Voortgang van de aanpak van PFAS in de bodem (grond en baggerspecie)
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Brief regering
Nummer: 2020D06157, datum: 2020-02-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35334-46).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35334 -46 Problematiek rondom stikstof en PFAS.
Onderdeel van zaak 2020Z02942:
- Indiener: S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-02-19 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-02-19 13:00: PFAS (Algemeen overleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-02-19 14:20: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-02-20 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 46 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2020
Met deze brief wil ik u informeren over de voortgang van de aanpak van PFAS in de bodem (grond en baggerspecie). Op 1 december jl. heb ik u het geactualiseerde tijdelijk handelingskader PFAS toegestuurd in aanvulling op diverse brieven vorig jaar over de aanpak van PFAS in de bodem.1 Met deze maatregelen zijn belangrijke stappen gezet om de problemen als gevolg van PFAS in de bodem aan te pakken. We hebben gezien hoe ondernemers geraakt zijn door de PFAS-problematiek. Het merendeel van het grondverzet en baggerwerkzaamheden kan gelukkig weer doorgang vinden. We zijn daarmee een eind op weg, maar we zijn er nog niet.
Daarom blijft het voor het kabinet van groot belang om de PFAS problematiek verder aan te pakken. Dat doen we niet alleen. De inzet blijft er op gericht om samen met alle betrokken partijen kaders te stellen voor de bescherming van mens en milieu en zoveel als mogelijk de redelijke ruimte te benutten voor grondverzet en baggerwerkzaamheden.
In de afgelopen periode is een structurele samenwerking opgezet met medeoverheden, kennisinstellingen en het bedrijfsleven. De samenwerking richt zich op (1) de verantwoorde ruimte voor grondverzet en baggerwerkzaamheden en het oplossen van knelpunten, (2) de ontwikkeling van het definitief handelingskader PFAS, (3) de ontwikkeling van een algemene methodiek voor de omgang met andere niet-genormeerde stoffen in bodem en ondergrond en (4) een integrale, samenhangende benadering door de keten (grondstoffen, producten, afvalstoffen en circulariteit). Tot slot richt de aanpak zich op (5) bronbeleid. Ik geef u hierbij per onderdeel een beschrijving van de stand van zaken.
(1) Ruimte voor grondverzet en baggerwerkzaamheden – tijdelijk handelingskader PFAS
Onderstaand zal ik eerst ingaan op de voortgang en effecten van de acties en maatregelen. Vervolgens zal ik een doorkijk geven naar de vervolgstappen en aanvullende maatregelen die zijn voorzien onder het tijdelijk handelingskader PFAS.
Voortgang en effecten
Ik ben regelmatig in gesprek met medeoverheden en de sector om goed zicht te houden op de voortgang en effecten van de PFAS problematiek. Op die manier kan ik goed afwegen welke aanvullende maatregelen nodig zijn vanuit de rijksoverheid en welke maatregelen medeoverheden en sectororganisaties zelf kunnen nemen. Samenvattend is het beeld dat ik op dit moment krijg van de medeoverheden en de sector dat de actualisatie van het tijdelijk handelingskader PFAS effect heeft gehad en dat projecten weer op gang zijn gekomen.
Beeld uit het veld
Ik heb vernomen van de sectororganisaties dat de maatregelen van eind vorig jaar hebben geleid tot meer voortgang en beter werkbare situaties in projecten en werkzaamheden. Dit blijkt tevens uit recente sectorprognoses van ABN AMRO2 en het Economisch Instituut voor de Bouw3. Niettemin geven de sectororganisaties aan dat er sprake is van stijging in de kosten voor transport, opslag en toepassing van grond en bagger. Dit komt overeen met de bevindingen van de medeoverheden en is veelal terug te voeren op een tweetal oorzaken. Zo zijn er vooralsnog beperkingen om PFAS-houdende grond en baggerspecie in diepe plassen toe te passen. Dit leidt onder andere tot hogere kosten voor transport en opslag. De aanvullende maatregelen die ik met de waterschappen voor ogen heb voor diepe plassen zijn onderstaand beschreven (onder vervolgstappen). Een andere oorzaak zijn de kosten voor bemonstering en onderzoek. Deze kosten zullen naar verwachting voor een deel afnemen zodra gemeenten hun bodemkwaliteitskaarten hebben geactualiseerd. Immers, dan wordt voor meer grond duidelijk wat de waarde is die moet worden gehanteerd. De tijdelijke landelijke achtergrondwaarden hebben een dempend effect op de kosten omdat hierdoor meer toepassingen mogelijk zijn. Ik blijf in gesprek met de sectororganisaties om zicht te houden op de economische gevolgen. Ook de Taskforce PFAS is aan de slag met knelpunten die het bedrijfsleven ervaart.
Lokaal en regionaal beeld
De VNG heeft een enquête gehouden onder haar leden naar de gevolgen van PFAS. Uit de reactie van 140 gemeente blijkt dat het geactualiseerde tijdelijk handelingskader bij twee derde van de projecten bij de respondenten weer is vlot getrokken. Een derde van de respondenten ervaart nog problemen met grondverzet. VNG geeft aan dat dit deels worden verklaard door onzekerheid over hoe het definitief handelingskader eruit zal zien. Verder hebben vrijwel alle respondenten een op PFAS aangepaste bodemkwaliteitskaart of zijn daarmee bezig. Ook wordt door de helft van de respondenten extra metingen uitgevoerd binnen het beheersgebied.
Het IPO heeft een uitvraag gedaan bij de provincies naar de hinder die provinciale projecten thans ondervinden als gevolg van PFAS. Het IPO geeft aan dat dit in het algemeen een aantal projecten per provincie beperkt en een divers beeld oplevert. Met de provincies zal ik bezien welke provinciale projecten nog vastzitten en waar verder lokaal en regionaal aanvullende ondersteuning kan worden geboden.
De Unie van Waterschappen heeft een enquête uitgezet onder alle 21 waterschappen. Hieruit blijkt dat de aanbestedingskalender voor baggeren weer voor 95% is gevuld. Met betrekking tot het grondverzet is het lastiger een concreet beeld te schetsen omdat er nog veel onderzoeken lopen. De waterschappen geven aan dat de bovengenoemde kostenstijging voor zowel baggeren als grondverzet tot gevolg kan hebben dat uiteindelijk mogelijk minder werk kan worden verricht. Ik blijf in gesprek met de waterschappen over het verloop hiervan gedurende het jaar.
Beeld RWS en ProRail
Op 20 november 2019 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat u met een brief geïnformeerd over de gevolgen van PFAS voor de IenW-projecten die door Rijkswaterstaat (RWS) en ProRail worden uitgevoerd.4 Destijds was het beeld dat bij 11 van de geïnventariseerde projecten sprake was van significante gevolgen met een effect op de planning en/of financiën. Door het geactualiseerd tijdelijk handelingskader is het merendeel van de projecten weer op ganggekomen. Er resteren nog enkele knelpunten waarvoor het geactualiseerde tijdelijk handelingskader op dit moment geen oplossingsrichting biedt. Voor deze knelpunten wordt actief naar oplossingen gezocht. Ik blijf nauwlettend in de gaten houden of nog af te ronden bodemonderzoeken bij projecten tot nieuwe knelpunten leiden.
Ook met ProRail is contact over de gevolgen van PFAS voor projecten. Uit nadere onderzoeken van ProRail is inmiddels duidelijk dat het overgrote deel van de projecten geen hinder zal ondervinden van PFAS. Voor nieuwe projecten is het proces nu goed ingeregeld op basis van het nu geldende tijdelijke handelingskader. Op 28 januari 2020 is uitvoering gegeven aan de motie van de heer Van Aalst (Kamerstuk 29 984, nr. 873). Hij verzocht de regering, om met ProRail in overleg te treden over de opslag van grond met een hogere PFAS-norm dan 0,8 microgram. Bij de regionale werkconferenties is opslag van grond ook een onderwerp van gesprek. Met ProRail worden hier ook gesprekken over gevoerd.
Stand van zaken regeling Borgstelling MKB-kredieten
In de brief van 29 november 2019 is aangekondigd dat de regeling Borgstelling MKB-kredieten tijdelijk wordt verruimd voor levensvatbare MKB-bedrijven, die actief zijn in (deel)sectoren die zijn geraakt door de PFAS-problematiek. Eind vorig jaar is besloten om deze verruiming ook toe te passen op (deel)sectoren die zijn geraakt door de stikstof-problematiek. De verruiming vergroot de kans op kredietverlening voor de betreffende bedrijven. Bedrijven die in aanmerking komen, maken gebruik van een hoger garantiepercentage (67,5% staatsgarantie in plaats van de gangbare effectieve staatsgarantie van 45%). Dit verlaagt het risico voor de financier (de banken). De verruiming geldt voor de periode van een jaar en is bedoeld voor ondernemingen die minimaal 20% van hun omzet realiseren uit activiteiten die door de PFAS- en/of stikstof-problematiek worden geraakt. De door PFAS en/of stikstof getroffen sectoren die in aanmerking komen voor de verruiming betreffen onder andere: de grond-, water- en wegenbouw, de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw en projectontwikkeling, sectoren die in directe zin produceren voor en diensten leveren aan de bouw, grondverzet, loonbedrijven, transportbedrijven die grond en bouwstoffen vervoeren. Deze verruiming van de BMKB is per 1 januari 2020 ingegaan. Vanaf 1 februari kunnen bedrijven hun aanvraag indienen bij de aangesloten financiers. De verstrekking van BMKB-kredieten verloopt via de financiers. Zij beoordelen vervolgens of een onderneming aan de regelingsvoorwaarden voldoet (zoals voldoende continuïteitsperspectief).
Taskforce PFAS
De Taskforce PFAS richt zich op acute regio-overstijgende knelpunten die ondanks het tijdelijk handelingskader van december 2019 optreden. Overheden (IPO, VNG, Unie van Waterschappen, Omgevingsdienst.NL) en het bedrijfsleven (VNO-NCW, TLN, Vereniging van Waterbouwers, Cumela, Afvalzorg en Bouwend Nederland) werken in de Taskforce aan oplossingen. Sinds de start in november 2019 zijn er zeven bijeenkomsten geweest. De afgelopen periode lag de focus op inventarisatie van de PFAS-knelpunten bij de achterban door middel van enquêtes over uitvoeringsbelemmeringen en opdrachtverlening. De Taskforce werkt momenteel aan concrete oplossingen ten behoeve van het vraagstuk van lozingsvergunningen voor afvalwater met PFAS. Ik verwacht dit kwartaal nog hierover duidelijkheid te kunnen bieden.
Naar aanleiding van signalen van Bouwend Nederland in de Taskforce over lokale en regionale interpretatieverschillen van de regelgeving heeft een enquête plaatsgevonden onder de omgevingsdiensten. Hieruit volgt dat er op enkele onderdelen inderdaad sprake is van een verschillende benadering tussen de regio’s en binnen regio’s. Deze variatie wordt deels verklaard door de overgangssituatie naar het definitief handelingskader. Gemeenten kunnen kiezen om de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde te hanteren, of op basis van lokale metingen meer ruimte te bieden. Ook wordt opgemerkt dat de variatie volgt uit het feit dat decentrale overheden bevoegd zijn om lokaal beleid op te stellen. De regionale verschillen passen dus ook bij de decentralisatie. Dit staat dus los van de PFAS problematiek. Het is ook logisch dat er regionale verschillen zijn. De ene regio was al eerder geconfronteerd met PFAS dan de andere regio. Ook wordt PFAS in wisselende concentraties aangetroffen in de bodem. Dat maakt dat het lokale beleid ook anders wordt ingevuld.
Werkconferenties PFAS
Eind vorig jaar en begin dit jaar zijn door heel het land elf werkconferenties PFAS georganiseerd. Doel van de werkconferenties was om te zorgen dat alle partijen beschikken over de juiste informatie en dat op regionaal niveau knelpunten in kaart worden gebracht en projecten worden vlot getrokken. Aan deze werkconferenties hebben overheden (Rijk, provincies, gemeentes, omgevingsdiensten en waterschappen) en het bedrijfsleven (aannemers, bouwers, transporteurs, adviesbureaus) deelgenomen. Het RIVM was aanwezig voor toelichting op de wetenschappelijke onderzoeken en adviezen. In bepaalde provincies hebben meerdere bijeenkomsten plaatsgevonden, zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau.
Met alle provincies is contact geweest over het organiseren van een werkconferentie. Verschillende provincies hadden op dit moment geen behoefte aan het organiseren van een werkconferentie, mogelijk volgt dit later in het jaar. De volgende werkconferenties hebben plaatsgevonden:
• Den Haag: 4 november 2019
• Noord-Brabant: 7 november 2019, 6 december 2019, en 22 januari 2020
• Noord-Holland: 20 november, en 12 december 2019
• Zeeland: 12 december 2019
• Flevoland: 16 december 2019
• Zuid-Holland: 17 december 2019
• Limburg: 18 december 2019
• Utrecht: 23 januari 2020
Bij alle bijeenkomsten was er sprake van een goede, constructieve opstelling en bijdrage van alle partijen. Dat alle stakeholders bij elkaar waren, werd als positief ervaren. Er is met de organisatie van de regionale werkconferenties een uniek regionaal bodemnetwerk ontstaan. Momenteel wordt bekeken of dit netwerk kan worden ingezet voor het proces richting het definitief handelingskader en ook bijvoorbeeld bij de invoering van de Omgevingswet.
Juist door de brede aanwezigheid van stakeholders was het mogelijk om verbinding te leggen tussen partijen die knelpunten gezamenlijk kunnen aanpakken. Zo is bijvoorbeeld in de werkconferentie Noord-Brabant gesproken over het toepassen van baggerspecie in diepe plassen met als insteek om lokaal beleid op te stellen voor plassen waar stagnatie plaatsvindt. Daarbij is afgesproken dat onderlinge afstemming en coördinatie tussen de waterschappen wenselijk is. Op deze manier worden partijen met vergelijkbare vraagstukken bij elkaar gebracht en komen oplossingen dichterbij. In de werkconferentie in Zeeland is besproken om regionaal werk met werk te maken door gebiedseigen grond in het plangebied te houden. De insteek hierbij is dat transportbewegingen en de aanvoer van (primaire) grondstoffen worden verminderd. Een dergelijke regionale aanpak gaat stagnatie tegen. Via het netwerk dat is ontstaan, zullen goede voorbeelden ook tussen de regio’s worden gedeeld. Ook zijn er voorbeelden van vraagstukken uit de regionale werkconferenties die aan de Taskforce PFAS zijn voorgelegd omdat dit een meer regio-overstijgende aanpak vergt, zoals de bovengenoemde aanpak van PFAS-houdend afvalwater.
Aan de helpdesk Bodemplus zijn in de maand januari minder vragen over PFAS gesteld dan de voorgaande maanden. Dit terwijl over andere onderwerpen – niet zijnde PFAS – juist weer meer vragen gesteld zijn. Dit wijst erop dat onduidelijkheden over de werking van het tijdelijk handelingskader PFAS afnemen en dat het aantal knelpunten in de praktijk afneemt. Naast de bestaande helpdesk Bodemplus heb ik eind november 2019 een expertteam PFAS (vliegende brigade) ingesteld ter ondersteuning van lokale overheden met vragen over PFAS. Bij het expertteam zijn enkele tientallen praktische vragen gesteld en beantwoord. De ontvangen vragen gingen onder meer over het aanpassen van bodemkwaliteitskaarten aan PFAS en thema’s als het storten van PFAS houdende grond en baggerspecie, de omgang met afvalwater en diepe plassen.
(B) Vervolgstappen en aanvullende maatregelen
In de komende maanden wordt, vooruitlopend op het definitief handelingskader, hard gewerkt aan de volgende punten.
Toepassen van PFAS-houdende baggerspecie in diepe plassen
Diepe plassen staan regelmatig in de belangstelling. Het verondiepen van diepe plassen dient natuurontwikkeling. Dit moet echter wel op een veilige manier gebeuren. Tot het aangepaste tijdelijke handelingskader van 1 december was het niet mogelijk om PFAS-houdende baggerspecie toe te passen in diepe plassen zonder een locatie specifieke afweging. Inmiddels mag baggerspecie met PFAS tot het herverontreinigingsniveau (HVN) worden toegepast in 16 zogenoemde «meestromende» diepe plassen. Dit is verantwoord omdat deze plassen in verbinding staan met rivieren die sediment transporteren met een vergelijkbare kwaliteit. Om meer veilige ruimte te bieden, wordt er daarnaast door middel van een drietal pilots onderzocht of het verantwoord is om baggerspecie met PFAS in hogere concentraties dan het HVN toe te passen in deze 16 «meestromende» diepe plassen. Uitgangspunt blijft de bescherming milieu en grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit. Op basis van deze drie pilots wordt een algemene beoordelingsmethodiek afgeleid om vast te stellen of ook in andere diepe plassen meer ruimte verantwoord is. Deze methodiek komt dit voorjaar beschikbaar. De waterschappen zullen met ondersteuning van het ministerie en het RIVM onderzoeken welke plassen, die niet in verbinding staan met rivieren, geschikt zijn om baggerspecie met PFAS in toe te passen. Hierbij wordt gerekend op medewerking van private initiatiefnemers van plassen en het bevoegd gezag. Zodra ook deze plassen PFAS houdende baggerspecie kunnen ontvangen zonder risico’s voor mens en milieu, zal minder transport van baggerspecie nodig zijn. Bovenstaande stappen zijn vooruitlopend op generieke normen die worden opgenomen in het definitieve handelingskader PFAS.
Toepassen van PFAS-houdende grond in oppervlaktewater
Een knelpunt in de uitvoeringspraktijk is dat PFAS-houdende grond in tegenstelling tot baggerspecie niet mag worden toegepast in oppervlaktewater naar aanleiding van advies van het RIVM.
De omvang van dit knelpunt in de uitvoeringspraktijk wordt in kaart gebracht. Bij het meldpunt bodemkwaliteit zijn alle meldingen van voorgenomen toepassingen van grond opgenomen. Uit de gegevens van 2016 tot en met 2019 van het meldpunt blijkt dat grond in meer dan 80% van de gevallen wordt toegepast op de landbodem en dus niet afhankelijk is van de toepassing in een diepe plas. Vanuit de sector komen juist signalen dat afzet van PFAS-houdende grond in hoge mate stagneert omdat het niet in oppervlaktewater en diepe plassen mag worden toegepast. In de Taskforce PFAS worden de cijfers van het meldpunt bodemkwaliteit besproken met de sector om hier een gedeeld beeld over te vormen. Uit de cijfers van het meldpunt volgt dat de overige 20% van het grondverzet naar nadere toepassingen gaat zoals in oppervlaktewater. Voor PFAS-houdende grond is dat laatste nu geen optie. Daarom wordt in de Taskforce PFAS en de werkconferenties ook gekeken naar alternatieven.
De kwaliteit van ons oppervlaktewater, drinkwater en grondwater is belangrijk. Het RIVM heeft aangegeven dat het gedrag van PFAS in het bodem- en het watersysteem complex is en op dit moment nog niet volledig doorgrond. Ik heb RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar de toepassing van grond in oppervlaktewater. Dit onderzoek is belangrijk om te zien welke mogelijkheden er zijn om grond met een PFAS-gehalte tot de achtergrondwaarde te kunnen toepassen in bijvoorbeeld diepe plassen. Omdat er nog weinig bekend is over het gedrag van PFAS in grond die in water wordt toegepast, vraagt dit gedegen onderzoek. Hiervoor moeten monsters worden genomen en laboratoriumtesten uitgevoerd. Die kosten de nodige tijd. Het RIVM heeft aangegeven medio juni de resultaten te kunnen opleveren. Dit is de snelst mogelijk optie. Op basis van de resultaten kan naar verwachting een norm voor de toepassing van grond in oppervlaktewater worden opgesteld. Op deze manier geef ik zo spoedig mogelijk invulling aan de gewijzigde motie van het lid Von Martels (Kamerstuk 28 089, nr. 166) om het RIVM en Deltares advies te vragen over een norm voor grond in niet-vrij liggende diepe plassen.
Reiniging
Zoals vermeld in mijn brief van 29 november 2019 zijn er verschillende initiatieven op het gebied van reiniging van PFAS houdende grond. Diverse marktpartijen hebben pilots in ontwikkeling voor proefreiniging. Eén van deze marktpartijen is bezig met het treffen van concrete voorbereidingen om van start te gaan. Deze pilots zijn gericht op het reinigen van grond waarin PFAS boven de toepassingsnormen uit het tijdelijk handelingskader worden aangetroffen. Doel is de concentraties PFAS in deze grond door (extractieve) reiniging terug te brengen tot onder de hergebruiksnormen. Daarmee wordt deze grond weer op veel plekken in het land toepasbaar. Ik volg deze ontwikkelingen nauwgezet en ik ben in gesprek met verschillende partijen om initiatieven te ondersteunen met kennis en expertise. Hierbij is bovengenoemd initiatief van de Taskforce PFAS om te voorzien in een oplossing voor het vraagstuk van lozingsvergunningen voor afvalwater met PFAS van belang.
Meetonzekerheden
Vanwege signalen vanuit het bedrijfsleven over meetonzekerheden bij laboratoria is een zogenaamd ringonderzoek uitgevoerd. Bij een ringonderzoek wordt naar de reproduceerbaarheid van de gegevens van de deelnemende laboratoria gekeken. Ik heb het RIVM gevraagd om de resultaten van het ringonderzoek te beoordelen. Ik verwacht deze nadere duiding op korte termijn. Daarna kan ik de resultaten delen met het bedrijfsleven. De deelnemende laboratoria aan het ringonderzoek zijn inmiddels geïnformeerd over de resultaten en kunnen indien nodig maatregelen treffen om hun eigen prestaties te verbeteren. Vooralsnog kan ik alleen het algemeen beeld schetsen dat de reproduceerbaarheid van de laboratoria over het algemeen goed is. De spreiding tussen de laboratoria is vergelijkbaar met de afwijkingen die voor andere organische stoffen in relatief lage concentraties worden gehaald. Dit suggereert dat foutieve meetresultaten als gevolg van de gehanteerde methoden beperkt zijn en dat bij meetonderzoek voorkomende risico’s zoals contaminatie onder controle zijn.
Procesaanpak van locaties waar PFAS in sterk verhoogde concentraties wordt aangetroffen
Sommige gemeenten geven aan PFAS te hebben gemeten boven de landelijke toepassingsnormen. Er loopt een inventarisatie van de locaties waar PFAS mogelijk in sterk verhoogde concentraties kan worden aangetroffen, de zogenaamde hotspots. Bijvoorbeeld locaties waar brandblusoefeningen hebben plaatsgevonden. Vervolgens zal worden bekeken welke locaties nader moeten worden onderzocht en daarna of en welke maatregelen daadwerkelijk moeten worden getroffen. Voor PFAS heb ik het RIVM gevraagd om naar indicatieve niveaus van ernstige verontreiniging te kijken vooruitlopend op de adviezen van EFSA over PFAS en voedselveiligheid. De resultaten van de inventarisatie, onderzoeken en de bestuurlijke afspraken met medeoverheden beschouw ik als één pakket en samen met de andere overheden zal ik kijken welke handelingsperspectieven er zijn en zal ik afspraken maken over een gezamenlijk plan van aanpak. Hierover zal ik ook vooraf overleg met de sector voeren over de gevolgen en de uitvoerbaarheid in de praktijk.
(2) Acties richting een definitief handelingskader voor de omgang met PFAS in grond en baggerspecie
Ondertussen werken we samen met VNG, IPO en UvW aan een definitief handelingskader, waarmee PFAS als stofgroep verankerd wordt in de bestaande Regeling Bodemkwaliteit. Hiertoe worden door het RIVM en Deltares een aantal aanvullende en verdiepende onderzoeken uitgevoerd om tot een definitieve normering te komen.
Voorafgaand aan het vaststellen van het definitief handelingskader zal een evaluatie worden uitgevoerd van de totstandkoming van het tijdelijk handelingskader. De leerervaringen hieruit zullen worden meegewogen bij het opstellen van het definitief handelingskader. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van de Kamerleden Von Martels en Ziengs (Kamerstuk 29 383, nr. 340) waarmee de regering is verzocht om «met de decentrale overheden een grondige evaluatie uit te voeren naar de totstandkoming van het tijdelijk handelingskader PFAS en de hieruit ontstane problemen». In dezelfde motie wordt de regering verzocht om te schetsen hoe we deze problemen in de toekomst gaan voorkomen bij stoffen die als zeer zorgwekkend worden aangemerkt. Voor dit tweede deel van de motie verwijs ik naar onderstaande paragraaf over de algemene methodiek.
Voor het definitieve handelingskader wordt een participatief proces doorlopen met vertegenwoordigers van bij de uitvoering betrokken partijen. Dit is vooruitlopend op de formeel uit te voeren toetsen om vroegtijdig inzicht te hebben in de doorwerking van het handelingskader. Voortbouwend op de basis die met de werkconferenties is gelegd bieden we ook individuele bedrijven en overheden de mogelijkheid het proces en de tussenresultaten te volgen en daarop te reflecteren. Het netwerk dat is ontstaan rond het organiseren van de werkconferenties zal ik hiervoor gebruiken. Een conceptversie van het definitief handelingskader is voorzien voor het einde van dit jaar.
(3) Algemene methodiek voor de aanpak van andere niet-genormeerde stoffen in de bodem
Naast de aanpak van PFAS in de bodem werk ik aan een algemene methodiek voor de omgang met niet-genormeerde stoffen in de bodem (grond en baggerspecie). Waar mogelijk moet natuurlijk voorkomen worden dat schadelijke stoffen in het milieu terecht komen, maar wanneer en niet-genormeerde stof diffuus in de bodem is verspreid, wil ik voorkomen dat we weer in dezelfde situatie terecht komen als bij PFAS. Dit is onder meer een vraagstuk van de governance omdat het belangrijk is om heldere afspraken te hebben over de verantwoordelijkheden van betrokken overheden en marktpartijen als een volgende stof zich aandient. Een ander element is de signalering en monitoring van stoffen. We moeten zorgen dat we sneller zicht krijgen op mogelijk problematische stoffen en ruimte creëren om samen met de decentrale overheden beleid op te stellen voor de omgang met deze stoffen in de bodem waarbij onnodige stagnatie voorkomen wordt. Daartoe wordt een signaleringssysteem ontwikkeld zodat vroegtijdig stoffen die mogelijk problematisch zijn voor de bodem geïdentificeerd kunnen worden en er tijdig actie kan worden ondernomen door de betrokken overheden, waarmee een grootschalige stagnatie voorkomen wordt. Ik verwacht u voor de zomer hierover nader te kunnen informeren.
(4) Integraal beleid nationaal
Tegelijkertijd kijken we hoe we problemen met stoffen in de toekomst beter kunnen beheersen. In mijn brief van 29 november jl.5 meldde ik dat mijn ministerie met andere overheden in gesprek is over mogelijke verbeteringen door een meer integrale benadering van stoffen, gericht op alle milieucompartimenten en de totale keten. De PFAS problematiek laat zien dat één stof zich in de praktijk blijkt te verspreiden via lucht, water en bodem, terwijl de wetgeving meer sectoraal is ingericht. Dit maakt de aanpak complex. Momenteel wordt in kaart gebracht in hoeverre de huidige wet- en regelgeving volstaat om een integrale beoordeling te kunnen maken ten aanzien van milieurisico’s. Op basis van deze inventarisatie zal ik in samenwerking met relevante actoren bezien of het huidige instrumentarium volstaat en/of welke verbetermaatregelen nodig zijn.
(5) Bronbeleid
Voor de per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS), een groep van minimaal 4.700 stoffen waaronder een aantal ZZS, zet ik in Europa in op bronbeleid. We moeten voorkomen dat bij een verbod op de ene stof uit de PFAS-groep, wordt overgestapt op door een andere stof uit de PFAS-groep. Dit maakt daarom een groepsaanpak effectiever. Ik informeerde u eind 2019 over mijn voornemen in Europa alle producten met PFAS te willen verbieden, met uitzondering van essentiële toepassingen.6 Zo’n brede restrictie is de enige manier om de risico’s van deze groep stoffen, die allen zeer persistent zijn en eens in het milieu niet of nauwelijks afbreken, structureel aan te pakken. Voor deze omvangrijke groep van stoffen met veel en zeer diverse toepassingen is dit een ambitieus en intensief traject, dat veel vooronderzoek vergt. Dat maakt dit de meest uitgebreide en complexe restrictie die tot nu toe is opgepakt onder de Europese verordening. Het resultaat wordt een Europese, juridisch bindende, beperking. Naar verwachting zal in de eerste helft van 2023 een definitief restrictievoorstel ter besluitvorming aan de lidstaten worden voorgelegd (één jaar meer dan de reguliere procedure).
In de Milieuraad van 19 december 2019 heb ik ruime steun gekregen voor dit voornemen tot restrictie en we werken nu op dit vlak samen met experts uit Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen. Ik heb mijn collega’s in de Milieuraad opgeroepen alle relevantie informatie over toepassingen, emissies, schadelijkheid en alternatieven van PFAS met elkaar te delen, zodat we kunnen komen tot een zo compleet mogelijk feitelijk overzicht. In Nederland worden op dit moment bovendien meerdere onderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van PFAS in producten, productieprocessen en afval. Deze resultaten zullen uiteraard beschikbaar worden gesteld voor het restrictievoorstel.
Met bovenstaande aanpak geef ik uitvoering aan de motie van de leden Ziengs en Von Martels (Kamerstuk 28 089, nr. 162) waarin de regering wordt verzocht om zich in te zetten voor een Europese aanpak van de pfas-problematiek en daarbij met name in te zetten op bronmaatregelen. Ook geef ik hiermee uitvoering aan de motie van het Kamerlid Laçin (Kamerstuk 28 089, nr. 158) waarmee is verzocht om te onderzoeken op welke termijn producten met PFAS-stoffen vervangen kunnen worden door PFAS-vrije alternatieven.
Ten slotte heb ik in de Milieuraad mijn collega’s opgeroepen om nu al alle mogelijkheden aan te grijpen om PFAS-emissies terug te dringen vanuit puntbronnen zoals bedrijven waar PFAS worden geproduceerd of verwerkt. Daarbij heb ik aangeboden de ervaring die we daarmee al in Nederland hebben te delen.
Tot slot
De inzet blijft gericht op het beschermen van mens en milieu en het benutten van de veilige ruimte voor grondverzet en baggerwerkzaamheden. Het geactualiseerde tijdelijk handelingskader was een belangrijke stap en hiermee is een oplossing gekomen voor een groot deel van de problemen bij grondverzet en baggerwerkzaamheden. Zoals toegelicht in deze brief zal ik met decentrale overheden, kennisinstellingen en het bedrijfsleven blijven werken aan passende vervolgstappen.
De Minister voor Milieu en Wonen,
S. van Veldhoven-van der Meer
Kamerbrieven van 29 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 19) en 1 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 20) in aanvulling op eerdere kamerbrieven van 9 april 2019 (Kamerstuk 28 089, nr. 122), 8 juli 2019 (Kamerstuk 28 089, nr. 146), 9 oktober 2019 (Kamerstuk 28 089, nr. 149), 29 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 57) en 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1).↩︎
https://insights.abnamro.nl/2020/01/stikstof-en-pfas-verspreiden-zich-als-olievlek-over-de-bouwsector/↩︎
https://www.eib.nl/publicaties/arbeidsmarkt/verwachtingen-bouwproductie-en-werkgelegenheid-2020/↩︎
Kamerstuk 35 300 A, nr. 58↩︎
Kamerstuk 35 334, nr. 19↩︎
Kamerstuk 28 089, nr. 153.↩︎