[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over uitvoering moties in relatie tot experimenten (Kamerstuk 31293/31289-487)

Primair Onderwijs

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D53685, datum: 2019-12-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31293-497).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -497 Primair Onderwijs.

Onderdeel van zaak 2019Z26133:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 497 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 december 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 18 oktober 2019 inzake uitvoering moties in relatie tot experimenten (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 487).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 november 2019 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 20 december 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,
Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van moties in relatie tot experimenten en hebben nog enkele vragen.

Is de Minister bereid om het benodigde oordeel «goed» aan te passen naar het oordeel «voldoende» om deel te kunnen nemen aan het nieuwe experiment of wacht de Minister liever een uitspraak van de Kamer af?

Kan de Minister aangeven of de vierdaagse schoolweek in de wet wordt opgenomen of laat hij dit verzoek van de Kamer aan zich voorbij gaan, zo vragen de eerder genoemde leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief waarin de Minister uiteenzet hoe hij de verschillende moties die hier betrekking op hebben wil gaan uitvoeren. Deze leden hebben de navolgende vragen.

In de onderhavige brief lezen de leden dat de Minister in reactie op de aangenomen nader gewijzigde motie van het lid Rudmer Heerema1 voornemens is een nieuw experiment uit te schrijven met flexibele onderwijstijden in het primair onderwijs voor scholen uit het huidige experiment. Tevens schrijft de Minister dat hij in gesprek gaat met de huidige scholen uit het experiment of ze opnieuw mee willen doen, maar dat kan alleen onder de voorwaarde dat de scholen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) de waardering «goed» hebben ontvangen. Deze leden hebben grote moeite met deze voorwaarde van de Minister. Zoals bekend verondersteld mag zijn, zijn deze leden in het algemeen van mening dat experimenten voor alle scholen met het oordeel «voldoende» open zou moeten staan. Is de Minister het met de leden eens dat de inspectie op basis van artikel 23 Grondwet alleen kan toetsen of scholen aan de deugdelijkheidseisen voldoen of niet en dat daarom een inspectie alleen het oordeel «voldoende» of «onvoldoende» kan geven? Zo nee, waarom niet?

Ten aanzien van de aangenomen motie van de leden Van Meenen en Rog2 geeft de Minister aan dat hij van mening is dat er in dit stadium geen nieuwe scholen meer toegelaten kunnen worden tot het experiment onder andere omdat dit in de praktijk betekent dat er onvoldoende tijd zou zijn voor deelnemende scholen om binnen de duur van dit experiment (maximaal zes jaren) nog ervaring op te doen met de gekozen afwijkingen van wet- en regelgeving. De voornoemde leden vinden dit uiteraard een teleurstellende uitkomst. Om materieel uitvoering te geven aan het verzoek aan de regering, gaan deze leden ervan uit dat de Minister wel op korte termijn een nieuw experiment openstelt waar ook scholen met het oordeel «voldoende» aan kunnen deelnemen.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de uitvoering van moties in relatie tot experimenten en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

Experimenten met flexibele onderwijstijden in het po3

De leden vragen de Minister of ook nieuwe basisscholen kunnen deelnemen aan het nieuwe experiment op flexibele onderwijstijden, naast scholen uit het huidige experiment.

Motie Van Meenen/Rog over het experiment Regelluwe scholen4

De leden lezen dat de Minister het onmogelijk acht om binnen de grond waarop het experiment regelluwe scholen po/vo5 mogelijk is gemaakt, ruimte te bieden om nieuwe scholen toe te voegen. Het grootste bezwaar lijkt te zitten in de afloopdatum van het experiment. Deze leden vragen de Minister het experiment te verlengen, bijvoorbeeld met vijf jaar, waardoor het wel mogelijk wordt om nieuwe scholen toe te voegen. Zo hebben scholen voldoende tijd om zich aan te melden als deelnemer en ervaring op te doen met de gekozen afwijking op wet en regelgeving. De eindrapportage zou dan wijzigen in een tussenevaluatie. Deze leden vragen een reactie op dit voorstel van de Minister.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn nog steeds van mening dat het onwenselijk is om door te gaan met het experiment flexibele onderwijstijden in het primair onderwijs. Dit vanwege het feit dat de onderwijskwaliteit op sommige scholen geleden heeft onder dit experiment. Desondanks gaat de Minister toch van start met de uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema6, waaronder het wettelijk mogelijk maken van een vierdaagse schoolweek. De Minister geeft aan dat hij de lat op dit punt onverminderd hoog wil leggen. De leden zijn dan ook benieuwd wat dit concreet betekent. Kan de Minister dit nader toelichten? Hoe gaat de Minister voorkomen dat de vierdaagse schoolweek alsnog, hetzij verkapt, ingevoerd wordt op scholen vanwege het lerarentekort? Zij vragen hoe de Minister in de toekomst denkt te borgen dat effecten op de onderwijskwaliteit zoals die ook voorkwamen op andere scholen die aan dit experiment meededen, straks ook gaan voorkomen op de scholen die nu wel toestemming krijgen om met dit experiment door te gaan.

Wat betreft het nieuwe experiment met flexibele onderwijstijden in het primair onderwijs geeft de Minister aan dat er onder andere een waarborg geldt voor kansenongelijkheid. De waarborg wordt ingevuld zoals die voor alle scholen geldt, namelijk dat toelating tot de school niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders. De vrijwillige ouderbijdrage is altijd vrijwillig, echter kan een hoge ouderbijdrage wel een drempel vormen voor ouders om hun kind op een school aan te melden? Zij vragen of de Minister zich hiervan bewust is. In hoeverre neemt hij dit mee in de vormgeving van het experiment zodat met dit experiment geen eliteonderwijs ontstaat, zo vragen de eerder genoemde leden.

Deelt de Minister de mening van deze leden, dat ook wanneer ouders de keuze hebben tussen een onderwijsprogramma met reguliere onderwijstijden en een programma met flexibele onderwijstijden, de toegang tot dit laatste programma niet ingeperkt mag worden voor kinderen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde van het verslag.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister bereid is om het benodigde oordeel «goed» aan te passen naar het oordeel «voldoende» om deel te kunnen nemen aan het nieuwe experiment.

In het experiment flexibiliseren onderwijstijd is verkend of en hoe de onderwijstijd geflexibiliseerd kan worden. Het is mijn overtuiging dat de ruimte hiervoor in beginsel áltijd de onderwijskwaliteit moet dienen. Zo deel ik bijvoorbeeld de opvatting met uw Kamer dat het invoeren van een vierdaagse schoolweek niet een noodgreep zou moeten zijn in de omgang met het lerarentekort.7 Op verzoek van uw Kamer zet ik het experiment flexibiliseren onderwijstijd voort, waarbij ik rekening houd met een aantal waarborgen.8 Een van die waarborgen ziet op de onderwijskwaliteit. Ik heb besloten om deze waarborg in te vullen door het inspectieoordeel «goed» te vragen van de deelnemende scholen. Het experiment flexibiliseren onderwijstijd leidde namelijk voor sommige scholen tot risico’s voor de onderwijskwaliteit. Door het inspectieoordeel «goed» te vragen, voorkom ik dat scholen, in het geval zulke risico’s opnieuw ontstaan, snel onder het acceptabele basisoordeel van de inspectie komen. Ik ben om deze redenen niet van plan om het benodigde oordeel «goed» aan te passen naar het oordeel «voldoende».

Deze leden vragen of de Minister kan aangeven of de vierdaagse schoolweek in de wet wordt opgenomen.

In juni 2019 informeerde ik uw Kamer over het programma Ruimte voor Regie.9 In dat programma onderzoek ik hoe ik eraan kan bijdragen dat scholen meer regie voelen en nemen in de inrichting en de organisatie van hun onderwijstijd. Door gesprekken te voeren met stakeholders en belangengroepen ga ik na op welke manieren ik meer ruimte voor de organisatie van onderwijstijd kan bieden. Ook de mogelijkheid van een schoolweek minder dan vijf dagen wordt hierin onderzocht. In dit programma staat de kwaliteit van het onderwijs voorop bij het bieden van aanvullende ruimte bij de invulling en organisatie van onderwijstijd. Deze verkenning is nu nog in volle gang. Ik zal uw Kamer voor de zomer van 2020 informeren over de stand van zaken.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat de inspectie op basis van artikel 23 Grondwet alleen kan toetsen of scholen aan de deugdelijkheidseisen voldoen of niet en dat daarom een inspectie alleen het oordeel «voldoende» of «onvoldoende» kan geven. Indien de Minister het niet met hen eens is, vragen de leden om een toelichting.

De taak van de inspectie bestaat op grond van artikel 3 Wet op het onderwijstoezicht (WOT) uit nalevingstoezicht en stimulerend toezicht. Elke school krijgt een oordeel van de inspectie in het kader van toezicht op naleving van de wettelijke voorwaarden. Dat oordeel behelst een voldoende of een onvoldoende. In het kader van het stimulerend toezicht kunnen scholen met een voldoende een nadere beoordeling voor de waardering «goed» aanvragen. Dit onderzoek vindt plaats op eigen verzoek en niet op initiatief van de inspectie. Het heeft tot doel om de scholen en besturen te stimuleren tot verdere kwaliteitsverbetering.

Deze leden vinden het teleurstellend dat geen nieuwe scholen meer kunnen worden toegelaten tot het experiment Regelluwe scholen en gaan ervan uit dat op korte termijn een nieuw experiment wordt opengesteld, waaraan ook scholen met het inspectieoordeel «voldoende» kunnen deelnemen.

Het Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO10 is gebaseerd op artikel 176k van de WPO en op artikel 118t van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Naar aanleiding van het wettelijk vereiste verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van een dergelijk experiment, zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over mogelijke vervolgstappen. Zoals ik in mijn brief van 18 oktober 201911 heb aangegeven, kunnen de ervaringen van dit experiment leiden tot voorstellen voor een of meer nieuwe experimenten, waaraan mogelijk ook scholen met de waardering «voldoende» kunnen deelnemen.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister of ook nieuwe basisscholen kunnen deelnemen aan het nieuwe experiment met flexibele onderwijstijden, naast scholen uit het huidige experiment.

Er zullen twintig basisscholen kunnen deelnemen aan het experiment ruimte in onderwijstijd. Op die manier wil ik ook andere scholen de ruimte bieden voor een andere invulling en organisatie van de onderwijstijd.

Deze leden vragen om een verlenging van het experiment Regelluwe scholen.

Het Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO12 heeft een looptijd van zes jaar. Dit is de wettelijke termijn voor een experiment op grond van het experimenteerartikel in de WPO (artikel 176k) en de WVO (artikel 118t). De betreffende wetsartikelen bieden de mogelijkheid tot verlenging van een experiment met maximaal twee jaar. Een periode van twee jaar is te kort om nieuwe scholen te werven en voldoende tijd te geven om ervaring op te doen met afwijkingen van wet- en regelgeving. Binnen die periode zou dan ook al een verslag over de doeltreffendheid en de praktische effecten van de afwijkingen beschikbaar moeten komen. Dit is in de praktijk niet haalbaar. Daarom zal ik op basis van de uitkomsten van de afwijkingen van wet- en regelgeving binnen het nu lopende experiment te zijner tijd bezien welke afwijkingen in aanmerking komen voor verdere verkenning in de vorm van experimenten of pilots. Het is ook denkbaar dat bepaalde afwijkingen niet breder toegankelijk kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld omdat de resultaten niet bijdragen aan de doelmatigheid of de kwaliteit van het onderwijs.

De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister bedoelt wanneer hij zegt dat hij de lat onverminderd hoog wil leggen, in relatie tot de motie van het lid Rudmer Heerema.13

Ik wil daarmee benadrukken dat meer ruimte voor het invullen van de onderwijstijd niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van het onderwijs. Dit is voor mij een belangrijk uitgangspunt. Aangezien het experiment flexibiliseren onderwijstijd bij verschillende scholen tot risico’s voor de onderwijskwaliteit heeft geleid, vraag ik van de scholen die willen deelnemen aan het nieuwe experiment dat zij de waardering «goed» hebben. Ik verwijs u ook naar het antwoord op de vragen van de VVD-fractie over een nadere duiding van deze keuze.

Deze leden vragen hoe de Minister gaat voorkomen dat de vierdaagse schoolweek alsnog, hetzij verkapt, wordt ingevoerd op scholen vanwege het lerarentekort.

Extra ruimte voor de invulling en organisatie van onderwijstijd moet altijd worden ingegeven vanuit onderwijskwaliteitsverbetering op de lange termijn, en niet als noodmaatregel in tijden van tekorten. Om deze reden is bij het experiment een van de vier waarborgen die worden gesteld aan deelnemende scholen dat de didactische visie en onderwijsfilosofie worden beschreven. Daarbij moet duidelijk worden hoe de extra geboden ruimte voor de invulling van de onderwijstijd ondersteunend is bij de uitvoering van deze visie en filosofie. De deelnemende scholen moeten zo laten zien dat de experimenteerruimte bedoeld is als een duurzame omslag in de organisatie vanuit een langetermijnperspectief op een betere onderwijskwaliteit. Bovendien moeten de deelnemende scholen blijven voldoen aan de minimale onderwijstijd. Ook bij het programma Ruimte voor Regie, dat is gericht op het verkennen van de mogelijkheden om onderwijsinnovatie in de praktijk vorm te geven, staat onderwijskwaliteit centraal.

Deze leden vragen hoe de Minister in de toekomst denkt te borgen dat effecten op de onderwijskwaliteit, zoals die ook voorkwamen op andere scholen die aan dit experiment meededen, straks ook gaan voorkomen op de scholen die nu wel toestemming krijgen om met dit experiment door te gaan.

Om zoveel als mogelijk is zeker te kunnen stellen dat de onderwijskwaliteit op orde is op de aan het nieuwe experiment deelnemende scholen, stel ik de waarborg dat scholen de waardering «goed» moeten hebben behaald. Om deze waardering te kunnen ontvangen moet er onder andere een «goed» worden behaald op de standaard Kwaliteitszorg en twee andere standaarden. Alle overige standaarden moeten als voldoende zijn beoordeeld. Voor een verdere uiteenzetting waarom ik de waardering «goed» vraag aan scholen en hoe dit de onderwijskwaliteit borgt, verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.

Deze leden vragen of de Minister zich ervan bewust is dat een hoge ouderbijdrage een drempel kan vormen voor ouders om hun kind op een school aan te melden.

Ik ben mij ervan bewust dat een vrijwillige ouderbijdrage een drempel zou kunnen vormen voor ouders om hun kind op school aan te melden. Daarom ben ik in gesprek met het veld, waaronder de PO-Raad, om te bekijken hoe deze drempels weggenomen kunnen worden. Overigens blijft de ouderbijdrage altijd een vrijwillige ouderbijdrage. Een ouderbijdrage mag door een school niet verplicht worden gesteld.

Deze leden vragen in hoeverre de Minister dit meeneemt in de vormgeving van het experiment, zodat met dit experiment geen eliteonderwijs ontstaat. Deze leden vragen de Minister ook of hij hun mening deelt dat ook wanneer ouders de keuze hebben tussen een onderwijsprogramma met reguliere onderwijstijden en een programma met flexibele onderwijstijden, de toegang tot dit laatste programma niet ingeperkt mag worden voor kinderen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald.

In de vormgeving van het nieuwe experiment ruimte in onderwijstijd houd ik op verzoek van uw Kamer rekening met verschillende waarborgen, waaronder een waarborg voor kansengelijkheid. Ook hier vind ik het belangrijk dat bij alle deelnemende scholen de toelating van leerlingen onafhankelijk is van een geldelijke bijdrage van de ouders. Bij scholen die zowel een regulier programma als een flexibel programma aanbieden, geldt deze voorwaarde voor beide programma’s.


  1. Kamerstuk 31 293, nr. 469.↩︎

  2. Kamerstuk 29 546, nr. 32.↩︎

  3. po: primair onderwijs↩︎

  4. Kamerstuk 29 546, nr. 32.↩︎

  5. vo: voortgezet onderwijs↩︎

  6. Kamerstuk 31 293, nr. 469.↩︎

  7. Kamerstuk 27 923, nr. 347.↩︎

  8. Kamerstuk 31 293, nr. 469.↩︎

  9. Kamerstuk 31 293, nr. 465.↩︎

  10. Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO, Stb. 2015, nr. 443.↩︎

  11. Kamerstuk 31 293, nr. 487.↩︎

  12. Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO, Stb. 2015, nr. 443.↩︎

  13. Kamerstuk 31 293, nr. 469.↩︎