Amendement van de leden Rog en Bisschop over bij AMvB invullen van 'evident ondoelmatige besteding'
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het onderwijstoezicht en enkele andere wetten in verband met actualisering van de deugdelijkheidseisen, het daarmee samenhangende onderwijstoezicht en vermindering van administratieve verplichtingen in het funderend onderwijs, alsmede reparatie van wetstechnische gebreken (actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs)
Amendement
Nummer: 2020D01883, datum: 2020-01-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35102-11).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.R.J. Rog, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R. Bisschop, Tweede Kamerlid (Ooit SGP kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z00861:
- Indiener: M.R.J. Rog, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: R. Bisschop, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 102 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het onderwijstoezicht en enkele andere wetten in verband met actualisering van de deugdelijkheidseisen, het daarmee samenhangende onderwijstoezicht en vermindering van administratieve verplichtingen in het funderend onderwijs, alsmede reparatie van wetstechnische gebreken (actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs)
Nr. 11 AMENDEMENT VAN DE LEDEN ROG EN BISSCHOP
Ontvangen 21 januari 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel BB, worden na artikel 175, vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
4a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.
4b. De voordracht voor een krachtens lid 4a vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
II
In artikel II, onderdeel S, worden na artikel 103a3, vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
4a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.
4b. De voordracht voor een krachtens lid 4a vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
III
In artikel III, onderdeel T, worden na artikel 161, vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
4a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.
4b. De voordracht voor een krachtens lid 4a vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
IV
In artikel IX, onderdeel L, worden na artikel 135, vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
4a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.
4b. De voordracht voor een krachtens lid 4a vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
V
In artikel X, onderdeel O, worden na artikel 178a, vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
4a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.
4b. De voordracht voor een krachtens lid 4a vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Toelichting
Nu de «evident ondoelmatige besteding» na aanname van dit wetsvoorstel een wettelijke deugdelijkheidseis wordt, op basis waarvan een bekostigingssanctie kan worden opgelegd, is het noodzakelijk in verband met de rechtszekerheid voor het bevoegde gezag van scholen om hiervoor heldere en objectiveerbare criteria vast te stellen.
Met dit amendement wordt geregeld dat een bekostigingssanctie zoals hierboven bedoeld, alleen kan worden opgelegd aan het bevoegd gezag van een school, nadat bij algemene maatregel van bestuur een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip «evident ondoelmatige besteding». Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op «evident ondoelmatige besteding» niet mogelijk.
Rog
Bisschop