[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35219, eindtekst

Wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)

Eindtekst

Nummer: 2020D03868, datum: 2020-01-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2019Z11959:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

28 januari 2020



	Wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van het
woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo, Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Jeugdwet
te wijzigen teneinde het woonplaatsbeginsel te verduidelijken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 komt de begripsomschrijving van ‘woonplaats’ te
luiden:

- woonplaats:

1°. de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres, bedoeld in artikel
1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, heeft;

2°. ingeval een jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder,
pleegouder, in een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld
in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of in een justitiële
jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen, of ingeval van jeugdhulp of
jeugdreclassering in verband met het verblijf in een justitiële
jeugdinrichting: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand
aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van
de Wet basisregistratie personen, had;

3°. ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen 1° en 2°
kan worden vastgesteld of ingeval bij het in de basisregistratie
personen opgenomen woonadres een aantekening is geplaatst als bedoeld in
artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen: de gemeente waar de
moeder van de jeugdige ten tijde van diens geboorte als ingezetene was
ingeschreven in de basisregistratie personen, of, indien dit niet kan
worden vastgesteld, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op
het moment van de hulpvraag;

4°. ingeval de woonplaats buiten Nederland is: de gemeente waar de
jeugdige werkelijk verblijft  op het moment van de hulpvraag.

B

Na artikel 2.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.7a

1. Indien de woonplaats van een jeugdige tijdens het ontvangen van niet
met verblijf gepaard gaande jeugdhulp wijzigt, heeft die jeugdige jegens
het college van de gemeente waar zijn nieuwe woonplaats is op verzoek
recht op voortzetting van deze hulp met dezelfde voorwaarden en tarieven
bij dezelfde jeugdhulpaanbieder tot ten hoogste een jaar, te rekenen
vanaf de datum van wijziging van zijn woonplaats.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de jeugdhulp,
bedoeld in het eerste lid, nog niet is aangevangen op het moment waarop
de woonplaats wijzigt.

3. Indien geen verzoek als bedoeld in het eerste lid is gedaan, treft
het college van de gemeente waar de jeugdige zijn nieuwe woonplaats
heeft ten behoeve van die jeugdige voorzieningen voor jeugdhulp die
gelijkwaardig zijn aan de voorzieningen die het college van de gemeente
waar zijn vorige woonplaats was, had getroffen tot ten hoogste een jaar,
te rekenen vanaf de datum van wijziging van zijn woonplaats.

C

Na artikel 8.1.8 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 8.2 Betaal-, onderzoeks- en informatieplicht

Artikel 8.2.1 

1. Binnen een redelijke termijn informeert een college een
jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling desgevraagd welk
college financieel verantwoordelijk is voor de aan een jeugdige te
leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregel of
jeugdreclassering.

2. Een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling kan de geleverde
jeugdhulp of uitgevoerde kinderbeschermingsmaatregel of
jeugdreclassering in rekening brengen bij het bij hem of haar op grond
van een toekenning of instemming dan wel de verkregen informatie,
bedoeld in het eerste lid, bekende college. Dit college betaalt die
geleverde jeugdhulp of uitgevoerde kinderbeschermingsmaatregel of
jeugdreclassering.

3. Indien het college, bedoeld in het tweede lid, van mening is niet
financieel verantwoordelijk te zijn voor de geleverde jeugdhulp of
uitgevoerde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, overlegt
het met het volgens het college wel verantwoordelijke college. Indien de
uitkomst van dit overleg is dat laatstgenoemd college financieel
verantwoordelijk is, vindt tussen de colleges verrekening plaats van de
betaalde jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

4. Het college, bedoeld in het tweede lid, informeert de
jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling indien een ander
college financieel verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdhulp,
kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

5. Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld over de
betaal-, onderzoeks- en informatieplicht, bedoeld in het eerste tot en
met vierde lid, waaronder in ieder geval regels over de door colleges
uit te voeren controles voorafgaand aan de betaling van jeugdhulp,
jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

D

Artikel 10.1 komt te luiden:

Artikel 10.1

1. Indien de woonplaats van een jeugdige is bepaald met toepassing van
artikel 1.1, onder 'woonplaats', zoals dat luidde voor de
inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, en deze ten
gevolge van de inwerkingtreding van deze wet wijzigt, heeft die jeugdige
recht op voortzetting van de voor de inwerkingtreding van deze wet
aangevangen jeugdhulp met dezelfde voorwaarden en tarieven bij dezelfde
jeugdhulpaanbieder tot ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van
deze wet, met dien verstande dat het college van de gemeente waar de
jeugdige zijn woonplaats, bedoeld in artikel 1.1, heeft verantwoordelijk
wordt voor die jeugdhulp.

2. De periode van een jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van
toepassing op pleegzorg. Indien de jeugdhulp pleegzorg betreft, draagt
het college dat ingevolge het eerste lid voor de pleegzorg
verantwoordelijk wordt ervoor zorg dat de pleegzorg wordt voortgezet bij
dezelfde pleegouders, tenzij dat niet tot verantwoorde hulp zou leiden.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien het in het
eerste lid eerstgenoemde college had ingestemd met het verlenen van
pleegzorg die nog niet was aangevangen voor of op de datum van
inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel.

4. Het college dat ingevolge het eerste lid verantwoordelijk wordt voor
de voortzetting van de jeugdhulp draagt er, voor zover dit
redelijkerwijs mogelijk is, zorg voor dat de jeugdhulp kan worden
voortgezet bij dezelfde jeugdhulpaanbieder.

E

De artikelen 10.2 tot en met 10.12 vervallen.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL III

Deze wet wordt aangehaald als: Wet wijziging woonplaatsbeginsel.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister voor Rechtsbescherming,

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister voor Rechtsbescherming,

 

 

 PAGE    

 PAGE   4