Reactie op de motie van het lid Beckerman c.s. over een brede evaluatie van de Erfgoedwet met de sector en betrokkenen
Nieuwe visie cultuurbeleid
Brief regering
Nummer: 2019D52523, datum: 2019-12-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32820-331).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32820 -331 Nieuwe visie cultuurbeleid.
Onderdeel van zaak 2019Z25525:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-01-15 14:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-01-16 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-05-26 10:00: Evaluatie Erfgoed (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-29 12:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 331 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2019
Bij motie van het lid Beckerman c.s. heeft uw Kamer de regering verzocht om de Erfgoedwet met de sector en betrokkenen breed te evalueren, hierbij aandacht te besteden aan enkele specifieke knelpunten en een internationale vergelijking te maken om te leren van andere landen.1 Verder verzocht de motie om de Kamer bij deze evaluatie te betrekken door de aanpak toe te zenden. Met deze brief geef ik aan dat laatste invulling.
Reikwijdte van de evaluatie
Bij de behandeling van de Erfgoedwet in de Eerste Kamer op 8 december 2015 heeft de Minister van OCW toegezegd de Erfgoedwet binnen vijf jaar na inwerkingtreding, dus voor 1 juli 2021, te evalueren (Handelingen I 2015/16, nr. 11, item 7). Wat de motie van het lid Beckerman c.s. feitelijk vraagt, is deze evaluatie naar voren te halen.
Hoewel de motie dit niet expliciet maakt, concludeer ik aan de hand van de gedachtewisseling tijdens het Algemeen Overleg van 5 juni 2019 over Erfgoed en Monumenten, in combinatie met de genoemde knelpunten, dat de gevraagde evaluatie betrekking heeft op die artikelen van de Erfgoedwet die gaan over archeologie. Desalniettemin hebben sommige elementen uit de motie, met name de rol van gemeenten en provincies, een relatie met de omgang met gebouwde monumenten. Ik zal daar waar relevant verbindingen leggen.
Een niet onbelangrijk gegeven is dat de zorg die in de motie genoemd wordt ten aanzien van de rol van gemeenten, geen relatie heeft met de Erfgoedwet, maar met bepalingen in de Omgevingswet. De evaluatie van die wet zal, uitgaande van inwerkingtreding per 2021, op zijn vroegst in 2026 aan de orde zijn.
Voorlopige vraagstelling
De evaluatie van een wet brengt de gevolgen van de wet voor de praktijk in beeld en geeft inzicht in de effectiviteit en de efficiëntie van het beleid dat met die wet is beoogd. Gehoord de discussie, en gelet op de in de toelichting op de Erfgoedwet verwoorde doelstellingen, zou ik als voorlopige algemene vraagstelling voor de evaluatie, het volgende willen formuleren.
– Zijn de bepalingen van de Erfgoedwet voldoende ondersteunend aan het doel van de wet om archeologisch erfgoed zoveel als mogelijk te behouden, waarbij behoud in situ (in de bodem) de voorkeur heeft boven opgraven (ex-situ)?
– Wordt ook de overige maatschappelijke opbrengst (wetenschappelijke kennis, beleving) voldoende door de wet geborgd?
– Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak zich tot die in het buitenland? Wat kan van het buitenland worden geleerd?
– Hoe hebben de met de Erfgoedwet geïntroduceerde nieuwe elementen (certificering, aanscherping opgravingsverbod onder water) uitgepakt?
Ik zal aan de hand van deze voorlopige vraagstelling in gesprek gaan met het veld om zicht te krijgen op hoe de stakeholders de werking van de wet in de praktijk ervaren. Dit zal leiden tot aanscherping van de vraagstelling. Ook wil ik met het veld de precieze vorm van de evaluatie bespreken.
Reeds in gang gezet onderzoek
Mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer is reeds een aantal onderzoeken in gang gezet of uitgevoerd. Deze zullen worden betrokken bij de evaluatie. Het gaat om:
– Casestudies gemeentelijke praktijk (toezegging Kamer, uitvoering door RCE, Arbitrarch en Convent van Gemeentelijk Archeologen, gereed voorjaar 2020)
– Onderzoek naar het interbestuurlijk toezicht op erfgoed door provincies (toezegging Kamer, uitvoering door Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, gereed zomer 2020)
– Evaluatie van de wijze van implementeren certificering (afgesproken bij invoering certificering, uitvoering in handen van Centraal College van Deskundigen in de Archeologie, gereed maart/april 2020)
– Onderzoeken naar tarieven en collectieve onderhandelingen in de culturele sector (o.a. de verkenning die in 2019 is uitgevoerd in opdracht van de Kunstenbond).
– Nulmeting archeologische rapporten (toezegging in Erfgoedbalans 2017, publicatie is beschikbaar).2
Tot slot
Ik wil de evaluatie op een zorgvuldige manier samen met het veld uitvoeren. Waarschijnlijk zal ook een aantal aanvullende onderzoeken moeten worden uitgezet (waaronder de gevraagde internationale vergelijking). Ik streef ernaar om de eerste rapportage over de uitkomsten van de evaluatie in het najaar van 2020 gereed te hebben.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven