Uitspraak rechtbank Rotterdam in casus van Nederlandse uitreizigster
Terrorismebestrijding
Brief regering
Nummer: 2020D07159, datum: 2020-02-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29754-540).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 29754 -540 Terrorismebestrijding.
Onderdeel van zaak 2020Z03422:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-03-03 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-03-11 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-03-12 14:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 540 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2020
Met deze brief informeer ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, uw Kamer over de op 17 februari jl. gegeven tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam in de zaak van een in voormalig strijdgebied verblijvende Nederlandse uitreizigster die verdacht wordt van het plegen van een terroristisch misdrijf. In deze zaak is door de uitreizigster een verzoek tot beëindiging van de strafzaak gedaan. U bent over de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam houdende een bevel tot gevangenneming ter uitlevering van Nederlandse uitreizigers naar Syrië reeds eerder geïnformeerd, bij brieven van 21 februari 20191, 22 mei 20192, 24 juni 20193 en 13 september 20194.
De rechtbank overweegt in haar tussenbeschikking dat gedurende de afgelopen twee jaar is gebleken noch gesteld dat concrete stappen zijn ondernomen om de betrokkene naar Nederland overgebracht te krijgen. De rechtbank heeft bij haar oordeelsvorming acht geslagen op het belang dat het kabinet hecht aan de nationale veiligheid en aan de berechting voor een rechter (niet noodzakelijkerwijs een Nederlandse rechter), alsmede op de lange duur van de vervolging en het ontbreken van concrete stappen om de betrokkene naar Nederland over te brengen. Alles overwegende oordeelt de rechtbank dat het onder de huidige omstandigheden onredelijk is dat de vervolging in Nederland van betrokkene nog langer doorgang vindt, maar geeft daarbij wel gehoor aan het verzoek van het OM om deze beslissing enige tijd uit te stellen om alsnog de benodigde voortgang, althans duidelijkheid over die voortgang, te verkrijgen. Als uitstelperiode geldt een termijn van (ruim) drie maanden; de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op 2 juni 2020.
Het kabinet bestudeert op dit moment de tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam en de mogelijke gevolgen daarvan. Uw Kamer zal over de uitkomsten op een later moment nader worden geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus