Antwoord op vragen van de leden Van Nispen, Groothuizen en Van den Berge over de werkwijze van de meervoudige kamers van de Hoge Raad
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2020D04585, datum: 2020-02-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20192020-1637).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z00710:
- Gericht aan: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Indiener: M. van Nispen, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: C.N. van den Berge, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: M. Groothuizen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
1637
Vragen van de leden Van Nispen (SP), Groothuizen (D66) en Van den Berge (GroenLinks) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de werkwijze van de meervoudige kamers van de Hoge Raad (ingezonden 20 januari 2020).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 5 februari 2020).
Vraag 1
Kent u de publicatie «Een boekje open over de Hoge Raad en zijn reservisten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3, 4
Ziet u het dilemma dat voor de beantwoording van rechtsvragen overleg en afstemming van belang kan zijn, maar dat de facto deelname aan beraadslaging en besluitvorming in strijd lijkt met artikel 75 juncto artikel 5 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reflectie op dat dilemma?
Is het beraadslagen van de overige leden, die niet tot de wettelijk voorgeschreven drie of vijf raadsheren behoren, de «reservisten» genoemd, naar uw oordeel, in overeenstemming met het doel en de strekking van de wet? Zo niet, wat is hiervan dan volgens u de consequentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het wenselijk dat de gang van zaken met de reservisten in ieder geval niet overeenstemt met wat men zou verwachten als men artikel 75 Wet RO leest? Zo nee, bent u dan bereid met een voorstel te komen om de wet hierop aan te passen, om deze praktijk in overeenstemming met de wet te brengen?
Antwoord 2, 3, 4
In de vragen worden begrippen gebruikt die niet allemaal in de Wet RO en de daarop gebaseerde regelgeving worden gehanteerd. Om verwarring te voorkomen zal in de beantwoording worden uitgegaan van de begrippen zoals die in de toepasselijke wet- en regelgeving worden gebruikt.
In artikel 75, tweede en derde lid, van de Wet RO is neergelegd dat zaken in beginsel worden behandeld en beslist door drie of vijf leden van een meervoudige kamer. Deze combinatie van raadsheren wordt door de Hoge Raad ook wel de zetel genoemd. In het Reglement inwendige dienst van de Hoge Raad, dat is opgenomen in het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden (hierna: het Procesreglement) is de rol beschreven van de zogenoemde reservisten; dat zijn de leden van een kamer van de Hoge Raad die in een specifieke zaak niet tot de zetel behoren.2 Artikel 75, vierde lid, van de Wet RO vormt de wettelijke basis voor het Procesreglement. Een verdere vastlegging en uitwerking is opgenomen in het Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: het Protocol).3
In het Procesreglement en het Protocol is expliciet vastgelegd dat reservisten niet zijn belast met de behandeling en beslissing van een zaak, maar dat zij met het oog op het bewaken van de rechtseenheid in de kamer wel kunnen deelnemen aan de beraadslaging over zaken in raadkamer.
De rol van de reservisten beperkt zich dus tot rechtskundige inbreng in zaken die door hun directe collega’s worden behandeld en beslist. Die inbreng is van groot belang voor de consistentie van de cassatierechtspraak en daarmee voor de rechtseenheid en rechtszekerheid (zie Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2397). Deze beperkte rol brengt met zich mee dat reservisten niet deelnemen aan de hoofdelijke omvraag als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet RO; zij beslissen de zaak immers niet. Dat de reservisten niet deelnemen aan de hoofdelijke omvraag is ook neergelegd in het Protocol. Aangezien de beslissingen in deze zaken niet worden genomen door een ander aantal personen dan in de wet bepaald, komt de toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Wet RO niet in beeld.4
Als gezegd kunnen reservisten wel deelnemen aan de beraadslaging in een bepaalde zaak. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de verplichting tot geheimhouding als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Wet RO onverkort op reservisten van toepassing is, zoals ook in het Protocol is vermeld.
De hiervoor beschreven «gang van zaken met de reservisten» is blijkens de aangehaalde jurisprudentie niet in strijd met artikel 75 juncto artikel 5 van de Wet RO of met doel en strekking van die bepalingen. Mijns inziens bestaat er dan ook geen aanleiding om de wet aan te passen.
«Een boekje open over de Hoge Raad en zijn «reservisten». Een fundamenteel recht gedeukt, de rechtsstaat aangetast». Hans Ulrich Jessurun d’Oliveira. Ars Aequi Libri 2019↩︎
Het procesreglement is vastgesteld door de gerechtsvergadering van de Hoge Raad der Nederlanden op 26 januari 2017 en gepubliceerd in de Staatscourant van 31 januari 2017 (Staatscourant 2017, 5928). Nadien is het reglement nog enkele malen gewijzigd. Het procesreglement is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl: https://www.hogeraad.nl/Reglementen/procesreglement-hoge-raad-der-nederlanden.↩︎
Het Protocol is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl: https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Hoge-Raad-der-Nederlanden/Reglementen.↩︎
Artikel 5, tweede lid, van de Wet RO bepaalt dat op straffe van nietigheid beslissingen in zaken worden genomen met het in de Wet RO bepaalde aantal rechters.↩︎