Lijst van vragen en antwoorden over de aanpassing tijdelijk handelingskader PFAS
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2020D04030, datum: 2020-02-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35334-43).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35334 -43 Problematiek rondom stikstof en PFAS.
Onderdeel van zaak 2020Z01901:
- Indiener: S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-02-06 14:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-02-19 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-02-19 13:00: PFAS (Algemeen overleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-02-20 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (đ origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 43 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5Â februari 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Milieu en Wonen over de brief van 29 november 2019 inzake de aanpassing tijdelijk handelingskader PFAS (Kamerstuk 35 334, nr. 19) en over de brief van 1 december 2019 inzake geactualiseerde tijdelijke handelingskader PFAS (Kamerstuk 35 334, nr. 20).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3Â februari 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie,
Schuurkamp
Vraag 1
Heeft u alle gerenommeerde instituten, zoals bijvoorbeeld het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), meegenomen in de vaststelling van de grens voor Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) op 0,1Â microgram per kilogram (ÎŒg/kg)?
Antwoord
Ja, ik heb het RIVM betrokken bij het opstellen van het tijdelijk handelingskader PFAS.
Het gebruik van de bepalingsgrens bij het aantreffen van niet genormeerde stoffen in de bodem was reeds voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS bestaande praktijk en volgt uit wet- en regelgeving. Dit heeft zijn grondslag in het voorzorgsbeginsel zoals in internationale regelgeving en het EU-verdrag is verankerd. Het voorzorgbeginsel werd in de praktijk zo ingevuld dat er geen grond en baggerspecie mag worden verzet waarin een niet-genormeerde verontreinigende stof is gedetecteerd totdat er lokaal beleid is opgesteld dat hiervoor ruimte biedt. Hierdoor ontstond stagnatie bij grond-, weg- en waterbouw en mede op verzoek van andere overheden heb ik het RIVM gevraagd om voor PFOS, PFOA en GenX risicogrenzen in de bodem af te leiden en advies te geven over een tijdelijk handelingskader PFAS. Op basis van het onderzoek door het RIVM zijn normen vastgesteld. Daarmee ontstond met het tijdelijk handelingskader PFAS meer ruimte voor het toepassen van grond en bagger boven de bepalingsgrens. De consequenties van PFAS in grond en bagger voor de uitvoeringspraktijk werden pas bij implementatie van het tijdelijk handelingskader echt duidelijk en daarom heb ik eind vorig jaar ook meerdere acties en maatregelen in gang gezet om knelpunten weg te nemen. Om te voorkomen dat we bij een volgende stof in dezelfde situatie terecht komen, is een algemene methodiek in ontwikkeling voor de omgang met niet-genormeerde, vervuilende stoffen in bodem, bagger en grondwater.
Vraag 2
Heeft u alle betrokken sectoren, waaronder de bouwers en baggeraars, meegenomen in de vaststelling van de PFAS-grens op 0,1Â ÎŒg/kg?
Antwoord
Het gebruik van de bepalingsgrens bij het aantreffen van niet genormeerde stoffen in de bodem was reeds voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS bestaande praktijk en volgt uit wet- en regelgeving (zie antwoord 1). Er is tijdens het opstellen van het tijdelijk handelingskader PFAS meermaals contact geweest met onder meer VNO/NCW, maar tijdens die gesprekken is dit aspect niet specifiek besproken.
Vraag 3
Hoeveel mensen zijn er in de afgelopen tien jaar ziek geworden door blootstelling aan PFAS?
Antwoord
De concrete ziektelast ten gevolge van blootstelling aan chemische stoffen, en zeker een 1:1-relatie per stof, is maar beperkt inzichtelijk. Dit geldt ook voor PFAS. Bij het onderzoek dat is uitgevoerd rond Chemours is duidelijk geworden dat de historische blootstelling aan PFOA vanuit die bron dusdanig was dat gezondheidseffecten bij omwonenden niet uitgesloten konden worden (Kamerstuk 28 089, nr. 32).
Vraag 4
Is de volksgezondheid nu, of op enig ander moment, in gevaar geweest door toedoen van de aanwezigheid van PFAS?
Antwoord
De (internationale) kennis over de risicoâs en gezondheidseffecten van PFAS is volop in ontwikkeling. Zo laten de gezondheidskundige risicogrenzen voor PFAS een sterk neerwaartse trend in de tijd zien. Het RIVM heeft voor PFOS, PFOA en GenX-stoffen de risicoâs voor mensen en milieu beoordeeld als gevolg van blootstelling vanuit lucht, water of voeding. Op basis van de gedane metingen blijkt dat de concentraties in de bodem in het overgrote deel van Nederland onder de normen van het tijdelijk handelingskader PFAS liggen. Bij deze waarden is er volgens het RIVM geen sprake van risicoâs voor de gezondheid of overschrijding van effectniveaus voor het ecosysteem. In de nabijheid van puntbronnen kan sprake zijn van hogere concentraties, maar worden over het algemeen de gezondheidskundige grenswaarden door blootstelling vanuit de bodem niet overschreden. Voor de normen uit het tijdelijk handelingskader PFAS zijn de effecten op het milieu (het ecosysteem) maatgevend, omdat deze lager liggen dan de gezondheidskundige grenswaarden. Een overschrijding van de normen uit het tijdelijk handelingskader betekent daarom niet per definitie dat er meteen risicoâs zijn voor de gezondheid maar wel voor het milieu. Het RIVM geeft wel aan dat risicoâs als gevolg van blootstelling vanuit lucht, water of voeding niet altijd zijn uit te sluiten. Zo is aangetoond dat bij een jarenlange hoge blootstelling aan bijvoorbeeld PFOA gezondheidseffecten niet uitgesloten kunnen worden (zie antwoord op vraag 3).
Vraag 5
Kunt u aangeven hoeveel banen er verloren zijn gegaan door de invoering van het tijdelijk handelingskader PFAS?
Vraag 6
Kunt u aangeven hoeveel banen er nog verloren zullen gaan door de invoering van dit tijdelijk handelingskader?
Antwoord
Nee, ik heb geen cijfers van de gevolgen voor de werkgelegenheid. Het is de inzet van het kabinet geweest om zo snel mogelijk grond- en baggerwerkzaamheden weer op gang te brengen. Een belangrijke stap was de publicatie van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde, waardoor op veel plaatsen aanzienlijk meer ruimte ontstond voor grondverzet en baggerwerkzaamheden. Het kabinet realiseert zich echter dat nog niet alle problemen zijn opgelost, en werkt met spoed aan het oplossen van de resterende knelpunten. Dit doen we samen met vertegenwoordigers van alle betrokken partijen, inclusief de sector.
Vraag 7
Hoeveel schade hebben de gedupeerde sectoren geleden door de invoering van dit tijdelijk handelingskader?
Vraag 8
Hoeveel schade, afgerond op hele euro's, verwacht u dat gedupeerde sectoren nog zullen lijden door de invoering van dit tijdelijk handelingskader?
Antwoord 7 en 8
Het is onmiskenbaar dat de sector te lijden heeft gehad onder de problemen die zijn ontstaan door het aantreffen van PFAS in de bodem en de stikstofproblematiek. In de beschikbare cijfers van de sector wordt nog geen onderscheid gemaakt tussen gevolgen van de stikstof problematiek en PFAS. Bovendien is er in sommige gevallen sprake van een gecombineerde problematiek. Het is moeilijk om in te schatten wat de omvang daarvan zal zijn, mede omdat onduidelijk is welk deel van de werkzaamheden komende tijd nog kan worden ingehaald en hoe snel de vergunningverlening qua stikstof weer op gang kan komen.
Vraag 9
Waarom kiest u, gezien het feit dat de ene PFAS-stof de andere niet is en we niet alle PFAS-stoffen over Ă©Ă©n kam moeten scheren, voor een algemene PFAS-norm in plaats van een norm per stof?
Antwoord
Gezien het aantal PFAS dat er is (meer dan 4700 PFAS), is het niet doenlijk om voor alle individuele PFAS een risicogrens af te leiden. Het RIVM heeft vorig jaar risicogrenzen afgeleid voor PFOS, PFOA en GenX in de bodem. In de gesprekken hierover heeft het RIVM geadviseerd om voor andere PFAS uit te gaan van de strengste van de nu beschikbare waarden. Met de kennis dat de verschillende PFAS in het lichaam van mens en dier opstapelen is daarom gekozen om voor alle overige stoffen uit de PFAS groep een norm te stellen. Er wordt nu onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van dertig PFAS. Deze lijst is samengesteld op basis van de kennis over welke PFAS er in Nederland worden gebruikt en dus in Nederland gevonden zouden kunnen worden. Het is niet zinvol om nu te meten op meer PFAS. Op basis van lopende onderzoeken is het op termijn mogelijk dat deze lijst van dertig PFAS wordt aangepast.
Vraag 10
Bent u bereid om een lijst te leveren van alle aparte PFAS gesorteerd op het risico voor de volksgezondheid?
Antwoord
In 2018 heeft het RIVM een rapport gepubliceerd waar de relatieve schadelijkheid van 19 PFAS is ingeschat ten opzichte van PFOA1. Van de meeste PFAS zijn echter onvoldoende gegevens beschikbaar om op deze wijze te kunnen rangschikken. Ik verwacht dat in de loop van het Europese restrictietraject steeds meer gegevens beschikbaar zullen komen. Ik zal u op de hoogte houden van de uitkomsten van dat traject.
Vraag 11
Wie is er allemaal betrokken bij het toezicht op de PFAS-norm en welke rol hebben zij daarbij?
Antwoord
Omgevingsdiensten houden toezicht op de PFAS-norm bij toepassing op landbodem. Voor het toezicht op de PFAS-norm in oppervlaktewater staat Rijkswaterstaat aan de lat voor rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. Als Rijkswaterstaat zelf initiatiefnemer is, dan ligt het toezicht op de toepassingen bij de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daarnaast houdt de ILT toezicht op de internationale grond en baggerspecie verplaatsingen via EVOA vergunningen.
Vraag 12
Is het nog zinnig om met het argument van zorgplicht de detectielimiet van 0,1Â ÎŒg/kg droge grond in oppervlaktewater te hanteren, nu blijkt dat PFAS diffuus in heel Nederland voorkomt (0,8Â ÎŒg/kg en 0,9Â ÎŒg/kg)?
Antwoord
De kwaliteit van ons oppervlaktewater, drinkwater en grondwater is zeer belangrijk. Het RIVM heeft aangegeven dat het gedrag van PFAS in het bodem- en het watersysteem zeer complex is en op dit moment nog niet volledig doorgrond. Het RIVM doet op dit moment nog onderzoek naar onder meer de uitloogkarakteristieken en mobiliteit van PFAS. Voor het toepassen van PFAS-houdende grond in oppervlaktewater geldt daarom de bepalingsgrens van 0,1Â ÎŒg/kg. De Vereniging van waterbedrijven in Nederland (VEWIN) ondersteunt deze lijn vanuit het belang om de kwaliteit van het oppervlaktewater als bron voor drinkwater te beschermen (Position paper VEWIN).
Vraag 13
Hoe gelden de nieuwe PFAS-normen en -regels voor grond die meekomt bij de afzetting of verplanting van boomkwekerijproducten met een grondkluit?
Antwoord
Het tijdelijke handelingskader PFAS geldt voor het toepassen van grond en baggerspecie. De grondkluit bij de boom wordt in dat kader beschouwd als onderdeel van de te verplanten boom en niet als het toepassen van grond. Hieraan worden geen restricties verbonden en hiervoor dienen ook geen metingen te worden verricht.
Vraag 14
Klopt het dat er een duidelijk verschil is tussen de gemiddelde achtergrondwaarde in Noordoost -Nederland en bijvoorbeeld de Randstad? Waarom is er niet voor gekozen om in bepaalde regioâs te werken, waardoor de bescherming van schone gebieden beter geborgd is?
Antwoord
Het is juist dat er een verschil lijkt te zijn in de gemiddelde achtergrondwaarde van Noordoost Nederland en de Randstad. Ook voor andere stoffen geldt dat er in de verschillende regioâs in Nederland verschillende hoeveelheden van een stof in de bodem aanwezig kunnen zijn. Het RIVM heeft die verschillen meegewogen in het bepalen van de achtergrondwaarden. De achtergrondwaarde zoals die door RIVM bepaald wordt, geldt overeenkomstig de BBK-systematiek die voor andere stoffen gehanteerd wordt, en bodemregelgeving voor heel Nederland. Door het werken met bodemkwaliteitskaarten kunnen lokaal en regionaal de achtergrondwaarden worden aangepast.
Vraag 15
Hoe wordt bepaald of een stof op de lijst komt van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS)?
Antwoord
Een stof wordt in Nederland aangemerkt als ZZS als de stof aan minimaal één van de criteria uit artikel 57 van de REACH-verordening (1907/2006) voldoet. Het RIVM werkt minimaal twee keer per jaar de ZZS-lijst bij op grond van wijzigingen in een aantal internationale wetgevende kaders en verdragen. Dit zijn bijvoorbeeld de stoffen die de REACH-verordening aanmerkt als «substance of very high concern», die als bewezen kankerverwekkend zijn geclassificeerd in de CLP-verordening (1272/2008), maar ook de prioritair gevaarlijke stoffen in de Kaderrichtlijn water en gelijkwaardige zorgstoffen uit het Verdrag van Stockholm. Stoffen die door een producent zelf worden beoordeeld als ZZS (omdat deze van mening is dat deze voldoen aan artikel 57 van de REACH-verordening) staan niet op de ZZS-lijst, maar dienen wel als ZZS behandeld te worden. Daarmee is de lijst niet limitatief. Op de website van het RIVM staat preciezer uitgelegd hoe ZZS worden geïdentificeerd.2
Vraag 16
Hoe en in welke mate wordt de ZZS-lijst geactualiseerd?
Antwoord
Twee keer per jaar wordt de ZZS-lijst bijgewerkt door het RIVM, op basis van stofclassificaties die tot stand komen onder verschillende internationale verdragen en Europese wetgeving die hiervoor zijn aangewezen. Op de website van het RIVM wordt dit nader toegelicht (zie de link in de voetnoot bij vraag 15).
Vraag 17
Wat is de rol van de Europese Unie bij het tot stand komen van de ZZS?
Antwoord
Binnen de Europese Unie is een aantal wettelijke kaders gesteld met regels voor stoffen. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de REACH- en CLP-verordeningen en de Kaderrichtlijn water. Binnen deze kaders worden stoffen geclassificeerd en worden lijsten opgesteld met stoffen die met voorrang in heel Europa aangepakt moeten worden. In Nederland zijn deze verschillende prioritaire lijsten samengevoegd tot de ZZS-lijst met andere stoffen waarvan is aangetoond dat ze voldoen aan de criteria voor ZZS.
Vraag 18
Wat is de link tussen een detectiewaarde van een stof uit de ZZS-lijst en de norm die gesteld wordt aan «vervuilde grond» (in geval van PFAS 0,8 Όg/kg)?
Antwoord
Er is geen verband tussen de bepalingsgrens (detectiewaarde) en de achtergrondwaarde van een stof. De bepalingsgrens is de waarde waarboven het mogelijk is om vast te stellen dat een stof aanwezig is in de bodem. De achtergrondwaarde is de waarde die wordt bepaald door aangetroffen concentraties in onbelaste gebieden.
Vraag 19
Aan de hand van welke technieken worden pilots opgestart om vervuilde grond met PFAS en vervuilde bagger met PFAS schoon te maken?
Antwoord
Er zijn diverse ontwikkelingen op het gebied van reinigingstechnieken. Zo kijk ik naar de mogelijkheden om samen andere partijen een pilot te starten voor zandreiniging. Het gaat hierbij om extractieve reinigingstechnieken: grond wordt in suspensie met water gebracht en via scheidingstechnieken wordt het zand afgescheiden van de fijne delen en het organische stof. Verontreinigingen worden op die wijze geconcentreerd in de fijne delen en het organische stof. De zandfractie kan dan worden hergebruikt, terwijl de fijne fractie en organische stof moet worden gestort. Uiteraard volg ik ook andere ontwikkelingen.
Vraag 20
Klopt het dat er in de baggerdepots (van het Rijk en particulier) zowel geen minimale als maximale norm voor PFAS geldt?
Antwoord
Er zijn in de vergunningen van de Rijksbaggerdepots geen kwantitatieve boven- of ondergrenzen voor het PFAS gehalte in de te storten bagger bepaald. Op grond van de Europese POP-Verordening (2019/1021) gelden wel rechtstreeks kwantitatieve bovengrenzen voor het storten van diverse persistente organische verontreinigende stoffen, waaronder sommige PFAS. Deze bovengrenzen liggen echter vele malen hoger dan de gehalten die in de praktijk in baggerspecie voorkomen.
Vraag 21
Wat is de procedure als de baggerdepots vol zitten?
Antwoord
Zoals aangegeven in de brief van 29 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 19) hebben de Rijksbaggerdepots momenteel gezamenlijk een restcapaciteit van ruim 41 miljoen depot-m3. Dit is ruim voldoende aangezien de depotbeheerders tot 2040 een autonoom aanbod van bagger verwachten van ongeveer 13 mln situ-m3. In 2040 resteert dan nog meer dan 25 mln depot-m3 aan ruimte.
Vraag 22
Tot welke PFAS-waarde in bagger en grond is het nog mogelijk om te reinigen?
Antwoord
Over het algemeen worden door zandscheidingstechnieken verwijderingsrendementen van 90 tot 95% gehaald. Dit kan ook hoger of lager uitvallen afhankelijk van de mate waarin de verontreiniging aan de zandfractie is gebonden. Als vuistregel wordt daarom aangehouden dat voor reiniging gehalten tot 20Â maal de waarden voor hergebruik regulier haalbaar zijn. In het geval van PFAS zou het dus gaan om gehalten van 20Â maal de in het tijdelijk handelingskader opgenomen toepassingsnormen.
Vraag 23
Is het mogelijk om vervuilde grond met PFAS en vervuilde bagger met PFAS te exporteren naar het buitenland?
Antwoord
Het is mogelijk om PFAS-houdende grond te exporteren indien deze grond in het buitenland voor een nuttige toepassing wordt gebruikt of kan worden gereinigd. Om grond te exporteren moet een EVOA beschikking worden aangevraagd. Afvoer naar een stort in het buitenland is niet toegestaan. Lidstaten zijn zelfvoorzienend voor materiaal dat moet worden gestort.
Vraag 24
Hoeveel bagger, die vervuilde PFAS bevat boven de norm, is tot nu toe gestort in de baggerdepots?
Antwoord
Sinds eind november zijn de volgende hoeveelheden PFAS houdende bagger gestort in de Rijksbaggerdepots:
â Depot Hollands Diep: circa 300 m3
â Depot Slufter, Rijksdeel: geen.
â Depot Slufter, deel Havenbedrijf Rotterdam: circa 54.000 m3
â IJsseloog: circa 12.000 m3
Vraag 25
Hoe wordt er toezicht gehouden op de baggerdepots?
Vraag 26
Hoe wordt de veiligheid gewaarborgd en toezicht gehouden op milieueffecten van de particuliere baggerdepots, waar ook PFAS-houdende bagger in wordt geloosd?
Antwoord 25 en 26
De Rijksbaggerdepots beschikken over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor het storten van afvalstoffen binnen een inrichting en daarnaast over een vergunning op grond van de Waterwet voor de effluentlozing uit de depots op het omringende oppervlaktewater. Bevoegd gezag voor de vergunningen op grond van de Wet milieubeheer zijn de gedeputeerde staten van de betreffende provincie (en namens deze de betreffende omgevingsdienst). Bevoegd gezag voor de vergunning op grond van de Waterwet is de ILT, namens de Minister van IenW. Voor de particuliere depots is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag op grond van de Waterwet, ook namens de Minister van IenW. De genoemde bevoegd gezagen zijn tevens belast met het toezicht op deze activiteiten.
Vraag 27
Waar is de onderbouwing dat PFAS in droge grond bij toepassing in oppervlaktewater meer uitspoelt dan PFAS in bagger?
Antwoord
Het RIVM doet onderzoek naar de uitloging en mobiliteit van PFAS in grond en baggerspecie, omdat zij stelt dat er in de wetenschappelijke literatuur aanwijzingen zijn dat er extra snelle uitloging plaats vindt indien stoffen van een niet-waterverzadigde en aerobe toestand overgaan in een volledig waterverzadigde en anaerobe toestand. Naar verwachting zal het RIVM aan het einde van het tweede kwartaal en het einde van het derde kwartaal van 2020 rapporteren over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Vraag 28
Hoeveel bouwprojecten en werkzaamheden rondom waterveiligheid en waterkwaliteit liggen nu nog stil?
Antwoord
Mijn huidige beeld is dat de baggerprojecten gerelateerd aan waterveiligheid en waterkwaliteit over het algemeen doorgang vinden. De Unie van Waterschappen (UvW) heeft een uitvraag gedaan bij haar leden over de aanbestedingskalender van 2020. Een meerderheid van de waterschappen heeft gereageerd en daaruit blijkt dat de aanbestedingskalender voor baggerwerk met minimaal 95% is gevuld. Daarbij merkt de UvW wel op dat er sprake kan zijn van verhoogde kosten voor uitvoering en dat daardoor uiteindelijk minder werk wordt uitgevoerd. Ook is de uitvoering uiteraard nog wel afhankelijk van de uitkomsten van reguliere onderzoeken bij de projecten en indien nodig ook PFAS onderzoek. De UvW geeft aan dat er nog wel stagnatie optreedt bij projecten waar grond in een oppervlaktewater toegepast moet worden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om werk aan waterbouwkundige constructies. Het kabinet realiseert zich dat hier nog sprake is van een knelpunt. Er lopen nog onderzoeken gerelateerd aan de bescherming van grond en drinkwater. Ook hier werkt het kabinet hard aan het oplossen van de knelpunten, samen met de betrokken partijen waaronder het RIVM, RWS en Deltares. Voor de RWS-werkzaamheden rondom waterveiligheid en waterkwaliteit geldt dat er op dit moment geen projecten stilliggen. Ik heb bij de verruiming van de norm geconstateerd dat hiermee nog niet alle problemen overal zijn weggenomen. Ik blijf nauwlettend in de gaten houden of nog af te ronden bodemonderzoeken bij projecten tot nieuwe knelpunten leiden en zal uw Kamer daar zo nodig in de volgende stand van zaken brief over informeren.
Vraag 29
Klopt het dat droge grond met een hoger gehalte dan 0,1Â ÎŒg/kg droge stof aan PFAS niet in een diepe plas mag worden geloosd? Zo ja, wat is de reden daarvoor?
Antwoord
Ja, grond met een concentratie aan PFAS groter dan 0,1 Όg/kg droge stof mag niet in een diepe plas worden toegepast. Voor de afleiding van de norm voor de toepassing van baggerspecie in een diepe plas â die in open verbinding staan met een Rijkswater â is het uitgangspunt het «stand still-beginsel». De kwaliteit van het sediment die op de waterbodem wordt afgezet is daarbij bepalend voor de toepassingsnorm. Voor PFAS-houdende grond is nog onvoldoende bekend in welke mate PFAS vrijkomt bij toepassing in oppervlaktewater. Grond wordt namelijk op een andere wijze belast (voornamelijk depositie) waardoor de PFAS niet in evenwicht is met de waterfase. Dat zou kunnen leiden tot verhoogde uitloging van PFAS uit grond als deze in oppervlaktewater wordt toegepast.
Vraag 30
Kunt u aangeven op welke wijze het storten van baggerspecie in diepe plassen wordt gehandhaafd?
Antwoord
De waterbeheerder â Rijkswaterstaat en de waterschappen â is het bevoegd gezag voor het verondiepen van een diepe plas. Rijkswaterstaat voert het toezicht risico gestuurd uit. Voor de toepassing van grond of baggerspecie in een diepe plas dient een initiatiefnemer een melding te verrichten bij de waterbeheerder. Wanneer een melding niet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit voldoet mag een partij grond of baggerspecie niet worden toegepast in een diepe plas. Daarnaast wordt door de waterbeheerder ook fysiek toezicht uitgeoefend. Wanneer een overtreding van een wettelijk voorschrift wordt geconstateerd â kan een waterbeheerder handhavend optreden.
Vraag 31
Kunt u aangeven of en hoe illegaal gestorte grond, dus grond met een te hoog gehalte aan PFAS, wordt verwijderd uit diepe plassen?
Antwoord
De waterbeheerder â Rijkswaterstaat en de waterschappen â is het bevoegd gezag voor het verondiepen van een diepe plas. Wanneer grond met een te hoog PFAS-gehalte wordt toegepast in een diepe plas kan door de waterbeheerder handhavend worden opgetreden. Dit kan betekenen dat een overtreding ongedaan moet worden gemaakt door het verwijderen van de grond uit de diepe plas. Dit is overigens ook de praktijk voor andere stoffen en/of projecten.
Vraag 32
Kunt u aangeven welke gevolgen het illegaal verhogen van het gehalte aan PFAS in diepe plassen heeft voor de toepassing van de criteria rond het gehalte van PFAS van nog te storten grond?
Antwoord
Het toepassen van grond of baggerspecie die niet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit voldoet mag niet in een diepe plas worden toegepast. Dit geldt zowel voor de PFAS-verbindingen alsook voor de overige verbindingen waarop een partij grond en baggerspecie moet worden onderzocht. Met een milieuverklaring moet worden aangetoond of een partij grond of baggerspecie voldoet aan de eisen. Het eventueel illegaal storten van PFAS houdende grond heeft geen invloed op deze criteria, wel kan bij illegale stort het toezicht door de waterbeheerder worden geĂŻntensiveerd.
Vraag 33
Vindt u het wetenschappelijk gezien logisch dat hergebruik van grond en bagger tot aan die achtergrondwaarden toch nog niet overal is toegestaan, gezien uit recent onderzoek naar de achtergrondwaarden van PFAS in heel Nederland is gebleken dat PFAS overal reeds voorkomt?
Antwoord
In het tijdelijk handelingskader wordt de tijdelijke achtergrondwaarde voor alle toepassingen op de landbodem gebruikt, alleen voor grondwaterbeschermingsgebieden is een uitzondering gemaakt. Het RIVM adviseert in verband met de bescherming van de drinkwatervoorziening om in drinkwaterwingebieden alleen toepassing van grond toe te staan die van eenzelfde of betere kwaliteit is dan de grond die al in dat gebied aanwezig is. Via gebied specifiek beleid kan daar invulling aan worden gegeven. Daarnaast kan PFAS-houdende grond nog niet in oppervlaktewater worden toegepast omdat niet bekend is welk effect dit heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit. Dit omdat nog belangrijke wetenschappelijke informatie ontbreekt over de uitloging en mobiliteit van PFAS indien grond in oppervlaktewater wordt gebracht.
Vraag 34
Is er voor de baggerdepots een maximum voor wat betreft de PFAS-norm? Zo ja, wat is die norm en waar moet die bagger dan naartoe?
Zie antwoord op vraag 20.
Vraag 35
Waarom maken waterschappen geen gebruik van de optie om lokaal maatwerk voor vrijliggende plassen vast te stellen?
Antwoord
De waterschappen hebben aangegeven medewerking te willen verlenen aan lokaal maatwerk, maar dat eerst het instrumentarium voor het lokaal maatwerk verder moet worden uitgewerkt alvorens besluitvorming mogelijk is. Het oppervlakte- en grondwatersysteem voor een vrijliggende diepe plas is namelijk anders dan voor een meestromende diepe plas die in open verbinding staat met een Rijkswater. Ik ben met de waterschappen in gesprek om te bekijken welke aanvullende informatie nodig is.
Vraag 36
Aan welke criteria en randvoorwaarden moeten waterschappen voldoen om lokaal maatwerk voor vrijliggende plassen vast te stellen?
Antwoord
De algemene randvoorwaarde is dat een diepe plas zodanig geohydrologisch moet zijn geĂŻsoleerd dat nauwelijks uitwisseling met het omliggende grondwater plaatsvindt en de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit niet nadelig wordt beĂŻnvloed. Dit moet met een onderzoek worden aangetoond. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de maatschappelijke functie die een diepe plas vervuld (bijvoorbeeld als zwemwater).
Vraag 37
Wanneer worden de metingen bekend van een tiental stoffen die wel door het RIVM worden gemeten, maar waarvan op dit moment slechts drie PFAS genormeerd zijn? En hoe worden deze betrokken bij het tijdelijk handelingskader PFAS?
Antwoord
Met het tijdelijk handelingskader zijn in principe alle PFAS genormeerd voor de bodem. Na de tijdelijke achtergrondwaarden die in het geactualiseerde handelingskader van 1Â december 2019 zijn gepubliceerd, wordt bodemonderzoek uitgevoerd op basis waarvan het RIVM de definitieve achtergrondwaarden van PFAS in Nederland zal berekenen. In het definitieve kader zullen deze achtergrondwaarden worden meegenomen.
Vraag 38
Klopt het dat er op nog veel meer PFAS gemeten kunnen worden? Zo ja, waarom wordt dat niet gedaan?
Antwoord
De stofgroep PFAS bestaat uit minimaal 4.700 stoffen. Het is niet nuttig om te meten op stoffen die in de praktijk niet gebruikt worden. Er is door experts van RWS, RIVM en laboratoria een lijst van 30 PFAS samengesteld die in Nederland gevonden zouden kunnen worden. Daar wordt op gemeten.
Vraag 39
Hoe is het toezicht op het vaststellen van de gemiddelde achtergrondwaarde en een bodemkwaliteitskaart georganiseerd?
Antwoord
Het vaststellen van een lokale achtergrondwaarde en het vaststellen van een bodemkwaliteitskaart is gebied specifiek beleid door lokaal bevoegd gezag. Dit is reguliere praktijk voor stoffen zoals vastgelegd in het Besluit Bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit worden eisen gesteld aan de totstandkoming van gebied specifiek beleid. Deels zijn dit inhoudelijke eisen ten aanzien van de onderbouwing van het beleid, deels procedurele eisen ten aanzien van de vaststelling van het beleid. Om het vaststellen van de bodemkwaliteitskaarten te bespoedigen heb ik op 17 december 2019 het besluit gepubliceerd tot wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in verband met de versnelling van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebied specifiek beleid PFAS (Kamerstuk 35 334, nr. 24). Om te waarborgen dat de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap altijd de kans heeft om zich uit te spreken over een besluit inzake gebied specifiek beleid, is gekozen voor gecontroleerde bevoegdheidsverlening aan burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van het waterschap. Als burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het waterschap een besluit inzake gebied specifiek beleid willen nemen, dienen ze eerst een openbare kennisgeving te doen dat ze van die bevoegdheid gebruik willen maken.
Vraag 40
Hoe is het toezicht op het verplaatsen van grond of bagger met daarin PFAS georganiseerd?
Antwoord
Voor PFAS in grond of baggerspecie geldt het reguliere stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het toezicht op werkzaamheden in de bodem gebeurt door publieke toezichthouders en inspecties vanuit bijvoorbeeld gemeenten, provincies en omgevingsdiensten. De kwaliteit van de grond of baggerspecie wordt bepaald door middel van een milieuhygiënische verklaring: partijkeuring, waterbodemonderzoek, erkende kwaliteitsverklaring, fabrikant eigen verklaring of (water)bodemkwaliteitskaart.
De ILT houdt toezicht op de internationale grond en baggerspecie verplaatsingen via EVOA vergunningen.
Vraag 41
Wie is, ook financieel, verantwoordelijk voor het schoonmaken van locaties met een PFAS-gehalte boven de interventiewaarde?
Antwoord
Of een sanering van de bodem noodzakelijk is, zal door het bevoegd gezag moeten worden vastgesteld. Voor verontreinigingen veroorzaakt na het jaar 1987 wordt daar de vervuiler op aangesproken. Wanneer de verontreiniging is veroorzaakt voor 1987 kan dat volgens de Wet Bodembescherming middels een beschikking ernstige bodemverontreiniging. De eigenaar van het terrein kan hiermee worden verplicht op een gegeven moment te saneren maar soms kiest het bevoegd gezag ervoor zelf de sanering uit te voeren. Ik ben met VNG in gesprek over de aanpak van de situaties waarin niet is vast te stellen wie de vervuiler is.
Vraag 42
Kunt u aangeven hoe de handhaving rond het storten van grond met een hoger gehalte aan PFAS (of dergelijke stoffen) dan de grond waarop deze gestort wordt, gaat?
Vraag 43
Kunt u aangeven of, indien sprake is van een ongeoorloofde stort â dat wil zeggen dat de gestorte grond een hoger gehalte aan PFAS heeft dan volgens de regelgeving is toegestaan â deze grond via het handhavingstraject weer verwijderd dient te worden?
Vraag 44
Kunt u aangeven of de regels voor het storten van grond met een lager gehalte aan PFAS blijft gelden als door omstandigheden eerder (illegaal) gestorte grond, om welke reden dan ook, niet kan worden verwijderd?
Antwoord (42, 43 en 44)
Er moet sprake zijn van een nuttige toepassing van grond of baggerspecie. Ongeoorloofd dumpen of storten van baggerspecie en grond mag in ieder geval nooit. Het bevoegd gezag (omgevingsdiensten/gemeenten/Rijkswaterstaat en de ILT) ziet daar ook op toe. Mocht er sprake zijn van een toepassing die in strijd is met het tijdelijk handelingskader of van een dumping dan zal het bevoegd gezag actie ondernemen en naar de omstandigheden van het geval gepaste maatregelen nemen.
Vraag 45
Kunt u aangeven op welk(e) moment(en) een bodemonderzoek verplicht dient te worden uitgevoerd? Kunt u aangeven wanneer de aanwezigheid van PFAS dient te worden aangegeven op het transportbegeleidingsformulier en op welke wijze transporteurs en ontvangers van grond kunnen weten wat de samenstelling van deze grond is?
Antwoord
Er worden ten aanzien van PFAS geen andere eisen gesteld dan bij andere stoffen. Op het moment van toepassen van grond en baggerspecie moet de grond vergezeld gaan van een milieuverklaring. Op deze milieuverklaring moet ook informatie over PFAS zijn opgenomen. Ook in het kader van de activiteit waarbij grond vrijkomt moet over het algemeen bodemonderzoek worden uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de aanvraag van een bouwvergunning of bij de uitvoering van een bodemsanering. Ook dit is niet anders dan voorheen, alleen wordt nu ook getest op PFAS. Ontvangers en transporteurs van grond kunnen aan de hand van de milieuverklaring weten welke kwaliteit materiaal men vervoert of toepast. In een aantal gevallen is het niet nodig om al een milieuverklaring te hebben op het moment van vervoer van grond. Voor grond tot een omvang van 100Â ton is het mogelijk om met beperkte voorinformatie de grond af te voeren naar een grondbank alwaar de grond nader wordt onderzocht op PFAS.