[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Informatie over de stand van zaken met betrekking tot het Inspectieonderzoek “Uitzetting naar Bahrein”

Terugkeerbeleid

Brief regering

Nummer: 2020D05909, datum: 2020-02-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29344-141).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29344 -141 Terugkeerbeleid.

Onderdeel van zaak 2020Z02808:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

29 344 Terugkeerbeleid

Nr. 141 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 januari 2020

Met deze brief wil ik uw Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot het Inspectieonderzoek «Uitzetting naar Bahrein».

Bij brieven van 13 en 17 december 2019 aan uw Kamer heb ik het rapport en de zienswijze van de Inspectie over de openbaarmaking van het rapport vertrouwelijk aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 344, nrs. 138 en 139).

De Inspectie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben mij geadviseerd om het onderzoeksrapport niet openbaar te maken. Vervolgens heb ik ambtelijk advies gevraagd over het openbaar maken van het rapport in deze individuele zaak. In dit advies wordt aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in individuele zaken op het terrein van migratie gebonden is er zorg voor te dragen dat de belangen en de persoonlijke levenssfeer van een persoon niet worden geschonden. Persoonlijke, asiel-gerelateerde informatie kan niet gedeeld worden. Daarbij is ook van belang dat uit het VN Vluchtelingenverdrag en de Europese richtlijnen volgt dat de in het kader van een asielaanvraag naar voren gebrachte informatie vertrouwelijk is en niet bekend mag worden bij de autoriteiten van landen van herkomst. Dat is ook een van de aanbevelingen die volgde uit het onderzoek van de commissie Havermans in 2005 naar de terugkeer van uitgeprocedeerde Congolezen. Zelfs al zou informatie op een andere manier bekend kunnen zijn bij de autoriteiten van het land van herkomst, dan heb ik de plicht om er zorg voor te dragen dat ik niet actief meer vertrouwelijke informatie over de persoon openbaar maak.

Tevens speelt mee dat de advocaat die namens betrokkene optreedt een klacht tegen Nederland heeft ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat zorgt ervoor dat wanneer ik persoonlijke informatie openbaar maak over de betrokkene, dit door het Hof kan worden meegenomen in de eventuele behandeling van de klacht.

Omdat ik, met uw Kamer, hecht aan het belang van openbaar debat heb ik daarenboven advies gevraagd aan de Landsadvocaat over openbaarmaking. De Landsadvocaat ondersteunt het ambtelijk advies om het rapport niet openbaar te maken.

Afgelopen week ontving ik informatie van de Inspectie die de Inspectie niet heeft betrokken bij het onderzoek, maar wel zodanig relevant vindt dat zij mij daarover alsnog vertrouwelijk wilde informeren. Ik ben van oordeel dat die vertrouwelijke informatie relevant is voor het gedane onderzoek en heb daarom heden aan de Inspectie gevraagd deze vertrouwelijke informatie en eventueel andere informatie die in dit verband relevant kan zijn alsnog te onderzoeken en te betrekken bij het eerdere onderzoek. Ik heb de Inspectie gevraagd zo spoedig mogelijk aan mijn verzoek tegemoet te komen. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot aanpassing van c.q. aanvulling op het rapport. In het licht hiervan acht ik een beslissing over openbaarmaking daarom momenteel niet opportuun. Om dezelfde reden acht ik het evenmin aangewezen thans de Kamervragen van de leden Voordewind en Groothuizen ter zake te beantwoorden.1

Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomst van het nader onderzoek.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol


  1. 2020Z25638↩︎