[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen over toezeggingen naar aanleiding van het debat van 28 januari 2020 inzake rapporten Inspectie JenV (Kamerstuk 28844-198)

Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Lijst van vragen

Nummer: 2020D07910, datum: 2020-02-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D07910).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z02804:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2020D07910 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 12 februari 2020 inzake de Toezeggingen naar aanleiding van het debat van 28 januari 2020 inzake rapporten Inspectie JenV (Kamerstuk 28 844, nr. 198).

De voorzitter van de commissie,
Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie,
Burger

Nr. Vraag
1 Welke onderzoeken lopen er op dit moment naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg Scheveningen?
2 Welke onderzoeken gaan binnenkort starten naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg?
3 Wanneer is het IGJ-onderzoek (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg van start gegaan?
4 Klopt het dat de binnenkort startende paritaire onafhankelijke integriteitscommissie Justitie en Veiligheid de vermeende angstcultuur binnen het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg zal gaan onderzoeken?
5 Wat was de rol van de Centrale Coördinator Integriteit (CCI) in de WODC-affaire?
6 Welke mate van zelfstandigheid heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Maakt de hoofdinspecteur deel uit van de (brede) bestuursraad van het Ministerie van J&V? Is er een (eigen) protocol dat de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de Inspectie garandeert? Hoe verhoudt de Inspectie zich tot de Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 30 september 2015, nr. 3151041, houdende de vaststelling van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties?
7 Kunt u antwoord geven op de in paragraaf 3.8 (Overige bevindingen: Financiering en selectie van onderwerpen) van het ADR-rapport «Monitoring verbetermaatregelen Inspectie Justitie en Veiligheid» geformuleerde vraag, te weten: «Onze open vraag blijft, gezien de taakopdracht en de onafhankelijke positie van de Inspectie binnen het ministerie, in hoeverre de Bestuursraad, als object van toezicht, formeel een mening mag hebben over de hoogte van het begrotingsberaad, de transparantie in de afwegingen die daarbij worden gemaakt en/of zij een eventueel extra noodzakelijk geacht bedrag mag weigeren.»?
8 Werd, toen in het voorjaar van 2017 vijf medewerkers van de Inspectie bij de vertrouwenspersoon aangaven een onveilige werksituatie bij de Inspectie te ervaren, oneigenlijk externe beïnvloeding op onderzoek genoemd als klacht? Kunt u deze klachten, de privacy van betrokkenen in ogenschouw nemend, nader toelichten?
9 Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de klachten die in het voorjaar van 2017 zijn ingediend door vijf medewerkers van de Inspectie?
10 Welke acties hebben de vertrouwenspersonen van de Inspectie ondernomen na het gesprek met de vijf medewerkers in het voorjaar van 2017? Waarom is slechts één medewerker van de vijf met de CCI gaan praten?
11 Hoe hoort een vertrouwenspersoon een klacht als deze te behandelen? Kunt u uitgebreid toelichten welke stappen moeten worden gezet? Is dat in dit geval correct gebeurd?
12 Zijn de afgelopen tien jaar andere meldingen bekend van medewerkers van de Inspectie bij een vertrouwenspersoon, bedrijfsarts, leidinggevende of de CCI over externe beïnvloeding van onderzoeken? Kunt u dit actief onderzoeken?
13 Kunt u, gelet op het feit dat de CCI stelt dat uit de gesprekken met Medewerkers I en II in mei 2017 geen voorbeeld naar voren komt waaruit een redelijk vermoeden kan worden afgeleid dat sprake was van beïnvloeding van buiten de Inspectie op onderzoeksrapporten, toelichten hoe de CCI dit «redelijk vermoeden» definieert en toetst aan de bevindingen van de medewerkers?
14 Wat was de reactie van Medewerkers I en II op het oordeel van de CCI dat er geen redelijk vermoeden is van beïnvloeding van buiten de Inspectie op onderzoeksrapporten?
15 Wat is de reden voor het «regelmatig mondeling en schriftelijk contact» tussen Medewerkers I en II en de CCI in juni-september 2017? Waarop had dat contact betrekking?
16 Kunt u toelichten waarover de Secretaris-Generaal (SG) met vijf van de zes medewerkers in vijf gesprekken tussen september-oktober 2017 gesproken heeft? Op welke klacht(en) hadden deze gesprekken expliciet betrekking? Werden hier voorbeelden genoemd van rapporten waarbij sprake was van oneigenlijke externe beïnvloeding? Zo ja, welke?
17 Wanneer is de Minister van J&V in kennis gesteld van het feit dat de SG in september-oktober 2017 vijf gesprekken voerde met de vijf van de zes medewerkers die een melding hebben gemaakt over misstanden bij de Inspectie?
18 Waarom maakt de SG met het hoofd en het plv. hoofd van de Inspectie verbeterafspraken in 2017, terwijl de SG de conclusie trekt dat uit het gesprek met de medewerkers daarvoor, géén voorvallen naar voren komen waaruit een redelijk vermoeden kon worden afgeleid dat sprake was van externe beïnvloeding? Is het onderwerp van de verbeterafspraken slechts de managementstijl?
19 Welke verbeterafspraken worden er gemaakt tussen de SG en de top van de Inspectie in september-oktober 2017?
20 Is de formele doormelding door CCI aan de plv. SG de eerste melding waarbij door de medewerkers externe beïnvloeding bij onderzoek benoemd wordt?
21 Kunt u, gelet op het feit dat u tijdens het debat over de onafhankelijkheid van het WODC op 23 januari 2018 stelt dat bij u twee klachten bekend zijn over de Inspectie waarvan één van die twee betrekking heeft op de integriteit van gevoerd onderzoek, toelichten of u hiermee doelde op de klachten van Medewerkers I en II bij de CCI, die toch beide zien op de integriteit van het onderzoek van de Inspectie? Zijn de meldingen van de andere medewerkers die in 2017 zijn gedaan niet bij u terecht gekomen?
22 Kunt u, gelet op het feit dat de CCI adviseert dat Medewerkers I en II bescherming dienen te genieten tegen benadeling in hun rechtspositie als gevolg van de melding, toelichten waaruit deze bescherming bestaat?
23 Kunt u nader toelichten waarom door de top van het ministerie de Auditdienst Rijk (ADR) alleen verzocht wordt het Inspectierapport «Inrichting repressieve brandweerzorg» te onderzoeken, en niet de andere zeven rapporten waarvan Medewerkers I en II melding maken? Welke rol speelt de politieke gevoeligheid van de andere onderwerpen hier?
24 Wat wordt er, gelet op het feit dat u stelt dat de ADR het rapport «Inrichting repressieve brandweerzorg» onderzocht omdat alleen dat rapport expliciet in de meldingen en schriftelijke toelichting genoemd wordt waarbij mogelijk sprake is van ongewenste, externe beïnvloeding, gesteld in de schriftelijke toelichting door Medewerkers I en II over de andere zeven rapporten? Spreken zij daarbij niet over externe beïnvloeding? Waarop heeft hun klacht dan betrekking?
25 Was u, ten tijde van het instellen van het ADR-onderzoek naar het rapport «Inrichting repressieve brandweerzorg», ervan op de hoogte dat de twee meldingen zagen op meerdere rapporten dan alleen voornoemd rapport over de brandweerzorg?
26 Wie heeft besloten geen vervolgopdracht aan de ADR te verlenen met betrekking tot de overige onderzoeken die in de toelichting op de meldingen door Medewerkers I en II zijn genoemd? Was dat de plv. SG alleen of heeft hij hierover met u gesproken?
27 Hoe wist u (of de plv. SG), zonder de casussen te onderzoeken, dat de problematiek bij de niet onderzochte klachten vergelijkbaar was en daarom reden tot geen vervolgonderzoek?
28 Wat is de reden dat u nu tot een andere conclusie komt, namelijk dat de meldingen over de overige onderzoeken wél het onderzoek door de ADR waard zijn, dan in juni 2018? Waarom is uw standpunt gewijzigd?
29 Waarom wordt in de brief van 23 mei 2018 op geen enkele wijze benoemd dat er niet alleen zorgen waren over externe beïnvloeding op het rapport «Inrichting repressieve brandweerzorg», maar er toentertijd nog zeven andere rapporten waren waarover melding is gedaan? Waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd? Hoe verhoudt zich dit tot de eerste ambitie van het programma JenV Verandert, waar als doelstelling is geformuleerd dat «het ministerie meer, proactief en open en transparant informeert en communiceert, zodat politiek en samenleving vroegtijdig weten wat er speelt op het terrein van veiligheid en justitie» (Begroting J&V 2020, p 260)?
30 Klopt het dat op grond van de binnen het Ministerie van J&V geldende kaders en handreikingen het bevoegd gezag een disciplinair onderzoek dient in te stellen naar aanleiding van een (ontvankelijk beoordeelde) melding waarin sprake is van integriteitschendingen of misstanden? Heeft het Ministerie van J&V de klachten over de overige onderzoeken als niet-ontvankelijk beoordeeld? Is dit formeel vastgelegd? Of heeft het Ministerie van J&V haar eigen regels rondom het aanpakken van mogelijke integriteitsschendingen niet nageleefd?
31 Kunt u, gelet op het feit dat in april 2018 de CCI aan de plv. SG adviseert om een cultuur- en gedragsonderzoek uit te laten voeren bij de Inspectie, toelichten wat er met dit advies gedaan is? Klopt het dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden? Waarom niet?
32 Klopt het dat bij het informeren van de medewerkers van de Inspectie over de conclusies van het ADR-rapport op 23 mei 2018 de plv. SG aangeeft het rapport niet naar de Tweede Kamer te willen sturen? Kunt u notulen van deze bijeenkomst, desnoods vertrouwelijk, met de Kamer delen?
33 Waarom is besloten het ADR-rapport in mei 2018 niet vertrouwelijk naar de Tweede Kamer te sturen? Wie heeft dit besluit genomen en wanneer?
34 Heeft u op enig moment met de plv. SG gesproken over het al dan niet toezenden van het ADR-rapport naar de Tweede Kamer? Zo nee, hoe verklaart u de letterlijke uitspraken van de plv. SG van die bijeenkomst die zijn opgenomen in het artikel in het Algemeen Dagblad hierover van 28 januari 2020?
35 Waarom wordt in de brief van 23 mei 2018 op geen enkele wijze ingegaan op de aanbevelingen van de ADR naar aanleiding van het onderzoek?
36 Kunt u toelichten waarom, nadat op 18 juli 2018 door Medewerkers I en II aan de CCI is laten weten dat zij teleurgesteld waren over het feit dat de ADR geen vervolgopdracht instelt, pas op 30 augustus 2019 een gesprek plaatsvindt «ter evaluatie en afsluiting» met de SG?
37 Bent u bereid de onderzoeken die de ADR nu zal gaan uitvoeren wel met de Kamer (al dan niet vertrouwelijk) te delen?
38 Is er tussen de top van het Ministerie van J&V en Medewerkers I en II sinds 30 augustus 2019 (de dag van het «afrondend gesprek») contact geweest over of zij van mening zijn dat er nu niet langer sprake is van externe beïnvloeding op de Inspectie?
39 Kunt u reageren op de vier «interventies van buiten» die in het ADR-rapport over de brandweerzorg geconstateerd worden die mogelijk een wijziging van het onderzoek of de uitkomsten tot gevolg heeft gehad, en toelichten of deze interventies in uw optiek passen bij het onafhankelijk karakter van de Inspectie?
40 Is deze gang van zaken, gelet op het feit dat uit het ADR-onderzoek naar het rapport over de brandweerzorg blijkt dat er ambtelijke afstemming is met de beleidsverantwoordelijke Directeur-Generaal (DG) van het Ministerie van J&V voordat het rapport is vastgesteld, gebruikelijk voor een onafhankelijke Inspectie die toezicht dient te houden op het departement?
41 Is deze gang van zaken, gelet op het feit dat uit het ADR-onderzoek naar het rapport over de brandweerzorg blijkt dat er «intensieve» afstemming is geweest over het rapport tussen «het veld» dat onderzocht werd en de Inspectie en dat ook een conceptrapport werd voorgelegd aan de voorzitter van de Bestuurlijke adviescommissie brandweerzorg, gebruikelijk voor een onafhankelijke Inspectie die toezicht dient te houden op «het veld»?
42 Waarom maakt het onderdeel uit van de werkprocessen van de Inspectie dat over een Inspectierapport bestuurlijke afstemming met de beleidsverantwoordelijk DG plaatsvindt? (p. 17 ADR-rapport over brandweerzorg)
43 Is het conform de procedure dat er, tijdens ontwikkeling van het rapport «Inrichting repressieve brandweerzorg» en dus niet pas in de eindfase, «frequent overleg» heeft plaatsgevonden tussen de Inspectie en de beleidsverantwoordelijke DG over de conclusie wat betreft opkomsttijden, waarna de conclusie en aanbeveling worden aangepast? (p. 18 ADR-rapport over brandweerzorg)
44 Geeft het ADR-onderzoek naar het rapport over de brandweerzorg gelet op het feit dat de ADR in dat rapport schrijft (p. 17 en 19) dat bij de laatste twee onderzochte «interventies» door het veld en vanuit de beleidsverantwoordelijke DG geen vastleggingen zijn over waarom rapportteksten zijn aangepast en de ADR daarom niet kan vaststellen of de empirische bevindingen uit het onderzoek en de onafhankelijkheid onder druk hebben gestaan, uitsluitsel of er daadwerkelijk externe beïnvloeding is geweest?
45 Hoe verklaart u dat u tijdens beantwoording van het mondeling vragenuur op 28 januari 2020 stelt dat de ADR geen inmenging in het Inspectierapport heeft vastgesteld, maar de ADR juist stelt dat het niet mogelijk is vast te stellen of er inmenging is geweest bij de laatste twee onderzochte interventies omdat er geen vastleggingen zijn over waarom rapportteksten zijn aangepast?
46 Is er met de ADR contact geweest (mondeling dan wel schriftelijk) over de onderzoeksbevindingen en conclusies in het rapport over de brandweerzorg, na het geven van de onderzoeksopdracht en voordat de ADR de eindversie van dit rapport op 7 mei 2018 aan de plv. SG zond?
47 Hoe verhouden de gehele gang van zaken rondom de acht Inspectierapporten en de onderzoeken van de ADR daaromtrent, de omgang met de klachten van medewerkers en de informatievoorziening aan de Tweede Kamer zich tot het «versterkte integriteitsbeleid» zoals gemeld in de begroting van Justitie en Veiligheid 2020 (pp 259–277), als onderdeel van het programma JenV Verandert?
48 Op welk moment is de Minister van J&V voor het eerst geïnformeerd over de meldingen van de medewerkers van de Inspectie?
49 Op welk moment is de Minister van J&V voor het eerst geïnformeerd over de onderzoeken door de ADR naar het Inspectierapport «Inrichting repressieve brandweerzorg»?
50 Op welk moment is de Minister van JenV voor het eerst geïnformeerd over het stopzetten van de onderzoeken door de ADR naar het Inspectierapport «Inrichting repressieve brandweerzorg»?
51 Op welk moment is op enigerlei wijze het Ministerie van Algemene Zaken hierover voor het eerst geïnformeerd?
52 Wat is geoorloofde beïnvloeding van Inspectierapporten?
53 Hoe is of wordt de onveilige werksituatie onderzocht die door Medewerkers I en II is gemeld op 26 mei 2017?
54 Wat is het feitelijke verschil tussen de klachten die begin 2017 werden gemeld door Medewerkers I en II en de klachten die zij meldden aan het eind van 2017 die wél tot een onafhankelijk onderzoek leidden?
55 Wat was de rol van de CCI in de onderzoeken naar de Inspectierapporten?
56 Wat is het verschil tussen ongeoorloofde beïnvloeding en onafhankelijkheid?
57 Hoe kan het dat de CCI adviseert om het onderzoek door de ADR stop te zetten?
58 Wie zijn er bevoegd om onderzoeken van de ADR stop te zetten?
59 Kan toegelicht worden hoe de ADR dit soort onderzoeken onderzoekt?
60 Op basis van welke gesprekken adviseert de CCI om het vervolgonderzoek door de ADR stop te zetten?
61 Wat is de reden dat in de brief van 23 mei 2018 niet is aangegeven dat er op basis van het onderzoek door de ADR twee andere Inspectierapporten niet zouden worden onderzocht?
62 Waarom zou de ADR de meest geschikte partij zijn voor het onderzoek naar de ongeoorloofde beïnvloeding van de Inspectierapporten?
63 Wat is de reden dat niets is gedaan met de teleurgestelde reactie van de medewerkers op het besluit geen vervolgopdrachten te geven aan de ADR?