[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op de motie van de leden Van den Berge en Van Ojik over slachtoffers van bacha-bazimisbruik niet terugsturen (Kamerstuk 19637-2552)

Vreemdelingenbeleid

Brief regering

Nummer: 2020D13484, datum: 2020-04-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-19637-2596).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 19637 -2596 Vreemdelingenbeleid.

Onderdeel van zaak 2020Z06363:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2596 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2020

Met deze brief reageer ik op de door uw Kamer op 18 december 2019 aangenomen motie van de leden Van den Berge en Van Ojik (GL) inzake slachtoffers van bacha-bazi misbruik (Kamerstuk 19 637, nr. 2552). In de motie wordt de regering verzocht om slachtoffers van bacha-bazi misbruik niet terug te sturen naar Afghanistan.

Daarnaast grijp ik deze gelegenheid aan om uw Kamer te informeren over de consequenties die ik verbind aan een recente Afdelingsuitspraak van eveneens 18 december 2019 inzake de positie van de Hazara’s in Afghanistan1.

De praktijk van bacha-bazi in Afghanistan is verwerpelijk en deze vorm van misbruik dient dan ook door de Afghaanse overheid, met hulp van de internationale gemeenschap, te worden tegen gegaan. Het is goed dat bacha-bazi in het nieuwe Afghaanse Wetboek van Strafrecht wordt verboden en expliciet strafbaar is gesteld en een slachtoffer van bacha-bazi niet (langer) kan worden beschouwd als iemand die een misdrijf heeft gepleegd. Niettemin kunnen kinderen nog steeds slachtoffer worden van bacha-bazi misbruik en treedt de overheid nauwelijks op tegen overtredingen van het verbod op bacha-bazi.

In de praktijk van bacha-bazi zijn het vooral kinderen die slachtoffer worden. De omstandigheid dat een minderjarige vreemdeling slachtoffer is geweest van bacha-bazi misbruik en daar geloofwaardig over heeft verklaard vormt een duidelijke aanwijzing voor het risico dat hij opnieuw slachtoffer kan worden van deze praktijk bij terugkeer. De minderjarige vreemdeling zal in dat geval in aanmerking kunnen komen voor asielbescherming2. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die niet voor asielbescherming in aanmerking komen geldt dat enkel sprake zal zijn van terugkeer als sprake is van adequate opvang3.

Meerderjarige vreemdelingen lopen in de regel geen reëel risico om (opnieuw) slachtoffer te worden. Ook dit zal de IND op individuele basis beoordelen.

Het kabinet ziet onvoldoende aanleiding om de motie naar de letter uit te voeren. Om in aanmerking te komen voor een asielvergunning moet er sprake zijn van een noodzaak tot het verlenen van internationale bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag of de Europese kwalificatierichtlijn. Het feit dat een persoon ooit slachtoffer is geweest van bacha-bazi misbruik betekent niet per definitie dat iemand ook bij terugkeer weer opnieuw slachtoffer van bacha-bazi misbruik zal worden en recht heeft op asielbescherming. Daarbij merk ik op dat naar mijn mening de huidige beoordelingspraktijk afdoende is en dat daar waar bescherming aan de orde is, deze ook wordt geboden. Slachtoffers van bacha- bazi misbruik, die een reëel risico lopen om opnieuw slachtoffer te worden, komen in aanmerking voor een asielvergunning en worden niet teruggestuurd. Daarom zie ik in de motie geen reden het beleid aan te passen.

Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 december 2019 in hoger beroep uitspraak gedaan over de positie van de Hazara’s, een etnische minderheid in Afghanistan. Dit geeft mij aanleiding tot aanpassing van het landgebonden beleid inzake Afghanistan.

In het huidige beleid worden Hazara’s niet zonder meer aangemerkt als risicogroep of kwetsbare minderheid. Dat zijn Hazara’s, enkel indien zij afkomstig zijn uit een gebied alwaar hun bevolkingsgroep een (gemarginaliseerde) minderheid vormt, die aldaar ernstige problemen ondervindt.

De Afdeling oordeelde dat Hazara’s in Afghanistan niet systematisch worden vervolgd, maar dat de omstandigheid dat Hazara’s in een gebied van herkomst niet in de minderheid zijn niet uitsluit dat zij aldaar toch een risicogroep of kwetsbare minderheid vormen. Naar aanleiding van deze uitspraak heb ik besloten om de Hazara’s specifiek aan te wijzen als risicogroep. Daarmee zal het voor een individuele vreemdeling die behoort tot de Hazara’s dus niet langer afhankelijk zijn van de bevolkingssamenstelling in zijn gebied van herkomst of hij tot een risicogroep behoort. Hazara’s kunnen aldus reeds met geringe indicaties aannemelijk maken dat problemen die zij hebben ondervonden op grond van hun etniciteit leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol


  1. Zaaknummer 201905739/1↩︎

  2. Conform kwalificatierichtlijn 2011/95 EU↩︎

  3. Ofwel familie tot de 4e graad, dan wel opvangvoorziening waarbij voeding/hygiëne/kleding, onderwijs, medische zorg en verblijf tot 18e zijn gewaarborgd. Voor Afghanistan geldt dat:

    • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

    • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.↩︎