Protocol Samenwerking bij Internationale Rechtshulp
Rechtsbijstand
Brief regering
Nummer: 2019D52455, datum: 2019-12-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31753-191).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 31753 -191 Rechtsbijstand.
Onderdeel van zaak 2019Z25490:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-01-15 14:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-01-22 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-03-04 10:00: Strafrechtelijke onderwerpen (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-03-12 14:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
31 753 Rechtsbijstand
Nr. 191 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2019
Op 25 april jl. sprak ik met uw Kamer over het rapport van de Nationale ombudsman van 11 maart 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 80, item 18). Dit rapport gaat over het handelen van het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie na het uitbrengen van een rechtshulpverzoek aan Thailand (de zaak Van Laarhoven). Daarbij zegde ik toe om uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de uitkomst van mijn gesprekken met het OM over samenwerking bij internationale rechtshulp. Het resultaat van deze gesprekken is het vastgestelde protocol dat u bijgaand aantreft1. In mijn beleidsreactie op de rapportage «Internationale Rechtshulp Gewogen» van 25 september jl. verwees ik tevens naar dit Protocol (Kamerstukken 30 010 en 29 344, nr. 46).
Beide rapporten maken nog eens duidelijk dat rechtshulp met landen buiten de Europese Unie nauwe samenwerking en afstemming vergt tussen betrokken partijen.
Zoals in het voornoemde debat door mij toegezegd, heb ik in de afgelopen periode met de betrokken partijen overlegd over de inhoud van dit Protocol. Het vormt, in aanvulling op bestaande wet- en regelgeving, de basis voor de wijze waarop internationale rechtshulp in strafzaken met landen buiten de EU in de praktijk wordt vormgegeven. Het Protocol biedt praktische handvatten voor de opsporingspraktijk, en maakt duidelijk welke overwegingen ten grondslag dienen te liggen aan besluitvorming over het aangaan van strafrechtelijke samenwerking met landen buiten de EU, ten aanzien van handelwijze, rolverdeling en afstemming.
Duidelijk handelingsperspectief
Het nieuwe Protocol maakt duidelijk hoe internationale rechtshulp in strafzaken tot stand dient te komen. Het beschrijft het proces van de eerste verkenningen, de voorbereiding en indiening van een rechtshulpverzoek, tot en met de uitvoering ervan. Stapsgewijs wordt beschreven welke afwegingen daarbij een rol dienen te spelen en welke belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen, zodat is voorzien in een integrale, zorgvuldige besluitvorming.
Heldere rolverdeling en afstemming
Zorgvuldige, integrale besluitvorming vereist helderheid over rolverdeling en verantwoordelijkheden. Het initiatief tot het doen van een rechtshulpverzoek ligt bijvoorbeeld bij de opsporing. Tijdens een opsporingsonderzoek kan geconcludeerd worden dat samenwerking met het buitenland nodig is. Het betrokken Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) speelt bij de totstandkoming van een rechtshulpvraag, een belangrijke rol. Het is vervolgens aan mijn departement als Centrale Autoriteit, om het OM hierin verder te faciliteren en van gedegen advies te voorzien over de (on)mogelijkheden en de (on)wenselijkheid van de samenwerking met het betreffende land. Elke partij wordt op basis van dit Protocol in de gelegenheid gesteld zijn eigen verantwoordelijkheid in het concrete geval in te vullen. Een duidelijk handelingsperspectief en heldere rolverdeling vormen de basis voor zorgvuldige onderlinge afstemming.
Samen met de Voorzitter van het College van Procureurs-Generaal ben ik van mening dat met dit Protocol, recht wordt gedaan aan de bevindingen van de Nationale ombudsman die tot actie noopten. Ik zal er samen met de Voorzitter van het College voor zorgen dat dit Protocol en daarmee ook de uitgangspunten die daarvoor de basis vormen bij alle betrokken partijen bekend wordt gemaakt voordat het op 1 maart 2020 officieel in werking zal treden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎