Stand van zaken afwikkeling rechtszaak luchtvaartongeval Faro
Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart
Brief regering
Nummer: 2020D17836, datum: 2020-05-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-24804-130).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 24804 -130 Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart.
Onderdeel van zaak 2020Z08347:
- Indiener: C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-05-19 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-03 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (via videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-06-04 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
24 804 Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart
Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2020
Hierbij bericht ik u over de stand van zaken in de rechtszaak tegen de Nederlandse Staat in verband met het luchtvaartongeval dat op 21 december 1992 te Faro (Portugal) plaatsvond.
Luchtvaartongeval Faro
Het luchtvaartongeval Faro vond bijna dertig jaar geleden plaats met een Nederlands geregistreerd (Martinair) vliegtuig. Op grond van internationale en nationale wetgeving is het onderzoek naar de oorzaken van de ramp door Portugal uitgevoerd. Ook de Nederlandse Raad voor de Luchtvaart, die destijds onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat viel, was bij de afwikkeling van de ramp betrokken. De Raad trad daarbij op als adviseur in het door Portugal geleide onderzoek. Daarnaast heeft de Raad zich beziggehouden met het verstrekken van informatie aan nabestaanden en slachtoffers over de oorzaken van het ongeval.
Rechtszaak
Nabestaanden en slachtoffers hebben twintig jaar na de ramp, op 19 december 2012, bij de Rechtbank Den Haag een rechtszaak tegen de Staat aangespannen. Ze vinden dat de informatie die de Raad hen heeft verstrekt onjuist is geweest. De informatie heeft er volgens hen voor gezorgd dat ze in hun onderhandelingen met Martinair hebben ingestemd met een te laag schadevergoedingsbedrag.
Een beroep van de Staat op verjaring van de zaak werd door de Rechtbank afgewezen. De Rechtbank besloot met name de rol van de Raad voor de Luchtvaart nader te onderzoeken en heeft daarvoor een deskundigenonderzoek gelast. De door de Rechtbank benoemde deskundigen brachten een overwegend positief rapport uit over de rol van de Raad voor de Luchtvaart. Nadat de partijen over en weer in de gelegenheid zijn gesteld de bevindingen van de deskundigen te becommentariëren wees de Rechtbank op 8 januari 2020 eindvonnis in deze rechtszaak.
Uitspraak
In de uitspraak stelt de Rechtbank Den Haag de eisers gedeeltelijk in het gelijk. De informatie, die de Raad voor de Luchtvaart op enkele technische onderdelen over de oorzaak van het ongeval aan hen gaf, was volgens de rechter onzorgvuldig zodat de Staat, aan wie het gedrag van de Raad wordt toegerekend, op dat punt onrechtmatig heeft gehandeld.
Zo is de Raad volgens de Rechtbank onder meer te stellig geweest met het aanwijzen van een bepaalde weersomstandigheid (windshear) als de belangrijkste oorzaak van het ongeval. Daarbij heeft de Raad ten onrechte de conclusie getrokken dat de bemanning de aanwezigheid van windshear niet verwachtte. De Rechtbank baseert zich bij dit oordeel sterk op het rapport van de deskundigen. Hoewel het advies van de deskundigen, zoals gezegd, in het algemeen gunstig is over het handelen van de Raad voor de Luchtvaart, is het op deze specifieke punten kritisch.
Gelet op het bovenstaande houdt de Rechtbank de Staat gedeeltelijk aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van het handelen van de Raad en is de Staat veroordeeld tot:
– het vergoeden van 20% van schade die nog niet is vergoed onder schadevaststellingsovereenkomsten die de slachtoffers en nabestaanden eerder met Martinair sloten. Daarbij moet de eventuele schade onder de aansprakelijkheidslimiet van € 113.445,05 per eiser blijven. Deze limiet gold op grond van het toentertijd voor Nederland geldende Verdrag van Warschau;
– het betalen van de kosten verbonden aan het deskundigenonderzoek; de kosten die € 176.672,22 bedragen zijn in opdracht van de Rechtbank al door de Staat voorgeschoten.
De rechter oordeelde verder dat er geen reden was de slachtsoffers te vergoeden voor immaterieel geleden schade.
Geen hoger beroep
De eisers en de Staat hebben beiden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het instellen van beroep, waarvan de termijn op 8 april jl. is verstreken. Bij mijn besluit geen hoger beroep in te stellen heb ik diverse omstandigheden, waaronder de inhoud van de uitspraak, aard en duur van de rechtszaak en toepasselijke internationale verplichtingen meegewogen. Daarbij heb ik nadrukkelijk rekening gehouden met het langdurige leed van de slachtoffers van het luchtvaartongeval gedurende een groot aantal jaren.
Afwikkeling van de uitspraak
Nu niet gekozen is voor hoger beroep zal met de eisers worden overlegd hoe aan de uitspraak uitvoering kan worden gegeven. In dat kader wordt in mijn opdracht door de Landsadvocaat nagegaan of en eventueel welke schade betaald moet worden door de Staat.
Vervolg toezegging Kamer naar aanleiding van uitzending EenVandaag
In 2016 heeft uw Kamer vragen gesteld naar aanleiding van een uitzending van het programma EenVandaag. Daarin is gesuggereerd dat het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat na de ramp informatie zou hebben achtergehouden over technische mankementen aan het verongelukte Martinair toestel. Mijn voorganger Staatssecretaris Dijksma heeft daarop de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) verzocht nader onderzoek te doen naar de beweringen. Uw Kamer is daarover bij brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 24 804, nr. 88) geïnformeerd. De OVV heeft destijds aangegeven eerst de uitkomsten van het deskundigenonderzoek in het kader van de rechtszaak af te willen wachten. Nu de Rechtbank mede aan de hand van het onderzoek het eindvonnis heeft gewezen zal ik de OVV vragen alsnog aan het verzoek te voldoen teneinde de toezegging aan uw Kamer uit te voeren.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga