[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34972, eindtekst

Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)

Eindtekst

Nummer: 2020D08188, datum: 2020-02-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2018Z11914:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

18 februari 2020

 

	Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein
en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. 

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is algemene
regels te stellen met het oog op de verdere digitalisering van het
openbaar bestuur en daartoe standaarden voor elektronisch verkeer
verplicht te stellen, algemene regels te stellen over
informatieveiligheid en tevens regels te stellen over de generieke
digitale infrastructuur, waaronder elektronische dienstverlening in het
publieke en semipublieke domein aan burgers en bedrijven;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goed vinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Definities 

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- aangewezen organisatie: organisatie als bedoeld in artikel 2, tweede
lid;

- attribuut: uniek kenmerk of gegeven van een natuurlijke persoon,
onderneming of rechtspersoon;

- authenticatie: elektronisch proces voor de verificatie en bevestiging
van de identiteit van een natuurlijke persoon, onderneming of
rechtspersoon;

- authenticatiedienst: partij die op basis van een identificatiemiddel
een authenticatieverklaring afgeeft;

- bedrijfs- en organisatiemiddel: identificatiemiddel voor een
onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 5 onderscheidenlijk
6 van de Handelsregisterwet 2007 of een op grond van artikel 8, aanhef
en onderdeel a, van die wet aangewezen rechtspersoon dat wordt
uitgegeven aan een natuurlijke persoon die blijkens een aan dat middel
gekoppelde of te koppelen machtiging van een erkende machtigingsdienst
bevoegd is om namens die onderneming of rechtspersoon te handelen en
waarmee deze onderneming of rechtspersoon toegang kan krijgen tot
elektronische dienstverlening;

- betrouwbaarheidsniveau: mate waarin vertrouwen kan worden gesteld in
een identificatiemiddel;

- eIDAS-verordening: Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees
Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische
identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in
de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (Pb EU 2014,
L 257) en de krachtens deze verordening vastgestelde
uitvoeringshandelingen;

- elektronische dienstverlening: verlening van elektronische diensten
aan natuurlijke personen, ondernemingen of rechtspersonen ter
uitoefening van een publieke taak, in het algemeen belang of waarbij het
burgerservicenummer wordt verwerkt, door een bestuursorgaan als bedoeld
in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet
bestuursrecht of een aangewezen organisatie;

- erkende dienst: middelenuitgever, authenticatiedienst, ontsluitende
dienst of machtigingsdienst die is erkend op grond van artikel 9 of 11
van deze wet.

- identificatiemiddel: elektronisch middel dat
persoonsidentificatiegegevens bevat en gebruikt wordt voor de
authenticatie van een natuurlijke persoon, rechtspersoon of onderneming
die toegang wenst tot elektronische dienstverlening;

- machtigingsdienst: partij die ten behoeve van toegang tot
dienstverlening een elektronische verklaring afgeeft waaruit blijkt dat
een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon optreedt namens
een andere natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon;

- middelenuitgever: partij die zorg draagt voor de uitgifte van erkende
identificatiemiddelen aan natuurlijke personen, rechtspersonen of
ondernemingen;

- online identiteit: de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid,
onder g; 

- ontsluitende dienst: partij die het elektronisch verkeer tussen een
bestuursorgaan of aangewezen organisatie en erkende
authenticatiediensten, middelenuitgevers en machtigingsdiensten routeert
teneinde toegang tot elektronische dienstverlening te faciliteren;

- Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

- privaat identificatiemiddel: niet van rijkswege uitgegeven aan een
natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon verstrekt
identificatiemiddel;  

- publiek identificatiemiddel: van rijkswege uitgegeven aan een
natuurlijke persoon verstrekt identificatiemiddel;

- toegelaten identificatiemiddel: identificatiemiddel voor een
natuurlijke persoon dat is aangewezen of erkend ingevolge artikel 9.

Artikel 2. Reikwijdte

1. Voor zover in deze wet, uitgezonderd artikel 3, wordt verwezen naar
bestuursorganen, wordt hieronder verstaan bestuursorganen als bedoeld in
artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.


2. Voor zover in deze wet wordt verwezen naar aangewezen organisaties,
wordt gedoeld op:

a. de organisaties behorende tot een in de bijlage bij deze wet
aangewezen categorie, en

b. de organisaties die bij besluit, als bedoeld in het zesde lid, zijn
aangewezen. 

3. Voor de toepassing van deze wet worden rechterlijke instanties
gelijkgesteld met bestuursorganen en aangewezen organisaties, tenzij bij
of krachtens deze wet anders is bepaald. Onder rechterlijke instanties
wordt verstaan:

a. de gerechten bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001830&artikel=2&g=2017-10-04&z
=2017-10-04"  artikel 2 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ;

b. de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

c. het College van Beroep voor het bedrijfsleven;

d. de Centrale Raad van Beroep.

4. Op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze
Minister die het mede aangaat, kunnen bij algemene maatregel van bestuur
categorieën van organisaties aan de bijlage, bedoeld in het tweede lid
onderdeel a, worden toegevoegd indien die categorie elektronische
diensten verleent waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau
substantieel of hoog vereist is. 

5. Op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze
Minister die het mede aangaat, kunnen bij algemene maatregel van bestuur
categorieën van organisaties van de bijlage, bedoeld in het tweede lid
onderdeel a, worden verwijderd indien die categorie niet langer
elektronische diensten verleent waarvoor authenticatie op
betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is.

6. Bij besluit van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister
die het mede aangaat kan een organisatie die elektronische diensten
verleent waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel
of hoog vereist is, voor de toepassing van deze wet worden aangewezen. 

7. Bij besluit van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister
die het mede aangaat kan de aanwijzing van een organisatie worden
ingetrokken indien die organisatie niet langer elektronische diensten
verleent waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel
of hoog vereist is.

8. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking wordt mededeling gedaan
door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 2. ALGEMENE REGELS

Artikel 3. Standaarden 

1. De volgende organen passen de ingevolge het tweede lid aangewezen
standaarden voor elektronisch verkeer toe, voor zover die standaard
ingevolge het derde lid op hen van toepassing is: 

a. bestuursorganen;

b. organen, personen en colleges als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid,
van de Algemene wet bestuursrecht;

c. rechtspersonen met een wettelijke taak als bedoeld in artikel 1.1 van
de Comptabiliteitswet 2016.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan een standaard worden
aangewezen, indien:

a. aanwijzing van die standaard noodzakelijk en proportioneel is gelet
op de goede werking, de veiligheid, de betrouwbaarheid, de duurzame
toegankelijkheid of de doelmatigheid van het elektronische verkeer, dan
wel noodzakelijk is ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten
van volkenrechtelijke organisaties;

b. de standaard tot stand is gekomen volgens een voor eenieder
toegankelijke procedure, en

c. de standaard openbaar toegankelijk en kosteloos bruikbaar is en over
de specificaties ervan blijvend vrijelijk kan worden beschikt of waarvan
de specificaties blijvend kunnen worden verkregen tegen een redelijke
vergoeding.

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:

a. het functionele toepassingsbereik van een aangewezen standaard,

b. de organen waarvoor de verplichting tot toepassing van een aangewezen
standaard geldt, en

c. de datum waarop de verplichting tot toepassing van een aangewezen
standaard ingaat.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld. Onder meer kan worden bepaald dat organen op hun website een
actuele verklaring over de toepassing van de aangewezen standaard
publiceren en kan worden bepaald dat organen aan Onze Minister een
verklaring van een auditor overleggen waaruit blijkt of de aangewezen
standaard wordt toegepast. In voorkomend geval worden regels gesteld
over de wijze van rapportage respectievelijk publicatie.

5. Onze Minister kan een aanwijzing geven aan een orgaan waarvoor de
verplichting tot toepassing van een aangewezen standaard geldt, indien
dit orgaan een gedragslijn hanteert die strijdig is met een aangewezen
standaard.

HOOFDSTUK 3. DE GENERIEKE DIGITALE INFRASTRUCTUUR

Artikel 4. Informatieveiligheid

1. Bestuursorganen en aangewezen organisaties voldoen aan bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met
betrekking tot de werking, betrouwbaarheid en beveiliging van de toegang
tot elektronische diensten op verschillende betrouwbaarheidsniveaus.

2. Bestuursorganen en aangewezen organisaties overleggen aan Onze
Minister een verklaring van een auditor waaruit blijkt of zij voldoen
aan de in het eerste lid bedoelde regels.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de wijze waarop bestuursorganen en aangewezen organisaties aantonen
dat zij aan de regels, bedoeld in het eerste lid, voldoen.

Artikel 5. Verantwoordelijkheid voor het beheer 

1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting, beschikbaarstelling,
instandhouding, werking en beveiliging van de generieke digitale
infrastructuur, waaronder infrastructuur: 

a. voor de uitgifte aan natuurlijke personen die beschikken over een
burgerservicenummer en het gebruik door die personen van publieke
identificatiemiddelen op verschillende betrouwbaarheidsniveaus;

b. die het mogelijk maakt dat een elektronische verklaring wordt
afgegeven waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon, onderneming of
rechtspersoon gemachtigd is namens een andere natuurlijke persoon,
onderneming of rechtspersoon op te treden bij de toegang tot
elektronische dienstverlening;

c. die het mogelijk maakt dat identificatiemiddelen door natuurlijke
personen, ondernemingen of rechtspersonen worden gebruikt voor de
toegangsverlening tot de elektronische diensten van bestuursorganen en
aangewezen organisaties;

d. die het mogelijk maakt dat een natuurlijke persoon, onderneming of
rechtspersoon die een elektronische dienst afneemt bij een
bestuursorgaan of aangewezen organisatie aan de hand van een uniek
identificerend nummer geïdentificeerd kan worden;

e. die het mogelijk maakt het stelsel voor identificatie van
ondernemingen en rechtspersonen te beheren;

f. voor elektronisch berichtenverkeer met en informatieverschaffing aan
natuurlijke personen, ondernemingen en rechtspersonen.

Onze Minister bevordert de interoperabiliteit tussen deze infrastructuur
en de diensten en bedrijfs- en organisatiemiddelen, bedoeld in artikel
11, eerste en tweede lid;

g. die het mogelijk maakt dat natuurlijke personen inzage hebben in en
waar mogelijk beschikken over gegevens die henzelf betreffen alsmede in
de verstrekking en het verplicht gebruik daarvan door een
overheidsorgaan of een rechtspersoon met een wettelijke taak, niet
zijnde een overheidsorgaan, die in de uitvoering van zijn taken gebruik
maakt van het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b,
van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, tenzij dringende
redenen hieraan in de weg staan, en dat deze natuurlijke personen deze
gegevens waar mogelijk kunnen corrigeren en delen.

2. Onze Minister draagt zorg voor een voorziening: 

a. die het mogelijk maakt identificatiemiddelen voor natuurlijke
personen, ondernemingen en rechtspersonen, die behoren tot een door een
lidstaat van de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de
Europese Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel, op een voor
bestuursorganen en aangewezen organisaties toegankelijke wijze te
ontsluiten;

b. die het mogelijk maakt identificatiemiddelen voor natuurlijke
personen, ondernemingen en rechtspersonen, die behoren tot een door
Nederland ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie
aangemeld en goedgekeurd stelsel, op een voor openbare instanties als
bedoeld in artikel 3 van de eIDAS-verordening, in andere lidstaten
toegankelijke wijze te ontsluiten. 

3. Onder toegankelijke wijze van ontsluiten, bedoeld in het tweede lid
onder a, wordt mede verstaan toevoeging aan de met de authenticatie van
het betrokken identificatiemiddel ontvangen set
persoonsidentificatiegegevens van een burgerservicenummer of andere aan
de natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon gekoppelde
gegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn om de betrokken
natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon ten behoeve van het
verrichten van de elektronische dienstverlening in hun systemen te
herkennen en voor zover die gegevens niet middels een andere voorziening
op betrouwbare wijze toegevoegd kunnen worden aan de bij de toegang met
identificatiemiddelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, verkregen
persoonsidentificatiegegevens. 

4. De Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet
1994, draagt namens Onze Minister zorg voor het plaatsen van een publiek
identificatiemiddel op betrouwbaarheidsniveau hoog op het rijbewijs. Aan
de Dienst Wegverkeer kunnen bij ministeriële regeling overige taken
worden opgedragen die samenhangen met het plaatsen van een publiek
identificatiemiddel op het rijbewijs.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog
op de inrichting, beschikbaarstelling, instandhouding, werking en
beveiliging van de generieke digitale infrastructuur, regels worden
gesteld, waaronder met betrekking tot andere dan de in het eerste lid,
onderdelen a tot en met e, en tweede lid genoemde voorzieningen en met
betrekking tot de voorziening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f,
waarbij aan de daarbij bepaalde bestuursorganen en aangewezen
organisaties een aansluitplicht kan worden opgelegd.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog
op de inrichting, beschikbaarstelling, instandhouding, werking en
beveiliging van de online identiteit, nadere regels worden gesteld,
waaronder over: 

	a. de toegankelijkheid van de voorziening, 

	b. het gebruik, 

	c. welke gegevens het betreft, en

	d. de dringende redenen die in de weg staan aan inzage in de
verstrekking van gegevens.

HOOFDSTUK 4. TOEGANG TOT ELEKTRONISCHE DIENSTVERLENING

§ 4.1 Algemeen

Artikel 6. Betrouwbaarheidsniveaus

1. Bij elektronische dienstverlening waarvoor authenticatie op
betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is, verlenen
bestuursorganen en aangewezen organisaties uitsluitend toegang tot de
dienstverlening indien gebruik wordt gemaakt van identificatiemiddelen
die ten minste het voor de betreffende dienstverlening vereiste
betrouwbaarheidsniveau hebben.

2. Bestuursorganen en aangewezen organisaties bepalen volgens bij
ministeriële regeling te stellen regels voor welke door hen te verlenen
elektronische diensten authenticatie op een bepaald
betrouwbaarheidsniveau vereist is en doen daarvan op bij die regeling
gestelde wijze mededeling.

3. Bestuursorganen en aangewezen organisaties bepalen volgens bij
ministeriële regeling te stellen regels voor welke door hen te verlenen
elektronische diensten machtiging op een bepaald betrouwbaarheidsniveau
vereist is.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het
gedurende een bepaalde periode toestaan van toegang tot diensten,
waarvoor volgens de krachtens het tweede lid gestelde regels
authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is,
met gebruikmaking van door Onze Minister aangewezen
identificatiemiddelen die het betrouwbaarheidsniveau laag
respectievelijk substantieel hebben. Voor een identificatiemiddel op
betrouwbaarheidsniveau laag geldt dat sprake moet zijn van ten minste
twee authenticatiefactoren zoals bedoeld in de eIDAS-verordening.

§ 4.2 Elektronische dienstverlening aan burgers

Artikel 7. Acceptatie

1. Bestuursorganen accepteren bij hun elektronische dienstverlening aan
natuurlijke personen waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau
substantieel of hoog vereist is, uitsluitend:

a. alle toegelaten identificatiemiddelen, 

b. elektronische verklaringen als bedoeld in artikel 5, eerste lid,
onderdeel b, en

c. alle identificatiemiddelen die behoren tot een door een lidstaat van
de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese
Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel.

2. Aangewezen organisaties en rechterlijke instanties accepteren bij hun
elektronische dienstverlening aan natuurlijke personen waarvoor
authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is
uitsluitend:

a. alle toegelaten identificatiemiddelen,

b. elektronische verklaringen als bedoeld in artikel 5, eerste lid,
onderdeel b, en

c. onverminderd het bepaalde in artikel 6 van de eIDAS-verordening, alle
identificatiemiddelen die behoren tot een door een lidstaat van de
Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie
aangemeld en goedgekeurd stelsel indien dit is bepaald bij besluit van
Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat.

3. In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde, accepteren
bestuursorganen, aangewezen organisaties en rechterlijke instanties bij
hun dienstverlening aan een natuurlijk persoon alle erkende bedrijfs- en
organisatiemiddelen, indien en voor zover dat middel wordt gebruikt in
de toegang van een door die natuurlijke persoon gemachtigde houder die
met dat middel handelt namens een onderneming of rechtspersoon. 

4. Een bestuursorgaan, aangewezen organisatie of rechterlijke instantie
kan volgens bij ministeriële regeling te stellen regels voor een
welbepaalde doelgroep afwijken van het gestelde in het eerste lid,
onderdeel a, respectievelijk het tweede lid onderdeel a, indien
acceptatie van niet-toegelaten identificatiemiddelen onder uitsluiting
van toegelaten identificatiemiddelen noodzakelijk is gelet op de aard
van de dienstverlening of de aard van de doelgroep.

5. Bestuursorganen en aangewezen organisaties accepteren bij hun
elektronische dienstverlening aan natuurlijke personen in de uitoefening
van beroep of bedrijf waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau
substantieel of hoog vereist is, ook een toegelaten identificatiemiddel
indien en voor zover dit bij regeling van Onze Minister in
overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat is bepaald.

Artikel 8. Gebruik in publieke domein

1. Een publiek identificatiemiddel en de voorziening, bedoeld in artikel
5, eerste lid, onderdeel b, worden uitsluitend gebruikt voor de toegang
tot elektronische dienstverlening door bestuursorganen en aangewezen
organisaties.

2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een publiek
identificatiemiddel en de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid,
onderdeel b, tevens kan worden gebruikt voor de toegang tot daarbij
bepaalde elektronische diensten, anders dan diensten ter uitoefening van
een publieke taak, in het algemeen belang of waarbij het
burgerservicenummer wordt verwerkt, van aangewezen organisaties. 

3. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister in overeenstemming met
Onze Minister die het aangaat bepalen dat een publiek
identificatiemiddel en de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid,
onderdeel b, tevens ten behoeve van aangewezen organisaties kan worden
gebruikt voor het verlenen van toegang tot een systeem voor de
elektronische uitwisseling van gegevens waarbij het burgerservicenummer
wordt verwerkt, anders dan een systeem voor elektronische
dienstverlening. 

Artikel 9. Toelaten van identificatiemiddelen en diensten 

	1. Onze Minister wijst een publiek identificatiemiddel aan als
toegelaten identificatiemiddel indien dit middel voldoet aan de bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen met betrekking
tot de werking, beveiliging en betrouwbaarheid. De eisen hebben mede
betrekking op uitgifte en beëindiging van de middelen. 

	2. Onze Minister laat een privaat identificatiemiddel toe door
verlening van een erkenning, indien dit middel en de middelenuitgever of
de authenticatiedienst die het uitgeeft voldoen aan de bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur gestelde eisen met betrekking tot de
werking, beveiliging en betrouwbaarheid. De eisen hebben in ieder geval
betrekking op uitgifte en beëindiging van de middelen.

	3. Onze Minister laat een private ontsluitende dienst toe door
verlening van een erkenning, indien dit noodzakelijk is voor de
continuïteit van de elektronische dienstverlening door bestuursorganen
en aangewezen organisaties en de dienst voldoet aan de voor hem bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen met betrekking
tot de werking, beveiliging en betrouwbaarheid. Hierbij kan ontsluiting
van alle toegelaten middelen worden opgelegd.

	4. Een houder van een erkenning als bedoeld in het tweede of derde lid
voldoet aan de voor hem bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
gestelde eisen en aan de aan de erkenning verbonden voorschriften en
beperkingen. De eisen behelzen in ieder geval een leveringsplicht en
regels inzake te hanteren tarieven.

	5. Bij de aanvraag voor een erkenning wordt een verklaring gevoegd van
een geaccrediteerde certificerende instelling, waaraan het vermoeden kan
worden ontleend dat is voldaan aan de eisen die gelden voor de
betreffende houder van de erkenning of dat middel. 

	6. Onze Minister weigert een erkenning indien niet wordt voldaan aan de
eisen bedoeld in het tweede of derde lid. Hij weigert tevens indien
zwaarwegende redenen zich tegen erkenning verzetten. Hiervan is sprake
in geval ernstig gevaar bestaat voor de cyberveiligheid of
staatsveiligheid of in geval ernstig gevaar bestaat dat de erkenning
mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of uit strafbare
feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten of anderszins de
betrouwbaarheid en veiligheid van het Nederlandse stelsel voor
elektronische dienstverlening in gevaar komt. Alvorens te beslissen op
een aanvraag kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen,
bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van
die wet worden gevraagd.

	7. Onze Minister kan een erkenning wijzigen, schorsen of intrekken
indien niet wordt voldaan aan de eisen bedoeld in het tweede of derde
lid, de eisen, voorschriften of beperkingen bedoeld in het vierde lid,
of in geval van zwaarwegende redenen als bedoeld in het zesde lid. Bij
schorsing en intrekking kan de houder worden verplicht zijn activiteiten
voort te zetten gedurende een door Onze Minister te bepalen periode,
voor zover dat nodig is om continuïteit van betrouwbare toegang tot
elektronische dienstverlening te borgen.

	8. Een erkenning kan op verzoek van de houder worden ingetrokken. Onze
Minister kan bij dit besluit de houder verplichten zijn activiteiten
voort te zetten gedurende een door Onze Minister te bepalen periode,
voor zover dat nodig is om continuïteit van betrouwbare toegang tot
elektronische dienstverlening te borgen.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de procedure van erkenning, wijziging, schorsing of
intrekking en de in dat verband over te leggen gegevens en informatie.

Artikel 10. Regels ten aanzien van gebruik 

1. De gebruiker van een toegelaten identificatiemiddel neemt alle nodige
maatregelen om misbruik, diefstal, verlies of verspreiding van zijn
identificatiemiddel te voorkomen. 

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het gebruik van publieke identificatiemiddelen en de voorzieningen,
bedoeld in artikel 5, eerste lid. 

§ 4.3 Elektronische dienstverlening aan bedrijven

Artikel 11. Erkenning bedrijfs- en organisatiemiddel en bijbehorende
diensten 

1. Onze Minister erkent een middelenuitgever met betrekking tot een door
die dienst uit te geven bedrijfs- en organisatiemiddel en het
bijbehorende betrouwbaarheidsniveau, indien de dienst en het middel
voldoen aan de daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
gestelde regels.

2. Onze Minister erkent een authenticatiedienst op het
betrouwbaarheidsniveau van het bedrijfs- en organisatiemiddel waarvoor
hij erkend wenst te worden, indien de dienst voldoet aan de daartoe voor
dat betrouwbaarheidsniveau bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur gestelde regels. 

3. Onze Minister erkent een ontsluitende dienst of een machtigingsdienst
indien de dienst voldoet aan de met betrekking tot die dienst bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

4. De regels, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, hebben
betrekking op de werking, interoperabiliteit, beveiliging en
betrouwbaarheid van de diensten of het bedrijfs- en organisatiemiddel en
maken waar nodig een onderscheid in de regels voor de diensten. Daarbij
kunnen tevens regels worden gesteld over de interoperabiliteit tussen de
erkende diensten en bedrijfs- en organisatiemiddelen en de
infrastructuur, bedoeld in artikel 5, eerste lid, de voorzieningen,
bedoeld in artikel 5, tweede lid, of de toegelaten middelen.

5. Bij de aanvraag om erkenning wordt in elk geval een certificaat van
conformiteit verstrekt, die is afgegeven door een door Onze Minister aan
te wijzen conformiteitsbeoordelingsinstantie. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden regels gesteld aan de aanvraag om erkenning
en de procedure van verlening van erkenning, het certificaat van
conformiteit, de conformiteitsbeoordeling en de eisen waaraan een
instantie die een dergelijke conformiteitsbeoordeling uitvoert, moet
voldoen.

6. Aan een erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden
verbonden. 

7. Alvorens te beslissen op een aanvraag tot erkenning kan het Bureau
bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet
bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een
advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

8. Onze Minister weigert een aanvraag tot erkenning, indien zwaarwegende
redenen zich tegen erkenning verzetten. Van dergelijke redenen is sprake
in geval ernstig gevaar bestaat dat de erkenning mede zal worden
gebruikt om strafbare feiten te plegen of uit strafbare feiten verkregen
of te verkrijgen voordelen te benutten of anderszins de betrouwbaarheid
en veiligheid van het Nederlandse stelsel voor elektronische
dienstverlening in gevaar komt. 

Artikel 12. Aanwijzing van attributen

1. Onze Minister kan een attribuut aanwijzen dat naar zijn oordeel van
belang is voor de identificatie van ondernemingen of rechtspersonen als
bedoeld in artikel 15, eerste lid, ten behoeve van bepaalde
elektronische dienstverlening op het niveau substantieel of hoog en
daartoe door de op grond van artikel 11 erkende diensten moeten worden
gehanteerd.

2. Indien een attribuut is opgenomen in een register, dat berust op een
wettelijk voorschrift, neemt Onze Minister het besluit tot aanwijzing
van dat attribuut in overeenstemming met Onze Minister die het mede
aangaat. 

3. Van een besluit tot aanwijzing doet Onze Minister mededeling in de
Staatscourant. 

4. Indien een attribuut wordt aangewezen worden bij ministeriële
regeling regels gesteld over de wijze waarop het aangewezen attribuut
door de erkende diensten bij hun activiteiten moet worden betrokken,
voor zover dat nodig is voor een betrouwbare toegang van ondernemingen
of rechtspersonen tot elektronische dienstverlening.  

Artikel 13. Rechten en plichten voor erkende diensten

1. Een krachtens artikel 11 erkende dienst voldoet aan de voor de
betrokken dienst bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
gestelde regels en aan de aan de erkenning of aanwijzing verbonden
voorschriften en beperkingen. De eisen behelzen in ieder geval een
leveringsplicht en kunnen regels inzake te hanteren tarieven behelzen.
Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de te
stellen regels. 

2. Een erkende ontsluitende dienst ontsluit alle erkende bedrijfs- en
organisatiemiddelen, alle door erkende machtigingsdiensten afgegeven
elektronische verklaringen waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon,
onderneming of rechtspersoon gemachtigd is namens de onderneming of
rechtspersoon, bedoeld in artikel 15, eerste lid, op te treden bij de
toegang tot elektronische dienstverlening en alle op grond van artikel
12 aangewezen attributen.

3. Een erkende middelenuitgever, erkende authenticatiedienst en erkende
machtigingsdienst verlenen aan een erkende ontsluitende dienst alle
benodigde medewerking die voor een goede ontsluiting van een erkend
bedrijfs- en organisatiemiddel en een betrouwbare toegang tot de
gewenste elektronische dienstverlening noodzakelijk is. Voor hun
diensten brengen zij geen kosten bij de erkende ontsluitende dienst in
rekening.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de ontsluiting en medewerking, bedoeld in het derde lid en
over de samenwerking tussen de erkende diensten.

5. Indien dit naar zijn oordeel voor een betrouwbare toegang van
ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening
noodzakelijk is, kan Onze Minister een erkende dienst bindende
aanwijzingen geven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden hieromtrent nadere regels gesteld. 

6. Onze Minister kan een erkende dienst ontheffing verlenen van bij of
krachtens artikel 13 gestelde regels, indien deze regels in de weg staan
aan technologische ontwikkelingen aangaande een betrouwbare toegang van
ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over een
verzoek om of verlening van een ontheffing. 

Artikel 14. Intrekking en overdracht van erkenning

1. Een erkenning kan op verzoek van de erkende dienst worden
ingetrokken. De erkende dienst voegt bij zijn verzoek een
beëindigingsplan. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen
gesteld worden aan het beëindigingsplan.

2. Gelijktijdig met een besluit tot intrekking op verzoek kan Onze
Minister de betrokken dienst de verplichting opleggen zijn activiteiten
in de toegang van ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische
dienstverlening voort te zetten gedurende een door Onze Minister te
bepalen periode, voor zover dat nodig is om continuïteit van
betrouwbare toegang door ondernemingen en rechtspersonen tot
elektronische dienstverlening te borgen.

3. Onze Minister kan een erkenning intrekken of voor een bij dat besluit
te bepalen periode schorsen indien niet wordt voldaan aan het bepaalde
bij of krachtens de artikelen 11 en 13, de aan een erkenning verbonden
voorschriften of beperkingen, aan een krachtens artikel 13, vijfde lid,
gegeven bindende aanwijzing of in geval van zwaarwegende redenen als
bedoeld in artikel 11, achtste lid. Gelijktijdig met een besluit tot
intrekking, kan Onze Minister de betrokken dienst de verplichting
opleggen tot het opstellen van een beëindigingplan als bedoeld in het
eerste lid.

4. Een erkenning kan op verzoek van de erkende dienst worden
overgedragen op een andere rechtspersoon, voor zover die rechtspersoon
voldoet aan de bij of krachtens artikel 13 gestelde eisen. Onze Minister
verleent geen toestemming voor overdracht indien daarmee naar zijn
oordeel de daadwerkelijke mededinging wordt of dreigt te worden
verstoord of indien de continuïteit van een betrouwbare toegang tot
elektronische dienstverlening met erkende bedrijfs- en
organisatiemiddelen als gevolg van die overdracht in het geding dreigt
te komen. 

5. Bij het besluit tot toestemming voor overdracht kan Onze Minister:

a. de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de oorspronkelijke
erkenning, wijzigen en bepalen;

b. de verzoekende dienst de verplichting opleggen zijn activiteiten in
de toegang van ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische
dienstverlening voort te zetten gedurende een door Onze Minister te
bepalen periode, voor zover dat nodig is om continuïteit van
betrouwbare toegang door ondernemingen en rechtspersonen tot
elektronische dienstverlening te borgen. 

6. Met de intrekking van een erkenning van een middelenuitgever vervalt
tevens de erkenning van de bedrijfs- en organisatiemiddelen die door die
middelenuitgever worden uitgegeven. 

7. De erkende dienst waarvan de erkenning wordt ingetrokken of
overgedragen draagt er zorg voor dat alle door hem opgeslagen informatie
en gegevens die noodzakelijk was voor de uitvoering van de activiteiten
waarvoor hij was erkend, worden overgedragen aan Onze Minister. 

8. Van een besluit als bedoeld in dit artikel doet Onze Minister
mededeling in de Staatscourant. 

Artikel 15. Acceptatie bedrijfs- en organisatiemiddelen

1. Dit artikel is van toepassing op elektronische dienstverlening,
waarvoor ingevolge de regels, bedoeld in artikel 6, tweede lid,
authenticatie op het betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog is
vereist, aan ondernemingen of rechtspersonen die ingevolge de
Handelsregisterwet 2007 worden of kunnen worden ingeschreven in het
handelsregister.  

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7, accepteren bestuursorganen en
aangewezen organisaties bij de toegang tot hun elektronische
dienstverlening alle en uitsluitend erkende bedrijfs- en
organisatiemiddelen en door erkende machtigingsdiensten afgegeven
elektronische verklaringen waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon,
onderneming of rechtspersoon gemachtigd is namens de onderneming of
rechtspersoon op te treden bij de toegang tot elektronische
dienstverlening aan die onderneming of rechtspersoon. Bestuursorganen en
aangewezen organisaties accepteren in elk geval een van de op grond van
artikel 11, derde lid, erkende ontsluitende diensten.

3. De plicht om uitsluitend de in het tweede lid bedoelde
identificatiemiddelen en verklaringen te accepteren, is niet van
toepassing ten aanzien van:

a. het aanmaken van en de toegang tot een beveiligde elektronische
postbus die deel uitmaakt van de elektronische omgeving van het centraal
loket, bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, voor een
dienstenverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, die niet
in Nederland gevestigd is;

b. elektronische dienstverlening die plaatsvindt via het centraal loket,
bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, aan een dienstenverrichter als
bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, die niet in Nederland gevestigd
is.

4. Een bestuursorgaan of aangewezen organisatie kan, in afwijking van
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk tweede lid,
onderdeel a, een natuurlijk persoon die een onderneming drijft en bij de
toegang tot elektronische dienstverlening gebruik maakt van een
toegelaten identificatiemiddel, de toegang tot elektronische
dienstverlening weigeren, indien aan dat middel het voor de
dienstverlening noodzakelijke nummer ter identificatie van de
onderneming niet is verbonden.  

5. In geval ten behoeve van elektronische dienstverlening door een
bestuursorgaan of aangewezen organisatie aan een specifieke doelgroep
het gebruik van een ander bedrijfs- of organisatiemiddel dan een erkend
bedrijfs- of organisatiemiddel gewenst is, gelet op de aard van de
dienstverlening of de aard van het door de doelgroep uitgeoefende
bedrijf of beroep, kan Onze Minister een bedrijfs- of organisatiemiddel
aanwijzen dat voor een bij dat besluit te bepalen periode tevens voor de
toegang tot die dienstverlening gebruikt mag worden.

6. Bij het besluit, bedoeld in het vijfde lid, wordt bepaald op welke
dienstverlening, beroepsgroep en bestuursorganen of aangewezen
organisaties de aanwijzing betrekking heeft. Aan het besluit kunnen
voorschriften worden verbonden.

7. Een besluit als bedoeld in het vijfde lid wordt niet genomen ten
aanzien van een bedrijfs- of organisatiemiddel dat niet voldoet aan de
voor het betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog gestelde eisen ten
aanzien van veiligheid en betrouwbaarheid. 

8. Dit artikel laat onverlet de plicht, bedoeld in artikel 6 van de
eIDAS-verordening, tot wederzijdse erkenning van een identificatiemiddel
dat behoort tot een door een andere lidstaat van de Europese Unie
ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld
stelsel, voor zover een bestuursorgaan of aangewezen organisatie is aan
te merken als openbare instantie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7,
van de eIDAS-verordening.

HOOFDSTUK 5. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 16. Bescherming persoonsgegevens

1. Onze Minister, alsmede bestuursorganen en aangewezen organisaties
verwerken persoonsgegevens, waaronder het burgerservicenummer, voor
zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van hun taken en
verplichtingen ingevolge deze wet, in het bijzonder het bieden van goede
en veilige toegang tot elektronische dienstverlening en het voorkomen
van misbruik of oneigenlijk gebruik van de toegang tot elektronische
dienstverlening.

2. Voor zover dit noodzakelijk is voor de werking van het private
identificatiemiddel dat ingevolge artikel 9, tweede lid, is toegelaten
en goede en veilige toegang met dat middel tot elektronische
dienstverlening, verwerkt een krachtens artikel 9, tweede of derde lid,
toegelaten houder van een erkenning persoonsgegevens, waaronder het
burgerservicenummer.

3. Voor zover dit noodzakelijk is voor de werking van het bedrijfs- en
organisatiemiddel en goede en veilige toegang met dat middel tot
elektronische dienstverlening, verwerkt een erkende middelenuitgever,
een erkende authenticatiedienst, een erkende ontsluitende dienst of een
erkende machtigingsdienst persoonsgegevens, waaronder het
burgerservicenummer.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
persoonsgegevens die worden verwerkt, aan wie deze gegevens worden
verstrekt en hoe lang deze worden bewaard. 

HOOFDSTUK 6. NALEVING

Artikel 17. Toezicht en handhaving

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
artikel 3 door overheidsorganen op het niveau van het Rijk en van het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, 7, 8, eerste lid, en 15 door
bestuursorganen op het niveau van het Rijk en door de aangewezen
organisaties zijn belast de bij besluit van Onze Minister die het
aangaat aangewezen ambtenaren.

2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 3, 6, 7, 8, eerste lid en 15 door bestuursorganen op het
niveau van de provincies zijn belast de bij besluit van Onze Minister
aangewezen ambtenaren.

3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 3, 6, 7, 8, eerste lid en 15 door bestuursorganen op het
niveau van de gemeenten en waterschappen zijn gedeputeerde staten
belast. Gedeputeerde staten verstrekken aan Onze Minister gegevens en
inlichtingen over de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 3, 6, 7, 8, eerste lid, en 15 door bestuursorganen op het
niveau van de gemeenten en de waterschappen. 

4. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
artikel 4 en het bepaalde bij of krachtens artikel 8, tweede en derde
lid, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

5. 	Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 9, 11 en 13 is belast het Agentschap Telecom.

6. Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede, vierde en vijfde
lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

7. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder
bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 9, vierde, zevende en achtste lid, 11, 13 en 14, tweede en
derde lid.

8. Onze Minister kan degene die handelt in strijd met het bepaalde bij
of krachtens artikel 9, vierde, zevende of achtste lid, 11, 13 en 14,
tweede en derde lid, daartoe opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding
geeft aan de rechtspersoon die in strijd met het bepaalde bij of
krachtens artikel 13, eerste, tweede, derde of vierde lid, een
bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is
vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding die is begaan.

Artikel 18. Bijzondere bevoegdheden

1. Onze Minister kan de toegang tot elektronische dienstverlening van
een bestuursorgaan of een aangewezen organisatie onderbreken of doen
onderbreken indien sprake is van:

a. een ernstige storing of ernstige aantasting van de werking,
beveiliging of betrouwbaarheid van de elektronische dienstverlening of
de dreiging daarvan, 

b. misbruik of oneigenlijk gebruik van de toegang tot elektronische
dienstverlening of de dreiging daarvan, of

c. niet-naleving door het betrokken bestuursorgaan of de betrokken
aangewezen organisatie van het bij of krachtens de artikelen 4, 7, 8, 15
en 21 bepaalde.

2. Een bestuursorgaan of een aangewezen organisatie stelt Onze Minister
onverwijld in kennis van een inbreuk op de beveiliging of de integriteit
van een eigen elektronische dienst of van misbruik of oneigenlijk
gebruik van de toegang tot de eigen elektronische dienstverlening. Het
bestuursorgaan of de aangewezen organisatie verstrekt daarbij alle
benodigde informatie. 

3. De desbetreffende toezichthouder stelt Onze Minister onverwijld in
kennis van niet-naleving door een bestuursorgaan of aangewezen
organisatie van het bij of krachtens de artikelen 4, 7, 8 en 15
bepaalde. De toezichthouder verstrekt daarbij alle benodigde informatie.


4. Onze Minister kan de toegang tot elektronische dienstverlening via
een welbepaald toegelaten identificatiemiddel of erkend bedrijfs- en
organisatiemiddel onderbreken of doen onderbreken bij het vermoeden van
misbruik of oneigenlijk gebruik van het desbetreffende middel. 

Artikel 19. Informatieverstrekking

1. Bestuursorganen en aangewezen organisaties, op grond van artikel 9,
tweede of derde lid, toegelaten houders van een erkenning en op grond
van artikel 11 erkende middelenuitgevers en diensten verstrekken aan
Onze Minister desgevraagd en uit eigen beweging de gegevens en
inlichtingen die hij nodig heeft om maatregelen te kunnen nemen om
inbreuk op de veilige en betrouwbare toegang tot elektronische
dienstverlening te voorkomen of beëindigen. 

2. Onze Minister verstrekt gegevens en inlichtingen aan bestuursorganen
en aangewezen organisaties, aan de ingevolge artikel 9, tweede of derde
lid, toegelaten houder van een erkenning of aan een ingevolge artikel 11
erkende middelenuitgever of dienst over de inbreuk op de veilige en
betrouwbare toegang tot elektronische dienstverlening voor zover dit
noodzakelijk is voor een goede uitoefening van hun taken of te verlenen
diensten in het kader van deze wet. 

HOOFDSTUK 7. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 20. Leges voor verstrekking publiek identificatiemiddel

1. De kosten die het Rijk maakt samenhangend met de productie en de
verstrekking van een publiek identificatiemiddel worden door het Rijk
ten laste gebracht van de verkrijger van dit middel. 

2. Bij ministeriële regeling wordt, voor zover deze vergoeding niet
krachtens een andere wet wordt vastgesteld, per publiek
identificatiemiddel het bedrag ter vergoeding van de kosten, bedoeld in
het eerste lid, vastgesteld en kan de wijze van betaling worden
vastgesteld. 

Artikel 21. Doorberekening kosten 

De kosten die het Rijk maakt samenhangend met de uitvoering van de
artikelen 5 en 9 worden door Onze Minister ten laste gebracht van de
bestuursorganen, aangewezen organisaties en andere organen die het
betreft. Bij ministeriële regeling worden hierover regels gesteld. 

Artikel 22. Doorberekening aanvraag erkenning en toezicht op naleving
erkenningseisen

1. Onze Minister kan een heffing opleggen ter vergoeding van kosten
overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief ter zake van de volgende
handelingen:

a. de behandeling van een aanvraag tot erkenning als bedoeld in de
artikelen 9 en 11;

b. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 9 en 13.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de hoogte en het opleggen van de heffing, waarbij onderscheid kan
worden gemaakt tussen verschillende categorieën handelingen als bedoeld
in het eerste lid.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 23. Evaluatie 

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet
aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten van deze wet in de praktijk. In het bijzonder wordt hierbij
aandacht geschonken aan de getroffen maatregelen op het gebied van
beveiliging, privacybescherming en de toegankelijkheid van elektronische
dienstverlening.

Artikel 23a

[vervallen]

Artikel 24. Overgangsrecht bedrijfs- en organisatiemiddel

1. Een middelenuitgever of authenticatiedienst die onmiddellijk voor
inwerkingtreding van dit artikel partij was bij een privaat stelsel van
afspraken aangaande elektronische toegangsdiensten met de Staat wordt
gedurende een periode van 18 maanden, gerekend van de dag na
inwerkingtreding van dit artikel, geacht erkend te zijn op grond van
artikel 11, eerste, onderscheidenlijk tweede lid met betrekking tot het
bedrijfs- en organisatiemiddel dat door hem in het kader van die
afspraken wordt uitgegeven. Gedurende die 18 maanden wordt het betrokken
bedrijfs- en organisatiemiddel geacht een erkend bedrijfs- en
organisatiemiddel te zijn, met uitzondering van een bedrijfs- en
organisatiemiddel dat binnen het stelsel functioneert op het niveau 1. 

2. Een ontsluitende dienst of een machtigingsdienst die onmiddellijk
voor inwerkingtreding van deze wet partij was bij een privaat stelsel
van afspraken met de Staat aangaande elektronische toegangsdiensten,
wordt gedurende een periode van 18 maanden, gerekend van de dag na
inwerkingtreding van deze wet, geacht erkend te zijn op grond van
artikel 11, derde lid.

3. Voor erkenning overeenkomstig dit overgangsrecht heeft te gelden dat
een dienst of middel dat is toegetreden tot het private stelsel op
niveau 4, niveau 3, niveau 2 of niveau 2+ wordt geacht erkend te zijn op
het betrouwbaarheidsniveau hoog, substantieel onderscheidenlijk laag. 

4. Dit artikel is niet van toepassing op partijen die binnen het private
stelsel, bedoeld in het eerste en tweede lid, uitsluitend activiteiten
op het niveau 1 uitvoeren. 

5. Een bedrijfs- of organisatiemiddel dat voor inwerkingtreding van
artikel 11 werd gebruikt voor elektronische dienstverlening door een
bestuursorgaan of aangewezen organisatie aan een specifieke doelgroep,
gelet op de aard van de dienstverlening of de aard van het door de
doelgroep uitgeoefende bedrijf of beroep, wordt geacht op grond van
artikel 15, vijfde lid, aangewezen te zijn gedurende een periode van ten
hoogste 18 maanden, gerekend van de dag na inwerkingtreding van deze
wet. Deze erkenning van rechtswege vervalt na 18 maanden, gerekend van
de dag na inwerkingtreding van deze wet, of zoveel eerder als Onze
Minister dat middel op grond van artikel 15, vijfde lid, heeft
aangewezen.

Artikel 25. Parlementaire betrokkenheid bij gedelegeerde regelgeving

1. Een voordracht voor een krachtens de artikelen 4, 5, vijfde en zesde
lid, 9, 11, 13 en 22 te stellen algemene maatregel van bestuur wordt
niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal is overgelegd.

2. De voordracht voor een krachtens artikel 16, vierde lid, vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier
weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd, tenzij binnen deze termijn door of namens een van de Kamers
of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van
een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven het onderwerp van de
algemene maatregel van bestuur bij wet te regelen.

3. Een krachtens artikel 5, zesde lid, vastgestelde algemene maatregel
van bestuur wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij
treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging
zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen
die termijn door of namens een van de Kamers of door tenminste een
vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens
te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van
bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe
strekkende voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het
voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der
Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de
algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Artikel 26. Innovatie

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met
het oog op het onderzoeken van nieuwe methoden waarmee authenticatie
doeltreffender en veiliger kan plaatsvinden, worden afgeweken van de bij
of krachtens deze wet geldende bepalingen.

2. Bij toepassing van het eerste lid wordt geregeld door welke
bestuursorganen of aangewezen organisaties, op welke wijze en gedurende
welke periode van de wet wordt afgeweken.

3. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vier
jaar. 

4. Onze Minister zendt negen maanden voor het einde van de werkingsduur
van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan
de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van het experiment, alsmede een standpunt inzake de voortzetting anders
dan als experiment.

Artikel 27. Wijziging Wegenverkeerswet 1994

De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 107, derde lid, komt te luiden:

3. Op het rijbewijs wordt, indien de aanvrager:

a. als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen:

1°. het in de basisregistratie opgenomen burgerservicenummer, bedoeld
in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen
burgerservicenummer, vermeld op de bij ministeriële regeling
vastgestelde wijze, en

2°. overeenkomstig bij ministeriële regeling gegeven regels een
publiek identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de
Wet digitale overheid geplaatst, dan wel

b. niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen
een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding vermeld.

B

1. In artikel 111, vijfde lid, tweede volzin, wordt na “tarief”
ingevoegd: , dat in die gevallen mede betrekking heeft op de door de
Dienst Wegverkeer gemaakte kosten met betrekking tot het publieke
identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet
digitale overheid.

2. In artikel 111 wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

7. Aan de houder van een publiek identificatiemiddel op een rijbewijs
dat is uitgegeven voor inwerkingtreding van artikel 27 van de Wet
digitale overheid en dat geactiveerd wordt na inwerkingtreding daarvan,
wordt een bij ministeriële regeling te bepalen tarief in rekening
gebracht.

C

In artikel 121, eerste lid, wordt na “aflevering van rijbewijzen”
ingevoegd: en het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5,
vierde lid, van de Wet digitale overheid.

D

In artikel 126 wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

3a. In het kader van het register verwerkt de Dienst Wegverkeer voorts
gegevens omtrent de op het rijbewijs geplaatste publieke
identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet
digitale overheid.

Artikel 28. Omhangen

Na de inwerkingtreding van deze wet berust 

a. het Besluit verwerking persoonsgegevens generieke digitale
infrastructuur op artikel 16, vierde lid, van deze wet;

b. het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid op artikel
3, tweede en derde lid, van deze wet. 

Artikel 29. Inwerkingtreding 

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. 

2. De artikelen 3 en 20 van deze wet treden in werking met ingang van de
dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt
geplaatst.

3. De in de artikelen 7 en 15 opgenomen acceptatieplichten zijn voor een
bestuursorgaan of aangewezen organisatie niet eerder van toepassing dan
nadat dat bestuursorgaan of die aangewezen organisatie kan worden
aangesloten op de in artikel 5, eerste lid, onderdelen a tot en met e,
en tweede lid bedoelde infrastructuur en voorzieningen overeenkomstig
het bij regeling van Onze Minister, gehoord onze Ministers die het mede
aangaat, op te stellen aansluitschema. Het aansluitschema kan erin
voorzien dat de acceptatieplichten voor verschillende diensten van een
bestuursorgaan of aangewezen organisatie op verschillende momenten van
toepassing worden. De regeling met aansluitschema wordt gepubliceerd in
de Staatscourant.

Artikel 30. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet digitale overheid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage bij artikel 2, tweede lid, onder a, van de Wet digitale
overheid 

Instellingen voor hoger onderwijs in de zin van artikel 1.1, onderdeel
e, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. 

De pensioenuitvoerders, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. 

De categorieën van zorgaanbieders, categorieën van indicatieorganen en
categorieën van zorgverzekeraars die vallen onder de Wet aanvullende
bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg, in het kader van de
taken waarvoor zij op basis van deze wet het burgerservicenummer
gebruiken.

 

 

 PAGE    

 PAGE   18