Verslag extra Raad Algemene Zaken van 17 februari 2020
Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Brief regering
Nummer: 2020D06917, datum: 2020-02-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-02-2117).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 02-2117 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken .
Onderdeel van zaak 2020Z03289:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Financiën
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- 2020-03-03 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-03-05 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2020-03-18 10:00: Raad Algemene Zaken dd 24 maart 2020 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2021-02-10 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2020
Hierbij bied ik u het verslag aan van de extra Raad Algemene Zaken van 17 februari 2020.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
VERSLAG EXTRA RAAD ALGEMENE ZAKEN VAN 17 FEBRUARI 2020
Op maandag 17 februari 2020 vond een extra ingelaste Raad Algemene Zaken plaats over het Meerjarig Financieel Kader, ter voorbereiding van de discussie in de Europese Raad van 20 februari a.s. Lidstaten reageerden op de afgelopen vrijdag verspreide nieuwe versie van de negotiating box (het onderhandelingsvoorstel t.b.v. de Europese Raad). Dit document is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, en bouwt voort op de versie die op 2 december jl. door het Finse Raadsvoorzitterschap was opgesteld. Een kabinetsappreciatie van deze negotiating box ging uw Kamer op 17 februari jl. toe (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1523). De discussie vond grotendeels plaats langs bekende lijnen en standpunten en bood daarmee vooralsnog weinig zicht op mogelijke overeenstemming in de Europese Raad. In de meeste interventies was een aantal vaste elementen te onderscheiden: omvang/uitgavenplafond, prioriteiten en posterioriteiten, conditionaliteiten, en aan de inkomstenzijde kortingen en nieuwe eigen middelen.
Ten aanzien van de omvang van het nieuwe MFK zijn de opvattingen van lidstaten onveranderd. Enerzijds was er een aantal lidstaten, waaronder Nederland, dat opriep tot beperking van de omvang van het MFK. Ook door o.a. Duitsland, Denemarken, Oostenrijk en Zweden werd het vertrek van het Verenigd Koninkrijk als grote nettobetaler aangevoerd als noodzaak om te bezuinigen. Andere, vooral Centraal- en Zuid-Europese lidstaten, wezen op het belang van een hoger uitgavenplafond, om zowel bestaand beleid als nieuwe programma’s te kunnen financieren. Een klein aantal lidstaten toonde zich tevreden met het eerste compromisvoorstel van de voorzitter van de Europese Raad; 1,074% van het gezamenlijke EU27 bruto nationaal inkomen.
Nederland wees het voorliggende voorstel expliciet af. De stijging van het MFK-totaalplafond tot 1,074% van het EU27 BNI, in combinatie met een aflopende afdrachtenkorting en een verlaging van de perceptiekostenvergoeding leidt voor Nederland tot een ongewenste stijging van de afdrachten. In een uitgebreide interventie pleitte Nederland daarom voor een MFK van 1% van het EU27 BNI waarin duidelijke keuzes worden gemaakt om ambitie te kunnen tonen op terreinen zoals onderzoek, innovatie, migratie, klimaat en veiligheid. Daarbij merkte Nederland op dat er nog substantiële besparingen mogelijk zijn op bijvoorbeeld het cohesiebeleid en dat ook uitgaven op andere terreinen kritisch afgewogen moeten worden. Bovendien drong Nederland aan op een substantiële en permanente korting op de afdrachten. Ook de andere lidstaten die nu een korting ontvangen willen deze behouden. Een grote groep lidstaten bracht daartegen in dat, met het vertrek van het VK uit de EU, alle afdrachtenkortingen beëindigd zouden moeten worden.
Ten aanzien van de inhoudelijke vormgeving van het MFK, d.w.z. de verdeling van het budget tussen de beleidsterreinen, lopen de opvattingen en de belangen van lidstaten eveneens uiteen. Hoewel het belang van aandacht voor nieuwe prioriteiten breed wordt onderschreven en lidstaten vinden dat de EU-begroting uitvoering moet kunnen geven aan de strategische agenda van de Raad, tekende zich in de discussie een duidelijk verschil af. Enerzijds zijn er lidstaten waaronder Nederland die deze nieuwe prioriteiten (grotendeels) willen financieren door te bezuinigen op bestaand beleid, zoals Cohesiebeleid en Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Anderzijds is er een grote groep lidstaten die zich verzet tegen bezuinigingen op deze twee «traditionele» beleidsterreinen en nieuwe programma’s vooral als complementair ziet. Deze lidstaten voeren daarbij aan dat het cohesiebeleid en GLB bijdragen aan het verwezenlijken van de Europese klimaatambities en verhoging van de concurrentiekracht van de EU. Verder noemden lidstaten uiteenlopende fondsen en programma’s die naar hun mening van (verdere) bezuinigingen gevrijwaard zouden moeten blijven.
Inhoudelijk bepleitte Nederland dat de focus op innovatie en duurzaamheid goed verankerd moet worden, o.a. door behoud van het excellentiecriterium voor het Horizon Europe programma. Nederland en andere lidstaten spraken expliciet steun uit voor het Commissievoorstel dat de ontvangst van EU-middelen koppelt aan de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Daar stonden verschillende lidstaten tegenover die van mening zijn dat het oorspronkelijke voorstel de Commissie te veel discretionaire bevoegdheid geeft en overlapt met de procedure onder artikel 7 van het EU-Verdrag. Het kabinet maakt zich sterk om een effectieve conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid in het nieuwe MFK op te nemen. Ook plaatste Nederland kritische kanttekeningen bij een aantal voorstellen die tot doel hebben om de begrotingsflexibiliteit te verruimen of de bestedingsvoorwaarden versoepelen. Nederland verzette zich tegen het voorstel om de directe inkomenssteun uit de eerste pijler van het GLB gelijk te trekken tussen lidstaten (externe convergentie). Ook plaatste Nederland kritische kanttekeningen bij de noodzaak, het doel en de haalbaarheid van het voorstel voor een EIB-kapitaalverhoging van 100 miljard. Een aantal andere lidstaten stelden hierover vergelijkbare vragen.
Ten aanzien van de voorstellen voor nieuwe eigen middelen (een grondslag op basis van niet-gerecycled plastic verpakkingsmateriaal en een ETS eigen middel) stelde Nederland zich terughoudend op. Diverse andere lidstaten plaatsten eveneens kritische kanttekeningen. Er waren echter ook lidstaten die bereidheid toonden om de voorstellen verder te bespreken of hun steun voor nieuwe eigen middelen uitspraken.
De discussie over het onderhandelingsvoorstel werd zonder conclusie afgesloten. De Europese Raad zal deze donderdag voortzetten.
Conferentie over de toekomst van Europa
Onder het agendapunt «any other business» bracht een lidstaat de raadspositie inzake de conferentie over de toekomst van Europa op. Zoals toegelicht in de kamerbrief met de kabinetsinzet voor de conferentie1 wordt momenteel in Coreper onderhandeld over het raadsmandaat (DP 5675/2/20), dat goed aansluit bij de Nederlandse inzet. De Raad is dicht bij het bereiken van een akkoord over het raadsmandaat. De betreffende lidstaat wilde onderstrepen dat verdragswijziging niet op voorhand uitgesloten moet worden. De overgrote meerderheid van lidstaten, waaronder Nederland, is van mening dat de huidige verdragskaders voldoende ruimte bieden voor de inhoudelijke bespreking die de conferentie beoogt, en acht verdragswijziging niet opportuun. Zodra de Raad een mandaat heeft vastgesteld, zal het Kroatisch voorzitterschap met het Europees Parlement en de Commissie gaan onderhandelen over een gezamenlijke verklaring, ter oprichting van de conferentie. Het kabinet vraagt er aandacht voor dat de Raad tussentijds wordt geïnformeerd en geraadpleegd over deze onderhandelingen, zodat ook nationale parlementen erover kunnen worden geïnformeerd. Uw kamer zal daarnaast, zoals gebruikelijk, worden geïnformeerd wanneer de conferentie ter bespreking staat geagendeerd in een Raad Algemene Zaken.
Kamerstuk 35 078, nr. 33.↩︎