[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op de motie van het lid Wiersma c.s. over bevorderen van het behalen van een startkwalificatie voor iedere jongere

Meerjarenplan Alfabetisering

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2020D10182, datum: 2020-03-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28760-101).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 28760 -101 Meerjarenplan Alfabetisering.

Onderdeel van zaak 2020Z04886:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

28 760 Meerjarenplan Alfabetisering

Nr. 101 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 maart 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 15 oktober 2019 over de reactie op de motie van het lid Wiersma c.s. over bevorderen van het behalen van een startkwalificatie voor iedere jongere (Kamerstuk 28 760, nr. 98).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 december 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 12 maart 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

De griffier van de commissie,
De Kler

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 3
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op de motie van het lid Wiersma c.s.1 over het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie voor iedere jongere. De leden van deze fractie onderschrijven de ambitie van de Minister om alle jongeren voor wie dit mogelijk is een startkwalificatie te laten halen. Tevens delen deze leden de ambities zoals deze in de reactie op de motie verwoord zijn. Desondanks hebben de leden hier nog enkele vragen over. Volgens de leden van deze fractie zal de aanpak in eerste instantie moeten gaan om het verlagen van het aantal nieuwe schoolverlaters, alsmede om het verlengen van het bbl- offensief2. Ook zullen jongeren die zonder startkwalificatie in dienst genomen worden, gestimuleerd moeten worden om alsnog een diploma te halen. Desalniettemin constateren deze leden dat dit voornamelijk een voortzetting is van de huidige praktijk, terwijl de motie van het lid Wiersma c.s. van 3 juli 2018 vraagt om een plan uit te werken voor hoe werkgevers invulling geven aan de startkwalificatie voor iedere jongere. De leden vragen wanneer de Kamer deze uitwerking kan verwachten.Ook vragen de leden van deze fractie wat de Minister met VNO-NCW en MKB-Nederland heeft afgesproken om te borgen dat er ook daadwerkelijk meer van de bedoelde jongeren een bbl-traject gaan volgen; is er bijvoorbeeld een exact aantal afgesproken? Verder vragen deze leden of de Minister ook met VNO-NCW en MKB-Nederland heeft gesproken over het fenomeen «groenpluk», waarbij jongeren zonder startkwalificatie worden verleid om te gaan werken in plaats van hun opleiding af te maken. Kan de Minister een inventarisatie geven van hoe groot dit probleem is? En kan de Minister een paar voorbeelden geven van best practices van bedrijven? Ook vragen deze leden of de Minister nog met andere maatschappelijke partners heeft gesproken om uitgevallen jongeren alsnog te begeleiden naar een startkwalificatie. Zijn er nog andere trajecten of projecten naast de bbl? Eveneens lezen de leden van deze fractie dat de Minister de samenwerking in de regio wil versterken tussen werkgevers, SBB3, scholen en de RMC-functie4 van scholen. Wanneer kunnen de leden de eerste resultaten hiervan verwachten, zo vragen zij. Deze leden lezen eveneens dat de Minister meldt dat het niet voor iedere jongere mogelijk is om een startkwalificatie te behalen en dat voor hen pilots worden georganiseerd voor praktijkleren met een praktijkverklaring. De leden vragen wanneer de Kamer een overzicht kan verwachten van deze pilots, hun doelen en een evaluatie van de resultaten tot dusver.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de Minister op de motie van het lid Wiersma c.s. De leden van deze fractie zijn blij met de inzet van de Minister op het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie voor iedere jongere. Daarnaast steunen deze leden het streven naar het alsnog behalen van deze startkwalificatie door reeds uitgevallen jongeren. De leden hebben nog enkele punten ter overweging.

Preventie blijft dé manier om jongeren te behoeden voor het voortijdig verlaten van een opleiding. Van betrokken docenten krijgen de leden van deze fractie vaak berichten dat dezen graag de meer kwetsbare studenten intensiever zouden willen begeleiden. Heel vaak ontbreekt daarvoor echter de tijd, omdat studieloopbaanbegeleiding niet tot speerpunt van de instellingen is gemaakt. Docenten worden eerder gedwongen zich te richten op studenten die minder tijdsintensief zijn en een goede kans maken op een geslaagde afronding van de opleiding; daar krijgen zij tenslotte uiteindelijk de middelen voor. Deze leden vragen de Minister om een beschouwing op deze ironische realiteit.

De leden van deze fractie zien voorts dat het soms voor zowel werknemer als werkgever lonend kan zijn om jongeren die nog geen startkwalificatie bezitten, toch in dienst te nemen. Deze «groenpluk» kan een probleem worden in economisch minder zonnige tijden; de jongeren die in florissante tijden zonder diploma van school gaan, zijn in economisch mindere tijden op veel manieren kwetsbaar. Daarom vragen deze leden zich af of, en zo ja op welke manier, wordt gemonitord hoe werkgevers jongeren daadwerkelijk de mogelijkheid bieden om een startkwalificatie te halen. De leden vernemen graag een reactie.

Voorts hebben de leden van deze fractie begrip voor het feit dat niet iedere jongere, om uiteenlopende redenen, in staat is om die zo gewenste startkwalificatie te halen. Deze leden zijn daarom niet gekant tegen de pilots praktijkleren mbo met praktijkverklaring die op dit moment in gang zijn gezet. De grote vraag hierbij blijft echter hoeveel waarde en zekerheid zo’n praktijkverklaring de werkende zal bieden. Zal deze uiteindelijk niet gezien worden als «brevet van onvermogen» om een daadwerkelijke startkwalificatie te halen? Hoe denken de Minister en betrokken partijen deze «downgrade» te ondervangen? De voornoemde leden vernemen graag een reactie.

Tevens blijft de vraag of de praktijkverklaring, omgekeerd, niet juist zal worden gezien als vervangende startkwalificatie, waardoor bij werkgever en werknemers de motivatie kan gaan ontbreken een daadwerkelijk diploma te verkrijgen. Deze leden vragen zich af op welke manier werkgevers worden gestimuleerd om niet te snel over te stappen van een startkwalificatie naar een praktijkverklaring, en ontvangen ook hierop graag een reactie.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De leden van de VVD-fractie en de GroenLinks-fractie wil ik bedanken voor hun vragen en opmerkingen naar aanleiding van de brief van d.d. 15 oktober 2019 over de Reactie op de motie van het lid Wiersma c.s. over bevorderen van het behalen van een startkwalificatie voor iedere jongere (Kamerstuk 28 760, nr. 98).

Het verheugt me dat zowel de leden van de VVD-fractie als van de GroenLinks-fractie het streven ondersteunen om alle jongeren – voor wie dit mogelijk is – een startkwalificatie te laten behalen. Beide fracties ondersteunen ook mijn standpunt dat dit begint met het voorkomen van uitval. Ik zie dat scholen, gemeenten, zorgpartijen en andere betrokkenen zeer veel inspanningen leveren om uitval te voorkomen. Tegelijkertijd zie ik ook dat we met elkaar nog grondiger moeten kijken waarom jongeren, die in potentie een startkwalificatie kunnen halen, uitvallen en daarop zullen alle betrokken partijen actie moeten ondernemen. Ik intensiveer de aanpak voortijdig schoolverlaten (vsv) dan ook verder om het stijgend aantal jaarlijkse vsv’ers om te buigen. Voor een uitgebreide beschrijving van deze aanpak verwijs ik u naar mijn recente brief over aanpak voortijdig schoolverlaten5.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de motie van het lid Wiersma c.s. van 3 juli 2018 vraagt om een plan uit te werken voor hoe werkgevers invulling geven aan de startkwalificatie voor iedere jongere. De leden vragen wanneer de Kamer deze uitwerking kan verwachten.

In reactie op deze vraag en mede als antwoord op de motie van de leden Kuik en Smals6sluit ik 12 maart 2020 een intentieverklaring met MKB Nederland, VNO-NCW, MBO-raad, SBB, JOB en Ingrado met als doel meer jongeren die voortijdig het onderwijs hebben verlaten alsnog een arbeidsmarktkwalificerend diploma laten halen. De ondertekenende partijen zullen eraan bijdragen om jongeren niet voortijdig van school te halen, maar ze van een bbl-plek te voorzien om langs die weg werk en onderwijs te combineren. Op deze manier zorgen we ervoor dat zoveel mogelijk jongeren duurzaam aan het werk zijn. Over deze intentieverklaring informeer ik u met een separate brief.

De leden van de VVD-fractie vragen of ik met de werkgevers een concreet aantal heb afgesproken voor voortijdig schoolverlaters die via de bbl alsnog een startkwalificatie behalen.

Omdat niet duidelijk is voor welk aantal van de voortijdig schoolverlaters «groenpluk» de oorzaak is van het voortijdig schoolverlaten is, blijkt het niet mogelijk een concrete doelstelling te benoemen. Ik heb er samen met de andere ondertekenaars voor gekozen om verbinding te leggen met de landelijke ambitie van jaarlijks maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers in 2024. Deze ambitie wordt uitgewerkt in regionale plannen. Vanaf schooljaar 2020–2021 starten scholen en gemeenten met de nieuwe vierjarige plannen 2020–2024 ter voorkoming van vsv en het begeleiden van reeds uitgevallen jongeren terug naar school. Op basis van de recente uitvalcijfers vraag ik aan de regio’s om kritisch te kijken waarom jongeren uitvallen en wat er nodig is om ze (weer) toe te leiden naar een startkwalificatie, voor wie dat haalbaar is. In het regionaal plan definieert de regio een streefcijfer waarmee de landelijke ambitie van jaarlijks maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers in 2024 wordt behaald. Bij de uitwerking van het plan kunnen gemeenten ook gebruik maken van de inzichten van het onderzoek van CBS naar oorzaken voor de toename van het aantal vsv-ers (zie ook het antwoord op de volgende vraag).

De leden van de VVD-fractie vragen in hun inbreng of ik een inventarisatie kan geven hoe groot het probleem van ongediplomeerde uitstroom naar werk eigenlijk is.

CBS onderzoekt op dit moment of de aantrekkende arbeidsmarkt een oorzaak is van de toename van het aantal vsv’ers. Dat zou ook inzicht moeten bieden in het mogelijk aantal jongeren dat nog niet gediplomeerd is en wel aan het werk gaat. Ik verwacht voor de zomer uw Kamer over de resultaten van dit onderzoek te informeren.

Naast de grootte van het probleem vragen de leden van de VVD-fractie naar goede voorbeelden van bedrijven die jongeren stimuleren hun diploma te halen en naar andere trajecten met maatschappelijke partners (anders dan het bbl-offensief).

Er zijn gelukkig al meerdere initiatieven op dit vlak. Te denken valt bijvoorbeeld aan de mbo-instelling Aeres, die samen met verschillende bedrijven afspraken maakt om jongeren te stimuleren hun opleiding af te laten ronden. Of aan de RMC-regio Zuid-Holland Oost die jongeren, hun ouders en hun werkgevers informeert over de gevolgen van het niet afronden van een opleiding, maar ook jongeren en hun werkgevers actief benadert om te kijken welke mogelijkheden er zijn om werken met leren te combineren. Of aan het bedrijf Hoppenbouwers Techniek dat intensief met verschillende mbo-instellingen samenwerkt om jongeren binnen de gestelde tijdsprognose van de mbo-instelling hun diploma te laten behalen.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer zij de eerste resultaten kunnen verwachten van de ambitie van de Minister om de samenwerking in de regio tussen werkgevers, SBB, scholen en de RMC-functie te versterken.

In de regionale plannen vsv die voor de zomer bij mij moeten worden ingediend, zal als eerste een beeld beschikbaar komen over een meer intensieve samenwerking tussen de genoemde partijen. Het gaat vanzelfsprekend niet alleen om een betere samenwerking, maar ook om een reductie van het aantal vsv’ers. De voorlopige cijfers over het aantal voortijdig schoolverlaters over schooljaar 2019–2020 komen begin 2021 beschikbaar. Dat zal een eerste moment zijn om een beeld te krijgen over de kwaliteit van de samenwerking. In aanvulling daarop is in de intentieverklaring aangegeven dat door de regio’s in de jaarlijkse effectrapportage aandacht zal worden besteed aan de oorzaken voor vsv. Jaarlijks wordt op basis van de effectrapportage het gesprek gevoerd met het Ministerie van OCW. Ook is afgesproken dat de partners van de intentieverklaring meewerken aan onderzoek om ongediplomeerde uitstroom naar werk te monitoren en de resultaten van de inzet in beeld te brengen. De partijen spreken elkaar met regelmaat over de voortgang van de afspraken. De intentieverklaring loopt tot het eind van schooljaar 2023–2024; het eind van de aankomende periode regionale plannen vsv. Daarna evalueren de partijen de werking van de intentieverklaring.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer een overzicht van de pilots praktijkleren met een praktijkverklaring, hun doelen en een evaluatie van de resultaten tot dusver verwacht kan worden.

Samen met de Minister van SZW ben ik gestart met de pilots praktijkleren mbo met een praktijkverklaring. Op basis van de vraag van het leerbedrijf en de persoonlijke mogelijkheden, gaan werkenden en werkzoekenden zonder startkwalificatie (waaronder voortijdig schoolverlaters die vooralsnog niet in staat zijn geweest om een diploma in het mbo te behalen), in deze pilot aan de slag met delen van een mbo-opleiding. De pilots worden geëvalueerd door het onderzoeksbureau KBA Nijmegen. Uw Kamer zal over de bevindingen bij deze pilot geïnformeerd worden in de voortgangsrapportage over leven lang ontwikkelen, die voor het zomerreces van 2020 wordt verstuurd. Eind 2020 wordt de evaluatie van de pilot afgerond en zal uw Kamer over de resultaten van de pilot en het vervolg worden geïnformeerd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mijn beschouwing over het ontbreken aan tijd van docenten om kwetsbare studenten te begeleiden, o.a. omdat studieloopbaanbegeleiding niet tot speerpunt van de mbo-instelling is gemaakt.

Om de (professionalisering van de) loopbaanorientatie en begeleiding (LOB) op instellingen verder te stimuleren, heb ik een aantal maatregelen genomen, waaronder ondersteuning vanuit het Expertisepunt lob, bevordering van de kansengelijkheid via het project LOB-Gelijke kansen7 en de online mbo studiekeuzeportal «Kies mbo»8. Bovendien is jongeren in een kwetsbare positie één van de drie landelijke speerpunten in de kwaliteitsafspraken. Maatregelen die instellingen in dit kader nemen zijn bijvoorbeeld: extra aandacht voor psychische problemen; het inzetten van coaches voor uitgevallen jongeren; het verbeteren van de intake; hulp bij studie- en loopbaankeuze en snellere inzet bij verzuim.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe ik monitor dat werkgevers, die jongeren zonder diploma aan het werk zetten, alsnog een startkwalificatie behalen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar een eerder antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie over wanneer de eerste resultaten verwachten kunnen worden van de ambitie van de Minister om de samenwerking in de regio tussen werkgevers, SBB, scholen en de RMC-functie te versterken.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel waarde en zekerheid een praktijkverklaring kan bieden in vergelijking tot een startkwalificatie.

Een praktijkverklaring geeft, in vergelijking met een diploma van niveau 2, minder waarde en zekerheid dan een mbo-diploma. Een diploma wordt namelijk afgegeven als álle examens zijn behaald. Een praktijkverklaring wordt afgegeven bij afronding van een aantal werkprocessen in de praktijk van de mbo-opleiding. Toch kan het behalen van een praktijkverklaring een waardevolle opstap zijn, als voor een werkende of werkzoekende het behalen van een mbo-diploma, om uiteenlopende redenen, (vooralsnog) niet mogelijk blijkt te zijn. Een praktijkverklaring kan betekenisvol zijn voor (potentiële) werkgevers, omdat in «mbo-taal» is beschreven welke werkprocessen iemand in de praktijk van een erkend leerbedrijf heeft geleerd. Hierdoor krijgen zij meer zicht op de inzetbaarheid van de (potentiële) werknemer. Voor de persoon zelf kan het behalen van een praktijkverklaring zijn zelfvertrouwen versterken en hem motiveren tot het verder groeien in het bedrijf en/of doorleren in het mbo.

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie of een praktijkverklaring zal worden gezien als vervanger van de startkwalificatie, waardoor motivatie bij werkgever en werknemer gaat ontbreken om een startkwalificatie te behalen.

Uiteraard zou het een onwenselijk effect zijn als werkgevers (potentiële) werknemers – voor wie een startkwalificatie wel haalbaar is – zouden stimuleren om een praktijkverklaring te halen in plaats van een startkwalificatie. De bevindingen van de pilot praktijkleren worden gemonitord. Mocht ik dergelijke signalen ontvangen, dan zal ik nagaan hoe werkgevers kunnen worden gestimuleerd om (potentiële) werknemers – voor wie dit haalbaar is – op te leiden richting een startkwalificatie.


  1. Kamerstuk 28 760, nr. 74↩︎

  2. bbl: beroepsbegeleidende leerweg↩︎

  3. SBB: Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven↩︎

  4. RMC-functie: Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten↩︎

  5. Kamerstuk 26 695, nr. 131.↩︎

  6. Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 56.↩︎

  7. Zie voor meer toelichting over het project, Kamerstuk 31 524, nr. 402↩︎

  8. Zie voor meer toelichting over de maatregelen, Kamerstuk 31 524, nr. 340↩︎