouden zijn met consumentenprijzen?

Antwoord op vraag 25

Het vermogen van een pensioenfonds om de uitkeringen te indexeren is afhankelijk van de dekkingsgraad en daarmee fondsspecifiek. Indexatie van de pensioenen leidt tot een stijging van de verplichtingen. Indien deze op termijn niet waar kunnen worden gemaakt, zijn kortingen onafwendbaar. Binnen het financieel toetsingskader zijn daarom regels opgesteld om zeker te stellen dat indexaties duurzaam gedaan kunnen worden.

Wat de extra belastingopbrengsten zouden zijn geweest in een hypothetisch scenario van structurele indexatie kan op dit moment niet worden aangegeven gezien de vele onzekere parameters. Indien wel een dergelijke inschatting gemaakt moet worden, vereist dit een modelmatige benadering die aannames maakt over dekkingsgraad en rendementen. Voorts is van belang te realiseren dat, omdat niet de pensioenopbouw maar enkel de pensioenuitkeringen belast worden, een hogere indexatie inhoudt dat er belastinginkomsten naar voren worden gehaald in de tijd. Als de pensioenen niet duurzaam geïndexeerd kunnen worden, leidt dit ertoe dat de overheid op termijn belastinginkomsten misloopt (omdat belastingclaims in de toekomst nominaal en mogelijk reëel meer waard zijn). Ook het effect op de belastinginkomsten in 2019 kan niet zomaar worden aangegeven. Hogere pensioenuitkeringen leiden in beginsel tot hogere opbrengsten uit de inkomstenbelasting. Echter, welk deel aan welk belastingtarief wordt aangeslagen varieert met de hoogte van de pensioenuitkering. Daarnaast hebben hoger uitkeringen een effect op de consumptieve uitgaven, en daarmee op de btw-inkomsten. In hoeverre hogere uitkeringen leiden tot hogere consumptie kan niet direct worden berekend en kan enkel worden geschat. Tenslotte zijn er nog mogelijke gedragseffecten, zoals toenemende besparingen bij werkenden als de dekkingsgraden bij pensioenfondsen onder druk komen te staan, die ook de belastingopbrengsten kunnen beïnvloeden.

Vraag 26

Met welk overheidsbeleid zorgt het kabinet ervoor dat een hoger dan verwachte asielinstroom doorwerkt naar meer aanbod van sociale huurwoningen?

Antwoord op vraag 26

Het is goed om op te merken dat een hogere asielinstroom niet per se leidt tot de noodzaak extra sociale huurwoningen te realiseren. De samenstelling van de instroom is daarbij ook van belang. Alleen als asielzoekers een verblijfsvergunning verkrijgen, dient in huisvesting te worden voorzien. Halfjaarlijks wordt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld hoe hoog deze taakstelling is, gebaseerd op cijfers en berekeningen van IND en COA. Gemeenten ontvangen op dat moment ook een prognose/doorkijk voor de daaropvolgende periode. Het is vervolgens aan de gemeenten om invulling te geven aan deze taakstelling door bijvoorbeeld met woningcorporaties afspraken te maken over het aanbod sociale huurwoningen of in te zetten op de bouw van flexibele en tijdelijke woningen.

Migratie heeft daarnaast ook een rol in de inschattingen die bijvoorbeeld door het CBS worden gemaakt over demografische ontwikkelingen. Demografische ontwikkelingen worden vertaald naar de verwachte woningbouwbehoeften en woningtekorten op lokaal niveau. Deze cijfers dienen eveneens als input om op lokaal niveau – via woonvisies en prestatieafspraken – afspraken te maken over het aanbod van sociale huurwoningen.

Vraag 27

Kunt u in een cirkeldiagram de meest actuele cijfers tonen van de verdeling van pensioenvermogen (per lidstaat) in de eurozone?

Antwoord op vraag 27

De OESO verzamelt data inzake het geaggregeerde vermogen van pensioenfondsen van de eurolanden die lid zijn van de OESO. Dit geldt voor vijftien van de negentien eurolanden. Onderstaand staat een cirkeldiagram en bijbehorende tabel die de verdeling van het pensioenvermogen beheerd door pensioenfondsen in deze vijftien eurolanden weergeeft. Eurolanden verschillen in de wijze waarop pensioen wordt gefinancierd, waarbij Nederland binnen het eurogebied een zeer groot aandeel heeft in de financiering via pensioenfondsen.

Oostenrijk 24.533 1,00%
België 35.213 1,44%
Finland 132.184 5,39%
Frankrijk 19.007 0,77%
Duitsland 267.557 10,91%
Griekenland 1.584 0,06%
Ierland 118.508 4,83%
Italië 153.471 6,26%
Luxemburg 1.853 0,08%
Nederland 1.536.269 62,62%
Portugal 22.290 0,91%
Slowakije 12.039 0,49%
Spanje 121.437 4,95%
Estland 4.511 0,18%
Slovenië 2.954 0,12%
Totaal 2.453.409 100%

Vraag 28

Kunnen de overschrijdingen en de onderschrijdingen op de kaders bij Najaarsnota van de laatste tien jaar gegeven worden?

Vraag 97

Kunt u een overzicht geven van de kader- of plafondtoetsen in de periode 2009–2019 bij Najaarsnota en bij Slotwet?

Vraag 98

Hoe vaak is het in de periode 2009–2019 voorgekomen dat de onderschrijding van het uitgavenplafond bij Slotwet groter was dan bij Najaarsnota?

Antwoord op vraag 28, 97, 98

Onderstaande tabel geeft de onder- of overschrijding van het totaalplafond en de drie deelplafonds ten tijde van de Najaarsnota voor de periode 2009 t/m 2019.

NJN 2019 0,0 2,2 – 0,8 – 1,4
NJN 2018 – 3,7 – 1,8 – 0,4 – 1,5
NJN 2017 – 0,8 2,6 – 1,0 – 2,4
NJN 2016 0,0 1,8 – 0,7 – 1,2
NJN 2015 0,0 1,2 – 0,7 – 0,5
NJN 2014 – 1,2 0,3 – 0,6 – 0,9
NJN 2013 0,0 – 0,5 0,8 – 0,2
NJN 2012 – 1,4 – 3,0 0,4 1,2
NJN 2011 0,0 – 1,6 0,4 1,2
NJN 2010 – 0,3 – 1,4 0,2 0,9
NJN 2009 0,0 0,0 – 0,5 0,5

Onderstaande tabel geeft de onder- of overschrijding van het uitgavenplafond en de drie deelplafonds ten tijde van het Financieel Jaarverslag Rijk (samenhangende met de Slotwetten) voor de periode 2009 t/m 2018. De cijfers voor 2019 wordt opgesteld en gepubliceerd bij het Financieel Jaarverslag 2019 dat in mei 2020 wordt gepubliceerd.

FJR 2018 – 5,2* – 2,8 – 0,5 – 1,9
FJR 2017 – 3,1* 0,6 – 1,2 – 2,6
FJR 2016 – 1,1* 1,5 – 0,8 – 1,8
FJR 2015 – 0,5* 1,0 – 0,9 – 0,6
FJR 2014 – 2,6* 0,2 – 0,8 – 2,0
FJR 2013 – 1,4* – 0,4 0,2 – 1,1
FJR 2012 – 2,4* – 3,4 0,1 0,9
FJR 2011 0,2 – 1,7 – 0,2 2,0
FJR 2010 – 0,8* – 2,7 0,3 1,6
FJR 2009 0,4 – 0,8 – 0,5 1,7

De onderschrijding van het totale uitgavenplafond was in de periode 2009 t/m 2018 in 8 gevallen groter ten tijde van de Slotwet dan de verwachting ten tijde van de Najaarsnota. De keren dat de onderuitputting na Najaarsnota verder is toegenomen dan de verwachting zijn in bovenstaande tabel met een asterisk gemarkeerd.

Vraag 29

Kunnen de overschrijdingen en onderschrijdingen over het jaar heen gegeven worden? In welke maanden nemen de onder-/overschrijdingen relatief veel toe? Is daar een patroon in te ontdekken over de jaren heen?

Antwoord op vraag 29

Iedere budgettaire nota bevat een plafondtoets waarin zichtbaar wordt of en in welke mate er sprake is van over- of onderschrijding van het uitgavenplafond. Hieronder is weergegeven welke over- en onderschrijdingen er tot nu toe zijn opgetreden voor het begrotingsjaar 2019.

De over- of onderschrijdingen worden geïnventariseerd in aanloop naar het opstellen van de vier budgettaire nota’s over een begrotingsjaar. Naar aanleiding van dat beeld kan het kabinet maatregelen nemen. Bijvoorbeeld om overschrijding van het uitgavenplafond te voorkomen, of om onderschrijding te voorkomen door middelen anders te bestemmen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om zowel bij Voorjaarsnota als Najaarsnota 2019 de ruimte onder het uitgavenplafond, die bekend werd bij het opstellen van het budgettaire beeld, te bestemmen voor extra uitgaven aan onder meer nationale prioriteiten en urgente maatschappelijke problemen.

Het uitgavenplafond geeft het maximale uitgavenniveau weer. In de begrotingsvoorbereiding stuurt het kabinet op het voorkomen van plafondoverschrijdingen.

Miljoenennota 2019 n.v.t. 0,0
Voorjaarsnota 2019 – 1,5 0,0
Najaarsnota 2019 – 1,3 0,0
Financieel Jaarverslag van het Rijk nog te bepalen nog te bepalen

Vraag 30

Welke beleidsmatige mutaties na de Najaarsnota worden nog verwacht? Wordt de Kamer voor al deze beleidsmatige mutaties apart en tijdig geïnformeerd?

Antwoord op vraag 30

Op het moment van schrijven is nog niet bekend welke beleidsmatige mutaties worden verwacht. Elk departement stuurt vóór het kerstreces een Kamerbrief naar de Eerste en de Tweede Kamer met een overzicht van majeure wijzigingen ten opzichte van de tweede suppletoire begroting. Er is dit jaar extra aandacht besteed aan de tijdigheid en volledigheid van deze meldingen.

Vraag 31

Hoeveel geld is er nu in totaal gereserveerd/beschikbaar voor de stikstofproblematiek?

Antwoord op vraag 31

Er is een begrotingsreserve ingesteld van 500 miljoen euro voor de stikstofproblematiek. Daarnaast zijn er verschillende beschikbare budgetten die (deels) gebruikt kunnen worden voor de stikstofproblematiek. Zo is in het Klimaatakkoord al 100 miljoen euro gereserveerd voor veehouderij rondom Natura 2000-gebieden, 100 miljoen euro voor de veenweideaanpak, 112 miljoen euro voor integrale duurzame en emissiearme stalsystemen en 57 miljoen euro voor de aanpak uitstoot methaan en ammoniak. Daarnaast kunnen ook extra middelen voor de woningmarkt (1 miljard in de Miljoenennota 2020) onder meer worden gebruikt om de gevolgen van de stikstofproblematiek voor de woningbouw op te vangen. Voor de saneringsregeling van de varkenshouderij heeft het kabinet eerder al 180 miljoen euro vrijgemaakt. Ook wordt er gekeken naar welke bijdrage provincies kunnen leveren.

Vraag 32

Kunnen de precieze regels die het Ministerie van Financiën hanteert voor kasschuiven gegeven worden? Op grond van welke (begrotings)regels of afwegingen besluit u of een kasschuif wordt toegestaan? Zijn hier kaders voor? Worden alle kasschuiven voorgelegd aan Financiën? Hoe vaak worden kasschuiven geweigerd?

Antwoord op vraag 32

Kasschuiven worden ingezet om het kasritme van beschikbare middelen aan te laten sluiten bij het begrotingsjaar waarin de uitgaven zijn voorzien. Het kabinet verwerkt kasschuiven in de begrotingswetten.

Kasschuiven worden in de besluitvorming over de uitgaven integraal gewogen zodat de uitgavenplafonds in de meerjarenperiode niet overschreden worden. Departementen dienen eerst te bezien of binnen de eigen begroting kan worden geschoven. In het geval dit niet mogelijk is kan een departement op de reguliere begrotingsmomenten bij het Ministerie van Financiën een verzoek indienen voor een kasschuif. Dit verzoek wordt, na inhoudelijke beoordeling en waar het uitgavenplafond dit toelaat, ingepast.

Vraag 33

Wat zijn de regels omtrent de begrotingspost nominaal/onvoorzien? Wanneer mogen departementen hiervan gebruikmaken? Wordt dit overlegd met Financiën?

Antwoord op vraag 33

De begrotingspost nominaal/onvoorzien wordt sinds de Comptabiliteitswet 2016 Nog onverdeeld genoemd (C.W. 2016 art. 2.7). Een begrotingsartikel Nog onverdeeld kan worden opgenomen ten behoeve van de voorlopige verwerking van de loon- en prijsindexering, een taakstelling of een ander nog te verdelen begrotingsbedrag. Het wordt een administratief artikel genoemd, ten laste waarvan geen uitgaven worden gedaan of ten gunste waarvan geen ontvangsten worden gerealiseerd. Het gebruikmaken van de begrotingspost wordt overlegd met Financiën, zoals het opstellen van begrotingen in algemene zin wordt getoetst door Financiën.

Vraag 34

Kan de rekensom voor de investeringen in de publieke sector sinds het regeerakkoord geüpdatet worden? Hoeveel wordt er geïnvesteerd in onderwijs (Regeerakkoord plus aanvullende investeringen), hoeveel in veiligheid, hoeveel in defensie, hoeveel in infrastructuur en hoeveel in zorg?

Antwoord op vraag 34

In het regeerakkoord is afgesproken om in 2019 1.805 miljoen euro te investeren in onderwijs en onderzoek, 431 miljoen euro in veiligheid, 1.210 miljoen euro in defensie, 1.000 miljoen euro in bereikbaarheid en 101 miljoen euro in zorg.

Vervolgens heeft het kabinet bij Voorjaarsnota 2019 aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor nationale prioriteiten en maatschappelijke opgaven in 2019. Voor 2019 gaat het onder meer om 96 miljoen euro voor compensatie van stijgende leerlingaantallen en voor bèta- en techniekopleidingen in het mbo en hoger onderwijs (thema onderwijs), 78 miljoen euro voor de hogere capaciteitsbehoefte in de justitiële ketens (thema veiligheid), 10 miljoen euro voor de capaciteitsdoelstellingen van de NAVO (thema defensie), 350 miljoen euro voor gemeentelijke jeugdhulp en 50 miljoen euro voor het realiseren van de ambities uit het hoofdlijnenakkoord ggz (thema zorg).

Daarnaast heeft het kabinet in de Miljoenennota 2020 het ritme van de investeringen van IenW en Defensie in overeenstemming gebracht met de programmering. Dit leidt voor 2019 tot lagere investeringsuitgaven van 1.544 miljoen euro door IenW (thema bereikbaarheid) en 300 miljoen euro door Defensie (thema defensie). Deze middelen zijn doorgeschoven naar latere jaren en blijven daarmee behouden voor het realiseren van de ambities uit het regeerakkoord.

Tot slot heeft het kabinet bij de Najaarsnota 2019 extra middelen beschikbaar gesteld voor urgente maatschappelijke opgaven problemen. Er is 460 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de aanpak van het lerarentekort, waarvan 300 miljoen euro uit rijksbrede onderuitputting (thema onderwijs) en is er in totaal 231 miljoen euro vrijgemaakt voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit, digitale veiligheid en voor veiligheid en bescherming (thema veiligheid).

Vraag 35

Kunnen de defensiebudgetten voor de laatste tien jaar gegeven worden in absolute aantallen? Wat is de verwachting voor de komende tien jaar?

Antwoord op vraag 35

De begrotingsperiode gaat niet verder dan vier jaar vooruit.

8,7 8,5 8,2 8,1 7,7 7,8 7,8 8,2 8,5 9,4 10,8
(in miljarden euro) 2020 2021 2022 2023 2024
11,1 11,5 11,8 11,6 11,7

Vraag 36

Kunnen de totale kadermutaties in verband met de conjuncturele effecten voor de bijstand en de WW gegeven worden voor alle budgettaire nota’s van Rutte III? Wordt achteraf nog getoetst of de conjuncturele effecten goed uitgesplitst bleken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Vraag 37

Wie maakt de berekeningen voor het conjuncturele effect van de bijstand en de WW? Kunnen deze berekeningen voortaan met de Kamer gedeeld worden of expliciet opgenomen worden in (een bijlage van) de budgettaire nota’s?

Vraag 131

Welk deel (in euro’s) van het begrotingsoverschot in 2019 wordt veroorzaakt door meevallers in de sociale zekerheid die buiten de uitgavenkaders zijn geplaatst?

Antwoord op vraag 36, 37 en 131

In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken het uitgavenplafond aan te passen voor het conjuncturele effect van de WW en bijstand. Omdat het conjuncturele effect niet te isoleren is, is deze begrotingsregel geoperationaliseerd door het uitgavenplafond aan te passen voor alle niet-beleidsmatige mutaties van de bijstand en de WW. Deze uitsplitsing tussen beleidsmatige- en niet-beleidsmatige mutaties is onderdeel van het reguliere begrotingsproces en er wordt dan ook niet achteraf getoetst op conjuncturele effecten. De mutaties op de WW en de bijstand worden toegelicht in de Verticale Toelichtingen. Deze begrotingsregel en de evaluatie hiervan wordt meegenomen in de Studiegroep Begrotingsruimte.

In de onderstaande twee tabellen worden de mutaties die onder deze afspraak vallen weergegeven. Dit betreft alle niet-beleidsmatige mutaties van deze kabinetsperiode, opgesplitst per begrotingsjaar.

Mutaties bijstand

Miljoenennotajaar 2018 176 152 106 109 55 – 1
Miljoenennotajaar 2019 – 200 – 217 – 225 – 212 – 197 – 179
Totaal – 24 – 65 – 119 – 103 – 142 – 180

Mutaties WW

Miljoenennotajaar 2018 – 61 – 75 – 19 – 50 – 135 – 237
Miljoenennotajaar 2019 94 238 345 501 547 581
Totaal 33 163 326 451 412 344

Het deelplafond Sociale Zekerheid is voor het jaar 2019 sinds de Ontwerpbegroting 2019 twee keer aangepast. Bij de Voorjaarsnota en bij de Najaarsnota. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze aanpassingen als gevolg van het buiten het uitgavenplafond plaatsen van de conjuncturele effecten van de WW en bijstand.

Conjuncturele effect WW en bijstand 192 – 40 152

Vraag 37

Wie maakt de berekeningen voor het conjuncturele effect van de bijstand en de WW? Kunnen deze berekeningen voortaan met de Kamer gedeeld worden of expliciet opgenomen worden in (een bijlage van) de budgettaire nota’s?

Antwoord op vraag 37

Zie antwoord op vraag 36.

Vraag 38

Wat wordt bedoeld met «Door de vertraging bij de Belastingdienst bij het uitvoeren van de herstelactie Wet kindgebonden budget (WKB) wordt het kasritme niet gehaald. Hierdoor wordt in 2019 83 miljoen euro minder uitgekeerd.»? Kan hier een uitgebreidere verklaring van gegeven worden?

Vraag 39

Hoeveel gezinnen moeten nu langer wachten op hun herstelactie? Hoe is dat met deze gezinnen gecommuniceerd? Welke «vormgeving» van deze regeling kostte meer tijd dan verwacht? Kan de Kamer intensief/intensiever betrokken worden bij het opzetten en uitvoeren van deze regeling?

Vraag 182

Wat is de reden van de daling van uitgaven aan het kindgebonden budget (83 miljoen euro)?

Vraag 184

Welke complexiteit gaat gepaard met de herstelactie kindgebonden budget waardoor er extra tijd nodig is om het te herstellen?

Vraag 187

Welke afwegingen spelen nog mee om te bepalen of iemand recht heeft op de herstelactie kindgebonden budget?

Antwoord op vraag 38, 39, 182, 184 en 187

De herstelactie is een complexe operatie. Het herstel wordt door de Belastingdienst/Toeslagen in stappen uitgevoerd en staat los van de reguliere uitvoering. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een tijdelijke projectorganisatie ingericht waarvoor tijdelijk personeel is geworven en opgeleid. Het kost tijd om op volle sterkte en met voldoende kennis van zaken te kunnen opereren zodat ouders ook op een juiste en zorgvuldige wijze geïnformeerd kunnen worden. Daarnaast gaat het herstel om zowel situaties uit het verleden alsook om herstel in nog lopende toeslagjaren 2018 (inmiddels afgesloten) en 2019. Het gaat daarbij om veel verschillende ouders en om situaties die niet altijd op voorhand zijn te voorzien, waarbij soms externe juridische advisering gewenst is. De hoogte van de nabetaling is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de duur van het recht, de huishoudsituatie en de leeftijd van de kinderen.

In de uitvoering van de herstelactie wordt enerzijds gezocht naar een balans tussen zorgvuldige nabetalingen voor de verschillende groepen ouders en bijzondere situaties en anderzijds het streven om rechthebbende ouders zo snel mogelijk te laten beschikken over de nabetaling. Een zorgvuldige afweging is dus vereist. Dit speelt bijvoorbeeld bij betalingen aan ouders in het buitenland en bij betalingen aan het einde van het jaar. Dit heeft ertoe geleid dat ouders in het buitenland vooralsnog geen betaling hebben ontvangen. Zij zullen in 2020 de nabetaling ontvangen zodra alle voorwaarden aanwezig zijn om dit op een zorgvuldige en rechtmatige wijze te kunnen doen. Ook hebben, zoals eerder met uw Kamer is gedeeld4, eind dit jaar geen nabetalingen op initiatief van de Belastingdienst/Toeslagen plaatsgevonden. Dit om mogelijke gevolgen voor de vermogensgrens van andere toeslagen en/of uitkeringen te voorkomen.

In de Najaarsnota is aangegeven dat dit jaar 132 miljoen euro uitgegeven wordt. Dit bedrag wordt nog naar boven aangepast omdat er inmiddels ouders, behorende tot de herstelpopulatie die in 2020 een betaling zouden ontvangen, op eigen initiatief een voorschot eerder hebben aangevraagd en dit bedrag dan ook in 2019 hebben ontvangen. Dit resulteert in betalingen in november en december die anders in 2020 door de Belastingdienst/Toeslagen zouden zijn betaald. In totaal zal daarmee in 2019 circa 154 miljoen euro zijn uitbetaald. Dit blijft minder dan bij aanvang van de herstelactie geraamd maar, als gevolg van deze door burgers geïnitieerde betalingen in november en december, meer dan uw Kamer in de Najaarsnota5 is gemeld.

Bovenstaande complexiteit leidt ertoe dat de herstelactie de nodige onzekerheden kent, waardoor het lastig is in te schatten hoe de uitgaven verdeeld over 2019 en 2020 plaatsvinden. Mede hierdoor is er een bijstelling op de ramingen zoals deze waren ten tijde van de start van de herstelactie6. De raming van de totale uitgaven van de herstelactie over 2019 en 2020 is onveranderd, namelijk 420 miljoen euro.

De Kamer zal zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk in januari aanvullend worden geïnformeerd over het verloop van de herstelactie middels een brief.

Vraag 39

Hoeveel gezinnen moeten nu langer wachten op hun herstelactie? Hoe is dat met deze gezinnen gecommuniceerd? Welke «vormgeving» van deze regeling kostte meer tijd dan verwacht? Kan de Kamer intensief/intensiever betrokken worden bij het opzetten en uitvoeren van deze regeling?

Antwoord op vraag 39

Zie antwoord op vraag 38.

Vraag 40

Kan de lagere opbrengst binnen de indirecte belastingen verklaard worden? Kan dit per tegenvallende belastingsoort gedaan worden?

Vraag 127

Wat is de reden van de tegenvallende accijnzen (124 miljoen euro)? In welke accijnzen zit dit? Wat is de reden voor bijstelling van de schenk- en erfbelasting (50 miljoen)? Waarom zijn de ontvangsten hoger? In welke belasting zit dit?

Vraag 129

Kunt u per onderdeel toelichten waarom er minder wordt ontvangen voor wat betreft accijnzen, belastingen op milieugrondslag, overdrachtsbelasting en verhuurdersheffing?

Antwoord op vraag 40, 127 en 129

Bij de raming van de inkomsten in de Najaarsnota 2019 zijn de kasontvangsten tot en met oktober 2019 bekend. Bij de raming in de Miljoenennota 2020 werd nog uitgegaan van de kasontvangsten tot en met juli. De verschillen tussen beide ramingen voor de indirecte belastingen en de onderliggende onderdelen (overdrachtsbelasting, verhuurderheffing, accijnzen en de belastingen op milieugrondslag) zijn terug te voeren op de kasontvangsten in de tussenliggende periode die aanleiding geven tot een bijstelling van de raming.

Voor het antwoord op de vragen over de schenk- en erfbelasting: zie antwoord op vraag 127.

Vraag 41

Wat is de ratio achter het feit dat nieuwe begrotingsreserves wel ten laste komen van begrotingen in 2019 (zoals bij LNV en VWS) en daarmee ten laste van het uitgavenplafond, terwijl er geen feitelijke uitgaven in 2019 uit voortkomen?

Vraag 43

Klopt het dat de toekomstige uitgaven ten laste van begrotingsreserves dan niet meetellen voor de plafonds? Hoe worden deze toekomstige uitgaven budgettair beheerst en ingepast in toekomstige begrotingen? Is er een raming beschikbaar voor het moment dat deze tot besteding komen?

Vraag 44

Is er een raming beschikbaar van het moment waarop deze feitelijk tot uitgaven zullen leiden?

Antwoord op vraag 41, 43 en 44

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Hierdoor worden toevoegingen aan de begrotingsreserve gezien als uitgaven en belasten het begrotingsplafond (rijksbegroting eng).

Onttrekkingen aan de begrotingsreserve vinden slechts plaats in het jaar dat met de middelen uitgaven aan derden worden gedaan, bijvoorbeeld voor bestedingen of voor overdrachten (subsidies e.d.). Op het betrokken begrotingsartikel vindt in dat geval zowel een ontvangstenboeking plaats als een uitgavenboeking. Per saldo is de begrotingsmutatie neutraal voor het uitgavenplafond (rijksbegroting eng), De uitgave belast wel het EMU-saldo, aangezien de middelen het Rijk verlaten.

Hoewel elke begrotingsreserve een eigen raming kent, is het soms lastig om te voorspellen hoe hoog bepaalde uitgaven zullen zijn of in welk jaar die zullen vallen. De allocatie van de beschikbare middelen via de jaarlijkse begrotingsautorisatie biedt dan niet altijd voldoende zekerheid over de meerjarige beschikbaarheid van budgetten voor een bepaald beleidsterrein. Die zekerheid kan budgettair worden geboden door het inzetten van aanvullende instrumenten zoals een begrotingsreserve.

Vraag 42

Wat is het totaalsaldo van alle begrotingsreserves op dit moment?

Antwoord op vraag 42

Het totaalsaldo van alle begrotingsreserves, inclusief risicovoorzieningen die zijn gekoppeld aan een risicoregeling die onder het zogenaamde Garantiekader vallen, bedroeg per 6 december 2019 3,99 miljard Euro.

Vraag 43

Klopt het dat de toekomstige uitgaven ten laste van begrotingsreserves dan niet meetellen voor de plafonds? Hoe worden deze toekomstige uitgaven budgettair beheerst en ingepast in toekomstige begrotingen? Is er een raming beschikbaar voor het moment dat deze tot besteding komen?

Antwoord op vraag 43

Zie antwoord op vraag 41.

Vraag 44

Is er een raming beschikbaar van het moment waarop deze feitelijk tot uitgaven zullen leiden?

Antwoord op vraag 44

Zie antwoord op vraag 41.

Vraag 45

Wat was de oorspronkelijke raming voor uitgaven Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet langdurige zorg (Wlz) in 2019 en hoe hebben deze uitgaven zich feitelijk ontwikkeld in 2019?

Antwoord op vraag 45

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de ontwikkeling van de bruto uitgaven van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet langdurige zorg (Wlz), uitgesplitst in de oorspronkelijke raming in de ontwerpbegroting 2019 en de feitelijke ontwikkeling tot en met de tweede suppletoire begroting 2019.

Raming ontwerpbegroting 2019 50.359,8 23.730,1
Bijstelling 1e suppletoire begroting 2019 – 744,6 – 364,1
Bijstelling ontwerpbegroting 2020 – 360,0 224,6
Bijstelling 2e suppletoire begroting 2019 – 600,0 178,9
Totaal bijstellingen – 1.704,6 39,4
Stand 2e suppletoire begroting 2019 48.655,2 23.769,5

In het jaarverslag 2019 en in latere budgettaire stukken zullen op de nu actuele stand ook weer bijstellingen worden gemeld, op basis van de meer definitieve realisatiecijfers die dan bekend zijn.

In het antwoord op vraag 46, 120 en 121 worden de bijstellingen die bij Najaarsnota 2019 zijn gedaan nader toegelicht.

Vraag 46

Wat is de inhoudelijke verklaring voor het feit dat de Zvw-uitgaven ten opzichte van de laatste raming 600 miljoen lager uitvallen? Bij welke partijen slaan deze meevallers neer?

Vraag 120

Wat is de inhoudelijke oorzaak van de onderschrijding van 600 miljoen euro op de Zvw-uitgaven?

Vraag 121

Wat zijn de oorzaken van de meevaller en tegenvaller in het plafond zorg?

Antwoord op vraag 46, 120 en 121

Op basis van voorlopige cijfers worden lagere uitgaven onder de Zorgverzekeringswet verwacht van 600 miljoen euro. De bijgestelde raming is gebaseerd op voorlopige gegevens van het Zorginstituut Nederland over de eerste twee kwartalen van 2019. Deze cijfers hebben hierdoor een voorlopig karakter. Het gaat hier om de verwachte onderschrijding bij de sectoren medisch-specialistische zorg, huisartsen en multidisciplinaire zorg, wijkverpleging en geneeskundige ggz. De verwachte onderschrijding bij de overige sectoren is reeds bij Miljoenennota 2020 gemeld. De geraamde onderschrijdingen kunnen nog wijzigen op grond van de realisatiecijfers over geheel 2019. Daarover wordt in het jaarverslag 2019 nader gerapporteerd. Bedacht moet worden dat 600 miljoen euro absoluut gezien een groot bedrag is, maar relatief gezien ruim 1 procent uitmaakt van de geraamde Zvw-uitgaven.

Op basis van de geactualiseerde prognose van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is het beschikbare Wlz-kader (Wet langdurige zorg) voor 2019 met 130 miljoen euro verhoogd. Bovenop deze extra beschikbare middelen wordt, in het licht van de toename van wachtlijsten, in 2019 een extra bedrag van 60 miljoen euro beschikbaar gesteld. Omdat de begrotingsstand 11 miljoen euro hoger was dan het bedrag dat correspondeert met het Wlz-kader, stijgt de uitgavenraming in de begroting met 179 miljoen euro.

De informatie over de oorzaken van de onder- en overschrijding in de zorguitgaven in 2019 is nog beperkt. Zicht op de zorguitgaven heeft het kabinet op basis van de informatie hierover die het Zorginstituut Nederland en de NZa periodiek oplevert. Het kabinet heeft in het lopende jaar slechts beperkte invloed op de zorguitgaven, omdat de uitgaven het resultaat zijn van het recht op zorg van de patiënt, de zorgplicht van verzekeraars en de feitelijke zorgverlening door zorgaanbieders binnen het door het kabinet in het jaar daaraan voorafgaand vastgestelde verzekerde pakket.

In het jaarverslag over 2019 zal een uitsplitsing worden gegeven van de mutaties op de verschillende onderdelen binnen de zorg, op basis van voorlopige gegevens over geheel 2019. Dan zullen ook, voor zover mogelijk, inhoudelijke verklaringen worden gegeven.

Het is belangrijk om aan te tekenen dat een onder- of overschrijding geen invloed heeft op de aanspraken voor burgers. Iedereen die recht heeft op zorg op basis van de Zorgverzekeringwet en Wet langdurige zorg kan hierop aanspraak blijven maken, zowel in 2019 als in de toekomst.

Vraag 47

Waarop zijn (gemiddeld) de premies voor Zvw en Wlz voor 2019 vastgesteld? Waar zouden deze premies op uitkomen indien de nu bekende mee- en tegenvallers verdisconteerd zouden zijn in de premiestelling?

Antwoord op vraag 47

De hoogte van de premie Wlz bedraagt 9,65% en is niet gekoppeld aan de hoogte van de Wlz-uitgaven. Als de Wlz-uitgaven anders uitvallen dan geraamd, wordt dat opgevangen via een verhoging of verlaging uit de algemene middelen (via de rijksbijdrage Wlz).

De nominale Zvw-premie wordt vastgesteld door verzekeraars. Verzekeraars hebben inzicht in eigen uitgaven en baseren daar hun premie op. Bij de premiestelling voor 2019 zijn de verzekeraars volgens hun eigen opgave uitgegaan van circa 0,9 miljard euro lagere uitgaven dan waarvan werd uitgegaan in de VWS-begroting 2019. Verzekeraars hebben deze 0,9 miljard volledig laten neerslaan in lagere premies (gemiddeld 1.384 euro per jaar).

Als VWS ten tijde van de begroting 2019 de 1,7 miljard euro in beeld had gehad, dan had VWS dit bedrag 50/50 verdeeld over lagere nominale premies en een lagere inkomensafhankelijke bijdrage. Indien bij de ontwerpbegroting 2019 uitgegaan was van 1,7 miljard lagere uitgaven (nu bekend bij Najaarsnota), zou eveneens ongeveer 0,9 miljard lagere uitgaven in de premies zijn verwerkt. Het restant zou dan zijn verwerkt in een lagere inkomensafhankelijke bijdrage.

Vraag 48

Is er een analyse gemaakt van de stelselmatige onderschrijding van het plafond zorg sinds 2013? Was deze additionele meevaller onder het plafond zorg in deze Najaarsnota voorzien? Past deze qua aard, omvang en oorzaken in het beeld van eerdere jaren?

Antwoord op vraag 48

In de diverse begrotingswetten wordt de informatie die beschikbaar is gebruikt om een analyse te maken van de mutaties van de zorguitgaven. De achtereenvolgende jaarverslagen geven wat dat betreft het beste overzicht.

De additionele onderschrijding van per saldo 0,4 miljard euro in de Najaarsnota 2019 is voor wat betreft de Zvw gebaseerd op de tweedekwartaalcijfers van zorgverzekeraars die VWS ontvangt van het Zorginstituut en voor wat betreft de Wlz gebaseerd op het oktoberadvies van de Nza. Deze gegevens waren nog niet beschikbaar ten tijde van het opstellen van de ontwerpbegroting 2020.

Uit onderstaande tabel blijkt dat de omvang van de onderschrijding in 2019 in lijn is met die van eerdere jaren, waarbij deze dankzij onder andere de versnelling in de informatievoorziening over de zorguitgaven eerder dan voorheen beschikbaar komt. Daarbij is van belang dat het plafond in 2017, bij het Regeerakkoord, voor de periode 2018 tot en met 2021 is vastgesteld op basis van de middellangetermijn raming van het CPB. De oorzaak is in alle gevallen dat de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet lager uitvallen dan aan het begin van de kabinetsperiode, bij het vaststellen van het uitgavenplafond, is voorzien.

Stand ontwerpbegroting1 0,02 0,0 0,0 – 0,7 – 1,4 0,02 – 0,5
Mutatie 1e suppletoire begroting – 0,1 – 0,6 – 0,3 – 0,1 – 0,3 – 0,5 0,1
Mutatie ontwerpbegroting – 0,1 – 0,1 0,0 0,0 0,0 – 0,4 – 0,5
Mutatie 2e suppletoire begroting 0,0 – 0,2 – 0,3 – 0,4 – 0,7 – 0,7 – 0,4
Mutatie jaarverslag – 0,9 – 1,1 – 0,1 – 0,6 – 0,1 – 0,3 n.v.t.
Stand jaarverslag – 1,1 – 2,0 – 0,6 – 1,8 – 2,6 – 1,9 – 1,4

1 In 2013 en 2018 is het Uitgavenplafond Zorg herijkt vanwege nieuwe Regeerakkoorden. In 2014 en 2015 is het Uitgavenplafond Zorg herijkt vanwege aanvullende beleidspakketten. Hierdoor is voor deze jaren de stand van de over-/onderschrijding bij ontwerpbegroting gelijk aan 0. De onderschrijdingen in 2016, 2017 en 2019 bij stand ontwerpbegroting ontstaan door de structurele verwerking van eerdere onderschrijdingen. Het plafond wordt dan niet herijkt, waardoor dit leidt tot een negatieve beginstand.

2 Dit betreft stand startnota in plaats van de stand ontwerpbegroting.

Bron: Financieel Beeld Zorg, VWS-jaarverslagen 2013 t/m 2018 en 2esuppletoire begroting 2019

Vraag 49

Is er ook onderuitputting opgetreden op posten die de afgelopen jaren ook onderuitputting lieten zien? Zo ja, welke posten zijn dat? Zo nee, is de volledige onderuitputting eenmalig van karakter en incidenteel?

Antwoord op vraag 49

Op diverse begrotingen is er sprake van onderuitputting in 2019. De gemelde onderuitputting bij Najaarsnota van 238,2 miljoen euro op het deelplafond rijksbegroting doet zich grotendeels voor bij de departementen VWS en Financiën. De plafondtoets Rijksbegroting in de Najaarsnota en de tweede suppletoire begrotingen geven inzicht in de verdeling hiervan over de verschillende departementale begrotingen. Het definitieve beeld van de gerealiseerde onderuitputting is pas bekend bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2019. Op dat moment wordt geanalyseerd of onderuitputting een structureel karakter heeft. In de Kamerbrief van 25 september 2019 naar aanleiding van de motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 200, nr. 19) (Kamerstuk 35 200, nr. 33) wordt beschreven hoe het kabinet binnen de begrotingssystematiek omgaat met structurele onderuitputting.

Vraag 50

Kan de Kamer met een begrotingsamendement ook onderuitputting van 2019 doorschuiven naar de begroting 2020? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 50

De Tweede Kamer kan vanuit het budgetrecht een begrotingsamendement voor de bestemming van onderuitputting indienen. Amendementen hebben betrekking op het begrotingsjaar omdat het parlement de begroting van dat jaar autoriseert. Ze kunnen wel meerjarig doorwerken naar andere begrotingsjaren. In dat geval wordt het amendement ook in de daaropvolgende begrotingsjaren in de (suppletoire) begrotingen, slotwetten en in de jaarverslagen verwerkt (zie artikel 2.3, vijfde lid, CW 2016).

Vraag 51

Hoe wordt de afweging gemaakt of onderuitputting via de eindejaarsmarge wordt doorgeschoven (zoals middelen voor bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde) of via een kasschuif (zoals middelen voor de Transitieautoriteit Jeugd)?

Antwoord op vraag 51

In de afweging staat het moment van betaling centraal. De middelen voor de Transitieautoriteit Jeugd komen pas in 2020 tot betaling. Via een kasschuif worden de middelen in het juiste kasritme gezet om de beschikbare middelen aan te laten sluiten bij het jaar waarop de uitgaven zijn voorzien. De middelen voor de bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde kunnen (deels) nog tot besteding komen in de 2019. Om het resterende bedrag mee te nemen naar 2020 staat de eindejaarsmarge ter beschikking.

Vraag 52

Hoe wordt de afweging gemaakt tussen inzet van kasschuiven, een begrotingsfonds of een begrotingsreserve in het geval pas in latere begrotingsjaren geraamde uitgaven worden voorzien?

Antwoord op vraag 52

Kasschuiven worden ingezet om het kasritme van beschikbare middelen aan te laten sluiten bij het begrotingsjaar waarin de uitgaven zijn voorzien. Het kabinet verwerkt kasschuiven in de begrotingswetten.

Een begrotingsfonds of begrotingsreserve dienen een ander doel dan een kasschuif. De regels voor het instellen van begrotingsfondsen en begrotingsreserves zijn in de Comptabiliteitswet 2016 bepaald. Een begrotingsfonds kan worden ingesteld ten behoeve van het afzonderlijk beheren van ontvangsten en uitgaven van het Rijk die voor een specifiek doel bestemd zijn (artikel 2.11 CW 2016). Het kabinet is in principe terughoudend met het instellen van begrotingsfondsen.

Een begrotingsreserve kan worden ingesteld als het doel van de uitgaven al wel bekend is, maar de maatregelen die worden bekostigd nog niet vaststaan en ook het jaar waarin de kasuitgave plaatsvindt nog niet bekend is (artikel 2.21 CW 2016).

Vraag 53

Hoe verhoudt de besluitvorming over een extra uitgavenpakket ten tijde van de Najaarsnota zich tot het in de begrotingsregels vastgelegde hoofdbesluitvormingsmoment?

Vraag 61

Welke definitie en criteria zijn gehanteerd met betrekking tot de invulling van het begrip urgente maatschappelijke problemen?

Antwoord op vraag 53 en 61

De aanleiding voor de aanvullende maatregelen in de Najaarsnota is de inbreng van de fracties tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (Handelingen II 2019/20, nr. 2, items 2 en 5 en Handelingen II 2019/20, nr. 3, items 3 en 6). Tijdens dit debat heeft namelijk een groot aantal fracties gesproken over noodzaak de stikstofcrisis aan te pakken, het lerarentekort en de werkdruk in het onderwijs te verminderen en de bestrijding van de ondermijnende criminaliteit met veiligheidsmaatregelen te versterken. Ook is tijdens het debat door fracties gesproken over het belang van de rechtsbijstand. Het kabinet heeft gehoor gegeven aan de inbreng van deze fracties. In de weken volgend op de APB heeft het kabinet aanvullende maatregelen bekend gemaakt waarmee de genoemde urgente maatschappelijke problemen worden aangepakt.

De specifieke inhoudelijke invulling van de aanvullende maatregelen heeft het kabinet reeds in verschillende brieven aan het parlement voorgelegd. Met de dekkingsvoorstellen in de Najaarsnota en bijbehorende suppletoire begrotingswetten wordt voorzien in de noodzakelijke bekostiging van de voorgestelde aanvullende maatregelen.

Vraag 54

Kunt u aangeven hoe en wanneer voor de begrotingsreserve stikstof zal worden voldaan aan de eisen uit artikel 3.1 CW?

Vraag 64

In welke fase van besluitvorming rond de toekenning van middelen die reeds in een begrotingsreserve zijn geplaatst, zoals nu gebeurt rond de stikstofproblematiek, dient de Kamer volgens u een toelichting te ontvangen op de beoogde doeltreffendheid en doelmatigheid van de besteding van deze middelen?

Vraag 69

Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat de relatie tussen beleidsmiddelen, beleidsinzet en het doelbereik van de begrotingsreserve stikstof te volgen blijft nu deze zich over meerdere financieringsbronnen en meerdere beleidsartikelen verspreiden?

Vraag 106

Op welke wijze voldoet de begrotingsreserve stikstof aan de eisen uit artikel 3.1 CW?

Antwoord op vraag 54, 64, 69 en 106

De begrotingsreserve stikstof is onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van Financiën geplaatst, waarbij geldt dat middelen pas worden vrijgegeven nadat de bestedingsplannen zijn goedgekeurd door het Ministerie van Financiën. Randvoorwaardelijk voor aanwending van de middelen uit de begrotingsreserve is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Het Ministerie van LNV coördineert de set van maatregelen. Het parlement wordt met een begrotingswet gevraagd in te stemmen met de onttrekking en besteding van middelen uit de reserve. Daarnaast stuurt de betreffende Minister alvorens verplichtingen aan te gaan een brief naar de Kamer waarin het de voorgenomen besteding aankondigt, hierbij zal aandacht besteed worden aan artikel 3.1 CW.

Vraag 55

Hoe is de Kamer geïnformeerd over de onderbouwing van de omvang van de begrotingsreserve stikstof en de specifieke reservering van € 250 miljoen daarbinnen voor natuurherstel en -verbetering? Indien deze onderbouwing in dit stadium niet voorhanden is, hoe wordt de omvang van de reserve tussentijds geëvalueerd?

Vraag 70

Hoe is het bedrag van € 500 miljoen voor de begrotingsreserve stikstof onderbouwd?

Vraag 105

Waarom wordt er 500 miljoen euro gereserveerd voor de stikstofmaatregelen, terwijl eerst nog in kaart moet worden gebracht welke stikstofmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en wat de budgettaire gevolgen van deze maatregelen zijn? Waarop is het bedrag van 500 miljoen euro dan gebaseerd?

Antwoord op vraag 55, 70 en vraag 105

Omdat de aard en timing van maatregelen voor de stikstofproblematiek nog onzeker is, is besloten om een begrotingsreserve Stikstof op te richten van 500 miljoen euro voor nieuwe bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen. De 500 miljoen euro wordt gedekt uit de onderschrijding van het uitgavenplafond in 2019. Het bedrag van 500 miljoen euro is afgeleid van de beschikbare budgettaire ruimte binnen het uitgavenplafond. In de Kamerbrief van 13 november over het maatregelenpakket voor de stikstofproblematiek in de woningbouw- en infrastructuursector bent u geïnformeerd dat 250 miljoen euro hiervan gereserveerd is voor natuurherstel en -verbetering. Randvoorwaardelijk voor aanwending van de middelen uit de begrotingsreserve is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Hierna zal ook pas duidelijk zijn of het bedrag 500 miljoen euro voldoende is.

Vraag 56

Kunt u aangeven in hoeverre voor de onderwijsinvesteringen is of zal worden voldaan aan artikel 3.1 CW? Zijn dit de meest doeltreffende en doelmatige maatregelen?

Antwoord op vraag 56

Sinds 1 januari 2018 is het op basis van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 verplicht dat alle voorstellen, voornemens en toezeggingen die aan de ministerraad of het parlement worden voorgelegd een toelichting bevatten op: nagestreefde doelen, doeltreffendheid en doelmatigheid, ingezette beleidsinstrumenten, financiële gevolgen voor het Rijk, en waar mogelijk maatschappelijke sectoren.

OCW heeft samen met de onderwijsbonden en de sectorraden met het convenant afspraken gemaakt om de tekortenaanpak te intensiveren. Bij de totstandkoming van het convenant hebben deze partijen gezamenlijk afgewogen wat op dat moment de meest doeltreffende en doelmatige maatregelen zijn om het lerarentekort aan te pakken. Hierbij is het bestrijden van het lerarentekort als voornaamste doel van het convenant aangemerkt en is voor een groot deel ook geïnvesteerd in bewezen succesvolle beleidsinstrumenten zoals de regeling zij-instroom, de werkdrukaanpak, het plan 1.000 leerkrachten aan de slag en de regeling samen opleiden. De financiële gevolgen voor het Rijk zijn in het convenant inzichtelijk gemaakt.

Zie ook het antwoord op Kamervraag 162.

Vraag 57

Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de extra middelen voor het onderwijs?

Vraag 107

Op welke wijze kan de Kamer volgen dat de extra uitgaven i.v.m. convenant aanpak lerarentekort ook daadwerkelijk gebruikt worden voor verlichting van het lerarentekort en de werkdruk?

Antwoord op vraag 57 en 107

De Tweede Kamer wordt over de extra middelen voor het onderwijs die beschikbaar komen met het convenant op verschillende wijzen geïnformeerd. In het OCW jaarverslag van 2019 zal nader worden ingaan op de acties die zijn ingezet in 2019 naar aanleiding van het convenant.

Voor onderwerpen uit het convenant zoals werkdruk, samen opleiden, tekortenaanpak en strategisch personeelsbeleid wordt de Kamer al periodiek geïnformeerd of is duidelijk voor de Kamer wanneer ze hierover worden geïnformeerd. De afspraken die in het convenant zijn gemaakt, krijgen hierin een plek.

In het convenant is verder afgesproken dat de partijen de uitvoering van de gemaakte afspraken en de effecten van de tekortenaanpak volgen. Hierover worden monitoringsafspraken gemaakt met de onderwijsbonden en sectorraden.

Vraag 58

Waarom zijn de middelen voor de sociale advocatuur al bij Najaarsnota 2019 voor het lopende jaar toegevoegd, terwijl ze bedoeld zijn voor 2020 en 2021?

Vraag 59

Hoe blijven de in 2019 toegevoegde middelen voor de sociale advocatuur beschikbaar voor dit doel in 2020 en 2021? Waarom is voor deze oplossing gekozen?

Antwoord op vraag 58 en 59

De 45 miljoen euro die het kabinet extra vrijmaakt voor de rechtsbijstand wordt gefinancierd vanuit rijksbrede onderuitputting in 2019. Om dit bedrag mee te nemen naar 2020 staat de eindejaarsmarge ter beschikking. Dit kan vervolgens bij Voorjaarsnota 2020 door middel van kasschuiven in het juiste kasritme worden gezet.

Vraag 59

Hoe blijven de in 2019 toegevoegde middelen voor de sociale advocatuur beschikbaar voor dit doel in 2020 en 2021? Waarom is voor deze oplossing gekozen?

Antwoord op vraag 59

Zie antwoord vraag 58.

Vraag 60

Kunt u nader toelichten waarom bij de extra uitgaven voor urgente maatschappelijke problemen in verschillende gevallen voor verschillende manieren is gekozen voor het «meenemen» van budget naar latere jaren? Hoe is deze keuze afgewogen?

Antwoord op vraag 60

Het kabinet neemt verschillende maatregelen voor een aantal urgente maatschappelijke problemen. De wijze waarop deze maatregelen worden bekostigd verschilt, omdat ook het type maatregel anders is. Het kabinet heeft daarom per maatregel bekeken hoe deze het beste boekhoudkundig kan worden verwerkt in de tweede suppletoire begrotingswetten.

Het geld voor de aanpak van het personeelstekort en de werkdruk in het onderwijs wordt bijvoorbeeld rechtstreeks aan de scholen uitbetaald. Dit geld is daarom bij de Najaarsnota toegevoegd aan de onderwijsbegroting voor 2019, zodat het nog dit jaar kan worden overgemaakt aan de scholen. Ter vergelijking is voor de aanpak van de stikstofproblematiek bewust een begrotingsreserve ingesteld, omdat nog niet precies bekend is welke maatregelen worden getroffen en in welke jaren deze maatregelen tot kasuitgaven zullen leiden.

Vraag 61

Welke definitie en criteria zijn gehanteerd met betrekking tot de invulling van het begrip urgente maatschappelijke problemen?

Antwoord op vraag 61

Zie antwoord vraag 53.

Vraag 62

Zijn er ook nog andere urgente maatschappelijke problemen in de afweging betrokken om te komen tot het in de Najaarsnota genoemde pakket? Zo nee, betekent dit dat alle bekende problemen in de Najaarsnota zijn opgelost? Zo ja, welke andere problemen zijn beoordeeld en hoe is gekomen tot de keuze voor de in de Najaarsnota genoemde problemen?

Antwoord op vraag 62

De aanleiding voor de aanvullende maatregelen in de Najaarsnota is de inbreng van de fracties tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Tijdens dit debat hebben de fracties benoemd wat zij zien als urgente maatschappelijke problemen en is het kabinet gevraagd om op korte termijn met maatregelen te komen. Met deze Najaarsnota reageert het kabinet op de belangrijkste urgente maatschappelijke problemen waarvoor door een groot aantal fracties in het parlement maatregelen zijn gevraagd en voorziet deze maatregelen van dekking.

Vraag 63

Kunt u voor de aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen aangeven hoe is voldaan aan artikel 3.1 CW?

Antwoord op vraag 63

Zie antwoord op vraag 17.

Vraag 64

In welke fase van besluitvorming rond de toekenning van middelen die reeds in een begrotingsreserve zijn geplaatst, zoals nu gebeurt rond de stikstofproblematiek, dient de Kamer volgens u een toelichting te ontvangen op de beoogde doeltreffendheid en doelmatigheid van de besteding van deze middelen?

Antwoord op vraag 64

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 65

Hoe verwacht u de nog openstaande in=uittaakstelling van € 562 miljoen bij de Slotwet in te vullen? Waar verwacht u de onderuitputting om deze resterende in=uittaakstelling in te vullen?

Vraag 66

Wat gebeurt er als u de resterende in=uittaakstelling van € 562 miljoen dit jaar niet meer kan invullen?

Antwoord op vraag 65 en 66

De in=uittaakstelling voor 2019 bedraagt bij de Najaarsnota 562 miljoen euro. Bij het Financieel Jaarverslag Rijk wordt deze taakstelling ingevuld. Als de aanvullende onderschrijding bij het Financieel Jaarverslag Rijk kleiner is dan 562 miljoen euro, dan leidt dit tot een overschrijding van het uitgavenplafond. Op basis van de historische onderschrijding na het moment van Najaarsnota, wordt ingeschat dat het resterende deel van 562 miljoen euro kan worden ingevuld bij het Financieel Jaarverslag Rijk.

Vraag 66

Wat gebeurt er als u de resterende in=uittaakstelling van € 562 miljoen dit jaar niet meer kan invullen?

Antwoord op vraag 66

Zie antwoord op vraag 65.

Vraag 67

Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van alle kasschuiven die het begrotingsjaar 2019 betreffen en waarvoor de Tweede Kamer dus nu bij de Najaarsnota (c.q. in de 2e suppletoire begrotingen) autorisatie wordt gevraagd?

Vraag 100

Tot welke kasschuiven in 2019 is na de Miljoenennota 2020 nog besloten en wat is het effect in andere begrotingsjaren dan 2019?

Antwoord op vraag 67

In de Najaarsnota wordt voorgesteld 143 miljoen euro beschikbaar te houden, omdat de uitbetaling van dit geld een jaar later gerealiseerd wordt dan oorspronkelijk is begroot. Het kabinet vindt het belangrijk dat deze betalingen alsnog in 2020 kunnen plaatsvinden. Het gaat om de volgende uitgaven:

– Door de vertraging bij de Belastingdienst bij het uitvoeren van de herstelactie Wet kindgebonden budget (WKB) wordt het kasritme op de SZW-begroting niet gehaald. Hierdoor wordt in 2019 83 miljoen euro minder uitgekeerd. Deze uitgaven schuiven door naar 2020.

– Bij VWS wordt in totaal 53,5 miljoen euro voor jeugdhulp doorgeschoven. Er wordt, om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen als de zorgcontinuïteit in gevaar komt, 20 miljoen euro van de Jeugdautoriteit doorgeschoven naar 2020. Daarnaast wordt 33,5 miljoen van de regeling van de Transitieautoriteit Jeugd middels een kasschuif meegenomen naar 2020.

– Vanwege de vertraging in het tijdelijke huisvestingsproject wordt 5,7 miljoen euro geschoven op de begroting van de Tweede Kamer zodat deze middelen in 2020 alsnog besteed kunnen worden.

– Tot slot, wordt er 470.000 euro geschoven van bij het Regeerakkoord gereserveerde middelen voor de brede aanpak daklozen en zwerfjongeren met een lichtverstandelijke beperking.

In de tweede suppletoire begrotingen is een nadere toelichting over de redenen waarom deze betalingen niet meer gerealiseerd kunnen worden in 2019. Het parlement wordt bij de tweede suppletoire wetten alleen gevraagd in te stemmen met de verlaging van het budget op de begroting omdat de betaling niet meer plaatsvindt in 2019. Het parlement wordt vervolgens bij de eerste suppletoire begrotingswet voor 2020 gevraagd in te stemmen met het toevoegen van bovengenoemde uitgaven aan de begroting voor 2020.

In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de voorgestelde kasschuiven

2A S-G Tijdelijke huisvesting – 5.700 5.700 0 0 0 0
15 SZW Kindgebonden budget – 83.000 83.000 0 0 0 0
16 VWS Kasschuif – Middelen Transitieautoriteit Jeugd – 33.500 33.500 0 0 0 0
16 VWS Kasschuif – Jeugdautoriteit vangnet cruciale jeugdhulp – 20.000 20.000 0 0 0 0
86 Algemeen Kasschuif H64 Brede aanpak LVB, daklozen en zwerfjongeren – 470 470 0 0 0 0
Totaal – 142.670 142.670 0 0 0 0

Vraag 68

Is bij het besluit om urgente maatschappelijke problemen in 2019 aan te pakken ook overwogen om dat via kasschuiven te doen? Zo ja, waar in de Voorjaarnota 2019 is budget naar voren gehaald en zijn uitgaven versneld? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 68

De aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen worden bekostigd door ruimte binnen begrotingjaar 2019 opnieuw te bestemmen. Deze uitgaven worden ook direct ten laste gebracht van het uitgavenplafond voor 2019. Het geld blijft dus binnen hetzelfde begrotingsjaar. Een kasschuif, waarbij geld tussen verschillende begrotingsjaren wordt geschoven, is om die reden voor de bekostiging van de aanvullende maatregelen geen geschikt instrument.

Vraag 69

Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat de relatie tussen beleidsmiddelen, beleidsinzet en het doelbereik van de begrotingsreserve stikstof te volgen blijft nu deze zich over meerdere financieringsbronnen en meerdere beleidsartikelen verspreiden?

Antwoord op vraag 69

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 70

Hoe is het bedrag van € 500 miljoen voor de begrotingsreserve stikstof onderbouwd?

Antwoord op vraag 70

Zie antwoord op vraag 55.

Vraag 71

Is op hoofdlijnen al te zeggen welke departementen, onder welke voorwaarden en voor welke doelen, onttrekkingen mogen doen aan deze reserve?

Antwoord op vraag 71

De reserve is ingesteld voor nieuwe bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen. Daarnaast is binnen de reserve 250 miljoen euro gereserveerd voor natuurherstel- en compensatiemaatregelen. LNV coördineert de set aan maatregelen. Andere departementen zoals bijvoorbeeld EZK en IenW kunnen ook een beroep doen op deze middelen voor stikstof-reducerende maatregelen.

Vraag 72

Welk deel van de in 2019 nog aan te gane verplichtingen leidt in 2019 tot uitgaven? Welk deel van deze verplichtingen leidt in de komende jaren (dus na 2019) nog tot kasuitgaven? Kunt u hierbij een uitsplitsing geven in welk jaar welke verplichting tot een uitgave zal leiden?

Antwoord op vraag 7

De departementale begrotingen geven de meest actuele inschatting van wanneer uitgaven verwacht worden. Kortheidshalve wordt daarom verwezen naar de tweede suppletoire begrotingswetten. Departementen werken met een kas-verplichtingen administratie. Zowel de kasuitgaven als de verplichtingen die in een jaar aangegaan kunnen worden zijn gemaximeerd en hiervoor geldt het budgetrecht van het parlement.

Vraag 73

Kunt u de wijze waarop de verplichtingenmutaties worden toegelicht in (suppletoire) begrotingen verbeteren en uniformeren, waarbij de werkwijze van OCW en Financiën als best practice kan worden gezien? Kunt u deze verbeteringen ook doorvoeren in de interne richtlijnen zoals de Rijksbegrotingsvoorschriften?

Antwoord op vraag 73

De voorschriften in de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften over het toelichten van verplichtingenmutaties in (suppletoire) begrotingen zijn op zichzelf duidelijk en worden elk jaar op basis van ervaringen van departementen en controlebevindingen kritisch bezien en waar nodig aangepast. Hierbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatiewaarde van de toelichtingen op verplichtingenmutaties.

Vraag 74

Kunt u, zoals in het jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IX) aangekondigd, toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van het rijksbreed verbeteren en uniformeren van de verplichtingenboekhouding en informatieverstrekking daarover in de begrotingsstukken?

Antwoord op vraag 74

De regels voor de verplichtingenboekhouding en de informatieverstrekking daarover in de begrotingsstukken zijn in een interdepartementale werkgroep besproken. Mijn conclusie is dat de regels in de Comptabiliteitswet 2016 en de hierop gebaseerde nadere regelgeving in orde zijn, maar dat de naleving van en het toezicht op de toepassing van deze regels meer aandacht behoeft. Ik heb interdepartementaal aandacht gevraagd voor zorgvuldige toepassing van de regels.

Vraag 75

Klopt het dat de Najaarsnota eigenlijk alleen bedoeld is voor wijzigingen in het huidige begrotingsjaar?

Antwoord op vraag 75

Ja, de Najaarsnota bevat in aansluiting op de Voorjaarsnota (die een meerjarige doorwerking kent) in elk geval een overzicht van de nadere wijzigingen in de uitgaven en de ontvangsten in de begrotingen voor het begrotingsjaar (artikel 2.26, Comptabiliteitswet 2016).

Vraag 76

Zijn er al uitgaven gedaan die volgen uit de 2e suppletoire begroting voordat beide Kamers hebben ingestemd? Zo ja, is dat juridisch toegestaan? Zo nee, gaat het kabinet alles binnen twee weken uitgeven?

Antwoord op vraag 76

Het budgetrecht van de Staten-Generaal is geborgd in de Comptabiliteitswet 2016. In beginsel kunnen daarom geen uitgaven gedaan worden voordat de Staten-Generaal hebben ingestemd met een begrotingswet. Het kan echter voorkomen dat het uitstellen van een uitgave niet in het belang van het Rijk is. In dat geval regelt artikel 2.27, tweede lid van de Comptabiliteitswet, de mogelijkheid om vooruitlopend op een stemming een uitgave te doen, mits de Staten-Generaal voorafgaand aan deze uitgave worden geïnformeerd door de betrokken Minister.

Vooruitlopend op de stemming over de tweede suppletoire begrotingswetten die horen bij de Najaarsnota heeft de Minister voor BVOM de Kamer geïnformeerd dat om het geld nog in 2019 bij de schoolbesturen terecht te laten komen niet gewacht kan worden tot de behandeling van de 2e suppletoire begrotingswet en de Najaarsnota (Kamerstuk 31 293, nr. 488). De Minister heeft hierop ook mondeling gewezen tijdens het debat over de behandeling van de OCW-begroting.

Ook de Minister van JenV heeft vooruitlopend op de stemming over de tweede suppletoire begrotingswet de Kamer geïnformeerd over de uitgaven voor de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit (Kamerstuk 29 911, nr. 256).

Voor de volledigheid nog dit. Na de Tweede Kamer buigt ook de Eerste Kamer zich over de suppletoire begrotingen. Zo is de 1e suppletoire begroting 2019 van OCW (VIII) pas begin december jl. door de Eerste Kamer goedgekeurd en kreeg de 2e suppletoire begroting 2018 van Financiën (IX) pas op 23 januari 2019 kracht van wet (Stb. 2019, nr. 159).

Vraag 77

Hoe verhoudt Tabel 2.1 zich tot Tabel 2.3? Hoe verhoudt de € 1,4 miljard zich tot de € 2,2 miljard?

Antwoord op vraag 77

Bij het opmaken van het beeld voor de Najaarsnota was de onderschrijding van het totale uitgavenplafond toegenomen tot 1,3 miljard euro, waar bij Miljoenennota 2020 nog sprake was van een onderschrijding op het totale uitgavenplafond van 0,4 miljard euro. Het kabinet heeft ervoor gekozen deze middelen voor 1,0 miljard euro in te zetten voor de bekostiging van aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen. De overige 0,3 miljard euro zijn ingezet voor de budgettaire verwerking van enkele technische posten. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de bestemmingen van deze 1,3 miljard euro. Door de aanwending van deze middelen resteert er bij de Najaarsnota geen onder- of overschrijding van het totaalplafond. Het plafond «sluit».

Tabel 2.3 toont de plafondtoets van het enkel het deelplafond Rijksbegroting. Daar is te zien dat er bij de Miljoenennota sprake was van een overschrijding van 1,3 miljard euro, en bij Najaarsnota een overschrijding van 2,2 miljard euro. Wanneer hier de onderschrijdingen van de andere twee deelplafonds (Zorg: 0,8 miljard euro en Sociale Zekerheid: 1,4 miljard euro) bij worden opgeteld, resteert er per saldo geen over- of onderschrijding op het totaalplafond bij de Najaarsnota 2019.

Er is zodoende geen directe relatie tussen de 1,3 miljard euro uit tabel 2.1 en de 2,2 miljard euro uit tabel 2.3. Het eerste betreft een totaalsom van de uitgavenmaatregelen die het kabinet bij de Najaarsnota 2019 heeft genomen. Het tweede betreft de overschrijding op enkel het deelplafond Rijksbegroting.

Vraag 78

Hoe verhoudt Tabel 2.4 zich tot Tabel 2.2? Waarom telt de som van onderuitputting niet op tot de som van de onderschrijding?

Antwoord op vraag 78

Tabel 2.2 geeft een overzicht van de totaalplafondtoets en de plafondtoetsen van de drie deelplafonds Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg.

Tabel 2.4 geeft een overzicht van de onderuitputting sinds de Miljoenennota 2020 per begrotingshoofdstuk op het deelplafond Rijksbegroting. Deze onderuitputting komt ook terug als totaalpost in de plafondtoets van het deelplafond Rijksbegroting (tabel 2.3).

Het bedrag aan onderuitputting per begrotingshoofdstuk uit tabel 2.4 is dus een van de onderdelen van de overschrijding van het uitgavenplafond Rijksbegroting in tabel 2.3. Die bedraagt bij Najaarsnota 2,2 miljard euro. Deze overschrijding van het deelplafond Rijksbegroting maakt op zichzelf weer onderdeel uit van de totale plafondtoets zoals die wordt gepresenteerd in tabel 2.2.

Vraag 79

Kunt u de ontwikkeling weergeven van het geld dat is/wordt opgehaald uitgesplitst naar burgers en bedrijven ten behoeve van stimulering duurzame energie in de periode 2013 t/m 2030 (per jaar)? En hoeveel geld is hier inmiddels van besteed en welke verplichtingen zijn inmiddels aangegaan?

Antwoord op vraag 79

De uitgaven voor duurzame energie via de SDE+ regeling worden gedekt via de middelen die worden opgehaald via de Opslag duurzame energie (ODE). Voor de periode 2013–2020 is als uitgangspunt voor het bepalen van de ODE tarieven genomen dat de lasten voor de ODE voor 50% bij huishoudens en voor 50% bij bedrijven moeten neerslaan. In de brief met het voorstel voor het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 334) heeft het kabinet aangegeven de lasten van huishoudens vanaf 2020 te verschuiven naar het bedrijfsleven door de verdeling van de ODE van 50/50 aan te passen naar een verdeling van één derde/twee derde ten gunste van huishoudens. Achteraf kan echter niet worden vastgesteld of de beoogde lastenverdeling ook daadwerkelijk exact is gerealiseerd. In onderstaande tabel zijn op basis van de gegevens van het Ministerie van EZK de beoogde jaarlijkse opbrengsten van de ODE opgenomen met de beoogde verdeling over huishoudens en bedrijven.

2013 100 50 50
2014 200 100 100
2015 320 160 160
2016 494 247 247
2017 678 339 339
2018 1.074 537 537
2019 1.730 855 875
2020 2.411 796 1.615
2021 2.648 874 1.774
2022 2.692 888 1.804
2023 2.838 937 1.901
2024 3.062 1.010 2.052
2025 3.198 1.055 2.143
2026 2.983 984 1.999
2027 2.970 980 1.990
2028 2.990 987 2.003
2029 3.226 1.065 2.161
2030 3.411 1.126 2.285

De besteding van de opgehaalde middelen loopt grotendeels via de SDE+ regeling. Vanaf 2013 tot en met de Najaarsnota 2018 is er voor 47,7 miljard euro aan beschikkingen afgegeven voor de SDE+ (zie antwoord op vraag 185 bij de EZK-begroting 2020) en is er in de jaren 2013 t/m 2018 voor 1,162 miljard euro betaald via de SDE+. Onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij- of het niet doorgaan van projecten waaraan subsidie is toegekend op basis de SDE+, blijven via de begrotingsreserve duurzame energie ook in de toekomst beschikbaar voor het stimuleren van hernieuwbare energieproductie.

Vraag 80

Op welke begrotingen is in 2019 structurele onderuitputting ingeboekt?

Antwoord op vraag 80

Wanneer onderuitputting zich jaar op jaar voordoet op een specifiek deel van de begroting, dan kan sprake zijn van structurele onderuitputting. Tijdens de begrotingsvoorbereiding kan het kabinet besluiten om structurele onderuitputting in te boeken als dekking voor problematiek of wensen. In mijn Kamerbrief van 25 september 2019 naar aanleiding van de motie Nijboer (Kamerstuk 35 200, nr. 19) (Kamerstuk 35 200, nr. 33) wordt beschreven hoe het kabinet binnen de begrotingssystematiek omgaat met structurele onderuitputting. In diezelfde brief is gemeld dat bij de voorjaarsbesluitvorming van 2019 de ramingen voor de zorguitgaven voor 2019 en verder structureel zijn verlaagd met ca. 0,4 miljard euro. Deze ramingsbijstelling is gebaseerd op onderuitputting in de zorg. Bij deze Najaarsnota is geen structurele onderuitputting ingeboekt.

Vraag 81

Wat zijn de kosten voor het verlagen van de AOW-leeftijd naar 65 jaar in de jaren 2022 t/m 2025 (graag per jaar aangeven)?

Antwoord op vraag 81

De tabel hieronder geeft een globale inschatting van de kosten van het verlagen van de AOW-leeftijd naar 65 jaar. Hier zijn alleen de directe budgettaire effecten meegenomen (uitgaven en inverdieneffecten sociale zekerheid en derving AOW-premie). Er is geen rekening gehouden met effecten op de arbeidsparticipatie en doorwerking daarvan op economische groei en belastinginkomsten.

Globale inschatting budgettaire effecten 3,8 4,4 4,8 4,8

Vraag 82

Kunt u voor de periode 2000–2019 per jaar aangeven met hoeveel de huren zijn gestegen?

Antwoord op vraag 82

De jaarlijkse huurverhogingen worden gerapporteerd door het CBS op basis van de huurenquête. Dit betreft de huurverhoging van alle huurwoningen (sociaal en privaat, gereguleerd en geliberaliseerd, inclusief harmonisatie bij bewonerswissel). De jaarcijfers zijn in onderstaande tabel opgenomen.

2000 2,6 2010 1,6
2001 2,7 2011 1,8
2002 2,9 2012 2,8
2003 3,2 2013 4,7
2004 3,1 2014 4,4
2005 2 2015 2,4
2006 2,7 2016 1,9
2007 1,4 2017 1,6
2008 1,9 2018 2,3
2009 2,8 2019 2,5

Vraag 83

Kunt u toelichten welke afwegingen worden gemaakt bij het toekennen van middelen aan gemeenten voor maatregelen met betrekking tot energietransitie en duurzaamheid? In hoeverre wordt gekeken naar de samenhang tussen de verschillende toegekende middelen en bijbehorende maatregelen?

Antwoord op vraag 83

In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 263) zijn afspraken gemaakt over de uitwerking van de energietransitie en de rol van verschillende partijen daarbij. Daarbij zijn de verschillende maatregelen in samenhang bezien. Op basis daarvan zijn keuzes gemaakt voor toekenning van middelen aan bijvoorbeeld de regionale energiestrategieën en de proeftuinen aardasvrije wijken. Daarnaast is een artikel 2 onderzoek door de Raad voor Openbaar Bestuur gestart naar de uitvoeringskosten van gemeenten na 2021.

Vraag 84

Verwacht u de € 300 miljoen voor investeringen in het primair en voortgezet onderwijs nog (voor een deel) in 2019 te besteden? Zo ja, waaraan worden die middelen dan precies besteed in 2019 en daarna?

Antwoord op vraag 84

Ja, de 300 miljoen euro wordt in december beschikt door DUO en overgemaakt aan de schoolbesturen. De schoolbesturen besteden het geld vervolgens aan de doelen zoals deze zijn vastgelegd in het onderwijsconvenant. In het primair onderwijs zijn de middelen bedoeld voor de arbeidsvoorwaarden en in het voortgezet onderwijs voor bijvoorbeeld meer ontwikkeltijd, werkdrukverlichting, begeleiding van startende leerkrachten, begeleiding van zij-instromers, onderwijsinnovatie of maatregelen arbeidsmarktvraagstukken.

Vraag 85

Kunt u over de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 de verwachting van de opbrengst van de vennootschapsbelasting bij de opstelling van de Miljoenennota, afzetten tegen de stand bij de Najaarsnota en (indien beschikbaar) definitief bij de verantwoording?

Antwoord op vraag 85

Zie onderstaande tabel.

2016 16.068 20.486 20.922
2017 18.475 21.461 21.465
2018 21.768 23.813 23.655
2019 25.308 26.171

Vraag 86

Wat kunt u ondernemen om de kwaliteit van de ramingen van de opbrengst van de vennootschapsbelasting te verbeteren? Wordt er in de ramingen al optimaal rekening gehouden met de economische cyclus en de ontwikkeling van verrekenbare verliezen over de tijd?

Antwoord op vraag 86

Het verbeteren van de ramingsmethodiek is een lopend proces, waarbij de ramingsvergelijkingen één keer in de vier jaar integraal herschat worden. Dat is afgelopen jaar ook gedaan voor de vennootschapsbelasting, zoals nader toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2020.

De vennootschapsbelasting is een van de meest ingewikkelde belastingsoorten om te ramen door de volatiliteit en onvoorspelbaarheid van de winstontwikkeling van bedrijven. De raming van de vennootschapsbelasting komt tot stand op basis van gerealiseerde kasontvangsten van voorgaande jaren, de geraamde effecten van beleidsmaatregelen en de winstontwikkeling van bedrijven zoals ingeschat door het CPB. Met het oog op de lange termijn wordt in het kader van verbetering van de ramingssystematiek bezien of het gebruik van nadere informatie over verrekende verliezen bij kan dragen aan een meer trefzekere raming.

Vraag 87

Klopt het dat de aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen gefinancierd worden uit onderuitputting en meevallers?

Antwoord op vraag 87

Ja, dit klopt. In de Miljoenennota 2020 is een onderschrijding van het uitgavenplafond van 2019 gemeld van 0,4 miljard euro. De onderschrijding van het uitgavenplafond is sindsdien toegenomen tot ruim 1,3 miljard euro in de Najaarsnota 2019. Het kabinet stelt voor van deze ruimte 1,0 miljard euro in te zetten voor de bekostiging van aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen.

Vraag 88

Waren er bij de meevallers ook meevallers die structureel van aard zijn?

Antwoord op vraag 88

Het kabinet verwerkt bij de Najaarsnota alleen wijzigingen voor het lopende begrotingsjaar 2019. Als een meevaller een structureel karakter heeft dan wordt deze in voorbereiding op de Voorjaarsnota 2020 of de Miljoenennota 2021 bezien. De wijze waarop het kabinet jaarlijks het structurele karakter van onderuitputting analyseert staat beschreven in de Kamerbrief over de motie Nijboer (Kamerstuk 35 200, nr. 19) (Kamerstuk 35 200, nr. 33). Zie ook het antwoord op vraag 80.

Vraag 89

Met welke posten correspondeert de 0,3 miljard euro voor de budgettaire verwerking van enkele technische posten?

Antwoord op vraag 89

Het bedrag van 0,3 miljard euro correspondeert met 76 miljoen euro voor onvoorziene kosten op het terrein van digitale veiligheid, 200 miljoen euro voor een begrotingsreserve voor garanties en 60 miljoen euro voor het invullen van de in=uittaakstelling.

Vraag 90

Wat zijn de financiële gevolgen (trap-op-trap-af) van de extra uitgaven in deze Najaarsnota voor het Gemeente- en Provinciefonds?

Antwoord op vraag 90

Volgens de vaste systematiek worden accressen alleen bij Voorjaarsnota en Miljoenennota geraamd. Daarom bevat de Najaarsnota geen nieuwe accresramingen. De definitieve vaststelling van het accres 2019 vindt plaats in het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2019.

De Najaarsnota bevat een combinatie van meevallers, onderuitputting en intensiveringen. Per saldo zijn de plafondrelevante uitgaven in 2019 toegenomen met ongeveer 350 miljoen euro ten opzichte van de Miljoenennota 2020. Hiermee wordt de ruimte onder het uitgavenplafond 2019 volledig ingezet. Daarbij wordt opgemerkt dat ook het vullen van begrotingsreserves accresrelevant zijn in het jaar waarin ze plaatsvinden. Het Rijk gaat in de Najaarsnota dus trap-op ten opzichte van de Miljoenennota, maar het definitief effect op het accres 2019 is pas bij het Financieel Jaarverslag Rijk bekend.

Vraag 91

Wat is het beleid voor de invulling van de in=uittaakstelling? Ook qua tijdstippen en momenten om deze taakstelling in te vullen?

Vraag 108

Hoe groot is de resterende in=uittaakstelling bij de verschillende ministeries (totaal 562 miljoen euro)? Bij de Najaarsnota wordt 60 miljoen euro van de in=uittaakstelling ingevuld, maar klopt het dat dit gewoon gebeurt door middelen vanuit het generieke beeld en dus ten laste van de algemene middelen? Om welke in=uittaakstelling gaat het, van welk(e) ministerie(s)?

Antwoord op vraag 91 en 108

De in=uittaakstelling wordt als tegenhanger van de eindejaarsmarge geboekt op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën om te voorkomen dat het uitgavenplafond door het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden. Hierbij wordt geen verdeling gemaakt naar de verschillende ministeries. De in=uittaakstelling wordt in beginsel generaal ingevuld zodra dat mogelijk is. De invulling van de in=uittaakstelling wordt bij elke integrale besluitvorming over de uitgaven betrokken. Bij de invulling wordt geen onderscheid gemaakt naar de bron; naast de onderuitputting op de departementale begrotingen kunnen dat ook andere meevallers zijn, bijvoorbeeld op generale dossiers en onderschrijdingen onder de plafonds Zorg en Sociale Zekerheid.

Vraag 92

Kunt u de 500 miljoen euro die u extra vrijmaakt om maatregelen te treffen tegen het stikstofprobleem nader uitsplitsen?

Antwoord op vraag 92

Nee, hierover heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Op dit moment wordt in kaart gebracht welke (kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn.

Vraag 93

Hoe zal de doeltreffendheid van de stikstofmaatregelen worden gemeten?

Antwoord op vraag 93

De voorgenomen aanpak door Rijk en provincies om te komen tot een structurele reductie van de stikstofdepostie in Natura 2000-gebieden, zullen door PBL en RIVM, in nauwe samenwerking met andere kennisinstituten als WUR en TNO, worden doorgerekend op effecten en kosten. De feitelijke stikstofdepositie wordt continu bepaald door een combinatie van metingen en berekeningen. Op basis daarvan kan worden bepaald of de verwachte reductie van stikstof daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Vraag 94

Welke andere bedragen zijn er eerder vrijgemaakt tegen de stikstofproblematiek? Kunt u dit opsommen?

Antwoord op vraag 94

Naast de begrotingsreserve van 500 miljoen euro zijn verschillende beschikbare budgetten die (deels) gebruikt kunnen worden voor de stikstofproblematiek. Zo is in het Klimaatakkoord al 100 miljoen euro gereserveerd voor veehouderij rondom Natura 2000-gebieden, 100 miljoen euro voor de veenweideaanpak, 112 miljoen euro voor integrale duurzame en emissiearme stalsystemen en 57 miljoen euro voor de aanpak uitstoot methaan en ammoniak. Daarnaast kunnen ook extra middelen voor de woningmarkt (1 miljard euro in de Miljoenennota 2020) onder meer worden gebruikt om de gevolgen van de stikstofproblematiek voor de woningbouw op te vangen. Voor de saneringsregeling van de varkenshouderij heeft het kabinet eerder al 180 miljoen euro vrijgemaakt. Voor de volledigheid vermelden we ook dat de provincies over budgetten beschikken om onder andere de eerdere genomen maatregelen in het kader van de PAS te financieren. Zo ontvangen provincies jaarlijks 415 miljoen euro in het kader van het Natuurpact voor de uitvoering van de herstelmaatregelen in Natura2000-gebieden.

Vraag 95

Hadden de structurele meevallers volgens de begrotingsregels ook ingezet kunnen worden voor structurele lastenverlichting?

Vraag 96

Zo ja, stel dat deze structurele meevallers waren gestopt in een lastenverlichting door aanpassing van het belastingtarief eerste schijf, wat had dit betekend in koopkracht, uitvoering en communicatie?

Antwoord op vraag 95 en 96

Nee. De begrotingsregels kennen een scheiding van uitgaven en inkomsten. Hieruit volgt dat meevallers aan de uitgavenkant niet mogen worden ingezet voor lagere lasten.

De uitgaven worden beheerst met behulp van het uitgavenplafond (maximale uitgavenniveau). Meevallers aan de uitgavenkant mogen worden in gezet ter dekking van tegenvallers, mits het uitgavenplafond niet overschreden wordt. De beleidsmatige lastenontwikkeling wordt beheerst binnen het inkomstenkader. In dit kader moet een beleidsmatige verlaging van de lasten gecompenseerd worden door een lastenverzwaring elders.

In de Najaarsnota zijn alleen meevallers verwerkt voor het jaar 2019. Het is nog niet bekend in hoeverre deze meevallers een structureel karakter hebben. Dat wordt geïnventariseerd in aanloop naar Voorjaarsnota 2020 en Miljoenennota 2021 waarover uw Kamer ook te zijner tijd wordt geïnformeerd. Er zijn op dit moment dus nog geen structurele meevallers in beeld die kunnen worden ingezet voor aanpassing van het belastingtarief eerste schijf.

Vraag 96

Zo ja, stel dat deze structurele meevallers waren gestopt in een lastenverlichting door aanpassing van het belastingtarief eerste schijf, wat had dit betekend in koopkracht, uitvoering en communicatie?

Antwoord op vraag 96

Zie antwoord op vraag 95.

Vraag 97

Kunt u een overzicht geven van de kader- of plafondtoetsen in de periode 2009–2019 bij Najaarsnota en bij Slotwet?

Antwoord op vraag 97

Zie antwoord op vraag 28.

Vraag 98

Hoe vaak is het in de periode 2009–2019 voorgekomen dat de onderschrijding van het uitgavenplafond bij Slotwet groter was dan bij Najaarsnota?

Antwoord op vraag 98

Zie antwoord op vraag 28.

Vraag 99

Op Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sprake van een onderschrijding van totaal € 73,2 miljoen; wat is daarvan de reden? Is dit een structurele onderschrijding?

Antwoord op vraag 99

De gemelde onderschrijding op de HGIS betreft onderuitputting op verschillende begrotingen binnen de HGIS en bestaat uit een optelsom van verschillende mutaties. De onderuitputting doet zich voor op de begrotingen van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en is in de respectievelijke Tweede Suppletoire Begrotingen toegelicht. De onderuitputting is niet structureel van aard. De grootste mutaties betreffen de vrijval van de egalisatieschuld huisvesting Europol/Eurojust op de JenV-begroting (– 12 miljoen euro), een lager dan voorziene bijdrage aan VN-crisisbeheersingsoperaties (– 9 miljoen euro), lagere uitgaven voor de renovatie van het Vredespaleis (– 4 miljoen euro), verschuiving van uitgaven voor loket buitenland naar 2020 (– 3 miljoen euro) en hogere ontvangsten voor verkoop van onroerend goed (– 19 miljoen euro) op de begroting van Buitenlandse Zaken en lagere uitgaven op de artikelen voor Nederlandse handels- en investeringspositie (– 9,6 miljoen euro) op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Vraag 100

Tot welke kasschuiven in 2019 is na de Miljoenennota 2020 nog besloten en wat is het effect in andere begrotingsjaren dan 2019?

Antwoord op vraag 100

Zie antwoord op vraag 67.

Vraag 101

Kan er meer informatie worden gegeven over de reden van de uitgavenmutatie van de rentelasten? Kan er, in aanvulling op het inzicht in de uitsplitsing op pagina 36/37, een totaaloverzicht verstrekt worden, waarin de € 39 miljoen uitgesplitst wordt?

Antwoord op vraag 101

De uitgavenmutatie van 39 miljoen euro (tabel 2.3 op pagina 6 van de Najaarsnota) bestaat uit de som van de mutaties op de raming van de rentelasten en rentebaten van zowel de vaste als de vlottende schuld sinds Miljoenennota 2020. Deze mutatie kan uitgesplitst worden in twee onderliggende mutaties, die ook zijn terug te vinden in de tabel op pagina 36 van de Najaarsnota.

Uitgavenkant: Diversen: – 5 miljoen euro

Dit betreft een mutatie van de raming op de rentelasten vaste schuld. Bij de uitgifte van nieuwe schuld worden de rentetarieven vastgelegd tegen het dan geldende rentetarief. Aangezien de rentetarieven nu lager zijn dan eerder geraamd levert dit een meevaller op.

Ontvangstenkant: Rente vlottende schuld – 44 miljoen euro

De raming van de rentebaten op de vlottende schuld verandert als gevolg van wijzigingen in de omvang van de kortlopende schuld en de hoogte van de korte rente (– 9 miljoen euro). Daarnaast vallen de rentebaten 35 miljoen euro lager uit als gevolg van een juridisch geschil over de betaling van negatieve rentebedragen waarover de Kamer reeds is geïnformeerd7.

Vraag 102

Binnen de begrotingsreserve stikstof wordt € 250 miljoen gereserveerd voor natuurherstel- en verbetering; hoe worden deze middelen ingezet? Hoe worden de uitgaven beoordeeld op effectiviteit en doelmatigheid in relatie tot de vermindering van de stikstofdepositie? Hoe wordt voorkomen dat de middelen uitgegeven worden aan andere zaken dan het doel vermindering stikstofdepositie? Hoe wordt dit gemonitord? Op welke begroting komt de begrotingsreserve stikstof te staan?

Antwoord op vraag 102

Voor de begrotingsreserve geldt dat middelen pas worden vrijgegeven nadat de bestedingsplanen zijn getoetst en goedgekeurd door het Ministerie van Financiën, dit geldt ook voor de 250 miljoen euro die is gereserveerd voor natuurherstel- en verbetering binnen de reserve. Het parlement wordt met een begrotingswet gevraagd in te stemmen met de onttrekking en besteding van middelen uit de reserve. Randvoorwaardelijk voor aanwending van de middelen uit de begrotingsreserve is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. In de toetsing van Financiën zal er onder andere gekeken worden naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van maatregelen. Het Ministerie van LNV coördineert de set aan maatregelen en de begrotingsreserve staat op de begroting van LNV.

Vraag 103

Kunnen de middelen die voor ondermijning worden vrijgemaakt in 2019 bij onderuitputting in 2019 nog naar latere jaren worden doorgeschoven? Hoe werkt dit begrotingstechnisch?

Vraag 150

In hoeverre komen de middelen ondermijning nog tot besteding in 2019? (Hoe) worden deze middelen daarna meegenomen maar 2020 en 2021?

Antwoord op vraag 103 en 150

Ja, de 110 miljoen euro incidenteel voor de aanpak van ondermijning kan naar latere jaren worden doorgeschoven. Om het bedrag mee te nemen naar 2020 staat de eindejaarsmarge ter beschikking. Dit kan vervolgens bij Voorjaarsnota 2020 door middel van kasschuiven in het juiste kasritme worden gezet.

Vraag 104

Waarom worden de middelen voor de stikstofaanpak in een begrotingsreserve gestopt en de middelen voor (bijvoorbeeld) ondermijning rechtstreeks op de begroting geplaatst, terwijl voor beide geldt dat besteding in 2019 onrealistisch is?

Antwoord op vraag 104

Voor de stikstofaanpak geldt dat de aard en timing van maatregelen voor de stikstofproblematiek nog onzeker is, daarom is er gekozen voor een begrotingsreserve. Voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit geldt dat zowel de te nemen maatregelen als de kosten al bekend zijn.

Vraag 105

Waarom wordt er 500 miljoen euro gereserveerd voor de stikstofmaatregelen, terwijl eerst nog in kaart moet worden gebracht welke stikstofmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en wat de budgettaire gevolgen van deze maatregelen zijn? Waarop is het bedrag van 500 miljoen euro dan gebaseerd?

Antwoord op vraag 105

Zie antwoord op vraag 55.

Vraag 106

Op welke wijze voldoet de begrotingsreserve stikstof aan de eisen uit artikel 3.1 CW?

Antwoord op vraag 106

Zie het antwoord op vraag 54.

Vraag 107

Op welke wijze kan de Kamer volgen dat de extra uitgaven i.v.m. convenant aanpak lerarentekort ook daadwerkelijk gebruikt worden voor verlichting van het lerarentekort en de werkdruk?

Antwoord op vraag 107

Zie het antwoord op Kamervraag 57.

Vraag 108

Hoe groot is de resterende in=uittaakstelling bij de verschillende ministeries (totaal 562 miljoen euro)? Bij de Najaarsnota wordt 60 miljoen euro van de in=uittaakstelling ingevuld, maar klopt het dat dit gewoon gebeurt door middelen vanuit het generieke beeld en dus ten laste van de algemene middelen? Om welke in=uittaakstelling gaat het, van welk(e) ministerie(s)?

Antwoord op vraag 108

Zie antwoord op vraag 91.

Vraag 109

Kunt u specifieker toelichten, indachtig artikel 3.1 CW, waarvoor de extra middelen voor «digitale veiligheid» worden aangewend?

Vraag 111

Wanneer komen de middelen voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) tot besteding? Is dat nog in 2019?

Vraag 112

Kunt u nader toelichten wat er wordt verstaan met «digitale veiligheid», waartoe 75,5 miljoen euro wordt toegevoegd om de betrouwbaarheid en continuïteit te waarborgen?

Vraag 173

In hoeverre wordt het geld voor de AIVD en MIVD besteed aan het verbeteren van de inlichtingenpositie van de diensten, want het lijkt erop dat het besteed wordt aan organisatorische zaken, die gewoon tot de reguliere werkzaamheden behoren?

Antwoord op vraag 109, 111, 112 en 173

Bij Najaarsnota zijn extra middelen toegevoegd aan de begroting van Defensie en de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De 75,5 miljoen euro wordt toegevoegd aan het investeringsbudget van Defensie. Gezien het geheime karakter van deze uitgaven, kan ik in het openbaar niet nader ingaan op de wijze van besteding van deze middelen.

Ditzelfde geldt voor de besteding van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) gerelateerde middelen die voor operationele doeleinden aan beide diensten beschikbaar zijn gesteld. Voor wat betreft het bestedingsmoment van deze laatste uitgave wordt ernaar gestreefd de middelen in 2019 tot besteding te laten komen, maar het is aannemelijk dat dit niet volledig gerealiseerd zal worden. In aanvulling op hetgeen in de Najaarsnota staat vermeld zijn de aan de begroting van de diensten toegevoegde middelen (5 miljoen euro per dienst) bestemd voor operationele doeleinden.

Vraag 110

Waarom is de begrotingsreserve garanties op de VWS-begroting onderdeel van het kader RBG-eng?

Antwoord op vraag 110

Een begrotingsreserve is een geoormerkte, meerjarige budgettaire voorziening die wordt aangehouden op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën. Een storting in een begrotingsreserve kan alleen worden gedaan met algemene middelen en niet met premiemiddelen (Zvw en Wlz).

De begrotingsreserve garanties is onderdeel van Artikel 4 Zorgbreed beleid van de VWS-begroting en onderdeel van het uitgavenplafond Rijksbegroting. Gelet op het doel van deze begrotingsreserve is de keuze gemaakt deze onder plafond Rijksbegroting te plaatsen (voorheen kader RBG-eng). Over de begrotingsreserve garanties bent u door middel van een vertrouwelijke brief geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 113).

Vraag 111

Wanneer komen de middelen voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) tot besteding? Is dat nog in 2019?

Antwoord op vraag 111

Zie het antwoord op vraag 109.

Vraag 112

Kunt u nader toelichten wat er wordt verstaan met «digitale veiligheid», waartoe 75,5 miljoen euro wordt toegevoegd om de betrouwbaarheid en continuïteit te waarborgen?

Antwoord op vraag 112

Zie het antwoord op vraag 109.

Vraag 113

Kunt u toelichten waarom er een begrotingsreserve garanties van 200 miljoen euro wordt aangehouden? Waar wordt dit precies aan besteed?

Antwoord op vraag 113

Over de begrotingsreserve garanties bent u door middel van een vertrouwelijke brief bij de Najaarsnota geïnformeerd.

Vraag 114

Wat is de maximale eindejaarsmarge 2019 per begrotingshoofdstuk en bij welke departementen wordt de eindejaarsmarge overschreden, uitgaande van de huidige ramingen van de onderuitputting?

Antwoord op vraag 114

De onderstaande tabel geeft weer wat de maximale eindejaarsmarge is voor 2019 per begrotingshoofdstuk. Daarnaast is aangegeven welke voorlopige onderuitputting bij Najaarsnota 2019 is gemeld en in hoeverre dit de maximale eindejaarsmarge overschrijdt. Hierbij dient te worden aangetekend dat dit voorlopige cijfers zijn omdat de definitieve realisaties pas bij Financieel Jaarverslag Rijk 2019 bekend zijn.

Staten-Generaal 1 0 0
Overige Hoge Colleges van Staat 1 0 0
Algemene Zaken 1 0 0
Koninkrijksrelaties 1 0 0
JenV 127 0 0
BZK 55 – 21 0
OCW 391 – 15 0
FIN (excl. art. 5 EKV en art. 6 BCF) 36 – 52 16
DEF (excl. art. 6 Investeringen) 74 – 38 0
DEF (art. 6 Investeringen) Onbeperkt 38 0
IenW (excl. IF en DF) 17 – 5 0
EZK 44 1 0
LNV 9 – 24 15
SZW (plafond R) 7 – 31 24
SZW (plafond S) 212 – 16 0
VWS (plafond R) 33 – 94 61
Gemeentefonds Onbeperkt 0 0
Provinciefonds Onbeperkt 0 0
Infrastructuurfonds Onbeperkt 0 0
Deltafonds Onbeperkt 0 0
HGIS 182 – 73 0

Vraag 115

Bij de Douane houdt men 12 miljoen euro over (onderbesteding), wat is daarvan de reden?

Antwoord op vraag 115

De onderbesteding treedt op bij de personele uitgaven. De oorzaak is dat de gefaseerde instroom van nieuw personeel deels later heeft plaatsgevonden dan gepland, met minder uitgaven aan salarissen als gevolg. Ook is sprake geweest van interne doorstroom op Brexitvacatures, die leidt tot nieuwe vacatures die weer vervuld moeten worden.

Vraag 116

Wat is de reden dat de mogelijke liquiditeitssteun van de Jeugdautoriteit niet tot besteding is gekomen terwijl er wel zorgverleners in problemen zijn gekomen?

Antwoord op vraag 116

Het is in 2019 niet noodzakelijk gebleken om middelen vanuit dit gereserveerde budget uit te keren om continuïteit van cruciale jeugdhulp te waarborgen. De continuïteit van jeugdhulp staat centraal, niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder.

Vraag 117

Waardoor wordt de onderuitputting van € 33,5 miljoen bij de Transitieautoriteit Jeugd dit jaar veroorzaakt?

Antwoord op vraag 117

Bij het aflopen van de regeling van de Transitie Autoriteit Jeugd eind 2018 zijn nog aanvragen gedaan waarover de Jeugdautoriteit, als opvolger van de Transitie Autoriteit Jeugd, conform de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet heeft geadviseerd. Het totaal van de aanvragen was lager dan verwacht.

Vraag 118

Waaruit bestaat de onderuitputting op VWS van € 93,9 miljoen? Waarom is dit in de suppletoire begroting VWS niet terug te vinden?

Antwoord op vraag 118

De onderuitputting op de VWS-begroting van 93,9 miljoen euro betreft onderuitputting onder het plafond Rijksbegroting. Dit is terug te vinden in de Verticale toelichting (vanaf pagina 57) in de bijlage bij de Najaarsnota 2019. Dit betreft namelijk de mutaties:

Uitgaven Beleidsmatige mutaties – Rijksbegroting
Subsidieregeling BOSA – 15,0
Diversen – 60,1
Ontvangsten Beleidsmatige mutaties – Rijksbegroting
Diversen 18,8
Totaal (uitgaven minus ontvangsten) – 93,9

NB. In de tweede suppletoire begroting worden ook mutaties toegelicht die onder het plafond Zorg vallen.

De onderuitputting op de VWS-begroting is het saldo van een groot aantal in omvang geringe mutaties (kleiner dan 15 miljoen euro per mutatie). De grootste betreft het niet tot volledige besteding komen van de Subsidieregeling Stimulering Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties (15 miljoen euro). Daarnaast vallen onder meer middelen vrij voor diverse ZonMw-programma’s (12 miljoen euro), voor de uitkeringen op grond van de Wetten voor Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen (11 miljoen euro) en niet-bestede loon- en prijscompensatie (10,5 miljoen euro).

Vraag 119

Wat is de bestaande praktijk c.q. wat zijn de bestaande afspraken met betrekking tot de actualisatie van de Wlz-uitgaven? Hoe werd dit in de afgelopen jaren gedaan? Wat is de reden dat de prognose van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hoger uitkomt? Waarom kon dit opgevangen worden binnen de bestaande budgetten; er is immers 2 miljard euro toegevoegd in deze kabinetsperiode? In hoeverre is het budget van 60 miljoen euro voor de toename van de wachtlijsten niet nieuw beleid in plaats van een technische aanpassing?

Antwoord op vraag 119

Voorafgaand aan het betreffende jaar na Prinsjesdag stelt de Minister van VWS de omvang van het budgettair Wlz-kader vast in de definitieve kaderbrief Wlz. Hierbij betrekt de Minister van VWS de nominale ontwikkeling, de beschikbare middelen voor volumegroei en de effecten van maatregelen (zoals het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg).

De groeiruimte voor een bepaald jaar in de definitieve kaderbrief Wlz wordt in belangrijke mate bepaald door de middellangetermijn raming voor de zorguitgaven (MLT-zorg) bij ongewijzigd beleid van het CBP. Hierin wordt onder andere rekening gehouden met demografie en epidemiologie.

Lopende het zorgjaar onderzoekt de NZa of de omvang van het beschikbare macrobudget en de gehanteerde verdeling over de regio’s nog in lijn is met de ontwikkeling van de realisatiecijfers. De NZa adviseert de Minister van VWS op grond van dit onderzoek in mei en augustus over de toereikendheid van het Wlz-kader.

Op basis van het advies van de NZa van augustus 2018 is een deel van de groeimiddelen (130 miljoen euro) niet ingezet en afgeroomd. Als gevolg van onder andere een hoger aantal uitstaande indicaties in de verpleeghuiszorg, die zich na de oplevering van het augustusadvies 2018 manifesteerde, bleek bij de adviezen van de NZa in 2019 zowel in mei als in augustus dat het Wlz-kader ontoereikend was. Op basis van deze adviezen is in totaal 660 miljoen euro aan het Wlz-kader 2019 toegevoegd. Deze bijstellingen zijn voor een belangrijk deel opgevangen door onderschrijdingen in de curatieve zorg. De middelen voor het Kwaliteitskader verpleeghuiszorg zijn bestemd voor de verbetering van de kwaliteit van de zorg, en niet voor meer dan verwacht gebruik van de Wlz.

Van de 660 miljoen euro is een bedrag van 60 miljoen euro incidenteel, om de oplopende wachtlijsten in de Wlz op te vangen. Mensen belanden pas op een wachtlijst als door CIZ is vastgesteld dat ze voldoen aan de criteria van de Wlz. Deze mensen hebben dus recht op zorg die aansluit bij die indicatie. Het ophogen van het kader om de oplopende wachtlijsten aan te pakken is om die reden geen nieuw beleid.

De Minister van VWS onderzoekt momenteel de oorzaken van de stijging van de indicaties en de Wlz-uitgaven. Ook worden de wachtlijsten nader onder de loep genomen.

Vraag 120

Wat is de inhoudelijke oorzaak van de onderschrijding van 600 miljoen euro op de Zvw-uitgaven?

Antwoord op vraag 120

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 121

Wat zijn de oorzaken van de meevaller en tegenvaller in het plafond zorg?

Antwoord op vraag 121

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 122

Wat is de reden voor de vrijval van middelen bij de subsidieregeling medisch specialisten overstap naar loondienst en welk bedrag is er in 2019 dan wel tot besteding gekomen?

Vraag 189

Hoe hoog was het beschikbare budget voor de subsidieregeling waarmee medisch specialisten worden gefaciliteerd bij de overstap naar loondienst? Waarom is hier 7,1 mln. onderuitputting opgetreden? Blijft dit budget beschikbaar voor deze regeling?

Antwoord op vraag 122 en 189

Het totale budget is 33 miljoen euro en daarvan wordt in 2019 9,6 miljoen euro uitgegeven. De 16 miljoen euro die in het Regeerakkoord voor 2019 zijn gereserveerd voor stimulering van medisch specialisten in loondienst/participatiemodel, zijn niet tot besteding gekomen in afwachting van de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling. Het restant van 7,1 miljoen euro valt vrij.

Vraag 123

Verwacht u dat de middelen voor de subsidieregeling medisch specialisten in loondienst het komende jaar en de jaren daarna wel tot besteding zullen komen? Zo ja, waar baseert u dat op?

Antwoord op vraag 123

Voor de oorspronkelijke subsidieregeling in 2015 was een bedrag van 125 miljoen euro beschikbaar. In 2015 hebben 449 specialisten voor de overstap naar loondienst gebruik gemaakt van de regeling. Ook in latere jaren wordt steeds meer gebruik gemaakt van de regeling. In 2017 en 2018 zijn niet-benodigde middelen voor de meerjarige subsidieregeling 2017–2019 doorgeschoven naar 2019. Dit jaar is ook 9 miljoen euro beschikbaar voor vaststellingen op grond van de subsidieregeling 2015. De prognose voor de uitgaven in 2019 is gebaseerd op 9 gehonoreerde aanvragen voor de subsidieregeling, alsmede honorering van alle resterende vaststellingen van de subsidies uit 2015. De 16 miljoen euro die in het Regeerakkoord voor 2019 zijn gereserveerd voor stimulering van medisch specialisten in loondienst/participatiemodel, zijn niet tot besteding gekomen in afwachting van de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling.

Vraag 124

In welk jaar werd voor het eerst aangevangen met een subsidieregeling medisch specialisten in loondienst? Hoeveel medisch specialisten hebben sindsdien gebruikgemaakt van een dergelijke regeling, uitgesplitst over de verschillende jaren? En hoeveel medisch specialisten hebben sindsdien de overstap gemaakt van een zelfstandige vorm, zoals de maatschap of coöperatie van bv's, naar loondienst zonder daarbij gebruik te maken van een dergelijke subsidieregeling?

Antwoord op vraag 124

In 2015 zijn integrale tarieven in de medisch-specialistische zorg ingevoerd. Dit betekende voor vrijgevestigde medisch specialisten dat zij zich anders moesten organiseren. Om het loondienstmodel een reële mogelijkheid te laten zijn, is de subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch-specialistische zorg in 2015 ingevoerd. Het gebruik van de regeling is hieronder weergegeven. Er zijn geen gegevens bekend van het aantal medisch specialisten dat is overgestapt naar loondienst zonder daarbij de regeling te hebben gebruikt.

2015 449 verleningen
2016 14 verleningen
2017 1 verlening
2018 1 verlening
2019 9 verleningen

Vraag 125

Kunt u uiteenzetten hoe hoog de over- dan wel onderschrijding per jaar was, ook in relatie tot het totale budget, sinds voor het eerst werd aangevangen met een subsidieregeling medisch specialisten in loondienst?

Antwoord op vraag 125

Gerealiseerde uitgaven voor de subsidieregelingen overgang integrale tarieven in 2015–2019, afgezet tegen de stand ontwerpbegroting van het betreffende jaar:

Stand begroting 125.000 30.000 0 2.720 33.727
Gerealiseerde uitgaven 35.920 1.120 80 120 9.627

Voor de oorspronkelijke subsidieregeling in 2015 was een bedrag van 125 miljoen euro beschikbaar. In 2015 hebben 449 specialisten voor de overstap naar loondienst gebruik gemaakt van de regeling. Daarmee was een bedrag van bijna 36 miljoen euro gemoeid. De niet-benodigde middelen zijn via een kasschuif beschikbaar gebleven voor voortzetting van de regeling.

Voor de subsidieregeling in 2016 was een bedrag van 30 miljoen euro beschikbaar. In dat jaar hebben 14 specialisten gebruik gemaakt van de regeling. De niet-benodigde middelen zijn overgeheveld naar de sector medisch-specialistische zorg waaraan ze eerder waren onttrokken.

In de loop van 2017 hebben we gevolg gegeven aan een verzoek van veldpartijen om voortzetting van de subsidieregeling beperkt mogelijk te maken. Daarvoor kwam in de loop van dat jaar ca. 2,7 miljoen euro beschikbaar. In 2017 heeft 1 specialist gebruik gemaakt van de regeling (80.000 euro).

Ook in 2018 was aanvankelijk een bedrag van 2,7 miljoen euro beschikbaar. Net als in 2017 heeft in 2018 1 specialist gebruik gemaakt van de regeling. Ook zijn de subsidies van twee specialisten die in 2015 waren overgestapt, vastgesteld en is het resterende subsidiebedrag (20.000 euro per verleende subsidie) uitbetaald.

In 2017 en 2018 zijn niet-benodigde middelen voor de meerjarige subsidieregeling 2017–2019 doorgeschoven naar 2019. Dit jaar is ook 9 miljoen euro beschikbaar voor vaststellingen op grond van de subsidieregeling 2015. De prognose voor de uitgaven in 2019 is gebaseerd op 9 gehonoreerde aanvragen voor de subsidieregeling, alsmede honorering van alle resterende vaststellingen van de subsidies uit 2015. De 16 miljoen euro die in het regeerakkoord voor 2019 zijn gereserveerd voor stimulering van medisch specialisten in loondienst/participatiemodel, zijn niet tot besteding gekomen in afwachting van de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling.

Vraag 126

Welke andere (financiële) maatregelen bestaan en/of bestonden er naast de subsidieregeling medisch specialisten in loondienst om medisch specialisten te stimuleren in loondienst te treden?

Antwoord op vraag 126

Naast de subsidieregeling overgang integrale tarieven zijn/waren er geen andere maatregelen om het loondienstmodel te stimuleren. Landelijke cijfers (NVZ brancherapport 2018) laten zien dat het aandeel medisch specialisten in loondienst al meerdere jaren toeneemt.

Vraag 127

Wat is de reden van de tegenvallende accijnzen (124 miljoen euro)? In welke accijnzen zit dit? Wat is de reden voor bijstelling van de schenk- en erfbelasting (50 miljoen)? Waarom zijn de ontvangsten hoger? In welke belasting zit dit?

Antwoord op vraag 127

Voor de reden van de tegenvallende accijnzen: zie antwoord op vraag 40.

De gerealiseerde kasontvangsten tot en met oktober vormen de verklaring voor de opwaartse bijstelling van de schenk- en erfbelasting met 50 miljoen euro ten opzichte van de Miljoenennota 2020. De ontvangsten kunnen om verschillende redenen hoger zijn. Zo is het mogelijk dat meer mensen zijn overleden, mensen een grotere erfenis hebben achtergelaten of dat meer mensen grotere bedragen zijn gaan schenken.

Ten slotte bestaat de raming onderliggend niet uit een raming voor schenkbelasting en een raming van erfbelasting. De schenk- en erfbelasting wordt met één ramingsvergelijking geraamd.

Vraag 128

Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de opwaartse bijstelling van de vennootschapsbelasting?

Antwoord op vraag 128

De reden van de bijstelling van de vennootschapsbelasting is de gerealiseerde kasontvangst tot en met oktober. Ten opzichte van de Miljoenennota 2020 geven deze kasontvangsten aanleiding tot deze opwaartse bijstelling.

Vraag 129

Kunt u per onderdeel toelichten waarom er minder wordt ontvangen voor wat betreft accijnzen, belastingen op milieugrondslag, overdrachtsbelasting en verhuurdersheffing?

Antwoord op vraag 129

Zie antwoord op vraag 40.

Vraag 130

Hoe verklaart u het dat er meer ontvangen wordt als het gaat om loon- en inkomensheffing? Hoe valt dit te rijmen met het verlagen van lasten op arbeid?

Antwoord op vraag 130

De loon- en inkomensheffing is met 99 miljoen euro opwaarts bijgesteld ten opzichte van de Miljoenennota 2020. Dat is ten opzichte van de omvang van deze belastingsoort een beperkte bijstelling en deze bijstelling is gedaan op basis van de kasontvangsten tot en met oktober.

In de Miljoenennota 2019 werd een toename van 2,5 miljard euro ten opzichte van 2018 geraamd. Deze viel uiteen in een beleidsmatige lastenmutatie van – 3,8 miljard euro – de verlaging van de lasten op arbeid – en een endogene mutatie van +6,3 miljard euro. Deze endogene mutatie komt door de economische ontwikkeling en is in 2019 groter dan de beleidsmatige verlaging van de lasten op deze belastingsoort. Achterliggend is de verklaring de geraamde voortzettende groei van de werkgelegenheid en de lonen in 2019 ten opzichte van 2018.

Vraag 131

Welk deel (in euro’s) van het begrotingsoverschot in 2019 wordt veroorzaakt door meevallers in de sociale zekerheid die buiten de uitgavenkaders zijn geplaatst?

Antwoord op vraag 131

Zie antwoord op vraag 36.

Vraag 132

Welk deel (in euro’s) van het begrotingsoverschot in 2019 wordt veroorzaakt door uitgaven die worden doorgeschoven naar latere jaren?

Antwoord op vraag 132

In de Najaarsnota raamt het kabinet een EMU-saldo van 1,3 procent bbp ofwel 10,4 miljard euro.

Een deel van dit overschot wordt verklaard doordat in de Najaarsnota en in de Miljoenennota is besloten om uitgaven door te schuiven van 2019 naar latere jaren. In onderstaande tabel is weergegeven in hoeverre de mutatie van het EMU-saldo tussen de verschillende budgettaire nota’s te verklaren is door schuiven naar latere jaren. Het EMU-saldo muteert hiernaast tussen de verschillende budgettaire nota’s als gevolg van overige bijstellingen van uitgaven en inkomsten. Deze zijn toegelicht in de betreffende nota.

EMU-saldo Miljoenennota 2019 (september 2018) 8,3 Miljoenennota 2019
Mutatie EMU-saldo agv schuiven uit 2019 naar latere jaren 3,0
wv. Aanpassing investeringsritme IenW en Defensie 1,8 Miljoenennota 2020
wv. Publiek private samenwerking 0,3 Miljoenennota 2020
wv. Kasschuiven Miljoenennota 0,9 Miljoenennota 2020
Overig – 0,5
EMU-saldo Miljoenennota 2020 (september 2019) 10,8
Mutatie EMU-saldo agv schuiven uit 2019 naar latere jaren 0,1
wv. Kasschuiven Najaarsnota 0,1 Najaarsnota 2020
Overig – 0,5
EMU-saldo Najaarsnota 2019 10,4

Vraag 133

Wat is de meest recente raming van het EMU-saldo in 2020, 2021, 2022 en 2023? (of voor de jaren dat het nu al bekend is)

Vraag 134

Kunt u toelichten waarom de raming van het EMU-saldo in de middellangetermijnraming van het Centraal Planbureau (in 2021 – 0,4%, daarna verbeterend naar – 0,3% in 2024) afwijkt van de meerjarenraming bij de Miljoenennota (In 2021 – 0,3%, daarna verslechterend naar – 0,7% in 2024)?

Antwoord op vraag 133 en 134

Het kabinet presenteert eenmaal per jaar, bij Miljoenennota, een meerjarige raming van het EMU-saldo. Onderstaande tabel presenteert de meest recente raming uit Miljoenennota 2020.

EMU-saldo van kabinet ten tijde van Miljoenennota 2020 (september 2019) 0,2 – 0,3 – 0,4 – 0,5 – 0,7

Het CPB publiceert normaal gesproken eenmaal per jaar, bij CEP in maart, een meerjarige raming van het EMU-saldo. Hierop heeft het CPB dit jaar een uitzondering gemaakt. Ter voorbereiding op een nieuwe houdbaarheidsstudie (publicatie verwacht in december 2019) heeft het CPB in november van dit jaar namelijk een nieuwe middellangetermijnverkenning (MLT) gepubliceerd. Onderstaande tabel presenteert de raming van het EMU-saldo voor de jaren 2020–2025 uit deze MLT.

EMU-saldo van CPB ten tijde van

MLT (november 2019)

0,3 – 0,4 – 0,4 – 0,4 – 0,3 – 0,3

De beide saldoramingen verschillen, omdat ze op verschillende momenten in de tijd gemaakt. Zo is de saldoraming van het kabinet gebaseerd op de CPB-raming van het economisch beeld in september en op de in Miljoenennota opgenomen besluitvorming over uitgaven en inkomsten van de overheid. De saldoraming in de MLT van het CPB is gebaseerd op een nieuwe raming van het economisch beeld in november. Daarnaast heeft het CPB t.o.v. eerder meerjarige ramingen enkele nieuwe beleidsuitgangspunten verwerkt. In Bijlage A van de Verkenning Middellangetermijn 2022–2025 heeft het CPB de verwerkte beleidsuitgangspunten toegelicht.

Vraag 134

Kunt u toelichten waarom de raming van het EMU-saldo in de middellangetermijnraming van het Centraal Planbureau (in 2021 – 0,4%, daarna verbeterend naar – 0,3% in 2024) afwijkt van de meerjarenraming bij de Miljoenennota (In 2021 – 0,3%, daarna verslechterend naar – 0,7% in 2024)?

Antwoord op vraag 134

Zie antwoord op vraag 133.

Vraag 135

Kunt u de onderliggende posten in het «saldo van uitgaven en ontvangsten bij aan- en verkoop van staatsbezit» uitsplitsen?

Vraag 136

Waarom is in de Najaarsnota zelf geen overzicht opgenomen van de verkoop van staatsbezit, die zorgen voor verbetering van de overheidsschuld? Kan dat overzicht alsnog worden gegeven?

Antwoord op vraag 135 en 136

De aan- en verkoop van staatsbezit is van invloed op de overheidsschuld en is een van de onderliggende posten in de tabel «ontwikkeling overheidsschuld» in budgettaire nota’s. Indien de omvang van de aan- en verkoop van staatsbezit van voldoende invloed is op de verandering in de overheidsschuld wordt dit in de toelichting van de ontwikkeling overheidsschuld vermeld.

Sinds de Miljoenennota 2020 heeft de overheid een kapitaalinjectie Tennet gedaan en de Saudi British Bank (SABB) verkocht. In de Najaarsnota zijn onderstaande ramingen voor deze transacties opgenomen. Over beide transacties is de Kamer geïnformeerd middels brieven (Toekomstvisie TenneT, Kamerstuk 28 165, nr. 305 en Stand van zaken afwikkeling RFS en verkoop aandelen SABB, Kamerstuk 31 789, nr. 99). Bij de Slotwet wordt het definitieve bedrag opgenomen.

Kapitaalinjectie Tennet 410
Verkoop SABB – 546

Vraag 136

Waarom is in de Najaarsnota zelf geen overzicht opgenomen van de verkoop van staatsbezit, die zorgen voor verbetering van de overheidsschuld? Kan dat overzicht alsnog worden gegeven?

Antwoord op vraag 136

Zie antwoord op vraag 135.

Vraag 137

Wanneer is er duidelijkheid voer de wijze van verwerking van de betaling van TenneT? Wanneer is het overleg met Eurostat afgerond? En hoe wordt de Tweede Kamer daarover geïnformeerd? Wat kunnen de gevolgen zijn van het overleg met Eurostat voor het EMU-saldo?

Antwoord op vraag 137

De consultatie van Eurostat over deze kapitaalinjectie is nog niet afgerond. Op dit moment kan nog niet precies aangegeven worden wanneer afronding zal plaatsvinden. De Tweede Kamer zal in een toekomstige budgettaire nota hierover geïnformeerd worden (mogelijk bij Financieel Jaarverslag Rijk/Slotwet). Eurostat zal in de consultatie aangeven of deze kapitaalinjectie wel of niet ten laste van het EMU-saldo moet komen.

Vraag 138

Hoeveel bedraagt de EMU-schuld volgens de Najaarsnota 2019? Kan er een overzicht worden gegeven van de opbouw van de overheidsschuld (een tabel zoals tabel 2 op pagina 10 van de Najaarsnota 2018)?

Antwoord op vraag 138

De EMU-schuld bedraagt ultimo 2019 naar verwachting 49,1 procent van het bbp (zie ook tabel 4.2 in de Najaarsnota 2019). Een uitgebreid overzicht van de opbouw van de overheidsschuld is bekend bij de jaarafsluiting en wordt regulier gepresenteerd in het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2019 dat op 20 mei aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Vraag 139

Wat zijn de financiële gevolgen van het jaar uitstel van de start van de renovatie van het Binnenhof en voor de kosten van de tijdelijke huisvesting?

Antwoord op vraag 139

Zoals toegezegd in het AO van 17 oktober jl. zal meer specifieke informatie over de financiële consequenties als gevolg van uitstel van renovatie worden opgenomen in de volgende voortgangsrapportage over de renovatie van het Binnenhof (Kamerstuk 34 293, nr. 91). De verwachting is dat het jaar uitstel zal leiden tot extra kosten voor het programma renovatie Binnenhof waarbij bijvoorbeeld gedacht moet worden aan mogelijk hogere bouwindexatie als gevolg van het langer doorlopen van het programma.

Vraag 140

Hoe is de toekomst van het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) en Recherchesamenwerkingsteam (RST) geregeld?

Antwoord op vraag 140

De financiering voor het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), waarmee capaciteit wordt toegevoegd aan het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Openbaar Ministerie (OM) en het Hof om de ondermijningsaanpak mogelijk te maken, loopt eind 2021 af. Uw Kamer heeft mij bij motie van de leden Van Raak en Bosman (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 24) verzocht om snel te komen met een voorstel voor continuering. Ik kan u melden dat voortzetting van het TBO ook mijn ambitie is. Dit vraagt echter ook keuzes en nauwe samenwerking binnen het Koninkrijk en met J&V. Zoals toegezegd zal ik Uw Kamer hier daarom op een later moment nader over informeren.

Vraag 141

Kunt u een update geven van hoeveel Nederland in 2019, 2020 en 2021 in totaal afdraagt aan de EU (s.v.p. uitsplitsen naar bni-afdracht, btw-afdracht, landbouwheffingen, invoerrechten, perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten en overige inkomsten)?

Antwoord op vraag 141

Deze informatie staat op de begroting van Buitenlandse Zaken, Art. 3.1 en Art. 3.10.

Onderstaande tabel geeft de gevraagde cijfers weer. Voor 2019 zijn dit de cijfers stand 2e suppletoire, voor 2020 en 2021 zijn dit de cijfers stand Miljoenennota 2020.

1. BNI-afdracht 4.542 4.788 5.227
2. BTW-afdracht 556 584 604
3. Invoerrechten 3.259 3.448 3.517
4. Totaal afdrachten (1+2+3) 8.358 8.820 9.348
5. Perceptiekostenvergoeding 652 690 703
6. Overige ontvangsten – 606 4 0
7. Totaal ontvangsten (5+6 46 694 703
8. Totaal netto-afdracht (4–7) 8.312 8.126 8.645

Vraag 142

Hoeveel dragen de niet-EU-landen in 2018, 2019 en 2020 af aan de EU (graag per land uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 142

De bijdrage die deze landen leveren loopt voor een belangrijk deel niet via de EU-begroting, maar via andere kanalen. Noorwegen draagt bijvoorbeeld bij via de zogenoemde. Norway grants die geen onderdeel zijn van de Europese begroting. Op basis van openbare informatie is het volgende niet-limitatieve overzicht opgesteld.

De Noorse bijdrage:

• 391 miljoen euro per jaar (periode 2014–2021) aan EEA/Norway grants.

• Bijdrage aan EU-programma’s (periode 2014–2020) gemiddeld 447 miljoen euro per jaar.

• Bijdrage voor «justice and home affairs» ivm deelname aan Schengen, ca. 6 miljoen euro per jaar (cijfer 2015).

• Deelname Interreg, ca. 25 miljoen euro per jaar (periode 2014–2020).

De Zwitsere bijdrage:

• Zwitserland heeft in 2017 aangekondigd om 1,3 miljard euro CHF (ca. 1,15 miljard euro) bij te dragen in de komende 10 jaar aan de EU voor het cohesiebeleid, net zoals in de afgelopen 10 jaar is gebeurd.

• Daarnaast betaalt Zwitserland een bijdrage voor de programma’s waaraan zij deelneemt, zoals Horizon. Deze bijdrage is in dezelfde verhouding als de omvang van het Zwitserse bbp in verhouding tot het EU-bbp.

Vraag 143

Welke openstaande taakstellingen zijn er nog op de verschillende begrotingen? En wanneer worden deze ingevuld?

Antwoord op vraag 143

De rijksbegroting kent op dit moment twee openstaande taakstellingen: een taakstelling op de begroting van JenV en een generieke taakstelling als gevolg van het pensioenakkoord.

De taakstelling bij JenV is vanaf 2024 structureel gedekt. Voor de jaren 2019 tot en met 2023 staat er nog een incidentele taakstelling open van circa 47 miljoen euro. Met JenV is de afspraak gemaakt dat deze taakstelling tot en met 2023 jaarlijks wordt gedekt met de onderuitputting die in het lopende begrotingsjaar optreedt. De pensioentaakstelling bedraagt 250 miljoen euro in 2024 en 125 miljoen euro in 2025.

Justitie en Veiligheid 15 47 47 47 47
Pensioenakkoord 250

Vraag 144

Hoe kan het dat er op de rechtsbijstand een bedrag van 15 miljoen euro is overgebleven dat opnieuw ingezet kan worden?

Antwoord op vraag 144

De 15 miljoen euro die is overgebleven is een meevaller in 2019. Dit bedrag is samengesteld uit een naar verwachting lager aantal afgegeven toevoegingen (circa 5 miljoen euro); de vertraging van de uitvoering van het project intensiveringen Zo Snel Mogelijk (circa 8,5 miljoen euro) en een kleine meevaller bij het programma herziening stelsel rechtsbijstand (circa 1,5 miljoen euro). Conform de afspraak met de Kamer dat middelen voor de rechtsbijstand beschikbaar blijven voor de rechtsbijstand, kan deze meevaller via de eindejaarsmarge worden ingezet voor de rechtsbijstand. Samen met de 45 miljoen euro die het kabinet extra beschikbaar stelt voor rechtsbijstand en de inzet van 13 miljoen euro binnen het programmabudget wordt deze meevaller gebruikt voor een tijdelijke toelage voor een groot deel van de sociale advocatuur in 2020 en 2021.

Vraag 145

Ten laste van welk budget c.q. ten koste waarvan gaat de tegenvaller m.b.t. de bijdrage aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), die binnen JenV wordt gefinancierd?

Antwoord op vraag 145

De tweede suppletoire begroting van JenV bevat tegenvallers en meevallers, zowel bij de uitgaven als bij de ontvangsten. De tegenvaller bij DJI maakt onderdeel uit van dit saldo van mee- en tegenvallers. De tegenvaller bij DJI gaat dus niet «ten laste» of «ten koste» van enig budget, waardoor binnen dit saldo van mee- en tegenvallers geen specifieke posten benoemd worden die als dekking dienen.

Vraag 146

Welke middelen staan er in de begroting opgenomen voor het afpakken van vermogen van criminelen (op de begroting JenV en/of Financiën)? Wat is de realisatie in de afgelopen jaren geweest, wat stond er de afgelopen jaren in de begroting? En hoe is het in de toekomst opgenomen in de begroting?

Antwoord op vraag 146

De uitgaven voor het afpakken van crimineel vermogen zijn bestemd voor de organisaties belast met opsporing, vervolging, berechting en executie. Daartoe zijn in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid middelen opgenomen ter financiering van de gehele taakuitvoering van deze organisaties (afpakken van crimineel vermogen is slechts één van de vele taken en interventies van deze organisaties) op de begrotingsartikelen 31 t/m 34. Ook op de begroting van het Ministerie van Financiën zijn op begrotingsartikel 8 middelen opgenomen voor de taakuitoefening door Domeinen Roerende Zaken – de wettelijke bewaarder van in beslag genomen goederen.

De ontvangsten als gevolg van het afpakken van crimineel vermogen zijn onderdeel van de begroting van JenV. De realisatie en de raming zijn als volgt in de begroting opgenomen:

Raming 330 384 384 384 384 384
Realisatie 416 225 174

Vraag 147

Wat is de reden voor de aanpassing van kostprijzen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor € 37 miljoen en speelt hier ook de beloning van tolken een rol in?

Antwoord op vraag 147

De kostprijs is het normbedrag waarvoor een aanvraag moet worden afgehandeld oor de IND. In de kostprijs vallen bij IND alle personeelskosten die noodzakelijk zijn om aanvragen af te handelen, een deel van de kosten van dienstverlening (onder andere loketten, call center) en de variabele kosten van huisvesting en ICT.

In 2019 is gebleken dat de opslagen in de kostprijs voor dienstverlening en bedrijfsvoering te hoog waren en niet leiden tot evenredige kosten bij de IND. Daarop is besloten de opslagen te verlagen en zo te komen tot een lagere kostprijs. Dit heeft geen relatie met de beloning van tolken.

Vraag 148

Hoe en wanneer worden de extra middelen voor ondermijning besteed?

Antwoord op vraag 148

Op 4 november jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin de Minister van Justitie en Veiligheid vermeldt dat het kabinet 110 miljoen euro beschikbaar stelt voor de versterking van de aanpak van ondermijning8. Hiermee kan in ieder geval het eerste deel van de versterking van de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021 worden gerealiseerd. Het contourenplan wordt momenteel uitgewerkt. Concrete besteding van de middelen is nog niet te benoemen. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.

Vraag 149

Wat zijn de structurele kosten van de stroomstootwapens? En hoe worden die betaald?

Antwoord op vraag 149

Zoals de Minister van JenV in zijn brief van 15 november jl. aan uw Kamer heeft gemeld, is er nog geen definitieve opgave van de structurele kosten mogelijk. De komende tijd wordt door de politie benut voor een markconsultatie. Bij de marktconsultatie kunnen nieuwe inzichten ontstaan die ertoe leiden dat de eindraming daalt. De marktconsultatie en het verloop van de aanbesteding zullen laten zien welke middelen structureel benodigd zijn. Zoals in de Kamerbrief vermeld reserveert de politie vanaf 2020 5 miljoen euro structureel in de politiebegroting uit de FM-budgetten en worden de benodigde aanvullende structurele middelen (vanaf 2026) gedekt in de begroting 2021. Voor de uitrol ontvangt de politie in totaal 30 miljoen euro incidenteel vanuit de JenV-begroting. Dit bestaat uit 5 miljoen euro die bij voorjaarsnota is toegevoegd en 25 miljoen euro die bij najaarsnota wordt toegevoegd. Door dit totaal is de gehele uitrolfase tot en met 2025 gefinancierd.

Vraag 150

In hoeverre komen de middelen ondermijning nog tot besteding in 2019? (Hoe) worden deze middelen daarna meegenomen maar 2020 en 2021?

Antwoord op vraag 150

Zie antwoord vraag 103.

Vraag 151

Waarom stond de trajectcontrole uit vanwege de wegwerkzaamheden en was het niet mogelijk om de te meten snelheid te verlagen?

Antwoord op vraag 151

De trajectcontrole op de A4 bij Leiden heeft de eerste vijf maanden van 2019 uitgestaan. Op dit weggedeelte vonden werkzaamheden door Rijkswaterstaat plaats waarbij onder meer alle portalen moesten worden ontmanteld en verplaatst. Het trajectcontrolesysteem moest hierdoor ook volledig worden ontmanteld en na de werkzaamheden weer worden teruggeplaatst.

Vraag 152

Wat is de reden waarom de politie minder beschikkingen oplegt dan geraamd?

Antwoord op vraag 152

Bij de radarcontroles door de politie lijkt een lichte afname van het overtredingspercentage een reden te zijn waarom de politie minder beschikkingen oplegt. Daarnaast besteedt de politie meer aandacht aan de handhaving van feiten die niet op kenteken maar met staandehoudingen moeten worden geconstateerd, waaronder afleiding in het verkeer. Staandehoudingen zijn tijdsintensiever dan handhaving met radarcontroles op kenteken.

Vraag 153

Wat is het verwachte effect op de boete-inkomsten als gevolg van het verlagen van de maximumsnelheid?

Antwoord op vraag 153

Het verwachte effect van de verlaging van de maximumsnelheid op de ontvangsten uit boeten en transacties is nog onbekend. Momenteel wordt gewerkt aan een raming. Ramen blijft ingewikkeld doordat de omvang van de opbrengsten afhankelijk is van vele factoren, zoals wegwerkzaamheden, maar ook o.a. het aantal voertuigen op de weg, aantal files, veranderend rijgedrag en de inzet door de politie. Voor het aanpassen van de maximumsnelheid geldt dat niet bekend is of men zich in dezelfde mate aan de nieuwe maximumsnelheid gaat houden als aan de huidige. De nieuwe raming maakt onderdeel uit van de besluitvorming over de voorjaarsnota in 2020.

Vraag 154

Hoe kan het dat de middelen voor bestrijding jihadisme dit jaar naar verwachting niet geheel uitgeput kunnen worden?

Vraag 155

Wat wordt bedoeld met «middelen voor bestrijding Jihadisme die dit jaar naar verwachting niet geheel uitgeput kunnen worden»? Om welke middelen gaat dit? Waarom komen deze niet tot besteding? Hoe is de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord op vraag 154 en 155

Het specifieke karakter van het inlichtingen en veiligheidswerk vergt langere tijd om, met behulp van de inzet van personele en materiele capaciteiten, tot duurzame inlichtingenposities te komen. Aangezien deze middelen bij Voorjaarsnota 2019 aan de begroting van de dienst zijn toegevoegd, wordt het budget dit jaar niet geheel uitgeput.

Vraag 155

Wat wordt bedoeld met «middelen voor bestrijding Jihadisme die dit jaar naar verwachting niet geheel uitgeput kunnen worden»? Om welke middelen gaat dit? Waarom komen deze niet tot besteding? Hoe is de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord op vraag 155

Zie het antwoord op vraag 154.

Vraag 156

Waarom worden de waterschappen gecompenseerd voor hun WOZ-bijdrage in 2019? Hoe ging dit in andere jaren c.q. wat is het beleid/afspraak hiervoor?

Antwoord op vraag 156

Door het Rijk wordt met de Unie van Waterschappen en de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten sinds 2016 gesproken over hoogte van de bijdragen (van de waterschappen) in de uitvoeringskosten van de Wet WOZ. De waterschappen dragen voor het gebruik van de WOZ-waarde gerelateerd aan hun belastingopbrengsten relatief veel bij. Als eerste stap om hierin meer balans aan te brengen heeft het Rijk de indexatie van de structurele bijdragen van de waterschappen in twee termijnen (per 2018 en per 2019) afgebouwd met circa 4 miljoen euro. Voor 2019 heeft het Rijk het voorts nodig geacht om de waterschappen voor een eenmalig bedrag van 1 miljoen euro aanvullend tegemoet te komen. Deze kabinetsperiode zal met de waterschappen verder worden gesproken over hun bijdragen in de WOZ-kosten. Voorts is het aan een nieuw kabinet om te beoordelen of de waterschappen structureel aanvullen tegemoet gekomen moeten worden.

Vraag 157

Wat is de ontvangen bijdrage voor de bankkosten van Vestia?

Antwoord op vraag 157

Op pagina 31 van de Najaarsnota is per abuis de suggestie gewerkt dat een van de technische mutaties een ontvangen bijdrage voor bankkosten van Vestia betreft. De mutatie in kwestie verwijst naar een ontvangst vanuit de risicovoorziening voor sanerings- en projectsteun woningcorporaties. Uit de risicovoorziening worden betalingen gedaan in het kader van de financiële sanering van woningcorporaties, waaronder een bijdrage voor de juridische kosten in de procedures die Vestia voert in verband met de aansprakelijkheid voor de derivatenproblematiek zoals tevens toegelicht in de begrotingsstukken. De ontvangst die hier genoemd staat is een technische verwerking in verband met de werking van de risicovoorziening. Onttrekkingen aan de risicovoorziening vinden slechts plaats in het jaar dat met de middelen uitgaven aan derden zullen worden gedaan. Op het betrokken begrotingsartikel vindt in dat geval zowel een ontvangstenboeking plaats als een uitgavenboeking. Naar de ontvangstboeking wordt in deze post verwezen.

Vraag 158

Hoe vindt besluitvorming over besteding uit de Klimaatenveloppe plaats? Welke voorwaarden worden gehanteerd voor besteding uit de klimaatenveloppe

Antwoord op vraag 158

De structurele middelen voor de klimaatenveloppe zijn onderdeel van het klimaatakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 342). De verdeling van de middelen over de verschillende departementen is opgenomen in de financiële tabel van het klimaatakkoord die in juli naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 348). De middelen voor de periode 2020–2030 zijn voor het overgrote deel al bij Miljoenennota overgeboekt naar de begrotingen van de verschillende departementen. Voor het opvragen van deze middelen zijn door de betreffende departementen bestedingsplannen opgesteld die zijn beoordeeld door het Ministerie van Financiën. Na goedkeuring door het Ministerie van Financiën zijn de middelen overgeboekt. Voor de komende jaren staan bedragen van de klimaatenveloppe, die nog niet zijn overgeboekt naar de departementen, nog op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën.

Vraag 159

Waarom zijn er meevallers op de regelingen lerarenbeurs en schoolleidersbeurs?

Antwoord op vraag 159

Het budget voor de subsidieregeling lerarenbeurs was voor 2019 gelijk aan de uitputting in 2018. Er zijn in 2019 echter minder aanvragen binnengekomen dan in 2018. Het aantal toegekende beurzen laat een dalende trend zien. In 2016 waren er 10.282 toegekende aanvragen voor de lerarenbeurs, in 2018 7.607 aanvragen en in 2019 7.144 aanvragen.

Bij de subsidieregeling Tegemoetkoming vervangingskosten schoolleiders primair onderwijs waren er in 2019 sprake van 60 aanvragen wat heeft geleid tot een meevaller. Het is niet geheel duidelijk waarom schoolleiders niet optimaal gebruik maken van deze regeling. Tijdens gesprekken in het veld wordt duidelijk dat met name tijdgebrek en werkdruk de belangrijkste redenen lijken te zijn dat schoolleiders geen gebruik maken van de regeling.

Vraag 160

Kan er een tabel gegeven worden met een overzicht van de posten onder «meevaller uitgaven studiefinanciering», die in totaal optellen tot 128 miljoen euro?

Antwoord op vraag 160

Het gaat hier om de mutaties op de niet-plafondrelevante uitgaven aan studiefinanciering en het betreft leningen en prestatiebeursuitgaven. Onderstaande tabel toont de uitsplitsing van de 128 miljoen euro.

Reisvoorziening 8
Overige uitgaven 14
Rentedragende lening – 130
Collegegeldkrediet – 20
Totaal – 128

Vraag 161

Wat is de reden van de onderschrijding van de uitgaven studiefinanciering?

Antwoord op vraag 161

De vier verschillende posten (zie antwoord vraag 161) zijn bijgesteld op basis van de tot dusver bekende realisaties in de uitgaven. De bijstellingen van de rentedragende lening en het collegegeldkrediet zijn hiervan de grootste mutaties. Deze zijn naar beneden bijgesteld omdat de stijgende trend in de leenbedragen in 2019 kleiner was dan van te voren geraamd.

Vraag 162

Wat zijn de concrete doelen en resultaten die specifiek met de 450 miljoen euro voor de aanpak van het personeelstekort en de werkdruk in het onderwijs moeten worden bereikt? Hoe kan de doelmatigheid en effectiviteit van de inzet van deze middelen worden bepaald c.q. gevolgd?

Antwoord op vraag 162

Het gezamenlijk convenant is gesloten om de aanpak tekorten in het funderend onderwijs te continueren en te intensiveren. Voor 2020–2021 worden afspraken gemaakt om meer mensen op te leiden en te behouden voor het funderend onderwijs en te zorgen dat leraren zich ontwikkelen en goed begeleid worden.

De gezamenlijke aanpak van het personeelstekort in het onderwijs, die bestaat uit drie lijnen, wordt herbevestigd:

• inzet landelijk via zes actielijnen;

• versterken van regionale aanpak lerarentekort;

• ondersteuning schoolbesturen bij acute vervangingsvraagstukken (incl. adaptief toezicht inspectie).

In het convenant is verder afgesproken dat de partijen de uitvoering van de gemaakte afspraken en de effecten van de tekortenaanpak volgen. Hierover worden monitoringsafspraken gemaakt met de onderwijsbonden en sectorraden.

Vraag 163

Hoe kan het dat 10,3 miljoen euro declaraties van wachtgeldkosten in het onderwijs onterecht waren?

Antwoord op vraag 163

Het gaat om uitkeringen die rechtmatig zijn toegekend door het UWV en de bovenwettelijke uitvoerder, maar waarvan achteraf is vastgesteld dat de kosten uiteindelijk niet voor vergoeding door het Participatiefonds in aanmerking komen. Deze kosten worden alsnog in rekening gebracht bij het betreffende schoolbestuur. Dit gebeurt op grond van de WPO en WEC via een inhouding door DUO op de lopende rijksbekostiging aan het bestuur. De term «onterecht» slaat dus niet op de uitkeringen, maar op het feit dat de betreffende wachtgeldkosten moeten worden betaald door het betreffende schoolbestuur zelf. Het bedrag van de inhouding wordt vervolgens jaarlijks overgeboekt naar het Participatiefonds omdat deze voor alle besturen de uitkeringskosten vooruitbetaalt.

Vraag 164

Wat is de hoogte van de begrotingsreserve EKV (export- en kredietverzekeringen)?

Antwoord op vraag 164

Op dit moment bedraagt de hoogte van de begrotingsreserve EKV 389,7 miljoen euro. Met de 2e suppletoire 2019 wordt een stijging van de begrotingsreserve met 45 miljoen euro bovenop deze 389,7 miljoen euro voorzien. Bij Slotwet wordt op basis van de realisatie duidelijk wat de definitieve stand van de begrotingsreserve zal zijn.

Vraag 165

Wat is de oorzaak van het toenemende aantal gesprekken bij de Belastingtelefoon?

Antwoord op vraag 165

In het begrotingshoofdstuk IX voor 2019 was de prognose opgenomen dat 10 miljoen telefoontjes zouden worden afgehandeld in 2019. In 2019 zullen er naar huidige schatting 10,4 miljoen telefoontjes afgehandeld door de Belastingtelefoon.

De Belastingtelefoon verbetert sinds medio 2018 de kwaliteit van de beantwoording van complexe en niet veel voorkomende wet- en regelgevingsvragen. Het belproces is en wordt daartoe anders ingericht. Hierdoor wordt een beller op meer onderwerpen doorverbonden naar gespecialiseerde medewerkers. Daarnaast zijn er dit jaar bij de Belastingtelefoon veel nieuwe medewerkers ingestroomd. Een nieuwe medewerker verbindt vaker een gesprek door dan een ervaren medewerker. Dit alles levert meer gesprekken op.

Vraag 166

Hoe worden de compensatiemaatregelen voor de kinderopvangtoeslagaffaire in de begroting afgedekt? Welke stappen moeten hiervoor worden gezet?

Antwoord op vraag 166

Zie antwoord op vraag 21.

Vraag 167

Is de verwachting dat de inzet van eigen personeel bij de Belastingdienst komend jaar verbetert?

Antwoord op vraag 167

Het verschil tussen formatie en bezetting zal naar verwachting begin 2020 substantieel lager zijn dan in 2019. Mede ook vanwege een dalend formatieplafond. Het streven is om de inzet van eigen personeel te verbeteren bij IV. Dat zal een flinke uitdaging zijn op de krappe arbeidsmarkt voor IT’ers. Verder is relevant dat bij de Belastingdienst er in het eerste kwartaal van 2020 nog veel medewerkers zullen uitstromen waardoor de werving blijvende aandacht krijgt.

Vraag 168

Waaruit bestaan de uitgaven die gemoeid zijn met de verkoop van de aandelen SABB? Kunt u deze, inclusief de bedragen, uitsplitsen?

Antwoord op vraag 168

Ik heb de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitgaven met mijn brief van 20 november 2019.9 De uitgaven met betrekking tot SABB betreffen het schikkingsbedrag, belastingen en transactiekosten. Voor het schikkingsbedrag was bij de Eerste Suppletoire Begroting 2019 reeds een betalingsverplichting van 94 miljoen euro opgenomen in de begroting van het Ministerie van Financiën. De transactiekosten zijn geraamd op 3 miljoen euro en betreffen een vergoeding voor de Saudische beurs, kosten die samenhangen met de wisselkoerstransacties (van SAR naar EUR) en een vergoeding voor de financieel adviseur van NLFI. Het gesprek met de Saudische belastingdienst over de belastingplicht is nog niet afgerond, dus de exacte omvang van de totaal verschuldigde belasting is nog onbekend.

Vraag 169

Welke belangen in financiële instellingen heeft de Staat nu nog als gevolg van interventies in de financiële crisis? Wat is de actuele waarde van deze belangen?

Antwoord op vraag 169

Met de afronding van de verkoop van SABB en de afwikkeling van RFS heeft de staat enkel nog belangen in ABN AMRO en de Volksbank. Hieronder geef ik een inschatting van de waarde van deze belangen.

De staat heeft nog 528.800.001 aandelen ABN AMRO. Indien het gehele aandelenbelang tegen de slotkoers van vrijdag 6 december 2019 (EUR 15,235) verkocht zou kunnen worden, dan zou de opbrengst hiervan 8,056 miljard euro zijn.

De Volksbank is niet beursgenoteerd, daarom is geen actuele inschatting van de waarde van de Volksbank te geven. Op basis van de boekwaarde van het eigen vermogen van de Volksbank kan wel een grove inschatting van de huidige waarde worden gegeven. De boekwaarde van het eigen vermogen was volgens de halfjaarcijfers van 2019 3,578 miljard euro.

Daarnaast is de staat de enige aandeelhouder van SRH. SRH is de voormalige vennootschap SNS REAAL. SRH is geen financiële instelling meer, heeft geen economische activiteiten en wordt momenteel afgewikkeld. Aangezien SRH partij is in verschillende gerechtelijke procedures zal de afwikkeling naar verwachting nog enige tijd in beslag nemen. De boekwaarde van het eigen vermogen van SRH was 31-12-2018 ongeveer 1,8 miljard euro.

Vraag 170

Hoe groot was het belang in ABN AMRO aan het begin van deze kabinetsperiode? Hoe groot is het belang nu?

Antwoord op vraag 170

De staat heeft 56,3 procent van de aandelen ABN AMRO in bezit. Dit belang is niet gewijzigd in deze kabinetsperiode. Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht.

Vraag 171

Kunt u uiteenzetten waar de 2%-norm van de NAVO is vastgelegd? Is deze afspraak juridisch bindend?

Antwoord op vraag 171

De 2% NAVO-norm is bekrachtigd in 2014 bij de NAVO-top in Wales (Kamerstuk 28 676, nr. 210). Hier hebben de NAVO-landen met elkaar afgesproken om in tien jaar tijd de defensie-uitgaven in de richting van de NAVO-norm van 2% van het BBP te bewegen. Er zijn geen juridisch bindende maatregelen verbonden aan dit verdrag.

Vraag 172

Wat zijn de gevolgen van het benutten van onderuitputting materieelinvesteringen van Defensie voor exploitatie-uitgaven? Wat betekent dit voor materieelinvesteringen waarvoor dit geld was bedoeld? Waarom is het nodig voor de exploitatie-uitgaven?

Antwoord op vraag 172

Om de hogere exploitatie-uitgaven in te passen in de begroting, zet Defensie onderuitputting op het investeringsbudget in. Dit heeft geen directe consequenties voor de uitvoering van het investeringsprogramma in 2019. Om de uitvoering van het investeringsprogramma op de lange termijn niet in gevaar te brengen zullen deze middelen de komende jaren weer worden toegevoegd aan de investeringsmiddelen, in principe uit dezelfde artikelen als waaraan het is toegevoegd. Over de precieze invulling van deze boekingen zal bij de 1e suppletoire begroting 2020 worden besloten.

Vraag 173

In hoeverre wordt het geld voor de AIVD en MIVD besteed aan het verbeteren van de inlichtingenpositie van de diensten, want het lijkt erop dat het besteed wordt aan organisatorische zaken, die gewoon tot de reguliere werkzaamheden behoren?

Antwoord op vraag 173

Zie het antwoord op vraag 109.

Vraag 174

Houdt het feit dat de uitgaven voor de subsidie verduurzaming Groningen lager zijn dan geraamd, dus dat de uitgaven naar benden zijn bijgesteld, in dat er in latere jaren meer beschikbaar is/komt?

Antwoord op vraag 174

Bewoners in Groningen kunnen gebruik blijven maken van de subsidie voor verduurzaming, totdat de middelen die hiervoor gereserveerd zijn, zijn uitgeput. De in 2019 niet bestede middelen zullen in de Voorjaarsnota 2020 naar de begroting van het Ministerie van BZK worden overgeheveld.

Vraag 175

Wat is de reden dat het Nationaal Programma Groningen (NPG) in 2019 voor € 45 miljoen niet gerealiseerd is en wordt dit geld wel behouden voor dit doel?

Antwoord op vraag 175

De overheden hebben de programmakaders uitgewerkt alvorens de aardbevingsgemeenten en Provincie Groningen projecten konden indienen bij het Nationaal Programma Groningen. De middelen voor het Nationaal Programma Groningen blijven echter beschikbaar voor dit doel. De in 2019 niet-bestede middelen worden met de Voorjaarsnota 2020 overgeboekt naar de begroting van het Ministerie van BZK.

Vraag 176

Wat zijn de uitgaven voor Holst?

Antwoord op vraag 176

Holst is een onderzoekscentrum (samenwerking tussen TNO en Imec-NL). In 2019 stond aanvankelijk een bedrag van 1,8 miljoen aan uitgaven geraamd voor een betaling aan Holst in het kader van een in eerdere jaren gedane toezegging. Deze betaling heeft echter vervroegd in 2018 plaatsgevonden, waardoor de begroting bij Najaarsnota 2019 met het genoemde bedrag neerwaarts is bijgesteld.

Vraag 177

Is het feit dat de middelen terugvloeien naar de begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie op de EZK-begroting conform de (begrotings-)regels c.q. afspraken?

Antwoord op vraag 177

Het terugvloeien van de middelen naar de begrotingsreserve is conform de afspraken die zijn gemaakt bij het instellen van de reserve Maatregelen CO2-reductie bij de Najaarsnota 2018. Afgesproken is dat de reserve loopt tot en met 2020 en wordt gekoppeld aan artikel 4 (Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering) van de EZK-begroting onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van Financiën. Binnen de begrotingsregels geldt dat toevoegingen van middelen aan de begrotingsreserve moeten plaatsvinden in het jaar of de jaren van de reservering. In het geval van de begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie is hieraan dus voldaan, omdat deze begrotingsreserve loopt tot en met 2020.

Vraag 178

Kunt u toelichten waarom gekozen is voor versterking van het eigen vermogen van EBN met 40 miljoen euro? Waarop is de hoogte van dit bedrag gebaseerd? Wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd?

NB: er zit een fout in de vraagstelling. Het betreft 450 mln. euro i.p.v. 40 mln. euro.

Vraag 180

Waarom heeft er voor de versterking van het eigen vermogen van EBN geen voorhangprocedure plaatsgevonden op grond van artikel 4.7, lid 1.b van de Comptabiliteitswet?

Antwoord op de vragen 178 en 180

Begin dit jaar was het solvabiliteitspercentage (verhouding van eigen vermogen op het totaal vermogen) van Energie Beheer Nederland (EBN) 4,5%. Dit lage percentage en daarmee het lage eigen vermogen boden weinig bufferruimte voor toekomstige tegenvallers door aardbevingsschade en opruimverplichtingen in combinatie met veel lagere gaswinningsinkomsten uit Groningen.

Uit een doorrekening van stress-scenario’s van EBN is gebleken dat een relatief geringe financiële tegenvaller al snel kan leiden tot negatieve resultaten, wat zal leiden tot een verdere daling van het eigen vermogen. Daarnaast hebben banken bij een negatief eigen vermogen (event of default) het recht om faillissement aan te vragen. Dat risico is onwenselijk, gegeven de leningen die EBN heeft uitstaan en gelet op de uitstralingseffecten naar andere staatsdeelnemingen. Ook zorgt voldoende solvabiliteit ervoor dat EBN een AA-rating kan behouden.

De Staat kan als enig aandeelhouder afzien van winstuitkering, zodat EBN in staat wordt gesteld om reserves op te bouwen en het eigen vermogen te versterken. Het werd door EZK als prudent aandeelhouderschap beschouwd om geen dividenden te laten uitkeren. Door deze voorgestelde winstinhouding van 450 mln. ontstaat een hoger eigen vermogen en daarmee een grotere buffer voor toekomstige tegenvallers door aardbevingsschade en opruimverplichtingen. Gelet op de verwachte balansverkorting op termijn zal de solvabiliteit doorgroeien naar circa 30%. Dat ligt meer in de richting van de solvabiliteitspercentages van andere staatsdeelnemingen. In het geval dat EBN zou ophouden te bestaan, wordt het eigen vermogen uitgekeerd aan de Staat. Verder geldt dat de aandeelhouder te allen tijde kan besluiten om de ingehouden winst alsnog uit te laten keren aan de Staat.

De winstinhouding is een logisch gevolg van eerdere kabinetsbesluiten om de gaswinning in Groningen zo spoedig mogelijk te beëindigen. De Kamer is eerder geïnformeerd over de huidige dividendafspraken tussen EBN en de aandeelhouder, die deels geënt waren op het verhogen van de solvabiliteit van EBN tot minimaal 10% (zie EBN Jaarverslag 2016, Bijlage bij Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 952, p. 46–47). De Tweede Kamer zal het voorjaar van 2020 nader worden geïnformeerd over de nieuwe financiële afspraken tussen de Staat als aandeelhouder en EBN.

De Comptabiliteitswet schrijft voor dat er een voorhangprocedure met het parlement dient plaats te vinden wanneer er eigen vermogen aan een rechtspersoon wordt verstrekt in de vorm zoals beschreven in artikel 4.7, eerste lid, onderdeel b, van de Comptabiliteitswet 2016. In het geval van EBN heeft de aandeelhouder enkel besloten om (deels) af te zien van winstuitkering met als gevolg dat het eigen vermogen van EBN kan toenemen en is er daarmee geen eigen vermogen verstrekt ten laste van rijksbegroting waardoor het doorlopen van een voorhangprocedure niet gevolgd is. De Tweede Kamer zal in 2020 nader worden geïnformeerd over de nieuwe financiële afspraken tussen de Staat als aandeelhouder en EBN.

Vraag 179

Waarom vindt de verhoging van het eigen vermogen plaats via een lagere dividendafdracht?

Antwoord op vraag 179

De verhoging van het eigen vermogen vindt plaats door een lagere dividendafdracht omdat dit de meest efficiënte manier is. De Staat kan als enig aandeelhouder afzien van winstuitkering zodat EBN zelfstandig in staat wordt gesteld om reserves op te bouwen en te versterken. Het werd door EZK als prudent aandeelhouderschap beschouwd om geen dividenden te laten uitkeren gegeven de zwakke solvabiliteitspositie van EBN om zo een grotere buffer voor toekomstige tegenvallers door aardbevingsschade en opruimverplichtingen te creëren.

Vraag 180

Waarom heeft er voor de versterking van het eigen vermogen van EBN geen voorhangprocedure plaatsgevonden op grond van artikel 4.7, lid 1.b van de Comptabiliteitswet?

Antwoord op vraag 180

Zie antwoord op vraag 178.

Vraag 181

Waarom worden de ramingen voor de middelen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bijgesteld, hoe gebeurt dit en op basis waarvan? Waarom houdt de NVWA daarnaast Brexit-middelen over? Wat is de reserve apurement?

Antwoord op vraag 181

De ramingen voor de middelen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit worden bijgesteld met 4,6 miljoen euro vanwege nieuwe activiteiten die de NVWA in 2019 uitvoert. Dit zijn het opvolgen van de aanbevelingen als gevolg van het onderzoeksrapport van 2Solve (misstanden in noordelijke slachthuizen) en de herbezinning als gevolg van het stopzetten van Inspect. Als gevolg van het stopzetten van Inspect (naar aanleiding van het BIT-rapport) is namelijk besloten tot een herbezinning op zowel de strategische koers van de NVWA als de organisatieontwikkeling. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de ontwikkeling van het ICT-landschap van de NVWA.

Tevens heeft LNV, ten behoeve van de NVWA, geoormerkte gelden ten behoeve van brexitvoorbereidingen gekregen. Bij de vaststelling van dit budget werd rekening gehouden met een uittreden van het VK in maart 2019. Als gevolg van de uitgestelde uittreding van het VK uit de EU, komt 6 miljoen euro van deze middelen niet tot besteding.

De reserve apurement wordt aangehouden voor het voldoen van financiële correcties vanuit de Europese Commissie. Indien de Europese Commissie in haar audit constateert dat de uitvoering van het EU-beleid door Nederland niet conform de gestelde voorschriften is, kan zij een financiële correctie opleggen. De benodigde middelen worden geput uit de hiervoor bestemde reserve apurement.

Vraag 182

Wat is de reden van de daling van uitgaven aan het kindgebonden budget (83 miljoen euro)?

Antwoord op vraag 182

Zie het antwoord op vraag 38.

Vraag 183

Hoeveel gezinnen krijgen later compensatie door het doorschuiven van de herstelactie van het kindgebonden budget naar 2020?

Antwoord op vraag 183

Bij aanvang van de herstelactie is geen inschatting gemaakt van de verdeling van het aantal burgers uit de herstelpopulatie over de jaren 2019 en 2020. Op het moment dat vastgesteld wordt dat burgers recht hebben, worden zij hierover geïnformeerd en wordt aangegeven wanneer de betaling plaatsvindt. Op dit moment heeft ongeveer de helft van de burgers uit de herstelpopulatie een betaling ontvangen. De overige helft ontvangt in 2020 de betaling.

Vraag 184

Welke complexiteit gaat gepaard met de herstelactie kindgebonden budget waardoor er extra tijd nodig is om het te herstellen?

Antwoord op vraag 184

Zie het antwoord op vraag 38.

Vraag 185

Wanneer zijn alle herstelacties naar verwachting verricht? Zit er ook geen vertraging binnen 2020?

Vraag 186

Welke mogelijke belemmeringen zijn nog een risico waardoor verder uitstel mogelijk is?

Antwoord op vraag 185 en 186

Het herstel loopt door in 2020. Voorzien is dat uiterlijk eind 2020 alle rechthebbenden ouders hun nabetaling hebben ontvangen. Er zijn op dit moment geen mogelijke belemmeringen bekend waardoor uitstel van betalingen, tot na 2020, aan de orde is.

Vraag 186

Welke mogelijke belemmeringen zijn nog een risico waardoor verder uitstel mogelijk is?

Antwoord op vraag 186

Zie het antwoord op vraag 185.

Vraag 187

Welke afwegingen spelen nog mee om te bepalen of iemand recht heeft op de herstelactie kindgebonden budget?

Antwoord op vraag 187

Zie het antwoord op vraag 38.

Vraag 188

Waarom vallen de middelen voor de subsidieregeling in het kader van het participatiemodel vrij? Wat is er de afgelopen tijd gedaan om dit te stimuleren?

Antwoord op vraag 188

Naast de subsidieregeling overgang integrale tarieven zijn er geen andere maatregelen om het loondienstmodel te stimuleren. Landelijke cijfers (NVZ brancherapport 2018) laten zien dat het aandeel medisch specialisten in loondienst al meerdere jaren toeneemt. De middelen kunnen nu deels vrijvallen. Voor de 16 miljoen euro geldt dat die gereserveerd zijn voor stimulering van medisch specialisten in loondienst/participatiemodel en dat deze in afwachting van de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling niet tot uitgave zijn gekomen.

Vraag 189

Hoe hoog was het beschikbare budget voor de subsidieregeling waarmee medisch specialisten worden gefaciliteerd bij de overstap naar loondienst? Waarom is hier 7,1 mln. onderuitputting opgetreden? Blijft dit budget beschikbaar voor deze regeling?

Antwoord op vraag 189

Zie antwoord op vraag 122.

Vraag 190

Wat is de stand van zaken van het overleg met de gemeenten naar aanleiding van de motie bij de Algemene Politieke Beschouwingen en de daar gedane toezeggingen in relatie tot meer stabiliteit voor gemeenten/provincies?

Vraag 192

Hoe staat het met het onderzoek naar de stabiliteit van het gemeentefonds? Wanneer wordt dit onderzoek naar verwachting opgeleverd?

Antwoord op vraag 190 en 192

Rondom de normeringssystematiek lopen twee trajecten. Het eerste traject is de reguliere evaluatie van de systematiek. Deze evaluatie wordt eens in de vier jaar gezamenlijk door het kabinet, de VNG en het IPO uitgevoerd. De evaluatie heeft tot doel om mogelijke varianten voor de normering van het gemeentefonds en het provinciefonds aan te dragen voor het volgende kabinet. Naar verwachting is de nu lopende evaluatie in het voorjaar van 2020 afgerond, zodat de Studiegroep Begrotingsruimte en Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen deze kunnen meenemen in hun overwegingen.

Het kabinet herkent ook de problematiek die gemeenten in recente jaren ervaren als gevolg van schommelingen in het accres. Zoals aangekondigd in septembercirculaire 2019 is het kabinet hierover met de VNG in gesprek. In dit traject zoeken het Rijk en de VNG naar mogelijkheden om op korte termijn – 2020 en 2021 – schommelingen in het accres te dempen of voorkomen. Over de voortgang van dit traject wordt de Tweede Kamer nog dit jaar middels een brief geïnformeerd. De budgettaire verwerking van een mogelijke uitkomst zou dan kunnen plaatsvinden bij Voorjaarsnota.

Vraag 191

Waarom komt de compensatie BTW gebruiksvergoeding december niet meer tot betaling in 2019? Betekent dit een tegenvaller in 2020?

Antwoord op vraag 191

De compensatie btw-gebruiksvergoeding wordt naar verwachting pas in januari 2020 betaald, omdat ProRail niet meer met voorschotten werkt maar alleen nog met afrekeningen. Het bedrag van de compensatie btw-gebruiksvergoeding is dus pas na december 2019 bekend. Er is echter geen sprake van een tegenvaller in 2020. Voor het infrastructuurfonds geldt een onbeperkte eindejaarsmarge en het bedrag dat in 2019 niet is betaald, wordt meegenomen naar 2020 en dan alsnog uitgekeerd.

Vraag 192

Hoe staat het met het onderzoek naar de stabiliteit van het gemeentefonds? Wanneer wordt dit onderzoek naar verwachting opgeleverd?

Antwoord op vraag 192

Zie antwoord op vraag 190.

Vraag 193

Hoeveel prijsbijstelling is er gedurende 2019 precies uitgekeerd aan elk ministerie? Bij welke ministeries is dit over het jaar heen gewijzigd?

Antwoord op vraag 193

De onderstaande tabel laat zien hoeveel prijsbijstelling tranche 2019 bij de Voorjaarsnota 2019 aan de begrotingshoofdstukken is toegevoegd. Na de Voorjaarnota 2019 is er geen additionele prijsbijstelling meer aan de begrotingen toegevoegd.

1. De Koning 158 158 158 158 158 158
2A. Staten Generaal 743 743 749 746 746 745
2B. Hoge Colleges van Staat en Kabinetten 338 341 343 344 344 344
3. Algemene Zaken 380 383 409 439 440 440
4. Koninkrijksrelaties 744 757 740 597 597 597
6. Justitie en Veiligheid 44.490 43.275 42.436 41.356 41.545 42.401
7. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 14.716 13.138 8.355 7.806 7.770 7.778
8. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 235.794 226.529 227.437 236.884 239.122 238.993
9B. Financiën 15.753 14.961 14.210 14.199 14.084 14.070
10. Defensie 91.458 98.980 101.577 94.075 89.868 90.128
12. Infrastructuur en Waterstaat (incl. fondsen) 164.774 162.083 163.110 157.419 159.979 148.252
13. Economische Zaken en Klimaat 19.495 20.211 19.064 17.325 17.005 16.880
14. LNV 5.552 5.670 5.549 5.255 5.336 5.342
15. Sociale Zaken en Werkgelegenheid 10.670 9.576 9.230 9.173 9.193 9.246
16. Volksgezondheid, Welzijn en Sport 12.602 11.922 11.558 10.997 10.807 10.819
50. Gemeentefonds 5.753 5.740 5.789 5.783 5.777 5.771
64. BES-fonds 664 581 577 579 579 579
86. Aanvullende post – algemeen 9.871 13.445 12.889 12.616 11.984 11.187
Totaal 633.955 628.493 624.180 615.751 615.334 603.730

Vraag 194

De in=uittaakstelling voor 2019 is gedurende 2019 gedeeltelijk ingevuld; hoe?

Antwoord op vraag 194

De in=uittaakstelling bedraagt 842 miljoen euro in 2019. Deze taakstelling is voor 220 miljoen euro ingevuld bij de Voorjaarsnota 2019. Met de Najaarsnota 2019 wordt 60 miljoen euro ingevuld. Het resterende deel van 562 miljoen wordt ingevuld bij het Financieel Jaarverslag Rijk.

Vraag 195

Waarom zijn de ramingen voor de ontvangsten van de internationale financiële instellingen op de begroting van Financiën bijgesteld? Om welke internationale financiële instellingen gaat het dan?

Antwoord op vraag 195

De post ontvangsten internationale financiële instellingen bestaat volledig uit ontvangsten vanuit de Europese Investeringsbank (EIB) en de Wereldbank (WB). De geraamde ontvangsten voor deelname aan internationale financiële instellingen zijn in de Voorjaarsnota 2018 in lijn gebracht met de realisaties van de jaren daarvoor. Deze ramingen zijn echter met enige onzekerheid omgeven en de realisaties lijken voor 2019 lager dan de raming uit te komen. Om die reden is de raming voor de ontvangsten van de internationale financiële instellingen op de begroting van Financiën met 2e suppletoire begroting met 1,4 miljoen euro naar beneden bijgesteld.

Vraag 196

Wat is de reden dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken de opbrengsten uit de verkoop van vastgoed kan inzetten voor de rationalisering en versobering van de eigen vastgoedportefeuille? Hoe wordt dit gemonitord? Hoe wordt voorkomen dat het anders wordt ingezet dan voor rationalisering en/of versobering?

Antwoord op vraag 196

Het huisvestingsbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) richt zich op het moderniseren, verduurzamen en rationaliseren van de vastgoedportefeuille. Ambassadekantoren worden hierbij zoveel mogelijk functioneel en doelmatig ingericht conform Het Nieuwe Werken (HNW) en ter ondersteuning van de modernisering van diplomatie, tenzij omstandigheden (bijvoorbeeld vanwege de veiligheid of politieke situatie) dit niet toelaten.

Om dit te bereiken kan het Ministerie van BZ de opbrengsten uit verkoop van haar eigen vastgoed opnieuw inzetten. Hiertoe is een middelenafspraak gemaakt zodat de ontvangsten uit verkopen over meerdere jaren gespreid ingezet kunnen worden voor aankopen om hiermee de rationalisering en versobering van de vastgoedportefeuille te bewerkstelligen. BZ rapporteert hierover jaarlijks in de begroting en het jaarverslag zodat de Tweede Kamer geïnformeerd wordt over de bestemming van deze middelen en geeft daarmee het inzicht dat deze middelen voor het specifieke doel worden ingezet.


  1. Centraal Bureau voor de Statistiek. Welvaart in Nederland 2019. Den Haag, 2019, p.158.↩︎

  2. Handelingen II 2018/19, nr. 93 item 11↩︎

  3. Financieele Dagblad, 8 mei 2019, Nederlandse bedrijven naderen record aandeleninkoop.↩︎

  4. Kamerstuk 35 010, nr. L.↩︎

  5. Kamerstuk 35 350, nr. 1↩︎

  6. Kamerstuk 35 010, nr. 17.↩︎

  7. Kamerstuk 35 300 IX, nr. 7 Negatieve rentevergoedingen over onderpand.↩︎

  8. Kamerstuk 29 911, nr. 254↩︎

  9. Kamerstuk 31 789, nr. 99↩︎