35402 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1)
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2020D07860, datum: 2020-02-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
Onderdeel van zaak 2020Z03769:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Medeindiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-03-03 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-03-11 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-03-26 14:00: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1) (35402) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-04-07 12:15: Procedurevergadering (videoconferentie) in verband met behandeling spoedeisende wetsvoorstellen (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-05-19 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-04 10:00: Procedures en brieven (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-06-11 10:15: Hamerstuk: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1) (35402) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W16.19.0316/II 's-Gravenhage, 18 december 2019
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 9 oktober 2019, no.2019002120, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1), met memorie van toelichting.
Met dit wetsvoorstel wordt de Nederlandse wetgeving aangepast ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1), hierna aangeduid als de Confiscatieverordening.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de verenigbaarheid van de voorgestelde verplichte weigeringsgronden in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC) met de Confiscatieverordening. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting en zo nodig van het wetsvoorstel.
1. Verplichte weigeringsgronden
Op grond van de Confiscatieverordening zijn de uitvoerende autoriteiten verplicht om een toegezonden confiscatiebevel te erkennen en ten uitvoer te leggen, tenzij er een grond voor weigering of uitstel wordt ingeroepen. De uitvoerende autoriteit “mag” slechts besluiten een confiscatiebevel niet te erkennen of niet ten uitvoer te leggen, indien één van de opgesomde weigeringsgronden van toepassing is.1 Volgens het wetsvoorstel “weigert” de officier van justitie of de minister de erkenning onderscheidenlijk de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel, als één van de betreffende gronden van toepassing is.2
Dit roept de vraag op of het lidstaten op grond van de Confiscatieverordening inderdaad vrijstaat de uitvoerende autoriteiten te verplichten om de erkenning of tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel in bepaalde gevallen te weigeren. De uitvoerende autoriteit heeft dan in het concrete geval immers niet meer de ruimte om het confiscatiebevel ondanks de aanwezigheid van een weigeringsgrond toch te erkennen; deze mogelijkheid is bij voorbaat door de wetgever uitgesloten. De verplichting van lidstaten tot erkenning dan wel tenuitvoerlegging, en daarmee de effectieve realisatie van de doelstelling van de Confiscatieverordening – kort gezegd: bestrijding van de georganiseerde criminaliteit door een doeltreffende confiscatie van crimineel vermogen3 – wordt daarmee verdergaand beperkt dan in het geval van een facultatieve weigeringsgrond.4
In de memorie van toelichting wordt in dit verband opgemerkt dat een groot aantal van de weigeringsgronden uit de Confiscatieverordening overeenkomt met de bestaande verplichte weigeringsgronden in de huidige WWETGC.5 Een inhoudelijke motivering van de keuze voor verplichte weigering wordt in de toelichting echter niet gegeven.6
De Afdeling merkt in dit verband op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Poplawski I7 heeft overwogen dat Kaderbesluit 2002/584/JBZ gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) bevat. Op grond daarvan “kan” de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van een EAB slechts in bepaalde, limitatief opgesomde gevallen weigeren. Uit deze bewoordingen van het kaderbesluit volgt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit over een zekere marge dient te beschikken om te beoordelen of de tenuitvoerlegging van het EAB moet worden geweigerd. Daarom kan een nationale regeling waarin is bepaald dat rechterlijke autoriteiten de tenuitvoerlegging van een EAB in bepaalde gevallen hoe dan ook moeten weigeren, zonder dat deze autoriteiten over enige beoordelingsmarge beschikken, volgens het Hof niet in overeenstemming worden geacht met dit kaderbesluit. Een omzetting als een (volledig) imperatieve weigeringsgrond is kortom niet toegestaan. De in het kaderbesluit geformuleerde weigeringsgrond vormt immers een uitzondering op het beginsel van wederzijdse erkenning, die strikt moet worden uitgelegd en niet tot hoofdregel mag worden gemaakt.8
De Afdeling adviseert om in het licht van genoemd arrest in de toelichting in te gaan op de in het wetsvoorstel in bepaalde gevallen voorgeschreven verplichte weigering om een confiscatiebevel te erkennen of uit te voeren en het voorstel op dat punt zo nodig aan te passen.
2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal
opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden
voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt
ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W16.19.0316/II
Een transponeringstabel toevoegen (zie ook aanwijzing 9.12 van de Aanwijzingen voor de regelgeving)
In Artikel I, onderdelen C en D in het opschrift van de artikelen 5.5.9 en 5.5.15 Sv de woorden “andere lidstaat” laten vervallen
Zie artikel 18, eerste lid, en artikel 19, eerste lid, van de Confiscatieverordening. Anders dan Kaderbesluit 2002/584/JBZ (Europees aanhoudingsbevel) maakt de Confiscatieverordening zelf geen (expliciet) onderscheid tussen verplichte en facultatieve weigeringsgronden.↩︎
Zie het voorgestelde artikel 36, eerste lid, WWETGC, dat verwijst naar de gronden bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f en h van de Confiscatieverordening. Het voorgestelde tweede lid van artikel 36 WWETGC voegt daaraan toe dat de erkenning of tenuitvoerlegging “kan worden geweigerd” als één van de gronden bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdelen d en g van de Confiscatieverordening van toepassing is. Het wetsvoorstel maakt dus, anders dan de Confiscatieverordening, wel onderscheid tussen verplichte en facultatieve weigeringsgronden.↩︎
Memorie van toelichting, paragraaf 2.↩︎
Als het gaat om bevriezingsbevelen kiest het voorstel juist wel voor optionele weigeringsgronden; de officier van justitie “kan” de erkenning of tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel weigeren als één van de gronden, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Confiscatieverordening, van toepassing is (zie het voorgestelde artikel 5.5.16 Sv). Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Confiscatieverordening “mag” de uitvoerende autoriteit slechts besluiten een bevriezingsbevel niet te erkennen of niet ten uitvoer te leggen, indien één van de opgesomde gronden zich voordoet. Deze gronden stemmen grotendeels overeen met de in artikel 19 bedoelde gronden.↩︎
Memorie van toelichting, Artikelsgewijze toelichting bij artikel 36 WWETGC. Zie de artikelen 24 en 24a WWETGC, die in de toekomst blijven gelden voor Denemarken en Ierland.↩︎
Bij de eerdere implementatie van Kaderbesluit 2006/783/JBZ werd de keuze om een deel van de gronden als verplichte weigeringsgronden op te nemen in de WWETGC wel toegelicht; zie Kamerstukken II 2007/08, 31555, nr. 3, p. 14-17. Volgens de formulering van artikel 8 Kaderbesluit 2006/783/JBZ “kan” de bevoegde rechterlijke autoriteit weigeren de beslissing tot confiscatie te erkennen en ten uitvoer te leggen, indien vaststaat dat één van de opgesomde gronden van toepassing is.↩︎
HvJ EU 29 juni 2017, C‑579/15, ECLI:EU:C:2017:503, punten 20-23.↩︎
Zie ook V.H. Glerum, SEW 2018, p. 35; M.J.J.P. Luchtman, NJB 2018, p. 2692.↩︎