Geannoteerde Agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 februari 2020
Raad voor Concurrentievermogen
Brief regering
Nummer: 2020D01595, datum: 2020-01-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-472).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-472 Raad voor Concurrentievermogen.
Onderdeel van zaak 2020Z00744:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-01-24 12:00: Raad voor Concurrentievermogen (informeel) 3 en 4 februari 2020 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-01-28 15:35: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-02-04 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-04-14 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 472 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 januari 2020
Op 3 en 4 februari a.s. vindt de informele Raad voor Concurrentievermogen (RvC) plaats in Zagreb. Er zal worden gesproken over onderzoek. Dit is de eerste RvC van het Kroatisch voorzitterschap en deze zal in het teken staan van de Europese onderzoeksruimte (ERA), met daarbij specifiek aandacht voor brain circulation. Nederland wordt bij deze Raad hoogambtelijk vertegenwoordigd vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bijgevoegd vindt u de geannoteerde agenda, die ik u mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat stuur.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
ONDERZOEK
De Toekomst van de ERA
Gedachtewisseling
De informele Raad zal gaan over de toekomst van de Europese Onderzoeksruimte (ERA), met daarbij in het bijzonder aandacht voor het onderwerp brain circulation, een van de prioriteiten van het Kroatisch voorzitterschap.
De ERA richt zich op het creëren van een Europese gemeenschappelijke ruimte waarin onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologieën zonder belemmeringen vrij kunnen circuleren. De ERA richt zich onder andere op meer effectieve nationale onderzoeksystemen, internationale samenwerking omtrent onderzoek en innovatie, open science en een open arbeidsmarkt voor onderzoekers. Het voorzitterschap agendeert de toekomst van de ERA vooruitlopend op de Commissiemededeling die naar verwachting medio 2020 zal worden uitgebracht. In november 2018 heeft de Raad reeds conclusies aangenomen over de inrichting van de ERA met de oproep om in een Commissiemededeling voorstellen te doen voor nieuwe ERA beleidsprioriteiten, de ERA governance en voor monitoringsmechanismes op nationaal en EU-niveau.1
Het Kroatisch voorzitterschap zal de discussie specifiek willen richten op brain circulation als onderwerp binnen de ERA. Brain circulation verwijst naar een open arbeidsmarkt waarin vrije en gebalanceerde circulatie van onderzoekers wordt gestimuleerd (afkomstig uit universiteiten, onderzoeksinstellingen en/of bedrijfsleven). Dit in tegenstelling tot het concept brain drain waarbij alleen sprake is van vertrek van talent. Kroatië en andere EU13-landen2 zien graag dat de toekomstige ERA zich meer richt op het verkleinen van de innovatiekloof tussen lidstaten op het gebied van onderzoek en innovatie door brain circulation als belangrijke pijler van de nieuwe ERA te benoemen.
Ten aanzien van de toekomst van de ERA zal Nederland het belang van de ERA steunen om onderzoek en innovatie binnen Europa naar een hoger niveau te tillen. Nederland zal daarbij de prioriteiten en beleidsinzet zoals uiteengezet in de Wetenschapsbrief3 en de Kamerbrief over missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid4 ter tafel brengen. Door het verspreiden van kennis en expertise op het gebied van onderzoek en innovatie en door middel van samenwerking kunnen zowel de nationale systemen van minder onderzoeks- en innovatie-intensieve landen worden versterkt als ook het competitief vermogen van Europa als geheel. Nederland is echter van mening dat deze doelen alleen behaald kunnen worden als de ERA effectiever gaat functioneren.
Ten aanzien van brain circulation zal Nederland uitdragen dat het waardevol is om in Europees verband na te denken over dit thema. Door kennisdeling kan excellentie onder lidstaten worden verbreed en kunnen de verschillen binnen Europa worden verkleind. De ERA kan hierin een belangrijke rol spelen. Hiermee wordt Europa als geheel ook aantrekkelijker gemaakt voor talentvolle onderzoekers van buiten Europa om zich te vestigen en/of verder te ontwikkelen. Nederland is van mening dat binnen Horizon Europe en toekomstige Europese Kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie de toekenningscriteria van excellentie en impact gehandhaafd moeten blijven. In het Horizon Europe-onderdeel «Widening Participation and strengthening the European Research Area» is budget gealloceerd om de deelname van «widening-landen» te bevorderen.5 Voor het opbouwen van nationale onderzoeks- en innovatiecapaciteiten vindt Nederland dat, naast het intensiveren van nationale inspanningen, op Europees niveau met name de Europese Structuur- en Investeringsfondsen benut moeten worden.6
Kamerstuk 21 501-30, nr. 449↩︎
«EU-13» verwijst naar de 13 nieuwe Europese lidstaten, die over het algemeen minder onderzoeks- en innovatie-intensief zijn dan de oudere EU-lidstaten.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 186↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 70↩︎
Het betreft hier de EU-13 landen, aangevuld met Portugal en Griekenland.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2648↩︎