Reactie op voorlichting Afdeling advisering van de Raad van State over het spanningsveld tussen enerzijds de uitoefening van het budgetrecht door het parlement en de openbare informatie-uitwisseling die daarbij hoort en anderzijds de regels voor de omgang met koersgevoelige informatie op grond van onder andere de Wet financieel toezicht en de Verordening marktmisbruik (PbEU 2014, L173)
Deelnemingenbeleid Rijksoverheid
Brief regering
Nummer: 2020D16654, datum: 2020-04-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28165-324).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.B. Hoekstra, minister van Financiën (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 28165 -324 Deelnemingenbeleid Rijksoverheid.
Onderdeel van zaak 2020Z07777:
- Indiener: W.B. Hoekstra, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2020-05-06 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2020-05-14 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-05-11 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid
Nr. 324 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 april 2020
Door middel van deze brief informeer ik uw Kamer over een door mij ontvangen voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State.
Op 16 december 2019 heb ik de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) gevraagd mij van voorlichting te dienen over het spanningsveld tussen enerzijds de uitoefening van het budgetrecht door het parlement en de openbare informatie-uitwisseling die daarbij hoort en anderzijds de regels voor de omgang met koersgevoelige informatie op grond van onder andere de Wet financieel toezicht en de Verordening marktmisbruik (PbEU 2014, L173). Op 25 maart 2020 heb ik de voorlichting ontvangen. Zoals toegezegd in mijn brief aan uw Kamer van 16 december 20191 deel ik bij dezen de voorlichting met uw Kamer.2
Graag wil ik de Afdeling danken voor haar doorwrochte en behulpzame advies. Dit advies heeft mij geholpen in het denkproces omtrent de vormgeving van werkafspraken met uw Kamer over de wijze waarop uw Kamer kan worden geïnformeerd indien de Staat zou overwegen tot verwerving van aandelen in een beursgenoteerde onderneming over te gaan. Zoals ik reeds in de Kamerbrief van 15 april 20203 aan uw Kamer heb gemeld, kan ik de vaste Kamercommissie voor Financiën in voorkomende gevallen informeren conform de door de commissie in haar brief van 30 maart 2020 aangegeven wijze.
De Afdeling zet in de voorlichting helder uiteen welke ruimte de Verordening marktmisbruik biedt om koersgevoelige informatie te delen met het parlement. De Afdeling stelt dat de Verordening marktmisbruik de Staat niet verplicht tot het openbaar maken van een als voorwetenschap te kwalificeren voornemen om een aandelenbelang in een beursgenoteerde onderneming te verwerven of te vergroten, maar de Verordening staat daaraan ook niet in de weg. Staatsrechtelijke regels omtrent het budgetrecht en de informatieplicht dienen in ogenschouw te worden genomen bij het delen van koersgevoelige informatie, waarbij aan een aantal strikte voorwaarden dient te worden voldaan. Ik ben verheugd dat de Afdeling deze spanning onderkent. Ik meen dat deze spanning ook goed wordt onderkend in de eerdergenoemde gemaakte werkafspraken met de vaste Kamercommissie voor Financiën.
De Afdeling wijst tevens op het belang van openbare informatie-uitwisseling van de regering met het parlement. Terecht stelt de Afdeling dat op de regering zowel een passieve als een actieve informatieverplichting jegens het parlement rust. Die inlichtingenplicht is echter niet onbegrensd of absoluut. De regering dient rekening te houden met onder andere de eerdergenoemde Verordening marktmisbruik en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Daaruit volgt de vraag hoe het functioneel delen van bepaalde informatie met uw Kamer, gegeven de omstandigheden in een concreet geval, zo zorgvuldig mogelijk kan geschieden. Dat is een kwestie die continue aandacht heeft en onderhoud vraagt, aangezien – zoals ook de Afdeling benadrukt – omstandigheden kunnen veranderen en het niet mogelijk is op voorhand elke mogelijk denkbare situatie waarin de regering de Kamer vertrouwelijk wil informeren met werkafspraken te bestrijken. De huidige afspraken zijn hierbij maatgevend en zullen ook voor toekomstige situaties dienend zijn aan het invullen van het informatierecht van de Tweede Kamer. De informatiepositie van de Eerste Kamer vraagt naar mijn idee nadere aandacht en ik ben voornemens de Afdeling daarover een aanvullende vraag om voorlichting te stellen.
Ik kijk ernaar uit nader met uw Kamer over deze onderwerpen van gedachten te wisselen.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra