[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voorstel van wet

Wijziging van de Spoorwegwet en enige andere wetten in verband met de omvorming van ProRail van een besloten vennootschap tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (Wet publiekrechtelijke omvorming ProRail)

Voorstel van wet

Nummer: 2020D06571, datum: 2020-02-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35396-2).

Onderdeel van kamerstukdossier 35396 -2 Wijziging van de Spoorwegwet en enige andere wetten in verband met de wijziging van aansturing van en verantwoording door ProRail B.V. (Wet sturing en verantwoording ProRail B.V.).

Onderdeel van zaak 2020Z03120:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 396 Wijziging van de Spoorwegwet en enige andere wetten in verband met de omvorming van ProRail van een besloten vennootschap tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (Wet publiekrechtelijke omvorming ProRail)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is om de besloten vennootschap ProRail om te vormen tot een zelfstandig bestuursorgaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepalingen voor «beheer» en «raad van commissarissen» vervallen.

2. De begripsbepalingen voor «beheerder» respectievelijk «Onze Minister» komen te luiden:

beheerder: beheerder als bedoeld in artikel 7;

Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;.

3. In de alfabetische volgorde wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:

raad van toezicht: raad van toezicht als bedoeld in artikel 15a;

B

Artikel 2, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de Staat respectievelijk de beheerder rechthebbende is ten aanzien van de spoorweg.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Onze Minister draagt zorg voor ontwikkeling van de hoofdspoorweginfrastructuur.

D

Na hoofdstuk 2, § 2, worden vier paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 3. Instelling en taken van de beheerder

Artikel 7

1. Er is een beheerder, genaamd ProRail.

2. De beheerder bezit rechtspersoonlijkheid en heeft zijn zetel op een bij ministeriële regeling te bepalen plaats.

Artikel 8

1. De beheerder is infrastructuurbeheerder als bedoeld in artikel 3, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU met betrekking tot de hoofdspoorweginfrastructuur en belast met:

a. exploitatie, onderhoud, vernieuwing en deelname aan de ontwikkeling als bedoeld in artikel 3, punten 2 bis tot en met 2 quinquies, van richtlijn 2012/34/EU; en

b. exploitatie, onderhoud, vernieuwing en deelname aan de ontwikkeling van de dienstvoorzieningen, bedoeld in bijlage II, punt 2, onderdelen a, b, c, d en i van richtlijn 2012/34/EU.

2. De beheerder is met betrekking tot de hoofdspoorweginfrastructuur tevens belast met:

a. het verlenen van het minimumtoegangspakket, bedoeld in bijlage II, punt 1, onderdelen a tot en met f, van richtlijn 2012/34/EU;

b. het verlenen van toegang tot de dienstvoorzieningen, bedoeld in bijlage II, punt 2, onderdelen a, b, c, d en i van richtlijn 2012/34/EU;

c. het verlenen van de dienst ondersteuning bij het laten rijden van speciale treinen, bedoeld in bijlage II, punt 3, onderdeel c, van richtlijn 2012/34/EU; en

d. het verlenen van de ondersteunende diensten, bedoeld in bijlage II, punt 4, onderdelen a en b, van richtlijn 2012/34/EU voor zover deze bestaan als gevolg van de taak, bedoeld in het eerste lid.

3. De beheerder is voorts belast met:

a. het bevorderen van kennis en innovatie op het gebied van spoorweginfrastructuur en het gebruik daarvan;

b. het gevraagd en ongevraagd adviseren van Onze Minister over de uitvoerbaarheid en de effecten van beleid en regelgeving;

c. het ongevraagd adviseren van regionale concessieverleners van spoorvervoer als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000;

d. het beheer van een bijzondere spoorweg voor zover de beheerder bij of krachtens deze wet daarmee is belast;

e. het uitvoeren van werken voor derden als bedoeld in artikel 9;

f. andere bij ministeriële regeling opgedragen tijdelijke taken of onvoorziene taken die op korte termijn moeten worden uitgevoerd; en

g. bij of krachtens andere wetten opgedragen taken en bevoegdheden.

4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de beheerder taken, bedoeld in het eerste en tweede lid, op een bijzondere spoorweg kan uitvoeren en kunnen nadere regels gesteld worden aan deze uitvoering.

5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de beheerder tarieven vaststelt met betrekking tot de taken, bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, en kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van vaststelling en de hoogte van die tarieven.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld om te waarborgen dat:

a. bij een storing van het treinverkeer spoorwegondernemingen die hierdoor worden getroffen van de verkeersleiding volledig en tijdig de relevante informatie krijgen met betrekking tot het leiden van het verkeer;

b. het verlenen van verdere toegang tot het proces van verkeersleiding voor de betrokken spoorwegondernemingen op transparante en niet-discriminerende wijze plaatsvindt;

c. voor de langetermijnplanning van een groot onderhoud of een grote vernieuwing van de hoofdspoorweginfrastructuur de aanvragers van capaciteit worden geraadpleegd, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de door hen geuite punten van zorg en de onderhoudswerken op niet-discriminerende wijze worden gepland; en

d. aan de artikelen 7 ter, tweede en derde lid, 7 sexies en 54, eerste lid, derde en vierde volzin, van richtlijn 2012/34/EU en ook overigens aan die richtlijn wordt voldaan.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan de taken, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vijfde lid, en kunnen aan deze taken kwalitatieve of kwantitatieve verplichtingen en doelen verbonden worden.

8. Het zevende lid is niet van toepassing op de essentiële functies.

Artikel 9

1. De beheerder voert in opdracht van een derde werkzaamheden uit aan, op of nabij de hoofdspoorweginfrastructuur die niet kunnen worden uitgevoerd zonder activiteiten als bedoeld in artikel 22, eerste lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld aan deze werkzaamheden.

2. De derde draagt alle kosten en risico’s verbonden aan de uitvoering van de opdracht, bedoeld in het eerste lid, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald.

3. De beheerder aanvaardt een opdracht als bedoeld in het eerste lid niet indien:

a. deze niet kan worden uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid;

b. contractueel niet wordt voldaan aan het tweede lid;

c. naar het oordeel van Onze Minister gronden zijn de opdracht niet uit te voeren.

4. In afwijking van het derde lid, aanhef en onderdelen a en b, aanvaardt de beheerder de opdracht indien Onze Minister daarom verzoekt.

5. De beheerder stelt jaarlijks uurtarieven vast die nodig zijn voor de berekening van de kosten voor werken voor derden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan deze tarieven, aan de opbouw en aan de wijze van vaststelling daarvan.

Artikel 10

1. De beheerder kan andere activiteiten verrichten dan de taken, bedoeld in artikel 8, indien Onze Minister daar vooraf mee instemt.

2. Onze Minister stemt in ieder geval niet in, indien naar het oordeel van Onze Minister:

a. de activiteit ten koste kan gaan van een goede uitoefening van de aan de beheerder opgedragen taken;

b. niet wordt voldaan aan artikel 25i van de Mededingingswet;

c. de opdrachtgever zich niet wil verbinden de mogelijke risico’s verbonden aan de door hem opgedragen werkzaamheden te dragen; of

d. de activiteit in strijd is met overige wet- en regelgeving.

3. Onze Minister kan bij zijn instemming voorwaarden stellen aan de uitvoering van de desbetreffende activiteiten.

4. Onze Minister kan bepalen dat de beheerder een activiteit als bedoeld in het eerste lid binnen een door Onze Minister gestelde termijn beëindigt.

5. De beheerder informeert Onze Minister over de beëindiging van een activiteit als bedoeld in het eerste lid.

6. In afwijking van het eerste lid kan de beheerder de bij ministeriële regeling genoemde activiteiten uitvoeren zonder voorafgaande instemming van Onze Minister waarbij voorwaarden kunnen worden gesteld aan de uitvoering van de betreffende activiteiten. Het derde tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op de in dit lid bedoelde activiteiten.

Artikel 11

1. Op het personeel van de beheerder is artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet van toepassing.

2. Onze Minister stelt geen beleidsregels als bedoeld in artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vast over de taakuitoefening van de essentiële functies door de beheerder.

3. Onze Minister vernietigt geen besluiten als bedoeld in artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen die de uitvoering van de essentiële functies betreffen.

Artikel 12

1. De beheerder werkt in het belang van een goede dienstverlening op het spoor samen met partijen in de spoorsector.

2. De beheerder streeft ernaar, met inachtneming van de veiligheid en van de handhaving en verbetering van de kwaliteit van de hoofdspoorweginfrastructuur, de in artikel 62 bedoelde vergoeding zo laag mogelijk te houden.

Artikel 13

De beheerder organiseert de processen binnen zijn organisatie op zodanige wijze dat de organisatie gericht is op beheersing en continue verbetering van de bedrijfsvoering en taakuitvoering.

§ 3a. De organen van de beheerder

Artikel 14

1. De beheerder heeft een raad van bestuur, bestaande uit ten minste drie leden, onder wie de voorzitter.

2. De leden van de raad van bestuur worden benoemd voor een tijdvak van maximaal vier jaar en zijn aansluitend éénmalig voor een tijdvak van maximaal vier jaar herbenoembaar. In het geval van bijzondere omstandigheden binnen de organisatie van de beheerder kan een bestuurslid bij afloop van de tweede benoemingstermijn terstond opnieuw worden benoemd voor een periode van maximaal twee jaar.

3. In geval van schorsing of ontstentenis van een lid van de raad van bestuur voorziet Onze Minister in de waarneming van diens functie.

4. Onze Minister stelt de rechtspositie van de leden van de raad van bestuur vast.

5. De raad van bestuur stelt bij bestuursreglement zijn werkwijze vast.

Artikel 15

1. De raad van bestuur is belast met de dagelijkse leiding van de beheerder en draagt zorg voor een goede uitvoering van de hem opgedragen taken.

2. De raad van bestuur vertegenwoordigt de beheerder in en buiten rechte.

3. De raad van bestuur kan onder zijn verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging, bedoeld in het tweede lid, opdragen aan een of meer bestuursleden of andere personen. De raad van bestuur kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend betrekking heeft op bepaalde onderdelen van de taken en activiteiten van de beheerder dan wel op bepaalde aangelegenheden.

4. De raad van bestuur verstrekt de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen en andere gegevens.

Artikel 15a

1. De beheerder heeft een raad van toezicht, bestaande uit ten minste drie leden en ten hoogste zes leden, onder wie de voorzitter.

2. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht. De raad van toezicht kan voor elke benoeming een niet-bindende voordracht indienen bij Onze Minister.

3. De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van maximaal vier jaar en zijn aansluitend éénmalig voor een tijdvak van maximaal vier jaar herbenoembaar.

4. De leden van de raad van toezicht hebben op persoonlijke titel zitting in de raad en oefenen hun functie uit zonder last.

5. Aan de leden van de raad van toezicht kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen, ontslag worden verleend.

6. Zolang in een vacature van de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht, met de bevoegdheid van de volledige raad. Betreft het de vacature van de voorzitter dan wijzen de overblijvende leden uit hun midden een lid aan dat tijdelijk als voorzitter fungeert.

7. Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van de beheerder, een schadeloosstelling toekennen voor hun werkzaamheden.

8. De leden van de raad van toezicht melden het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van hun functie als lid van de raad van toezicht aan Onze Minister.

Artikel 15b

1. De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van de raad van bestuur en staat die met raad terzijde.

2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de raad van bestuur de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat de raad van bestuur, ingeval Onze Minister een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht met deze beslissing heeft ingestemd.

3. De raad van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de raad van toezicht voor beslissingen betreffende de vaststelling van:

a. de begroting;

b. het meerjarenplan, bedoeld in artikel 15e, eerste lid;

c. het bijstellingsdocument, bedoeld in artikel 15e, derde lid;

d. de tarieven, bedoeld in de artikelen 8, vijfde lid, en 9, vijfde lid;

e. het jaarverslag en de jaarrekening;

f. het bestuursreglement, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, en het reglement, bedoeld in artikel 15d, eerste lid, of een wijziging daarvan.

4. De raad van toezicht kan geen instemming verlenen of onthouden indien niet ten minste de meerderheid van de leden ter vergadering vertegenwoordigd is.

5. Indien de raad van toezicht zijn instemming onthoudt aan een voorgenomen beslissing tot vaststelling van de begroting, het meerjarenplan, het bijstellingsdocument, de tarieven of de jaarrekening legt de raad van bestuur binnen drie weken een nieuwe voorgenomen beslissing ter instemming aan de raad van toezicht voor. Indien de raad van toezicht opnieuw zijn instemming aan de voorgenomen beslissing onthoudt, neemt de raad van bestuur een beslissing. Deze beslissing wordt door de raad van bestuur in beginsel met een advies van de raad van toezicht onverwijld aan Onze Minister ter goedkeuring voorgelegd.

6. De raad van bestuur kan, indien de raad van toezicht zijn instemming onthoudt aan een voorgenomen beslissing tot vaststelling of wijziging van het bestuursreglement, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, of het reglement, bedoeld in artikel 15d, eerste lid, een nieuwe voorgenomen beslissing aan de raad van toezicht voorleggen. Indien de raad van toezicht opnieuw zijn instemming aan de voorgenomen beslissing onthoudt, kan de raad van bestuur een beslissing nemen die de raad van bestuur, in beginsel met een advies van de raad van toezicht, aan Onze Minister ter goedkeuring voorlegt.

7. Met instemming met een voorgenomen beslissing tot vaststelling van de begroting, het meerjarenplan, het bijstellingsdocument, de tarieven, de jaarrekening en het bestuursreglement wordt gelijkgesteld het verstrijken van drie weken na toezending van die voorgenomen beslissing zonder dat de instemming is verleend of onthouden.

8. De raad van toezicht informeert Onze Minister zonder vertraging over zijn bevindingen die voor Onze Minister gelet op zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de beheerder relevant zijn.

9. De raad van toezicht stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

10. De raad van toezicht stelt een auditcommissie in. De auditcommissie stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

§ 3b. Bepalingen inzake de begroting, toezicht en verantwoording

Artikel 15c

1. Onze Minister stelt de beheerder ten behoeve van de uitvoering van zijn wettelijke taken jaarlijks een bijdrage ter beschikking.

2. De ontvangsten van de beheerder bestaan naast de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, uit:

a. de ontvangsten van vergoedingen en heffingen, bedoeld in de artikelen 62 en 68;

b. de ontvangsten voor de uitvoering van werken voor derden als bedoeld in artikel 9;

c. de ontvangsten van andere bij of krachtens deze wet of andere wetten in rekening gebrachte tarieven; en

d. overige ontvangsten.

Artikel 15d

1. De raad van bestuur stelt bij reglement richtlijnen vast voor het voeren van een ordentelijk financieel beheer van de beheerder.

2. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 15e

1. De beheerder stelt een meerjarenplan vast, dat voldoet aan de eisen voor het bedrijfsplan, bedoeld in artikel 8, derde lid, van richtlijn 2012/34/EU. Het meerjarenplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

2. De beheerder vraagt in ieder geval advies aan de gerechtigden, bedoeld in artikel 57, met uitzondering van de concessieverlener, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, over bij ministeriële regeling aangewezen onderdelen van het meerjarenplan.

3. De beheerder actualiseert in de jaren dat de beheerder geen meerjarenplan vaststelt het meerjarenplan jaarlijks door middel van een bijstellingsdocument. Het bijstellingsdocument behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

4. De beheerder vraagt in ieder geval advies aan de gerechtigden, bedoeld in artikel 57, met uitzondering van de concessieverlener, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, over bij ministeriële regeling aangewezen onderdelen van het bijstellingsdocument, indien het wezenlijke wijzingen ten opzichte van het meerjarenplan bevat.

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het proces tot vaststelling, de duur en de inhoud van het meerjarenplan en het bijstellingsdocument.

6. Onze Minister brengt het goedgekeurde meerjarenplan respectievelijk het goedgekeurde bijstellingsdocument ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 15f

1. De beheerder voert een project in het kader van deelname aan ontwikkeling, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a en b, uit na een opdracht van Onze Minister.

2. Onze Minister omschrijft in de opdracht de scope, de tijdsduur van en de beschikbare middelen voor het project.

Artikel 15g

1. De beheerder stelt tussentijdse verslagen op over de taakuitoefening en het gevoerde beleid.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de tussentijdse verslagen.

Artikel 15h

De hoofdspoorweginfrastructuur is niet overdraagbaar, tenzij:

a. Onze Minister heeft ingestemd met een daartoe door de beheerder voorgenomen beslissing; of

b. de daartoe door de beheerder voorgenomen beslissing in een door Onze Minister goedgekeurd meerjarenplan of bijstellingsdocument is opgenomen.

Artikel 15i

1. De beheerder behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister voor de bij ministeriële regeling aangewezen beslissingen, tenzij de desbetreffende beslissing in een door Onze Minister goedgekeurd meerjarenplan of bijstellingsdocument is opgenomen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing als het de uitvoering van de essentiële functies betreft.

Artikel 15j

Onverminderd het daarover bepaalde in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld over de begroting, het jaarverslag, de jaarrekening, de accountantscontrole, de accountantsverklaring en het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek.

Artikel 15k

1. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de door de beheerder te vormen egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het vormen van andere reserves dan de egalisatiereserve.

Artikel 15l

Zolang de begroting niet is goedgekeurd, is de raad van bestuur gerechtigd, ten behoeve van bestaand beleid, gedurende ten hoogste zes maanden van het nieuwe boekjaar voor iedere maand uitgaven te doen, ter grootte van een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

§ 3c. Overige bepalingen met betrekking tot relatie Minister en beheerder

Artikel 15m

1. Onze Minister verstrekt de beheerder de inlichtingen die de beheerder voor zijn taakuitvoering redelijkerwijs nodig heeft.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inlichtingen die Onze Minister aan de beheerder verstrekt.

Artikel 15n

1. De beheerder verstrekt aan Onze Minister op zijn verzoek de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften.

2. De beheerder verstrekt Onze Minister ongevraagd de informatie waarover Onze Minister gelet op zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de beheerder moet beschikken.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inlichtingen die de beheerder aan Onze Minister verstrekt.

4. Op verzoek van Onze Minister voert de beheerder een audit, benchmark, klantenonderzoek of een evaluatie uit naar de uitvoering van zijn wettelijke taken, of werkt daaraan mee.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud en het proces van de audit, de benchmark, het klantenonderzoek en de evaluatie, bedoeld in het derde lid.

6. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gesteld ten aanzien van het verstrekken van gegevens aan Onze Minister ten behoeve van:

a. het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge de artikelen 3.9, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet en het bepaalde bij of krachtens artikel 20.16, eerste lid, van de Omgevingswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG 2002 L 189);

b. het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge artikel 20.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.

Artikel 15o

1. Waar krachtens deze wet of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de goedkeuring van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die goedkeuring binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring onderhevige besluiten.

2. Met goedkeuring wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring is verleend of onthouden.

Artikel 15p

1. Waar bij of krachtens deze wet of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de voorafgaande instemming van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan instemming onderhevige ontwerpbesluiten.

2. Met instemming wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de instemming is verleend of onthouden.

3. Het tweede lid is niet van toepassing indien het een voorgenomen beslissing tot vervreemding van de hoofdspoorweginfrastructuur betreft als bedoeld in artikel 15h.

Artikel 15q

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het toezicht op de beheerder door Onze Minister.

E

Artikel 16 vervalt.

F

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid wordt «raad van commissarissen» vervangen door «raad van toezicht».

2. In het tweede lid wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder».

3. In het derde lid wordt «een beheerder» vervangen door «de beheerder».

4. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de onverenigbaarheid van (neven)functies van de leden van de raad van bestuur en de raad van toezicht.

G

In artikel 16b, eerste lid, wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder».

H

Artikel 16c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «een beheerder» vervangen door «de beheerder».

2. In onderdeel b wordt «bedoeld in artikel 16, eerste lid,» vervangen door «bedoeld in artikel 8, eerste lid».

I

Artikel 16d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder».

2. In het derde lid wordt «een beheerder» vervangen door «de beheerder».

J

Artikel 16f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder» en wordt «bedoeld in artikel 16, eerste lid» vervangen door «bedoeld in artikel 8»

2. In het zesde lid wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder».

K

In artikel 16g wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder».

L

De artikelen 17, 17a, 17b, 18 en 18a vervallen.

M

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur kan worden» vervangen door «de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 8, kan worden».

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «het beheer» vervangen door «een wettelijke taak»;

b. onderdeel b komt te luiden:

b. de uitoefening van een veiligheidsfunctie voor de beheerder of voor een spoorwegonderneming;

c. onderdeel c vervalt onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot de onderdelen c tot en met f;

d. aan het slot van onderdeel d (nieuw) vervalt «en».

3. Het derde lid komt te luiden:

3. De beheerder kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorwegen en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan. De voorschriften kunnen tevens betrekking hebben op het doelmatig gebruik van de hoofdspoorweg en, voor zover dat bij ministeriële regeling is bepaald, het financieel belang van de Staat.

N

In artikel 26bb wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder».

O

In artikel 27, vierde lid, wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder» en wordt «taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid» vervangen door «taken, bedoeld in artikel 8».

P

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «een beheerder» vervangen door «de beheerder».

2. In het zevende lid, wordt «Een beheerder» vervangen door «De beheerder» en wordt «ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid» vervangen door «ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 8».

Q

In artikel 59, derde lid, wordt «taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid» vervangen door «taken, bedoeld in artikel 8».

R

In artikel 68b, tweede lid, wordt na «eerste lid» ingevoegd «, niet zijnde de beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur».

S

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 22 belast de bij besluit van de beheerder daartoe aangewezen personen.

2. In het derde lid (nieuw) en vierde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» telkens vervangen door «het eerste of tweede lid».

T

Artikel 70, tweede lid, komt te luiden:

2. De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16a tot en met 16e, van het bepaalde krachtens artikel 8, zesde lid, en van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 27, eerste lid, 56, 57 tot en met 63, eerste tot en met vierde lid, 67, 68, eerste tot en met derde lid, 68a en 68c.

U

In artikel 71, eerste lid, wordt «een beheerder» vervangen door «de beheerder».

V

In hoofdstuk 6, § 3, worden voor artikel 76 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 75

1. De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, zesde lid, 16a tot en met 16e, 27, eerste lid, 56 tot en met 62, eerste tot en met achtste lid, 63, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 67, 68, eerste tot en met derde lid, 68a, 68c en 70, zevende tot en met negende lid.

2. De Autoriteit Consument en Markt is tevens bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete ter zake van overtreding van de in het eerste lid genoemde artikelen.

3. Indien de overtreding is begaan door een onderneming of een ondernemersvereniging, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, dan wel ten hoogste 10% van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken.

4. Indien de overtreding is begaan door de beheerder, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 900.000.

5. De bestuurlijke boete die ingevolge het derde en vierde lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 75a

1. De beheerder is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:

a. artikel 22, eerste lid;

b. artikel 74a, voor zover het betreft een krachtens artikel 22 verleende ontheffing.

2. De beheerder kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van artikel 74a, voor zover het betreft een krachtens artikel 22 verleende ontheffing.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid.

W

Artikel 76 komt te luiden:

Artikel 76

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen met uitzondering van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 75 en 75a.

X

In artikel 77, eerste lid, wordt na «74a,» ingevoegd «behoudens voor zover het betreft een krachtens artikel 22 verleende ontheffing,».

Y

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «een overtreding als bedoeld in» ingevoegd «75a, tweede lid, of».

2. In het vierde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door «de beheerder of Onze Minister».

Z

In artikel 81, eerste lid, wordt «de artikelen 76, 77 of 80» vervangen door «de artikelen 75, 76, 77 of 80»

AA

In artikel 96, eerste lid, wordt «een beheerder» vervangen door «de beheerder» en wordt «de betrokken beheerder» vervangen door «de beheerder».

ARTIKEL II

Aan artikel 21 van de Faillissementswet wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel 7 een onderdeel toegevoegd, luidende:

8°. de hoofdspoorweginfrastructuur, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet.

ARTIKEL III

In de artikelen 10, eerste lid, onderdeel d, en 31 van de Wet Basisregistratie grootschalige topografie wordt «artikel 1, onder h, van de Spoorwegwet» vervangen door «artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet».

ARTIKEL IV

De Wet openbaarheid van bestuur is voor de beheerder, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Spoorwegwet, niet van toepassing op documenten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, door ProRail B.V. zijn gegenereerd of ontvangen.

ARTIKEL V

De Wet open overheid is voor de beheerder, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Spoorwegwet, niet van toepassing op de documenten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, door ProRail B.V. zijn gegenereerd of ontvangen.

ARTIKEL VI

1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, gaan de vermogensbestanddelen van ProRail B.V. en Railinfratrust B.V. onder algemene titel over op de beheerder, bedoeld in artikel 7 van de Spoorwegwet.

2. In afwijking van het eerste lid gaan de aandelen van Railinfratrust B.V. in ProRail B.V. niet onder algemene titel over op de beheerder.

3. Vergunningen en andere publiekrechtelijke toestemmingen die krachtens het eerste lid overgaan op de beheerder gelden voor de beheerder. De beheerder als houder van de vergunningen en toestemmingen draagt overeenkomstig artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet zorg voor de naleving van de vergunningvoorschriften.

4. De overgang van registergoederen ingevolge het eerste lid doet de beheerder onverwijld inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing. Ter zake van het in de openbare registers verwerken is geen tarief verschuldigd.

ARTIKEL VII

1. De netverklaring voor het dienstregelingsjaar 2021 wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, aangemerkt als netverklaring die krachtens artikel 58 van de Spoorwegwet door de beheerder, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Spoorwegwet, is opgesteld.

2. De toegangsovereenkomsten die voor het dienstregelingsjaar 2021 zijn gesloten, worden met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, aangemerkt als toegangsovereenkomsten als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Spoorwegwet, die door de beheerder, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Spoorwegwet, zijn gesloten.

3. In afwijking van artikel 15e van de Spoorwegwet is in 2021 het Beheerplan 2020–2021 dat op grond van artikel 17a van die wet, zoals dit luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, is opgesteld van toepassing.

ARTIKEL VIII

Archiefbescheiden van ProRail B.V. en Railinfratrust B.V. berusten met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, onder de beheerder, bedoeld in artikel 7 van de Spoorwegwet, voor zover zij op dat tijdstip niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

ARTIKEL IX

1. Op aanvragen om een ontheffing als bedoeld in artikel 22, derde lid, die zijn ingediend uiterlijk op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D en waarop op dat tijdstip nog niet is beslist, wordt beslist door de beheerder, bedoeld in artikel 7 van de Spoorwegwet.

2. Ontheffingen verleend op grond van artikel 22 van de Spoorwegwet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, worden geacht te zijn verleend op grond van artikel 22 van de Spoorwegwet, zoals dat luidt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D.

3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij ProRail B.V. is betrokken, treedt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, de beheerder, bedoeld in artikel 7 van de Spoorwegwet, in de plaats van ProRail B.V.

ARTIKEL X

De Beheerconcessie 2015–2025 wordt ingetrokken.

ARTIKEL XI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet publiekrechtelijke omvorming ProRail.

ARTIKEL XII

Als het bij geleidende brief van 5 juli 2012 aanhangig gemaakte voorstel van wet van de leden Voortman en van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (Kamerstukken 33 328) tot wet is verheven voordat deze wet in werking treedt, vervalt artikel IV van deze wet.

ARTIKEL XIII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Milieu en Wonen,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,