[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 21 april 2020, over wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo)

Wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo)

Verslag van een wetgevingsoverleg

Nummer: 2020D17351, datum: 2020-05-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35357-8).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35357 -8 Wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) .

Onderdeel van zaak 2019Z24523:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 357 Wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo)

Nr. 8 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 7 mei 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 21 april 2020 overleg gevoerd met de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:

– het wetsvoorstel Wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) (Kamerstuk 35 357).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

De griffier van de commissie,
De Kler

Voorzitter: Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Rudmer Heerema, Van den Hul, Kwint, Van Meenen, Rog, Tellegen en Westerveld,

en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Een hele goede morgen. Hartelijk welkom aan de Minister allereerst, op deze toch ook weer bijzondere dag. Dank voor uw komst naar de Kamer. Een hartelijk welkom aan de leden bij dit wetgevingsoverleg over de wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs. We gaan beginnen. Ik geef het woord aan de heer Heerema van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank. Voordat ik aan mijn spreektekst begin, wil ik vanuit mijn bescheiden positie hier in de Tweede Kamer alle Nederlanders die nu keihard werken in de vitale sectoren heel erg bedanken voor hun grote inzet, inclusief natuurlijk de leraren, die geweldig werk verzetten met het verzorgen van lessen op afstand, maar ook de ouders, want ik kan u uit ervaring vertellen dat thuisonderwijs zeker de nodige inspanning vergt.

Voorzitter. Nu het wetsvoorstel dat vandaag besproken wordt. De VVD vindt dat het niveau van rekenonderwijs in Nederland hoger moet worden. Daarom hebben we al gepleit voor een beperkter curriculum, waar aan een geringer aantal vakken meer aandacht besteed moet worden. Deze vakken moeten ook op een hoger niveau afgerond worden. Zo moet er bijvoorbeeld meer aandacht voor rekenen op de pabo's komen. Een ander middel om dit te bewerkstelligen, was voor de VVD de rekentoets, maar de rekentoets zoals die nu afgenomen wordt, heeft helaas niet het gewenste effect, onder andere omdat hij te talig is. Het rekenonderwijs lijkt niet beter geworden te zijn en het rekenniveau lijkt niet hoger geworden te zijn. Dan missen we het einddoel. Het einddoel moet zijn dat kinderen beter kunnen rekenen.

Ik vind dat een goede rekentoets als afsluiting van een periode van uitstekend rekenonderwijs een meerwaarde heeft en dat kinderen ook mogen laten zien wat ze in hun mars hebben. Maar ik ben er ook van overtuigd dat, als het instrument dat we gebruiken niet goed werkt, we het dan ook niet op dezelfde manier moeten blijven gebruiken. In mijn ideale situatie schaffen we deze rekentoets af, voeren we direct een beter werkend alternatief in en krijgen kinderen beter rekenonderwijs.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Beertema een vraag.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dit weer zo symptomatisch voor de politiek die de VVD en vele andere partijen hier uitdragen. Met veel bombarie voeren we een rekentoets in; die heeft intussen 500 miljoen gekost, in tien jaar. Dan concluderen we dat die toets toch niet helemaal is wat we ervan mochten verwachten; hij is te talig en weet ik veel. Huppakee, we gooien hem eruit! Dat is toch raar beleid? Ik snap niet hoe een regeringsverantwoordelijke partij als de VVD op deze onzorgvuldige manier omgaat met iets zo belangwekkends als een rekentoets. Waarom niet die rekentoets gewoon aanpassen, net zolang tot die wel goed is? Wat is daar mis mee?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Een pagina verder ga ik onder andere in op de situatie waar we in verkeren, maar wat vandaag voorligt is de afschaffing van de rekentoets en daar moeten we een keuze in maken. Onze ideale situatie is niet dat we deze keus maken, maar we moeten die suboptimale keus vandaag wel maken. Ik zoek naar wat we het liefste zouden willen. Waar kunnen we de komende tijd aan werken en voor vechten en welke beslissing moeten we vandaag nemen? De beslissing die we vandaag moeten nemen, is om de rekentoets af te schaffen.

De heer Beertema (PVV):

Ja, maar dat bedoel ik. Het eigenlijke verhaal is natuurlijk dat D66 per se van die rekentoets af wilde, heel merkwaardig, want de enige wiskundeleraar die hier zit en die beter zou moeten weten, is collega Van Meenen. Maar de VVD en het CDA zijn door D66 in het pak genaaid; die willen sowieso van alle toetsen af. Zeg dat dan gewoon, meneer Heerema! Weet je, dat is verder geen schande; iedereen weet het. Dat hele verhaal van «we hadden een rekentoets maar hij deugt niet, dus schaffen we hem af en gaan we met z'n allen zoeken naar iets anders» slaat kant noch wal.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, voorzitter, dan vervolg ik mijn betoog. Een toets waar ook de Vereniging van Wiskundeleraren achter staat. Ik deel hun zorgen: door de afschaffing van de rekentoets moeten we niet onze aandacht voor goed rekenonderwijs laten verslappen. Mijn vraag aan de Minister is dan ook hoe hij de komende tijd ervoor gaat waken dat we aandacht blijven houden voor goed rekenonderwijs.

Voorzitter. Die alternatieve toets is voorlopig niet beschikbaar en nu ligt het wetsvoorstel al wel voor. We kunnen dus geen optimale keuze maken, hooguit een suboptimale. De VVD is niet tegen toetsing, integendeel. Maar de huidige toets werkt onvoldoende en het rekenonderwijs is er niet beter op geworden. Ons doel is niet het maken van toetsen, maar het zorgen voor beter rekenonderwijs. We zullen het beter leren rekenen dus op een andere manier vorm moeten geven. Kansen hiervoor liggen bijvoorbeeld bij de invoering van een kerncurriculum. Daar zullen we bij de curriculumherziening voor gaan strijden. Want wij beseffen als geen ander hoe belangrijk goed rekenonderwijs is en hoe belangrijk het is dat we goede wiskundigen en statistici hebben, bijvoorbeeld om wiskundige modellen voor een pandemie te kunnen maken.

Voorzitter. Ik heb een laatste vraag aan de Minister. We zien dat onze leerlingen het in de PISA-ranglijsten minder goed doen dan leerlingen in andere landen. Maar nu lijkt het erop dat de PISA-toets in verschillende landen op verschillende manieren afgenomen wordt. Dat komt de vergelijkbaarheid niet ten goede. Is de Minister bereid om te kijken naar de mogelijkheid om de vergelijkbaarheid te vergroten en de deelname van onze scholen te vergroten? En speelt de motivatie van de leerlingen die de toets moeten doen bijvoorbeeld ook een rol?

Voorzitter. Ik hoop op een positieve reactie van de Minister. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Meenen van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ook namens mijn partij, D66, wil ik mijn bewondering, respect en waardering uitspreken voor alle leraren, ander onderwijspersoneel en ouders die deze dagen een enorme prestatie leveren om zo goed en zo kwaad als het gaat onderwijs te verzorgen. Ik hoop dat we snel op een verantwoorde manier weer in de situatie zullen komen dat onderwijs weer echt in nabijheid gegeven kan worden en dat we elkaar in de ogen kunnen zien. We zullen zien hoe dat verder gaat.

Vandaag gaat het over rekenen. De heer Beertema haalde het al aan: rekenen is inderdaad zeer belangrijk. Dat zeg ik ook als wiskundeleraar. Ik gun elk kind dat het heel goed leert rekenen; dat heb ik gedurende de zevenenhalf jaar die ik in deze Kamer ben duidelijk gemaakt. Maar heel goed rekenen leer je van heel goed rekenonderwijs, en niet van rekentoetsen aan het eind van je middelbareschoolopleiding, hoe goed of slecht die toetsen ook zijn; dat staat daar volkomen los van. Ik ben dus blij dat er, na een jarenlange strijd, een einde komt aan deze toets en dat we vol de aandacht kunnen geven aan goed rekenonderwijs. Daar liggen mooie plannen voor van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en die worden nu gelukkig uitgevoerd.

Er is Ă©Ă©n aspect waar ik me nog wat zorgen over maak. Ik zou de Minister willen oproepen om de scholen met klem te vragen om nu extra aandacht te geven aan het rekenonderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en in het basisonderwijs.

Ik sluit me aan bij de opmerking van de heer Heerema over de lerarenopleiding. Laten we ook zorgen dat de leraren daar goed kunnen rekenen. Deze tijd laat heel veel zien, maar iets wat we ook zien, is dat inzicht in getallen en rekenen voor ieder van ons van belang is.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank. De heer Rog, CDA.

De heer Rog (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het zijn inderdaad bijzondere tijden. Ik ben eigenlijk blij dat wij vandaag weer een keer bij elkaar zijn om het debat te voeren over belangrijke zaken. Ook van mij uit complimenten voor iedereen die nu thuis of vanuit school onderwijs verzorgt. Ik mag dat zelf af en toe ook doen en ik moet zeggen dat ik af en toe wel licht de wenkbrauwen heb gefronst over hoe het rekenonderwijs er heden ten dage uitziet. Als halve thuisonderwijzer weet ik dat inmiddels wat beter dan daarvoor.

Maar de rekentoets kenden we al. Ik denk dat het in 2013 was dat ik voor het eerst in contact kwam met wiskundedocente Karin den Heijer, die in dit debat niet onbenoemd mag blijven. Zij heeft denk ik als eerste aan de bel getrokken en laten zien dat de rekentoets aan het einde van de schoolloopbaan, die wij met 148 Kamerleden als instrument hadden ingevoerd, geen oplossing was voor iets wat aan de voorkant niet op orde was, namelijk het rekenonderwijs. Mijn collega Van Meenen, met wie ik vele moties-Van Meenen/Rog of -Rog/Van Meenen heb ingediend die vandaag weer aanleiding geven tot deze wetsbehandeling, kan ik ook niet onbenoemd laten. Ik ben blij dat we zij aan zij gestreden hebben. Want we willen goed rekenonderwijs en geen ondeugdelijke rekentoets.

Het is erg laat, maar ik ben heel tevreden dat we nu eindelijk die afschaffing mogen vieren. Maar ik wil de Minister wel een vraag stellen. Het heeft erg lang geduurd. Het was zelfs nog zijn ambtsvoorganger die de opdracht kreeg om het plan uit te voeren van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Ik wil deze Minister, als ambtsopvolger, vragen waar we nu staan. Weten scholen nu daadwerkelijk wat zij moeten leveren om dat rekenonderwijs, die referentieniveaus, naar behoren te doceren? En vooral: is dat in de onderbouw voldoende op orde? Wij hebben aanleiding om te vermoeden dat dat nog niet het geval is. Ik wil de Minister vragen of hij dat plan van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren nu echt uitvoert.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rog. Het woord is aan de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. En toen was daar ineens de motie-Rog/Van Meenen die in de Kamer op steun kon rekenen van GroenLinks, PvdA, SP, Partij voor de Dieren en DENK. De verbeten strijd tegen de rekentoets is al ingezet onder Rutte II en III en heeft nu definitief het herstel van een acceptabele basis van rekenkennis de nek omgedraaid.

Voorzitter. Ik wil nog even in herinnering brengen waarom die rekentoets er eigenlijk kwam. Bedrijven, universiteiten, hogescholen klaagden tien jaar geleden terecht dat hun nieuwe werknemers en studenten onvoldoende in staat waren tabellen te lezen of te rekenen met percentages. Iedereen in de Eerste en Tweede Kamer vond dat er iets moest gebeuren. Dat gebeurde ook. Er kwam een wet. Die wet werd als hamerstuk aangenomen. Als hamerstuk. Ook het CDA en D66 zagen de noodzaak ervan zo helder in dat het inderdaad een hamerstuk was. Wat is er intussen, tussen toen en nu, gebeurd dat CDA en D66 zo zijn gedraaid? Is de rekenvaardigheid hersteld? Welnee. Als deze twee partijen vandaag niet uitleggen waarom ze zo verbeten een guerrilla hebben gevoerd tegen de rekentoets, dan kunnen we maar Ă©Ă©n ding concluderen: CDA en D66 bedrijven zwabberbeleid; het is prutspolitiek.

We waren er nooit blij mee dat de rekentoets ĂŒberhaupt ingevoerd moest worden. Dat was een zwaktebod, maar het kwam wel voort uit pure noodzaak. Het was een prikkel voor scholen om weer tot een acceptabel rekenniveau te komen. Scholen rommelden maar wat aan. Het probleem is echter dat wat ten grondslag lag aan het tanende rekenniveau eigenlijk nooit goed is opgelost. Dat was die loopgravenoorlog tussen het realistisch rekenen en de cijferaars, noem ik ze maar even. Die is op z'n beloop gelaten, door ons, door de Minister, met alle gevolgen van dien. Zit daar niet juist een groot deel van het eigenlijke probleem? Bij het realistisch rekenen gaat het vooral om taalvaardigheid, horen we dan, in plaats van basale kennis van cijferen. Graag een reflectie van de Minister hoe hij aankijkt tegen deze conflicterende visies op rekenvaardigheid. Waarom heeft hij in die jarenlange loopgravenstrijd tussen de cijferaars en de Freudenthalers niet eerder ingegrepen? Graag een antwoord op die vraag. Ik vraag de Minister om niet te komen met dat onmachtige «wij gaan er niet over». Ik vind dat we er wel over gaan.

Oké, we zijn tien jaar verder, 500 miljoen armer en de rekentoets wordt alweer per wet afgeschaft. Er was al weinig meer van over. In 2015 werd het besluit genomen om de rekentoets alleen voor vwo-leerlingen mee te laten tellen, omdat het risico bestond dat veel leerlingen in andere vormen van onderwijs hem toch niet zouden halen en daarmee hun diploma niet. Dat is ook zo'n voorbeeld van cynisch beleid.

In 2007 constateerde de inspectie dat er sprake was van grote verschillen tussen scholen wat betreft rekenonderwijs en de rekenvaardigheden van de leerlingen. Juist daarom werden er ijkpunten ingesteld. Deze wet gaat er juist voor zorgen dat er van uniformiteit nog amper sprake zal zijn, dat het vervolgonderwijs, het beroepenveld en de maatschappij geen inzage meer hebben in de rekenvaardigheid van leerlingen. Er zit ook geen dwingend of bindend karakter meer in, terwijl dat juist nodig was om een helder beeld te krijgen van wat een leerling wel of niet beheerst. Waar komt toch die overgevoeligheid vandaan ten aanzien van die zogenaamd beklemmende toetscultuur? Het is en blijft de meest robuuste manier om kennis te vergaren. Hoogleraar onderwijspsychologie Paul Kirschner zegt daarover: of je leerlingen nu een samenvatting laat maken of een quizje laat doen, toetsen blijkt een van de meest effectieve strategieën.

Voorzitter, ik ga afronden. Het is duidelijk dat de Minister de regie uit handen heeft gegeven aan de onderwijspolder, zoals hij dat vaker doet, in dit geval aan het ontwikkelteam. De Raad van State geeft het advies om de rekentoets niet af te schaffen voor er een alternatief ligt. Ook zij zijn van mening dat de aandacht voor het belang van deugdelijk onderwijs niet mag afnemen. De timing van deze wet is ook zo ongelukkig. Er ontstaat nu een gat van een jaar door het afschaffen van de rekentoets en het invoeren van het schoolexamen rekenen, waarin leerlingen zonder dat ze wiskunde volgen een diploma kunnen behalen, zonder dat er ook maar enig inzicht bestaat in de rekenvaardigheid van deze leerlingen. Dat er blijkbaar geen politiek draagvlak was om voor dit jaar toch die centrale rekentoets in stand te houden vinden wij erg treurig. Nu zadelen we het vervolgonderwijs weer op met een tekortkoming in het voortgezet onderwijs, terwijl het met een beetje politieke goodwill voorkomen had kunnen worden. Maar ja, D66 heeft gewonnen. Het CDA is in het pak genaaid. Dat is uiteindelijk toch de conclusie. Daar wilde ik het even bij laten.

De voorzitter:

De heer Rog heeft een vraag.

De heer Rog (CDA):

Is de heer Beertema ervan op de hoogte welke motie de aanleiding is dat wij hier met elkaar zitten? Hoe heet die motie? Wie zijn de indieners?

De heer Beertema (PVV):

De motie-Rog/Van Meenen. Ja, maar Van Meenen praat ook erg goed. Meneer Rog, u bent te weinig kritisch geweest. Dat zeg ik via de voorzitter.

De heer Rog (CDA):

Volgens mij hebben wij als Kamer een instrument ingezet met een bepaald oogmerk. Dat weet de heer Beertema. Maar wanneer we vaststellen dat dit instrument het doel niet bereikt, is de heer Beertema het dan met het CDA eens dat je daar consequenties uit moet trekken? Juist de heer Beertema heb ik altijd gezien als een medestander in de strijd tegen alleen maar het talige rekenonderwijs en het laten wegkwijnen van de echte rekenvaardigheden. Ik begrijp niet dat hij zo'n enthousiast omarmer van deze vermaledijde rekentoets is. Ik begrijp het gewoon niet.

De heer Beertema (PVV):

Die vermaledijde rekentoets? Natuurlijk, de kwaliteit deugde niet, maar ik vind het onbestaanbaar dat we in een volwassen land met een volwassen commissie voor Onderwijs en met een volwassen onderwijsbeleid – dat mag je althans verwachten – een toets invoeren, 500 miljoen spenderen, en dat het dan niet lukt, terwijl de redenen waarom het niet lukt allang duidelijk waren. Dat is die vermaledijde strijd, die loopgravenoorlog tussen de Freudenthalers en de cijferaars. We hebben dit op zijn beloop gelaten. Ik neem het de Minister kwalijk dat hij niet heeft ingegrepen, maar wij hebben natuurlijk nog veel meer schuld, want de Minister voert alleen maar uit wat wij zeggen. Wij, en dan natuurlijk vooral meneer Van Meenen als deskundige op dat gebied, hadden toch allang met de vuist op tafel moeten slaan en moeten zeggen: «Nou is het afgelopen. Nu gaan we met die mensen aan tafel en zorgen we ervoor dat er een rekentoets komt die wel deugt.» Ik vind het onuitstaanbaar dat we hier gewoon, heel defaitistisch en 500 miljoen armer, zeggen: ja, die rekentoets deugde niet, dus schaf hem maar af. Ik vind het krankzinnig. Jarenlang is het voor het onderwijs een pain in the ass geweest – ja, ik zeg het toch maar even zo – en dan schaffen we hem maar af. Ik vind het zwakte en politieke onmacht ten top.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zou de heer Beertema willen verwijzen naar een alleraardigst dubbelinterview van de heer Rog en mij, dat in september 2012, voor de verkiezingen, door het blad van de VO-raad is gemaakt. Wij kenden elkaar toen nog totaal niet, maar het was voor iedereen die dit interview heeft gelezen glashelder waar het CDA en D66 op koersten. Dit ging over het afschaffen van gekkigheid als de rekentoets en de 1040-urennorm.

Voorzitter, ik zal het echt kort houden; dan zijn we er ook vanaf. Waarom was dat nou? In het onderwijs is niet alleen verschil van opvatting over realistisch rekenen of over de strijd die u benoemt. Er is ook een strijd over de vraag waar je nu eigenlijk iets van leert. Leer je iets van goed onderwijs of leer je iets van toetsen? Wij hebben elkaar gevonden in de opvatting dat je niet leert rekenen door aan het eind van je middelbare school een toets te maken waar alles van afhangt, maar door aan het begin van je schoolcarriĂšre, op de basisschool en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs, heel goed rekenonderwijs te krijgen. Daar moeten we nu volgens mij onze volle aandacht op richten. Het is dus geen vraag, maar meer een geschiedkundige verduidelijking voor de heer Beertema.

De voorzitter:

En u houdt het echt kort, toch, meneer van Meenen?

De heer Beertema (PVV):

Van collega Van Meenen van D66 verwacht ik ook niet zo veel anders. Hij is altijd heel consistent geweest in zijn wat mij betreft ongelofelijk slechte onderwijsbeleid. Ik herinner hem er even aan dat hij hier de kleutertoets afschilderde op de meest dramatische ... Nee, Van Meenen sprak over een «kleuterexamen». Ik houd het even kort. Van Meenen van D66, met die ontwortelde politiek van D66, neem ik dus niet zo veel kwalijk. Dat is allang duidelijk. Maar de eigen Minister van het CDA, Van Bijsterveldt, heeft dit op een gegeven moment ingezet. Het CDA stond er toen voor 100% achter. En zo kennen we het CDA ook: een jaartje later, of twee jaar later, draaien ze gewoon met het grootste gemak diametraal de andere kant op. Dus het CDA is wat mij betreft de onbetrouwbare partner als het gaat om de rekentoets. Dat wil ik wel even geboekstaafd hebben.

De voorzitter:

Dank. Meneer Kwint, aan u het woord.

De heer Kwint (SP):

Dank. Nu de voorgaande heren toch historische trivia aan het ophalen zijn, kan ik niet nalaten mijn inbreng te beginnen met een verwijzing naar de motie die daadwerkelijk de aanleiding is voor dit debat, namelijk de motie-Van Dijk/Rog/Van Meenen uit 2016. Daarin werd opgeroepen om aan de slag te gaan met een alternatief voor die rekentoets. Ik snap dat de heren Van Meenen en Rog dat in de loop der jaren vergeten zijn, maar ik ben nooit te beroerd om ze daaraan te herinneren. Het zal de Minister dan ook niet verbazen dat wij voor de afschaffing van deze rekentoets waren en voor de integratie van rekenen in wiskunde. Maar het moet me wel van het hart dat de afschaffing van de rekentoets zo ongeveer gespiegeld wordt uitgevoerd aan de invoering ervan, namelijk rommelig en slordig. Het duurt jarenlang; met terugwerkende kracht zijn er nu ineens wetsvoorstellen ingediend. En dan heb je ook nog eens te maken met een groep die straks Ă©n geen schoolexamen Ă©n geen rekentoets heeft. Maar goed, het goede nieuws is dat die toets eraan gaat.

Maar waarom duurt het dan nog zo lang voordat rekenen fatsoenlijk in wiskunde is geĂŻntegreerd? Pas over vijf tot zeven jaar zouden de schoolexamens overbodig zijn. Waarom is dat? Waarom duurt het zo lang om die schoolexamens overbodig te maken? Is dat vanwege de looptijd van Curriculum.nu, om maar eens iets te noemen, of staat het daar helemaal los van? Want als het vanwege dat eerste is, vanwege Curriculum.nu, dan lijkt me dat alleen maar een extra reden om daar op deze manier mee op te houden.

Nu ik de Minister toch aan de lijn heb, zou ik willen vragen: wat is sowieso de stand van zaken van dat traject? En hoe gaan we daarin verder, zolang de Kamer er nog geen VAO over gevoerd heeft? Hoe zit het bijvoorbeeld met de subsidie die CvTE en Cito dit jaar nog hebben gekregen voor een rekentoets die met terugwerkende kracht is afgeschaft? Dan ontbreekt straks de wettelijke basis voor iets dat al uitgevoerd is en waar subsidie voor uitgekeerd is.

Ten slotte. Zoals ik vaker heb gezegd, hebben de rekendocenten in het mbo de afgelopen jaren de zure vruchten van het politieke gedoe geplukt: een vak dat niet verplicht was, een cijfer dat niet meetelde, slecht gemotiveerde studenten en vertrokken collega's. Dus ik zou deze Minister ten slotte willen vragen: wanneer gaat het cijfer op het mbo dan uiteindelijk meetellen?

Dat was het wel weer, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kwint. Mevrouw Van den Hul van de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Het duurde even; ik was alweer helemaal vergeten dat je op een knopje moet drukken. Je verleert het toch snel.

Voorzitter. Volgens mij zijn wij het er hier vandaag met elkaar over eens dat rekenvaardigheid broodnodig is als je mee wilt doen in ons land. In de bouw bijvoorbeeld is laaggeletterdheid een groot probleem, maar ook in de detailhandel. Een rekentoets is daarvoor niet de oplossing. Daarvoor is meer nodig. Bovendien mag een rekentoets nooit een oneerlijke drempel vormen, wat – om toch even terug te blikken – onder meer aanleiding was voor mijn voorganger, Jadnanansing, om per motie te verzoeken dat de rekentoets niet langer moet meetellen voor het kunnen behalen van een diploma.

Voorzitter. De wetswijziging die vandaag voorligt kan daarom rekenen op onze steun. Ik heb nog wel drie vragen aan de Minister. Allereerst. De regering is terecht niet voornemens om voor mbo en hoger onderwijs het stellen van toelatingseisen op basis van de rekenvaardigheden van vo-leerlingen mogelijk te maken. Op welke manier wil de regering voorkomen dat zoiets er toch insluipt bij decentrale selectie voor het hoger onderwijs?

Dan mijn tweede vraag. Anders dan bij de referentieniveaus rekenen werd de toetsing bij de referentieniveaus taal vanaf het begin geĂŻntegreerd in het vak Nederlands. Taalzwakke leerlingen konden daar slechte scores bij onderdelen die vooral de taalvaardigheid betroffen, compenseren met andere onderdelen waarop zij beter scoorden. In 2019 luidde de onderwijsinspectie in de Staat van het Onderwijs de noodklok over toenemende laaggeletterdheid onder scholieren. Tien jaar referentieniveaus taal hebben dus evenmin opgeleverd wat ze hadden moeten opleveren. Kan de Minister erop reflecteren welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?

Voorzitter. Tot slot. Laaggecijferdheid houdt helaas niet op bij het verlaten van de middelbare school. Net als laaggeletterdheid is het een probleem dat een levenslange aanpak verdient. Is de Minister hierover ook in gesprek met zijn ambtgenoten binnen de aanpak van laaggeletterdheid en een leven lang ontwikkelen?

Tot zo ver, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst mijn complimenten voor het hele onderwijsveld en de vele ouders die ongelooflijk goed werk verrichten in deze hele crisis.

Voorzitter. Vijf jaar na de invoering van de rekentoets, en stapels Kamerstukken, moties en miljoenen euro's verder zijn we vandaag gekomen bij het debat over de wet over de afschaffing van de rekentoets in het onderwijs. Die toets had er volgens GroenLinks ĂŒberhaupt nooit hoeven te komen. Want ja, het is zorgelijk dat de rekenvaardigheden van leerlingen teruglopen, niet alleen omdat dit onderdeel is van het schoolprogramma, maar vooral ook omdat rekenen belangrijk is in het dagelijks leven. Maar zijn de rekenvaardigheden de afgelopen vijf jaar met de rekentoets verbeterd? Daar is het antwoord duidelijk nee op. De inspectie wijst erop dat het rekenniveau van leerlingen de afgelopen twee decennia aanmerkelijk achteruit is gegaan ondanks het bestaan van een rekentoets. Dus blijf ik bij het punt dat ik in het laatste debat ook al duidelijk maakte: belangrijker dan een toets is goed rekenonderwijs. De vraag is of daar genoeg aandacht voor is.

De Minister komt nu met een tweeledig alternatief voor de rekentoets, maar opnieuw ligt hierbij de focus op referentieniveaus en een toetsmoment – dit keer met een schoolexamen – om het rekenniveau te meten. Kan de Minister vertellen wat er is gebeurd om het onderwijs zelf te verbeteren? Is er bijvoorbeeld een plan om het toekomstige en oplopende tekort aan wiskundeleraren, dat in de arbeidsmarktramingen wordt voorspeld, aan te pakken? Inhoudelijke vakontwikkeling is in ontwikkeling voor het vmbo, maar voor de andere niveaus verwijst de Minister naar de curriculumherziening. Met het debat over Curriculum.nu nog vers in mijn geheugen, in combinatie met de situatie waar we nu in zitten, waarin het onderwijs ook heel veel andere dingen aan zijn hoofd heeft, durf ik wel te concluderen dat dit nog wel even kan duren. Hoe gaat het rekenonderwijs in de tussentijd inhoudelijk beter worden?

Voorzitter. De Minister besluit nu tot twee routes ter vervanging van de rekentoets. Bij leerlingen met wiskunde in het pakket zou rekenen worden geïntegreerd in het vak wiskunde en als onderdeel van wiskunde worden getoetst. Leerlingen zonder wiskunde moeten een schoolexamen gaan afleggen. Dit schoolexamen rekenen moet ingaan vanaf het schooljaar 2020–2021. Dat is al heel erg snel, want scholen moeten het PTA voor 1 oktober 2020 gereed hebben om het te kunnen delen met leerlingen en de inspectie. Hoe ziet de Minister dit krappe tijdpad voor zich? Wanneer moeten scholen dit schoolexamen rekenen maken? Welke hulp krijgen ze daarbij? Is het niet opnieuw iets wat op het bordje van de leraren terechtkomt, zeker nu de scholen in het najaar waarschijnlijk druk zijn om alle achterstanden bij leerlingen door de coronacrisis in te halen? Hoeveel tijd hebben leerlingen om zich goed voor te kunnen bereiden? Op welke manier kunnen zij dit doen als er nu nog niets bekend is over dit examen? Graag een reactie van de Minister over dit tijdpad. Is dit wel realistisch?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Ik ben blij dat ik namens de SGP de bijdrage mag leveren. De gesprekken van de collega's aan de overzijde brachten mij tot een wat historische reflectie. Dat is niet gek voor een historicus, natuurlijk. Laten we eens terugblikken. Laat ik beginnen met de conclusie. Ik begin niet helemaal bij het begin, hoor, maar bij 25 jaar geleden. De conclusie luidt eigenlijk als volgt. Net zoals op sommige producten de waarschuwing staat «gebruik van dit product kan de gezondheid bedreigen» of «kan nadelige bijwerkingen hebben», zou ten behoeve van de ambtsopvolger op het product «toets» door de Minister ook een stickertje geplaatst moeten worden met de tekst: wie als bewindspersoon van Onderwijs een landelijke toets invoert, moet goed weten wat hij doet; bezint eer gij begint. 25 jaar geleden, wij hebben het allemaal meegemaakt, op wat voor manier dan ook. De basisvormingstoets, die al geflopt was voordat hij goed en wel van start ging. De kleutertoets, die we vakkundig exit hebben geholpen. De diagnostische tussentijdse toets, die in de fase van planvorming is blijven steken. De centrale eindtoets, de rekentoets, de fusietoets in het onderwijs; al die toetsen zijn allemaal afgeschaft. Weet waar je aan begint.

Collega Beertema beweerde zojuist, zoals hij al eerder heeft gedaan in het vakblad voor schoolleiders, dat de rekentoets als een soort hamerstuk zou zijn ingevoerd. Ik zou dat beeld iets willen nuanceren. De Kamer heeft in 2009 en daarvoor uitgebreid gesproken over de invoering van de referentieniveaus voor taal en rekenen. Daarin was die rekentoets eigenlijk ingebakken. De PVV is in dit geval, en ook in andere gevallen, buitengewoon consequent; alle complimenten daarvoor. De PVV heeft tegen dat wetsvoorstel gestemd, als ik het wel heb. Uiteindelijk blijft de PVV, tot het eind toe, voor de rekentoets. De SGP is ook consequent, maar wij hebben tegen het wetsvoorstel ... Pardon, ik zeg het fout. De PVV heeft voor het wetsvoorstel gestemd, was voor en blijft voor de rekentoets. De SGP heeft vanaf het begin de tegenovergestelde positie ingenomen, ook consequent, en tegen het wetsvoorstel gestemd. We zien nog steeds weinig in die centrale, afzonderlijke, landelijke rekentoets.

Twee vragen over de gevolgen van het schrappen van de rekentoets. De regering schrijft dat de vaardigheden uit de referentieniveaus slechts op enkele plekken in de examenprogramma's wiskunde van havo en vwo aan bod komen. Wat bedoelt de Minister precies met de opmerking dat de ontbrekende vaardigheden voor een deel gelden als noodzakelijke voorkennis voor de examenprogramma's? Moeten die dan eigenlijk allemaal in de onderbouw aan bod komen? Of worden de examenprogramma's vooruitlopend op Curriculum.nu geactualiseerd, bijgespijkerd?

Het tweede punt. Het wegvallen van de rekentoets kan gevolgen hebben voor de doorstroom naar de pabo. De regering geeft aan dat de pabo aankomende studenten goed voorlicht over de verplichte wiskundetoets in het eerste jaar. Dan vraag ik de voorlichting in het bijzonder ook te richten op leerlingen die geen wiskunde hebben, en dat zullen er onder de pabostudenten relatief veel kunnen zijn. Wat voor plannen heeft de Minister om dat in de steigers te zetten?

De voorzitter:

Dank aan de heer Bisschop. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De Minister heeft aangegeven direct te kunnen antwoorden. Ik geef het woord aan de Minister.

Minister Slob:

Voorzitter, dank u wel. Bijzonder om hier weer gewoon te zijn, al is het wel een wat andere manier van bij elkaar zijn. Dat heeft trouwens ook weer een voordeel: ik kan mijn papieren wat beter spreiden. Het is even geleden dat we elkaar gezien hebben en elkaar hebben kunnen spreken over onderwijszaken. Ik sluit me allereerst aan bij alle complimenten die gemaakt zijn in de richting van onderwijzers en uiteraard ook van ouders en andere verzorgers, die ongelofelijk hun best doen om in deze moeilijke tijd er toch iets van te maken en dat vaak ook op heel hoog niveau doen, zoals ik al een aantal keren van dichtbij of online heb kunnen zien.

Voorzitter, over dit wetsvoorstel. Het is een redelijk overzichtelijk wetsvoorstel, maar wel een wetsvoorstel met een enorme voorgeschiedenis. We hebben net ook gemerkt dat een aantal Kamerleden daar herinneringen aan hebben, die ze ook met ons gedeeld hebben. De «successen» – het wordt niet door iedereen zo ervaren – hebben verschillende vaders en moeders. Het klopt dat er in het verleden vaak momenten zijn geweest dat hierover gesproken is, dat er moties zijn ingediend en dat er bepaalde stemverhoudingen zijn geweest. Dit is een dossier geworden waar je een behoorlijk dik boek over kunt schrijven. Ik ben nu niet van plan om daar weer nieuwe bijdrages aan te leveren. In het allerlaatste debat dat we hebben gehad, hebben we daar uitgebreid met elkaar op teruggeblikt. Ik heb toen ook mijn eigen beleving en observaties gegeven, ook vanuit de positie die ik nu heb. Dat debat is inderdaad afgesloten met een aantal Kamermoties die zijn aangenomen. Op basis daarvan ben ik verder gaan handelen.

De heer Beertema geeft aan dat de regie uit handen is gegeven, maar dat is, denk ik, geen goede taxatie van hoe een democratisch proces werkt. We hebben overleg met elkaar, er worden voorstellen neergelegd. Uiteindelijk heeft de Kamer daar ook een heel duidelijke positie in. De Kamer spreekt zich uit en op basis daarvan wordt er verder gehandeld. Zo is het hier dus ook gegaan. Ik snap wel een aantal gevoelens die de heer Beertema hier uit. U weet dat ik zelf in een vorig debat een wat ander voorstel had gedaan voor de tussenperiode, maar daar heeft de Kamer van gezegd: nee, wij willen dat anders. Oké, zo kan dat gaan. Op basis daarvan zijn we nu verder gaan werken.

We weten dat alles wat hier gewisseld is, niet altijd de duidelijkheid in het onderwijs heeft versterkt, omdat er natuurlijk ook periodes zijn geweest waarin het even stilviel. Er lag een voorstel en daar werd dan toch weer een wat andere keuze in gemaakt, ook vanuit de Kamer. We hebben wel op allerlei manieren geprobeerd om het onderwijs goed daarin mee te nemen, onder andere via het steunpunt dat inmiddels is opgeheven, maar dat wel tot het eind toe de communicatie op zich heeft genomen. Ik denk dat u zelf ook wel heeft gezien dat de communicatie richting het onderwijs via allerlei verschillende organisaties gewoon wel steeds up-to-date is geweest. Er zijn veel Kamerbrieven geschreven, een ordner vol. Al die brieven zijn uiteraard in het onderwijs terechtgekomen en door de mensen gelezen. Dit is het moment dat we met elkaar nieuwe duidelijkheid geven over het wetsvoorstel, want als het wetsvoorstel straks de Tweede Kamer is gepasseerd, zal het naar de Eerste Kamer gaan.

Het wetsvoorstel is eigenlijk een uitwerking van twee onderdelen van de drie lijnen die door de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren zijn neergezet. Die nota heet: een nieuw perspectief voor rekenen. De Kamer heeft gezegd dat ze die graag uitgewerkt wil hebben. In dit wetsvoorstel komen twee onderdelen daarvan terug.

Allereerst is dat het afschaffen van de centrale rekentoets. Dat gebeurt, zoals u weet, met terugwerkende kracht. Dat is niet helemaal de mooiste figuur, maar dat is nu wel de werkelijkheid waarin we zitten. Het was een aantal maanden geleden ook al bekend dat het zo zou gaan. Het afschaffen van de rekentoets is het eerste formele punt, ook in de wet.

Het tweede is het invoeren van het schoolexamen rekenen voor leerlingen zonder wiskunde. Daar zijn vragen over gesteld. De Kamer heeft gezegd dat we daarin de lijn van de NVvW moeten volgen. U weet dat ik daar zorgen over heb gehad, die we toen ook in het debat hebben gewisseld. We weten dat er in het vmbo zo'n 17.000 leerlingen zijn die geen wiskunde hebben. We weten ook dat dit zo'n 3.000 leerlingen zijn in het vo, niet zijnde het vmbo. Die leerlingen zitten in het C&M-profiel op de havo en hebben geen wiskunde. We hebben gezegd dat voor hen iets geregeld moet gaan worden. U weet dat ik de verwachtingen toen wel in die zin heb getemperd dat ik gezegd heb dat het best wel eventjes zou gaan duren, maar dat het inderdaad belangrijk is dat er niet een te groot gat gaat vallen. Daar wordt op dit moment al hard aan gewerkt. Ik zeg dit ook in de richting van al degenen die daar nu vragen over hebben gesteld, zoals: hoe staat het daar nu mee? Er wordt hard gewerkt om te zorgen dat er rekenonderwijs is voor deze leerlingen. Ook voor hen wordt er toegewerkt naar een goede afronding van het rekenonderwijs.

De SLO heeft daartoe een handreiking gemaakt voor de scholen, die daar nu al bekend is. Er is ook een itembank, zoals ze dat zo mooi noemen, waar duizenden opgaven in staan. Dat zijn echt duizenden opgaven waar de scholen gebruik van kunnen maken. In het kader van de werkdruk is het heel fijn dat dit beschikbaar is. Ze kunnen zelf gewoon kiezen wat het beste bij hen past. Dat betekent dus dat de scholen, ook in de wetenschap dat dit er nu aan gaat komen, daar gewoon al volop in hun dagelijkse onderwijs invulling aan kunnen gaan geven. Het belangrijkste onderdeel van het rekenonderwijs is nu natuurlijk gewoon bij de wiskundedocenten neergelegd. Dat is een bewuste keuze geweest. Rekenen is onderdeel geworden van wiskunde. Iedereen weet dat en kan daar dan ook op die wijze mee aan het werk, ook met al de leerlingen in de scholen die wel wiskunde hebben. En als ze geen wiskunde hebben, is het andere dus in beweging gezet.

Wij hebben ervoor gekozen om, als de Tweede Kamer gestemd heeft over dit wetsvoorstel, zelf nog een keer extra richting de scholen te communiceren dat dit nu de stand van zaken is. We hebben even gewacht op dit debat. We vinden het netjes in de verhouding tussen kabinet en Kamer dat eerst de behandeling heeft plaatsgevonden. Maar er zal dus nog een keer een extra brief richting alle scholen gaan om ze te attenderen op de situatie die is ontstaan door de aanname van het wetsvoorstel, in ieder geval met betrekking tot de keuze die de Tweede Kamer heeft gemaakt in aanloop naar de Eerste Kamer. Ik hoop overigens dat ze daar – u weet dat ze daar inmiddels ook weer wetsvoorstellen aan het behandelen zijn – dit wetsvoorstel met enige voorrang gaan behandelen.

Voorzitter. Het is dus belangrijk dat de scholen weten wat de routes zijn die we bewandelen, ook al zijn sommige dingen nu in beweging als het gaat om de afsluiting van de schoolexamens rekenen voor leerlingen die geen wiskunde hebben. In het aanbod van lesstof kan men daar dan rekening mee houden. Ik kom straks nog even apart terug op het nieuwe examenprogramma dat gemaakt wordt en de curriculumbijstelling die beoogd is, waar qua tijd ook wat problemen ontstaan vanwege de crisis waarin we zitten. Men hoeft niet te gaan wachten tot de schoolexamens uiteindelijk officieel geregeld zijn of dat er straks definitief een examenprogramma geĂŻmplementeerd gaat worden. Het is iedere dag gewoon nadenken: hoe doen we dit en wat is het belang daarvan? Daar krijgen ze ook ondersteuning bij.

Voorzitter. Als het gaat om de nieuwe examenprogramma's is de Kamer al geĂŻnformeerd over hoe we dat met het vmbo gaan doen. Er komt een nieuw examen wiskunde aan. Er is opgemerkt dat dit wel heel erg lang duurt. Als het uiteindelijk helemaal geĂŻmplementeerd is, ben je inderdaad jaren verder, maar dat wil niet zeggen dat er in de tussentijd niets gebeurt. Ik heb u daarover geĂŻnformeerd op papier. Ik verwijs daar even naar omdat dit kortheidshalve het makkelijkst is. Ik heb in een schriftelijk overleg redelijk uitvoerig antwoord gegeven. Dat is 6 maart vastgesteld. De heer Van Meenen van D66 stelde toen een vraag waar ik bijna anderhalve pagina aan heb gewijd, om even heel goed inzichtelijk te maken wat het in de praktijk betekent. Want inderdaad, we hebben heel duidelijke afspraken gemaakt over hoe we een nieuw examenprogramma doen. Dat doen we uitermate zorgvuldig. Er wordt een commissie ingesteld. Die hebben we overigens, zeg ik ook in de richting van de heer Beertema, breed ingesteld, wetende dat er verschillende opvattingen zijn. Mochten we de illusie hebben dat die slag ooit Ă©Ă©n kant uit zal gaan: ik denk dat dit echt een illusie zal blijven. Er zullen altijd verschillende opvattingen blijven over dit vak. In de commissie hebben we rekening gehouden met die verschillende opvattingen. We hopen ook dat ze tot eenduidige conclusies zal komen over het nieuwe examen. De resultaten worden al volgend jaar gepresenteerd, voor de zomer zeg ik uit mijn hoofd – ik zie knikkende hoofden op anderhalve en drie meter afstand naast me. Op het moment dat de contouren er zijn, biedt dat een enorm stuk duidelijkheid aan de scholen. Op basis daarvan kunnen ze ook al aan het werk. Ze kunnen het meenemen, zelfs in de schoolexamens die ze willen gaan maken, of in de PTA's of lesstof die ze voor hun leerlingen gaan klaarmaken. Dus ook in de jaren daarvoor kan er al volop in de breedte worden gewerkt. Maar met de examenprogramma's werken we ook altijd met pilots en dat kost gewoon schooljaren. Die moeten netjes afgerond worden. Van die zorgvuldigheid willen we echt geen duimbreed af doen. Het blijft ontzettend cruciaal dat we dat doen. Als het uiteindelijk definitief is, gaat het voor iedereen gelden. Ik zeg het even wat beeldend: we willen dat het lang genoeg onder water is gehouden om te kijken of het wel helemaal waterdicht en goed is om het op alle leerlingen van toepassing te laten zijn. Dat kost dus even wat tijd. Maar nogmaals, in de tussentijd kan er gewoon volop gewerkt worden.

Voorzitter. Met betrekking tot de bovenbouw niet zijnde het vmbo hebben we nog niet zo heel erg lang geleden – ik heb er nog wel een herinnering aan; ik denk sommigen van u ook wel – een behoorlijk intensief algemeen overleg gehad. Daarin heb ik al in uw richting toegezegd dat we met name rond wiskunde – dat gold overigens ook voor een paar andere vakken – versneld verder willen gaan werken aan examenprogramma's als er bouwstenen zijn. Laat ik het kortheidshalve zo zeggen: er komt deze week een brief naar de Kamer, waarin ik een soort update zal geven van wat de coronacrisis voor gevolgen heeft voor de dossiers zoals die op dit moment bij ons voorliggen. Daar is de curriculumbijstelling er een van. In die brief zal overigens rondom de curriculumbijstelling staan dat het gevolgen zal hebben. In een wat uitgebreidere brief die u ook snel zal krijgen, zal ik dat nader voor u uitschrijven.

Ook rond allerlei andere dossiers zijn er echt vertragingen. Dat is heel vervelend maar ook onvermijdelijk in deze tijd. We zullen dus met de ogen van deze tijd moeten kijken naar de voortgang. Voortgang betekent dan meestal dat er vertraging is en dat dingen gewoon langer gaan duren. Het is gewoon niet anders. Dat is ook wel klein leed in het grote geheel van wat er in dit land aan de hand is, maar het is wel leed waar we met elkaar over moeten praten en waarbij we met elkaar moeten bezien wat de voortgang kan zijn. Ook rond die examenprogramma's was er in het algemeen overleg overigens al wel de afspraak met u gemaakt dat we gingen kijken of we er wat versnelling in aan konden brengen zonder afbreuk te doen aan de zorgvuldigheid. Daar sta ik nog steeds voor.

Er zijn wat vragen gesteld over de referentieniveaus en over wat er nu gebeurt in het basisonderwijs. De heer Rog gaf een wat persoonlijke observatie van wat hij meemaakt. Ik zie gelukkig ook heel veel scholen waar men veel aandacht besteedt aan rekenonderwijs en dat ook doet op een heel hoog niveau. We zien ook dat men er soms wat mee worstelt. Dat hoort er ook allemaal bij. Dus je komt van alles tegen. Ook de basisscholen worden natuurlijk ondersteund en gewezen op het feit dat rekenen een belangrijk onderdeel is van het curriculum dat ze aanbieden. U weet dat de curriculumbijstelling ook voor ogen had om ook wat meer scherpte aan te brengen met betrekking tot wat we daadwerkelijk van ze vragen en waar de politiek ook voor is, in de zin dat de wat algemene omschrijvingen die soms wat vaag waren, een tandje scherper zullen moeten, ook in de bijstelling. Ook dat gaat verdere duidelijkheid aan hen geven. Nogmaals, rond de referentieniveaus weten we dat ze ook in dat opzicht al een stukje verduidelijking hebben gekregen. Dat is weer een verdere uitwerking geweest van de wat algemenere kerndoelen die nu gelden. Ook met dat proces zijn we bezig en worden de scholen er actief bij betrokken, al is actief betrekken op dit moment natuurlijk ook heel relatief omdat men gewoon heel erg druk is met het onderwijs op afstand en met het onderwijs aan kinderen van ouders in vitale beroepen en aan de meer kwetsbare kinderen. Ook daar wordt aan gewerkt.

De heer Bisschop vroeg hoe het zit met de doorstroom ...

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Beertema een vraag.

De heer Beertema (PVV):

Even terug naar het begin. Ik waardeer de uitleg van de Minister over de schoolexamens en alles wat er op dat vlak gebeurt, maar dat «lelijke» instrument van de rekentoets is natuurlijk ingevoerd om heel veel scholen die er met de pet naar gooiden wat betreft dat rekenonderwijs, bij de les te houden. Ik ken een school in Den Haag waar het rekenonderwijs zo verschrikkelijk goed op orde was, met zulke verschrikkelijk goede wiskundedocenten, dat zelfs de havisten met een score kwamen van bijna 100% voor die rekentoets. Twee vingers in de neus. Het kan dus allemaal wel. Dus die kwalitatief goede scholen zijn er en hebben, ook omdat die rekentoets er was, daar enorm op ingezet. Dat soort good practices zijn kennelijk nauwelijks overgenomen, want in de meeste scholen in Nederland is het een drama gebleven. De boel is gesaboteerd. Men proefde in de Kamer een sfeer van: o, het CDA wil er ook van af, evenals D66 en de VVD, dus laten we maar gewoon de boel op z'n beloop laten. Denkt de Minister nu echt dat het hele systeem dat hij beschrijft en wat er nu beoogd wordt met deze wet, inderdaad wat gaat veranderen aan die cultuur op die scholen, zodanig dat we weer in die top vijf of die top tien van die internationale vergelijkingen komen wat betreft rekenonderwijs, of niet? Want ik hoor veel vertrouwen van de Minister, maar ik hoor geen stok achter de deur.

Minister Slob:

Ik herken niet helemaal het beeld zoals dat nu in de woorden van de heer Beertema doorklinkt met betrekking tot wat er nu in het onderwijs gebeurt. Dat doe ik wel voor wat betreft het eerste, namelijk dat je scholen ziet die het heel goed voor elkaar hebben. Daarnaast zien we dat er ook scholen zijn waar dat soms wat lastiger is, maar dat heeft niets met sabotage of zo te maken. Er zijn wel opvattingen over hoe je uiteindelijk de afsluitingen zou moeten organiseren. U weet dat docenten daar vaak hele duidelijke opvattingen over hebben. Dat kunnen we ze ook niet ontzeggen. Men heeft het recht om ergens iets van te vinden. Maar dat het rekenonderwijs gewoon op orde moet zijn, aandacht moet krijgen en eigenaarschap moet hebben – dat is ook een heel belangrijk onderwerp – staat in het hele onderwijs hoog genoteerd. Dat is echt mijn observatie.

Het tweede punt is natuurlijk wel: hoe ga je dat dan uiteindelijk in de praktijk brengen? Daarbij zien we nu, als je kijkt naar de keuzes die nu gemaakt worden, dat dat eigenaarschap voor een groot gedeelte wordt neergelegd bij de wiskundedocenten. Zij hebben daar in het verleden weleens iets anders over gezegd, maar zij hebben nu gezegd: wij willen dat graag meenemen en integreren in ons wiskundeonderwijs. Nou, dat is mooi. We weten daarnaast dat er bij heel veel andere vakken natuurlijk ook onderdelen daarvan terug gaan komen.

Dan kom ik toch ook wel weer bij het punt van de curriculumbijstelling. Het is wel belangrijk dat we dat dan ook wat scherper gaan formuleren vanuit de overheid. Want dat gebeurt natuurlijk op het moment dat je de kerndoelen gaat vaststellen; dat is echt een politieke zaak. Het is dus belangrijk dat we scherper gaan formuleren wat we van ze verwachten, breed, over het hele onderwijsveld.

Uiteindelijk is het ook van cruciaal belang dat die verbindingen goed gemaakt worden. Ook dat is natuurlijk een van de achterliggende gedachten geweest om die curriculumbijstelling gewoon wat integraler op te pakken, want anders vallen er gewoon gaten. Dat gebeurt als het basisonderwijs niet goed aansluit op het voortgezet onderwijs. In het verleden werd dat apart ontwikkeld. Dan is dat risico natuurlijk heel erg groot. Op het moment dat je het gezamenlijk oppakt, heb je gewoon alweer een veel minder groot risico dat dat gaat plaatsvinden. Maar dat geldt ook aan de andere kant, vanuit het vo naar het mbo en het hoger onderwijs. Dus ook die doorlopende leerlijnen zijn cruciaal, ook met betrekking tot het rekenonderwijs. Daar zijn we met elkaar natuurlijk echt heel strak op aan het sturen, vind ik, omdat dat er in het verleden weleens wat aan ontbroken heeft – dan druk ik me zachtjes uit. Dat had ook te maken met de wijze waarop we dergelijke kerndoelen destijds vaststelden.

Ik maak nog één opmerking in uw richting met betrekking tot de kosten. U strooit wat met bedragen. Het is heel moeilijk om het helemaal precies te kapitaliseren, maar onze schatting is dat daar ongeveer 40 miljoen in geïnvesteerd is. Dat is natuurlijk niet allemaal geld dat is weggegooid, want dat is ook geld dat gebruikt is om juist ook de vaardigheden in de scholen met betrekking tot rekenen en het geven van rekenonderwijs verder te ontwikkelen. Doordat de toets nu helemaal gestopt is, is er ook wat geld vrijgekomen, dat we nu weer op andere manieren hebben kunnen inzetten. Maar dat zijn niet de bedragen zoals u die net doorgaf met betrekking tot de kosten.

Voorzitter. Dan de vragen over hoe het nu gaat met die vervolgopleidingen. Er zijn vragen gesteld over het mbo. Er zijn ook vragen gesteld over het hbo. Het spreekt voor zich dat we natuurlijk met hen onze contacten hebben en hen hier ook op zullen wijzen. Ze weten het ook, want ze zijn er actief bij betrokken geweest. Ze hebben u hier volgens mij zelfs ook brieven over gestuurd in de maanden dat we hier heel actief over spraken. Ze zijn goed aangehaakt bij wat de stand van zaken is. Ze hebben ook zo hun gevoelens bij wat er gebeurt, maar ze accepteren de nieuwe werkelijkheid zoals die er is.

Ik ben uiteraard ook in goed overleg met mijn collega Van Engelshoven, die de verantwoordelijkheid draagt voor het mbo en het hoger onderwijs, met betrekking tot al die praktische vragen die zich voordoen. Denk aan vragen als: hoe moet dat nu met de pabo en hoe moet het met studenten die geen wiskunde hebben? Bij dat laatste heeft de heer Bisschop de vinger gelegd. We zijn daarover in overleg, om ervoor te zorgen dat zij ook gewoon kunnen gaan aansluiten op basis van wat er nu plaatsvindt in het vo, zodat we ook zorgen dat daar niet te veel licht tussen gaat komen. Het is natuurlijk ook wel een beetje je weg zoeken met elkaar, ook omdat er nog veel dingen ontwikkeld moeten worden, maar we zijn ons er zeer van bewust dat die verbindingen gelegd moeten worden.

Voorzitter. Dat geldt ook voor eventuele risico's die we zien. Mevrouw Van den Hul noemde het risico van de decentrale selectie die kan gaan plaatsvinden. Daar letten we natuurlijk wel op. Je kunt nooit uitsluiten dat er toch iets gaat gebeuren, maar we hopen natuurlijk dat åls het gebeurt, we dan snel die signalen doorkrijgen en dat we kunnen handelen. Tot nu toe is er in ieder geval bij ons nog niet zo'n signaal binnengekomen. U weet wat ik vaak zeg. Als u iets ziet waarvan u denkt «Hé, dat gaat niet goed»: ik ben altijd gek op rugnummers. Dat zeg ik niet om mij te verschuilen achter u, want wij doen ook ons werk, maar soms zien verschillende ogen meer dan een beperkt aantal ogen.

De vraag van de heer Heerema over PISA maakte bij mij ook weer een historisch gevoel los, want er is ook nog een motie waar de heer Van Meenen en ik samen onder staan en ook de heer Bisschop en de heer Grashoff. Dat was in een grijs verleden, ik geloof een jaar of vijf geleden – het wordt allemaal uitgezocht voor mij, ik had het al een beetje verdrongen – waarin we juist weer de vrijwilligheid hadden benadrukt. Dit is natuurlijk geen scherpslijperij in de keuze die je maakt. Het is waar dat de vergelijkbaarheid tussen landen wat lastig is omdat het ene land het soms helemaal organiseert. Sommige landen hebben het zelfs helemaal in het lesgebeuren opgenomen, zelfs ook in de cijfers die leerlingen krijgen en hoe die meetellen. Voor ons is de vergelijkbaarheid natuurlijk nog steeds wel aanwezig, ook in de wijze waarop we het nu doen. Want we deden het de vorige keer ook zo en de keer daarvoor ook. Dat betekent dat wij het wel heel goed kunnen vergelijken met de uitkomsten die we nu hebben en dat – het is vervelend om dat te moeten zeggen – er toch een dalende lijn is in hoe er gescoord wordt. Maar de motivatie van de leerlingen nĂș zal denk ik toch niet heel veel anders zijn dan de vorige keer, toen het ook vrijwillig was. Als je dat anders gaat doen, dan kan dat en dan zullen we inderdaad waarschijnlijk hoger gaan scoren, maar dan wordt het wel lastig om het met de keer daarvoor te gaan vergelijken. Dan kunnen we het misschien wel weer beter vergelijken met andere landen; dat is weer een voordeel. En zo heeft ieder voordeel weer een nadeel en heeft ieder nadeel weer een voordeel. Dus het is gewoon een keuze die je maakt.

Uiteindelijk is dat een politieke keuze. Als de Kamer het graag een volgende keer strakker zou willen, dan kan dat. Maar nogmaals, als het gaat om de vergelijkbaarheid kunnen we er ook mee uit de voeten om het zo te houden als het nu is, al voelt het natuurlijk wel een beetje apart omdat je weet dat er landen zijn die nu even kunnen blitsen met de uitkomsten van het rapport, zo van «kijk ons eens even goed scoren». Ja, als je je leerlingen er helemaal op voorbereidt, dan is dat natuurlijk ook mogelijk. Overigens weten we ook dat PISA direct een heel goed zicht geeft op de rekenvaardigheden, maar bij PISA wordt wiskunde gemeten en niet rekenen. Er zitten onderdelen van die wiskunde in die nog niet in ons curriculum zitten, maar waarvan we er wel naar streven om die in dat curriculum op te nemen. Maar goed, het zij zo. Het is gewoon een keuze. Als u mij vraagt of ik het nog eens een keer voor u wil uitschrijven zodat u nog eens even de voor- en nadelen ziet, ben ik daartoe bereid. Maar het is uiteindelijk een politieke keuze en ik heb zelf geen voornemens om dat nu anders te doen, al is het bij wijze van spreken wel inwisselbaar. Want dit is ook niet een principekwestie of zo, het is meer praktisch.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben toch even op zoek naar waar we hier dan wel iets van verbetering kunnen aanbrengen, want wij vinden in Nederland inderdaad dat we naar die lijst moeten kijken in verband met de vergelijkbaarheid tussen landen. Dat verschilt. We hechten daar ook veel waarde aan. Sterker nog, wij maken er in de Kamer vaak gebruik van als wij vinden dat er iets minder goed gescoord is. Dan zou het toch op zijn minst logisch zijn dat je die vergelijkbaarheid tussen landen ook naar een hoger niveau tilt en beter maakt. Dus ik zou het heel erg waarderen als de Minister in ieder geval aangeeft wat de voor- en nadelen zijn van het maken van zo'n politieke keuze om het op de ene of op de andere manier te doen. Want nogmaals, als wij die waarde in de Kamer zo groot achten, dan moet het wel goed kunnen zijn.

Minister Slob:

De waarde van PISA is natuurlijk dat je onder 15-jarigen een heel groot internationaal onderzoek doet waaraan je mee kan doen. Ook voor ons is het belangrijk om te weten waar onze 15-jarigen staan met betrekking tot onderdelen van dat onderzoek. De internationale vergelijkbaarheid van dat onderzoek is inderdaad wat lastiger omdat niet iedereen het op dezelfde manier doet. Ik denk dat we het nooit voor elkaar gaan krijgen om dat als een soort verplichting af te spreken. Maar het heeft ons altijd wel handvatten geboden om te vergelijken met onze eigen ontwikkelingen door de tijd heen. Daar gebruiken we dit onderzoek ook voor. Wij konden er soms wat minder mee, met name in de richting van de landen waar ze het allemaal veel strakker hadden georganiseerd, maar we hadden er wel wat aan om te zien hoe het met onszelf ging. Daar werden we de laatste tijd niet zo heel erg blij van als het om dit onderwerp ging. Er waren trouwens ook onderdelen bij waarop we heel hoog scoorden en waar we juist wel heel erg blij om waren, maar het was een beetje wisselend wat eruit kwam.

Nogmaals, ik ben bereid om het voor u op papier te zetten. Ik weet nog niet precies wanneer dat zal zijn, maar ik zal ervoor zorgen dat het voor de zomer naar u toe komt. Of heeft u er haast bij? We hebben onze handen natuurlijk vol aan allerlei ander werk, dus ik weet niet precies hoe dat zal moeten gaan. Als ik u beloof het voor de zomer te sturen, is dat dan goed? Het is dan uiteindelijk aan de Kamer om het nog eens te heroverwegen. Kijkend naar de verhoudingen toen, was er wel een hele grote meerderheid die zei het gewoon te willen houden zoals het nu is. Maar goed, politiek kan altijd wijzigen. De heer Beertema is natuurlijk de standvastigheid zelve met betrekking tot dit soort onderwerpen, maar er kunnen natuurlijk nog weleens nieuwe inzichten zijn met betrekking tot zo'n onderwerp, dus ik weet het gewoon niet. Dat zullen we moeten afwachten. Dat laat ik bij uw Kamer. Ik zal u bedienen, om het maar even in dat soort taal te zeggen.

De voorzitter:

De heer Kwint heeft ook nog een vraag.

De heer Kwint (SP):

Ja, al enige tijd terug, maar het leek me logisch om de heer Heerema iets te laten vragen over precies zijn eigen punt. De Minister zegt dat het vervolgonderwijs, de pabo's en de mbo's allemaal zijn aangehaakt. Nou was mijn vraag wat specifieker, namelijk wanneer voor mbo's precies geregeld is dat bijvoorbeeld het cijfer voor het rekenonderwijs gaat meetellen voor een slaag-zakregeling. Dat was een van de frustraties van mbo-docenten: dat zij lege lokalen hadden omdat het cijfer toch niet meetelde.

Minister Slob:

Ik heb een heel uitgebreid antwoord daarop gekregen, omdat het in de tijd heel nauwkeurig is gedefinieerd. Uitgaande van de situatie nu komt het erop neer dat alle mbo-studenten het digitale centrale rekenexamen of een instellingsexamen rekenen maken op basis van de referentieniveaus 2F en 3F. Dat zal in ieder geval nog in 2019–2020 en in 2020–2021 het geval zijn. We weten dat de expertgroep ongeveer in deze tijd, maar ik denk dat het ietsje vertraagd is ... Of gaat het nog lukken in mei? Ik hoor dat ze dat nog gaan redden. Dat is een enorme prestatie in deze tijd. De Expertgroep rekeneisen mbo, waar wetenschappers en mbo-docenten in zitten, zal nieuwe rekeneisen gaan opleveren. Die blijven overigens gebaseerd op de referentieniveaus, maar die zijn dan vertaald naar rekeneisen voor ieder mbo-niveau, dus 2, 3 of 4. Bij de totstandkoming van dit product, een belangrijk product, zijn ook de studenten betrokken via JOB.

De volgende stap die men gaat zetten is dat men werkt aan het opzetten van een coöperatie; dat is een prachtig mooi woord en iets waarbinnen de rekenexamens voor en door de mbo-scholen zullen worden gemaakt, gebaseerd op de nieuwe rekeneisen. Er zal dus aan worden gewerkt. We moeten even afwachten of het gaat lukken, maar de ambitie is om in het studiejaar 2021–2022 de nieuwe eisen van kracht te laten zijn en aan de hand van de nieuwe rekenexamens te gaan examineren. Dat is het tijdpad zoals dat nu voor ogen is. Ik vind dat best ambitieus, maar ambities zijn goed. Ik hoop dat men ermee aan het werk kan gaan, ook met de beperkingen die er nu zijn. We proberen de docenten en dergelijke te faciliteren om er op een goede manier mee aan de slag te kunnen. Daar worden ook servicedocumenten voor ontwikkeld. Kortom, hier ligt een strak plan, een strak tijdpad ook, om hiermee verder te gaan richting het mbo.

De heer Kwint (SP):

Ja, dat is zeker een strak tijdpad. Ik zou haast richting de collega's in het vo zeggen: jongens, kijk eens hoe snel het daar gaat. Maar even heel specifiek: stel dat we het halen om het in 2021–2022 in te voeren, betekent dat dan ook dat hij op dat moment meetelt voor de examinering? Dat was een specifieke vraag die ik daarover had gesteld.

Minister Slob:

Ja.

Voorzitter. Dan de laaggeletterdheid. Nee, laaggecijferdheid moet ik zeggen, sorry. Laaggeletterdheid heeft natuurlijk ook onze aandacht, maar er is ook nog iets als laaggecijferdheid of laagcijferdheid. Ik weet niet eens precies wat de officiële bewoording daarvoor is. Het klopt natuurlijk dat het niet ophoudt bij het verlaten van de school, dat we daar aandacht voor moeten blijven hebben. Dat is ook een onderwerp waarover ik in de breedte spreek met mijn collega's, die weer op andere momenten te maken krijgen met mensen die daar problemen mee hebben. Daarbij kijken we ook altijd of we ze kunnen helpen om eventuele lacunes die in hun ontwikkeling zijn ontstaan, om wat voor reden dan ook, te vullen, zodat zij zich ook weer beter kunnen redden in de samenleving. U weet dat ik daar ook weleens voorbeelden van heb gegeven. Dat betrof dan meer de laaggeletterdheid. Het kunnen soms ontroerende situaties zijn als mensen zich uiteindelijk dingen die ze in het verleden niet meegekregen hebben of waarvan ze dachten dat ze die nooit zouden kunnen, toch eigen maken. Dat is iets waar we echt aandacht voor moeten hebben. Dat gebeurt overigens ook in gemeentes, waar men natuurlijk nog meer zicht heeft op mensen. Dat is een belangrijk onderwerp.

De heer Bisschop vroeg nog naar de passage over de veronderstelde vaardigheden op de referentieniveaus. Het is niet de bedoeling dat we nu, vooruitlopend op de afronding van de curriculumbijstelling, al examenprogramma's gaan bijstellen, maar we weten dat bepaalde onderdelen soms al in lesstof verpakt zitten of in andere examenprogramma's, zowel in de onderbouw als in de bovenbouw, zodat leerlingen zich in de loop van de tijd een bepaalde basis eigen maken, die bij wijze van spreken als verondersteld wordt beschouwd op het moment dat ze met een examenprogramma te maken krijgen waar dat misschien nog niet expliciet in zit. Dat is gewoon een veronderstelling die niet in alles even hard te maken is. Vandaar die passage die u in de brief tegenkwam, maar nogmaals, we zijn dus niet van plan om nu, erop vooruitlopend, al allerlei examenprogramma's te gaan aanpassen. Anders kom je direct in de klem met de zorgvuldige manier waarop we dat altijd met elkaar willen doen.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, staat u mij een interruptie toe?

De voorzitter:

Excuus. De heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Dank. Waar het mij om gaat, is dat inderdaad her en der verschillende onderdelen aan de orde komen, maar dat dat niet dekkend is. Mijn vraag is eigenlijk: wat gebeurt er daar waar de lacunes zitten? Wordt dat dan in de onderbouw verwerkt? Want het op zijn beloop laten, lijkt mij geen alternatief.

Minister Slob:

We hebben, zoals u hebt gelezen, aangegeven dat er inderdaad wat onderdelen zijn die straks in de definitieve examenprogramma's preciezer een plek zullen moeten krijgen. Maar leerlingen starten natuurlijk niet vanaf nul op het moment dat ze met de examenprogramma's worden geconfronteerd. Die hebben al een aanloop gemaakt. In het basisonderwijs hebben ze al heel wat meegekregen. Ik heb net ook al aangegeven dat bijvoorbeeld rekenen echt niet alleen maar een onderdeel is van wiskunde, ook niet in het onderbouw van het vo. Ook daar hebben ze het een en ander meegekregen. Dat heeft ook bij andere vakken een plekje gekregen. Men heeft niet zo veel fantasie nodig om daar een opsomming van te maken. Hier zit dus de veronderstelling achter dat ze in de loop van hun schoolontwikkeling al heel wat hebben meegekregen en al een bepaalde basis hebben op het moment dat ze geconfronteerd worden met examenprogramma's zoals die er op dit moment uitzien. Dat is de achtergrond van de passage waarover u opheldering vroeg.

Voorzitter, dan kijk ik nog even naar de vragen. Volgens mij heb ik de meeste wel gehad. Even nog de wat algemenere vraag hoe we nu kunnen beoordelen of het rekenonderwijs overal op orde is in de periode waarin we nu zijn terechtgekomen. Dat is eigenlijk een soort garantievraag. U weet dat dåt de discussie was met betrekking tot de voorstellen die ik destijds gedaan heb, omdat er inderdaad nog even een periode is die nog niet onze ideale situatie is, maar waarin we het toch wel graag voor elkaar willen hebben. Daar blijft natuurlijk altijd een onzekerheid in zitten met betrekking tot wat er dan in de praktijk gebeurt. We kunnen nog zo ons best doen met van alles aanreiken, wijzen op, attenderen op, maar uiteindelijk moet het wel in de scholen gaan gebeuren. Ik zeg daar nog bij, misschien niet ter geruststelling, dat zelfs al heb je alles op papier geregeld, zelfs al klopt alles, zelfs al zijn alle examenprogramma's op orde en hebben we het curriculum zo bijgesteld dat iedereen er enthousiast over is en zegt: dit moet het gaan worden ... Zelfs als op papier, in de wet, op wat voor plek dan ook alles goed geregeld kan zijn, moet het uiteindelijk toch in de praktijk gaan gebeuren.

Mijn observatie is – ik heb dat net ook in de richting van de heer Beertema gezegd – dat iedereen in het onderwijs zich er goed van bewust is dat dit een onderwerp is waar we aandacht voor moeten hebben. We moeten dus ook voorkomen dat iedereen nu denkt: de wiskundedocenten in het voortgezet onderwijs gaan het nu doen, dus wij hoeven ons er niet meer druk om te maken. Nee, dit is een veel bredere, gezamenlijke verantwoordelijkheid. We moeten er met elkaar voor zorgen dat we die dalende lijn, die in de afgelopen jaren opgetreden is en waar we met elkaar last van hebben, weer gaan ombuigen in de richting van betere resultaten, mooiere uitslagen en ook een hoger niveau van rekenen. Maar het is natuurlijk breder, want het heeft ook betrekking op de kennis en vaardigheden die we van onze leerlingen verwachten. Dat betekent dat het heel fijn is dat we deze wetsbehandeling nu gehad hebben. Dat geeft weer een stukje duidelijkheid over de wijze waarop we dit, vanuit onze verantwoordelijkheid als rijksoverheid, in de wet regelen en over wat we van scholen verwachten.

Het is fijn om te zien dat al die processen lopen en dat de betrokkenheid groot is. Ik gaf net al aan dat studenten en leerlingen daar ook bij aangehaakt zijn. De doorlopende leerlijnen hebben we scherp met elkaar. Maar het blijft een dagelijkse opdracht om er gewoon mee bezig te zijn. Het is altijd goed om dat nog eens een keer extra te onderstrepen, niet in elkaars richting, maar ook in de richting van het onderwijs en van al diegenen die daar met elkaar iedere dag weer opnieuw inhoud aan proberen te geven.

Voorzitter, dat waren volgens mij de antwoorden op de vragen die gesteld zijn.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de leden. Alle vragen zijn beantwoord, dank u wel. Dan gaan wij snel door naar een tweede termijn. Mevrouw Westerveld heeft nog een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over de verwachte tekorten aan wiskundedocenten. In het schriftelijk overleg hebben we daar ook naar gevraagd. Het ministerie heeft ons een mooi tabelletje gegeven waaruit eigenlijk blijkt dat die tekorten oplopen. Er worden ook een aantal acties aangegeven die worden gedaan om meer docenten te werven in tekortvakken. Het is nu al wat later. Ik zou de Minister willen vragen of er een beeld is van of die acties hebben geholpen. Worden er juist voor de tekortvakken nu wat meer leerkrachten aangetrokken? En hoe staat het met het aantal docenten wiskunde de komende tijd?

Minister Slob:

Die vraag was inderdaad nog blijven liggen, excuus daarvoor. Er is nog geen laatste stand van zaken met betrekking tot al die acties die lopen. Maar u heeft wel kunnen zien dat we beseffen dat dit een tekortvak is. Er moet echt extra energie op gezet worden om te zorgen dat er mensen gaan komen. Het bijzondere is natuurlijk dat we in deze tijd ook weer van alles zien gebeuren waarvan we niet weten wat de gevolgen straks zijn voor de arbeidsmarkt en de onderwijsarbeidsmarkt. We zullen hier scherp en alert op moeten blijven.

Want inderdaad – dat had ik misschien nog even moeten toevoegen aan mijn afsluitende woorden van daarnet – het is niet alleen maar zorgen dat het op papier allemaal goed is. Ik heb aangegeven dat het belangrijk is dat het dan in de scholen gaat gebeuren. Maar daar heb je uiteindelijk ook mensen voor nodig. En met name voor het vo zullen we daar onverminderd onze inzet op moeten houden. Ik hoop overigens dat de wijze waarop we het nu gaan organiseren, wervend is richting docenten om daar een bijdrage aan te leveren.

Misschien dan nog een allerlaatste opmerking: het zou wel echt heel fijn zijn als we de discussies die we in de afgelopen jaren hebben gehad en die niet altijd de duidelijkheid ten goede zijn gekomen – dat is met enig gevoel van understatement uitgesproken – nu achter ons kunnen laten. Laten we ons met elkaar voegen in deze nieuwe lijn die uitgezet wordt en laten we zorgen dat dit ook echt een succes gaat worden, zonder onnodig allerlei leeuwen en beren op de weg te plaatsen die ons doel, dat we met elkaar delen, eventueel weer verder in de tijd zouden plaatsen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan nog Ă©Ă©n suggestie die ik de Minister wil meegeven. Ik ga er geen motie over indienen, want we hebben er vaker het gesprek over gehad. Mijn suggestie is om nog eens goed te kijken naar de instellingscollegegelden. Ik zat vanochtend in de trein. Het duurt wat langer om hier te komen, dus ik had in de trein heel veel tijd om eens verschillende websites te bekijken. Dan zie je dat de instellingscollegegelden voor bijvoorbeeld universitaire kopopleidingen voor leraren enorm hoog zijn, ook voor leraren wiskunde. Ik kan me voorstellen dat dat bijvoorbeeld studenten afremt die een opleiding wiskunde hebben gehad en die je graag verder zou willen opleiden tot leraar. Misschien kan zo'n goed gesprek later nog eens met instellingen in het hoger onderwijs gevoerd worden.

Minister Slob:

Die noteren we. Ik zal hem ook aan mijn collega doorgeven.

De voorzitter:

Dank u wel. We gaan door naar de tweede termijn. De heer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank. Dank voor de antwoorden. Ik denk dat de Minister een goede inschatting maakt over het maken van een politieke keuze met betrekking tot PISA en hoe hij daar mee om zou kunnen gaan. Dat was mijn punt in de eerste termijn. Ik ben daarom ook blij dat de Minister in ieder geval zegt dat hij het eens heel goed op een rij gaat zetten voor ons en wat onderzoek gaat doen naar hoe je daar zo gedegen mogelijk een beslissing over zou kunnen nemen. Ik heb het idee dat we daar een stap in zouden moeten zetten, dus ik ben blij dat we dat voor de zomer kunnen krijgen. Dat is ook echt op tijd. Er is geen ongelofelijke haast bij, maar ik zou het wel willen krijgen. Met die toezegging ben ik dus tevreden.

Daarmee heb ik mijn tweede termijn gehad. Dank u wel.

De voorzitter:

Ik kijk of andere leden nog de behoefte hebben aan een tweede termijn. De heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Heel kort, voorzitter. Ik ben toch blij dat we hier bijeen zijn om deze belangrijke wet met een enorme geschiedenis op deze manier te kunnen afronden. Ik kijk even naar de heer Van Meenen van D66, die voorstelde om het maar als hamerstuk af te doen. Ik vond dat niet getuigen van waardering voor z'n collega's in de oppositie, maar zeker ook niet voor het parlementaire proces. Wat is er zo moeilijk aan een uurtje praten over een belangrijke wet, ook al is het aan alle kanten duidelijk dat hij het haalt? Ik spreek dus m'n waardering uit voor het feit dat we hier geweest zijn.

Ik heb nog Ă©Ă©n ding. Ik hoop er uiteraard het beste van. Het zou zo mooi zijn als we het volgende zouden doen. Ik kijk naar m'n collega's in de Kamer, maar ook naar de Minister. Het is gewoon zo dat zich weer problemen voordoen bij die eigenwijze leraren en zo. Er ontstaan weer allerlei bloedgroepen. Laten we dan niet onmiddellijk weer alles afschaffen. Ga dan gewoon een analyse maken van waar de problemen zitten en vervolmaak het systeem met kleine stapjes, in plaats van alles weer zo aan de kant te zwiepen. Dat vind ik namelijk heel slechte politiek.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Beertema. Ik kijk nog even naar de andere leden. Die hebben geen vragen of opmerkingen meer. Dan dank ik de Minister voor zijn komst naar de Kamer op deze ongetwijfeld weer heel hectische dag. Succes verder vandaag. Het zal een lange dag worden. Hartelijk dank aan de leden voor hun komst.

Sluiting 11.17 uur.