Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s. over het oordeel "goed" aanpassen naar "voldoende" ten behoeve van het experiment flexibele onderwijstijden (Kamerstuk 31293-509)
Primair Onderwijs
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D12302, datum: 2020-03-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D12302).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.M. Verouden, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z03779:
- Indiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-03-03 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-03-12 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-03-31 14:00: Uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s. over het oordeel "goed" aanpassen naar "voldoende" ten behoeve van het experiment flexibele onderwijstijden (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-05-12 14:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-05-14 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D12302 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 24 februari 2020 inzake uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s. over het oordeel «goed» aanpassen naar «voldoende» ten behoeve van het experiment flexibele onderwijstijden (Kamerstuk 31 293, nr. 509).
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
Verouden
Inhoud | blz. | ||
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de D66-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de SP-fractie | 4 | |
II | Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media | 4 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s.1 over het oordeel «goed» aanpassen naar «voldoende» ten behoeve van de het experiment flexibele onderwijstijden en willen de Minister bedanken voor het op deze wijze uitvoeren van de motie. Zij hebben hierover geen vragen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van de uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s.2. Deze leden hebben dan ook nog enige vragen.
De Minister verwijst in zijn uitvoering van deze motie naar de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) die de Minister adviseert vast te houden aan de waardering «goed» voor het experiment met flexibele onderwijstijden vanwege de risico’s die kunnen ontstaan voor de onderwijskwaliteit. Deze leden blijven met de Minister van mening verschillen dat alleen scholen die de waardering «goed» hebben gekregen van de Inspectie mogen meedoen aan het experiment vanwege de risico’s voor de onderwijskwaliteit. Niet alleen omdat de waardering «goed» geen wettelijke basis heeft, maar vooral omdat scholen die het oordeel «voldoende» hebben gekregen hebben voldaan aan alle wettelijke vereisten, de zogenaamde deugdelijkheidseisen en deze leden daarom niet inzien waarom zij niet aan het experiment mee zouden kunnen doen.
Voornoemde leden lezen in de brief dat om het experiment te kunnen starten na de zomer van 2020 de scholen tussen 1 april en 1 mei a.s. hun aanvraag voor deelname moeten inleveren, zodat in juni besloten kan worden welke scholen mee kunnen doen. Deze leden vragen de Minister hoe realistisch deze termijn is gezien de huidige omstandigheden waarbij scholen hun handen vol hebben aan het inrichten en verzorgen van afstandsonderwijs en kinderopvang de komende tijd. Is het mogelijk deze termijn voor het indienen van de aanvraag te verlengen? Verder vragen deze leden in hoeverre het voor scholen mogelijk is om na medio juni hun plannen uit te werken en te implementeren aangezien het nu nog niet duidelijk is of de scholen dan nog dicht zijn of wellicht (net) weer open zijn en scholen dan nog steeds bezig zijn met het afstandsonderwijs of met het omschakelen naar het opengaan van de school. Deze leden vragen ook of het een mogelijkheid zou zijn om, gezien de omstandigheden, het experiment niet deze zomer, maar op een later (nader te bepalen) tijdstip in te laten gaan. Zo nee, waarom niet? Indien uitstel mogelijk is, zou het dan ook een optie zijn om het experiment zo vorm te geven dat meer scholen met het oordeel «voldoende» aan het experiment mee kunnen doen? Deze leden ontvangen gaarne een nadere toelichting.
De aan het woord zijnde leden lezen dat de Minister de motie zo wil uitvoeren dat alle acht scholen die aan het huidige experiment deelnemen, mogen blijven deelnemen in het nieuwe experiment ook als zij niet de waardering «goed» hebben maar het oordeel «voldoende». Dat verheugt deze leden, omdat dan de ervaringen van deze acht scholen niet verloren zullen gaan. Voor de resterende twaalf plekken mogen zowel scholen met de waardering «goed», als het oordeel «voldoende» zich melden, maar krijgt de eerstgenoemde categorie scholen voorrang op de categorie scholen met het oordeel «voldoende», waarbij wel wordt gekeken naar een goede geografische verspreiding zodat elke provincie vertegenwoordigd is in het experiment. Deze leden vragen waarom niet wordt gekeken naar de kwaliteit van de ingediende plannen en naar een evenredige verspreiding tussen scholen met «goed» en scholen met «voldoende».
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van de motie rond de uitbreiding van het experiment flexibele onderwijstijden en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Deze leden constateren dat met deze motie een ruime meerderheid in de Kamer zich heeft uitgesproken om in het experiment ook scholen toe te laten met het oordeel «voldoende». Deze leden lezen dat de Minister naar aanleiding van de motie slechts twintig scholen toevoegt aan het experiment op een totaal van ruim 6000 basisscholen, waarbij de acht scholen die eerder meededen aan het experiment voorrang krijgen. Deze leden vragen waarom er zo beperkt uitvoering wordt gegeven aan de wens van de Kamer. Waarom heeft de Minister gekozen om slechts twintig scholen toe te laten?
Voornoemde leden constateren dat veel scholen een behoefte hebben aan flexibiliteit van de onderwijstijd. Deze leden vragen de Minister dan ook de Kamer op de hoogte te houden hoeveel scholen zich hebben aangemeld om mee te doen met het experiment. Deze leden constateren dat de wens van scholen om deel te nemen aan dit experiment niet alleen voortkomt uit een wens naar meer flexibiliteit, maar ook uit een wens om kinderen betere kansen te geven. Zo zijn deze leden op bezoek geweest bij scholen in sterke achterstandsomgeving die graag meer uren les aan de kinderen zouden willen geven, ook in vakantieweken die nu verplicht lesvrij zijn. Voor deze kinderen is de school de beste en meest veilige omgeving is. Deze leden ontvangen graag een reactie van de Minister op dit punt.
De aan het woord zijnde leden constateren dat de Minister stelt dat eerst de kwaliteit op orde moet zijn, voordat scholen ruimte krijgen in de regels. Deze leden menen dat het precies andersom ligt: scholen moeten eerst ruimte krijgen om de beste onderwijskwaliteit te kunnen bieden. Om deze reden zijn de leden het niet eens met de selectie dat scholen met het oordeel «goed» voorrang krijgen in de deelname aan het experiment. Scholen met het oordeel «voldoende» hebben een waarborg van onderwijskwaliteit. Bovendien is deze extra selectie overbodig, omdat voor elke school geldt dat de deelname aan het experiment wordt beëindigd als gedurende het experiment de Inspectie het oordeel «onvoldoende» geeft. Deze leden zijn ervan overtuigd dat hierdoor de kwaliteit van het onderwijs goed wordt geborgd, zowel voor scholen met het oordeel «goed», als scholen met het oordeel «voldoende». Zij vragen een reactie van de Minister hierop.
Deze leden lezen dat de Minister de startdatum van 1 augustus 2020 wil vasthouden, waardoor scholen tussen 1 april en 1 mei a.s. hun aanvraag kunnen indienen. Blijft de Minister vasthouden aan deze data, gezien de huidige omstandigheden en het sluiten van de scholen rond de corona-epidemie, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s.3. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Zowel de Minister als de Inspectie zijn zeer kritisch over het toestaan van scholen met het oordeel «voldoende» aan het nieuwe experiment flexibele onderwijstijden vanwege de risico’s voor de onderwijskwaliteit. Kan de Minister aan deze leden bevestigen dat de Inspectie de scholen die deelnemen aan dit experiment extra in de gaten gaat houden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer en hoe kan de Inspectie ingrijpen als de onderwijskwaliteit daadwerkelijk in gevaar komt? Is de Minister bereid om het gehele experiment stop te zetten als meerdere scholen te maken krijgen met dalende leeropbrengsten vanwege dit experiment, zo vragen deze leden.