Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van de motie van de leden Sneller en Den Boer over de benoemingsprocedures voor de belangrijkste democratische instituties (Kamerstuk 35300-VII-97)
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2020
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D09304, datum: 2020-03-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D09304).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z01899:
- Indiener: R.W. Knops, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2020-02-05 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-02-13 11:30: Procedurevergadering vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2020-03-05 14:00: Uitvoering van de motie van de leden Sneller en Den Boer over de benoemingsprocedures voor de belangrijkste democratische instituties (TK 35300-VII-97) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-09-07 15:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D09304 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 februari 2020 (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 97) over de benoemingsprocedures voor de belangrijkste democratische instituties.
De voorzitter van de commissie,
Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx
VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot benoemingsprocedures voor democratische instituties, zoals Hoge Colleges van Staat, planbureaus, adviescolleges en zbo’s. Zij wijzen erop dat zij tegen de motie van de leden Sneller en Den Boer hebben gestemd. Een grotere rol van de Tweede Kamer bij deze benoemingsprocedures leidt er niet toe dat deze instituties onafhankelijker zullen worden van de politiek, zo stelt de Minister. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat. Zij hebben geen vragen. De evaluatie van onder meer de Kaderwet zbo’s wachten de leden van de VVD-fractie af.
D66
De leden van de D66-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het besluit inzake de uitvoering van de motie-Sneller-Den Boer (TK 35 300 VII, nr. 25) over de benoemingsprocedures voor de belangrijkste democratische instituties. Deze leden willen de regering daarom nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de brief vooral vertelt dat hij, naast een onderzoek dat al bekend was, helemaal geen uitvoering gaat geven aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie. De voornoemde leden zijn daardoor erg verbaasd, aangezien de motie de regering juist wel verzoekt in beweging te komen en actie te ondernemen. Graag herinneren de leden van de D66-fractie de Minister er aan dat de motie-Sneller-Den Boer met achtentachtig zetels is aangenomen en dat niets doen dus geen optie is. Is de Minister bereid zijn besluit tot niets doen te herzien, en een besluit te nemen dat wel in lijn is met de motie? Zo ja, waarom had de Minister dat niet meteen kunnen doen? Zo nee, kan de Minister uitleggen wat de (staatsrechtelijke) gevolgen zijn van het naast zich neerleggen van deze aangenomen motie?
De leden van de D66-fractie krijgen de indruk na het lezen van de brief dat de Minister het staatsrecht ziet als iets dat niet kan veranderen. «Het is zo, dus het is goed» lijkt het motto van het besluit te zijn. De voornoemde leden zien het staatsrecht als iets dat leeft en mee moet gaan met de tijd. Wanneer oude gewoontes, neergelegd in staatsrechtelijke regels, niet meer bijdragen aan de transparantie van democratische instituties en daarmee aan de diversiteit van de bemensing, dan moeten die staatsrechtelijke regels worden veranderd. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Als iets een bestuursbevoegdheid is, moet dat dan voor altijd een bestuursbevoegdheid zijn? Zo ja, waarom dan? Zo nee, in welke gevallen kunnen we dit wel veranderen. Een nog fundamentelere vraag is of de Minister de opvatting deelt dat het staatsrecht kan veranderen? Zo ja, in welk geval wel? Kan de Minister vijf mogelijke scenario’s beschrijven waarin het staatsrecht duidelijk moet worden veranderd om mee te kunnen gaan met de tijd? Kan de Minister ook vijf scenario’s beschrijven waarin het staatsrecht duidelijk moet blijven zoals het is en niet moet veranderen om mee te kunnen gaan met de tijd?
De Minister zegt dat een grotere rol voor de Tweede Kamer bij de benoemingsprocedure voor democratische instituties, zoals Hoge Colleges van Staat, planbureaus, adviescolleges en zbo’s er niet toe leidt dat deze instituties onafhankelijker zullen worden van de politiek. Op dit moment heeft de Tweede Kamer wel een grotere rol bij de benoemingsprocedure van de Rekenkamer en de Nationale ombudsman. Vindt de Minister dan ook dat deze instituties minder onafhankelijk zijn dan, bijvoorbeeld, de Raad van State en het Centraal Planbureau? Kan de Minister uitleggen waarom hij dat vindt?
Op dit moment heeft de regering of een bewindspersoon het in veel benoemingsprocedures volledig voor het zeggen, en dit komt neer op executieve macht die niet nader kan worden gecontroleerd door de Tweede Kamer. Belangrijke democratische instituties worden dus volledig buiten spel gezet en zijn afhankelijk van de regering. Bovendien constateert D66 dat in Nederland met de huidige werkwijze de afgelopen jaren te weinig vooruitgang is geboekt als het gaat om de diversiteit van de publieke (advies)sector, terwijl uit onderzoek telkens weer blijkt dat divers samengestelde teams beter functioneren. Diversiteit is in dat opzicht kwaliteit. Kan de Minister vertellen hoe hij de onafhankelijkheid van de democratische instituties kan vergroten door de motie, zoals hierboven beschreven, naast zich neer te leggen? Of ziet de Minister ook in dat hij wel uitvoering moet geven aan de motie om de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de democratische instituties te vergroten? Waarom wel, waarom niet?
Volgens de leden van de D66-fractie bestaan er meerdere gradaties in de mate van betrokkenheid van de Tweede Kamer. Met aan de ene kant van het spectrum een heel grote rol voor de Tweede Kamer, zoals de benoeming van de Nationale ombudsman, en aan de andere kant het informeren van de Kamer na een benoeming. De rol van de Kamer hoeft natuurlijk niet bij elke benoeming even groot te zijn. Zoals het nu bij veel benoemingsprocedures gaat dan moet de Kamer in de krant lezen wie uiteindelijk benoemd is. Een voorbeeld hiervan was het Centraal Planbureau (CPB); bij die benoeming konden Kamerleden in de krant lezen wie er benoemd was. Deze wijze van benoeming valt helemaal buiten het hier zojuist uiteengezette spectrum van betrokkenheid van de Kamer. Deze optie is totaal niet wenselijk, dit is namelijk de minst transparante manier van benoemen. Wat vindt de Minister ervan dat de Kamer uit de media moet vernemen wie er benoemd is als hoofd CPB? Is de Minister bereid om hierin verandering te brengen? Zo ja, hoe zou de Minister dit willen veranderen? Zo nee, waarom niet?