Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden
Hulp, handel en investeringen
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2020D17897, datum: 2020-05-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33625-296).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (PVV)
- Mede ondertekenaar: E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 33625 -296 Hulp, handel en investeringen.
Onderdeel van zaak 2020Z08366:
- Indiener: S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Voortouwcommissie: algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2020-05-14 14:00: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2020-05-26 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-15 13:00: Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19 (Notaoverleg), algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2020-06-18 13:30: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
33 625 Hulp, handel en investeringen
25 295 Infectieziektenbestrijding
34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland
Nr. 296 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 mei 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 14 april 2020 inzake Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 293), over de brief van 17 februari 2020 over nieuwe jongerenstrategie «Youth at heart» (Kamerstuk 34 952, nr. 104) en over de brief van 21 februari 2020 over reactie op moties ingediend tijdens het VAO Versterking Maatschappelijk Middenveld van 14 november 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 105).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 april 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 11 mei 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
De Roon
De adjunct-griffier van de commissie,
Meijers
Antwoorden op vragen
Algemeen
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken. Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde brieven van de Minister. Zij willen hun waardering uitspreken voor de inzet van het kabinet bij het bestrijden van het coronavirus in ontwikkelingslanden en de uitwerking van de eerder aangekondigde steunmaatregelen. Toch maken zij zich grote zorgen over de gevolgen van het virus, evenals de gevolgen van crisismaatregelen, voor de gezondheid en de economische weerbaarheid van inwoners van ontwikkelingslanden. Over de inzet van de financiële middelen en de andere onderliggende stukken hebben zij dan ook nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de gevolgen van de COVID-19 pandemie voor ontwikkelingslanden. Met name arme gezinnen en kwetsbare groepen zullen hard geraakt worden. Zij hebben kennisgenomen van de verschillende brieven en hebben daar nog enkele vragen bij.
De leden van de SP-fractie hebben de onderhavige stukken gelezen en bestudeerd en hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor haar brief Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis in ontwikkelingslanden en voor de nieuwe jongerenstrategie «Youth at heart». Mede gezien de recente ontwikkelingen hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde stukken voor het schriftelijk overleg Ontwikkelingssamenwerking. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de jongerenstrategie «Youth at heart», de bijbehorende kabinetsbrief van 17 februari 2020, de kabinetsbrief van 21 februari 2020, en de kabinetsbrief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» van 14 april 2020. Zij hebben een aantal vragen.
Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor haar uitgebreide brief over de Nederlandse inzet bij het bestrijden van de coronacrisis in ontwikkelingslanden. Zij hebben nog een vraag over het besluit van de Amerikaanse regering om de financiering van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op te schorten. Komt hierdoor het delen van wetenschappelijke informatie, het onderzoek naar mogelijke vaccins of het beschikbaar stellen van tests in gevaar?
1. Antwoord van het kabinet:
Vooralsnog is sprake van opschorting van de vrijwillige bijdrage van de VS voor 60–90 dagen. Het is nog niet duidelijk of de VS uiteindelijk haar bijdrage aan de WHO hierna zal beëindigen of verminderen. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen nauw in de gaten.
Inderdaad speelt de WHO een coördinerende rol in het delen van wetenschappelijke informatie, het onderzoek naar mogelijke vaccins en het beschikbaar stellen van tests. Zij werkt op deze terreinen samen met andere organisaties, waarbij taken onderling verdeeld worden. Een deel van de WHO financiering is niet geoormerkt, en de organisatie zal mogelijk intern budgettaire verschuivingen moeten doen om deze essentiële taken te waarborgen. Dit zal dan ten koste gaan van andere taken.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een algemene schets te geven of en hoe de beleidsdoelen zoals opgeschreven in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» aangepast dienen te worden vanwege de mondiale COVID-19 crisis. Deze leden vragen de Minister om voor de zomer een paper op te stellen waarin de noodgedwongen beleidsaanpassingen worden opgenomen en welke gevolgen een 1.5 meter samenleving heeft op reguliere vormen van internationale samenwerking. Tevens vragen deze leden de Minister om daarbij aan te geven welke gevolgen deze crisis heeft voor het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in de Nederlandse focusregio’s.
2. Antwoord van het kabinet:
De aanname dat de mondiale COVID-19 crisis ook weerslag zal hebben op het behalen van de beleidsdoelen in de nota Investeren in Perspectief is terecht. Eerste analyses van IMF, Wereldbank en VN voorzien ingrijpende gevolgen voor de politieke en sociaaleconomische omstandigheden in ontwikkelingslanden en tonen kwetsbaarheden in het vermogen van deze landen om de crisis effectief te bestrijden. Het is in deze fase van de crisis echter nog niet te voorspellen hoe ingrijpend de (middel)lange termijn gevolgen van de coronacrisis zullen zijn voor het behalen van de SDG’s en meer in het bijzonder voor de Nederlandse focusregio’s. De SDG’s en de doelen zoals gesteld in de nota Investeren in Perspectief zullen in elk geval niet aan relevantie inboeten, deze crisis onderstreept juist de urgentie hiervan. De eerste voorspellingen duiden op een vertraging in het bereiken van de SDG’s in ontwikkelingslanden. Het is niet de verwachting dat al voor de zomer inzichtelijk te maken is wat de gevolgen zijn voor het behalen van de beleidsdoelen van de nota «Investeren in Perspectief». Gezien de snelheid van de ontwikkelingen zal het kabinet uw Kamer doorlopend informeren over de effecten van de crisis in ontwikkelingslanden.
Het kabinet heeft naar aanleiding van het plenair debat met de Tweede Kamer over ontwikkelingen rondom het coronavirus op 16 april 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 68, Debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus) de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) verzocht een spoedadvies op te stellen over de wijze waarop Nederland effectief en op gepast niveau kan bijdragen aan de mondiale strijd tegen de impact van het corona virus, met speciale aandacht voor de meest kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika. Dit advies is inmiddels ontvangen en wordt de Kamer binnenkort toegezonden met inbegrip van de kabinetsappreciatie.
Kan de Minister aangeven of er internationaal ook lage en middeninkomenslanden worden ondersteund bij een effectieve strategie tegen het COVID-19. Ziet zij met de leden van de CDA-fractie ook het grote risico dat de gevolgen van een lockdown en dat dergelijke drastische maatregelen meer schade dan goed doen. Doordat mensen onmiddellijk in financiële nood komen en dus hun levensonderhoud in gevaar komt.
3. Antwoord van het kabinet:
De maatregelen om COVID-19 te bestrijden verschillen per land. Niet in elke omstandigheid werken dezelfde preventieve maatregelen. De consequenties van COVID-19 en van maatregelen als een lockdown zijn groot, zowel voor de volksgezondheid als voor de economische omstandigheden in zowel hoge als lage-inkomenslanden. In veel lage-inkomenslanden zijn mensen afhankelijk van daglonen en betekent een lockdown direct verlies van inkomen en daarmee bijvoorbeeld toegang tot voedsel.
Multilaterale instellingen en internationale organisaties ondersteunen lage- en middeninkomenslanden in het effectief bestrijden van de COVID-19 crisis. Zo steunt de WHO landen met technisch advies. Ook helpt de WHO met procurement van Personal Protective Equipment (PPE) alsmede, samen met het WFP, met logistieke ondersteuning die noodzakelijk is om hulpverleners en goederen te vervoeren naar waar ze het meest nodig zijn. Ook treffen ze maatregelen om de meest kwetsbaren te beschermen (zie hiervoor het geactualiseerde Strategic Preparedness and Response Plan1. Daarnaast helpt de WHO mensen in nood direct middels een WHO-noodfonds (Contingency Fund for Emergencies, CFE) dat wordt ingezet in gezondheidscrises wereldwijd. Het IMF verleent noodsteun aan lage-inkomenslanden via de Rapid Credit Facility en biedt via het Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT) schulddienstverlichting aan kwetsbare lage-inkomenslanden, die de vrijkomende budgettaire middelen kunnen inzetten voor de bestrijding van de gevolgen van COVID-19. Ook de Wereldbank ondersteunt de lage- en middeninkomenslanden bij de respons op de crisis. Er is een crisispakket voor het lenigen van de directe noden en financiering voor sociaal en economisch herstel. Met het door de SGVN gelanceerde Global Humanitarian Response Plan worden voorzieningen getroffen om, waar de noden het hoogst zijn, mensen bij te staan met humanitaire hulp. Daarnaast heeft de SGVN een Response and Recovery Fund gelanceerd om landen te ondersteunen bij het respons en herstel van de sociale en economische impact van COVID-19.
De aan het woord zijnde leden zien dat reguliere zorg verder onder druk komt te staan, onderwijs stil ligt en hoe langer dat duurt daarmee ook de kansen op perspectief voor jongeren worden verkleind. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre de reguliere programma’s aangaande het bieden van beroepsonderwijs en werk aan jongeren doorgaan en in hoeverre die programma’s geïntensiveerd worden nu economische kansen voor jongeren hard achteruit gaan.
4. Antwoord van het kabinet:
Per programma wordt bezien hoe, gezien de nieuwe omstandigheden, een maximale impact voor jongeren kan worden bereikt, welke aanpassingen daarvoor nodig zijn en hoe jongeren, als partners en leiders, zoveel mogelijk kunnen worden betrokken. Naast de bestaande programma’s draagt Nederland via multilaterale programma’s gericht op het mitigeren van de sociaaleconomische impact van COVID-19 bij aan het verbeteren van het perspectief van jongeren.
De Verenigde Naties waarschuwen voor een sterke toename van gender-gerelateerd geweld als gevolg van de COVID-19 crisis en de onevenredige impact van de crisis op vrouwen en meisjes. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit nader toe te lichten en in kaart te brengen hoe de situatie hieromtrent veranderd is in de Nederlandse focusregio’s en welk beleid (nationaal en internationaal) hierop gemaakt/aangepast wordt?
5. Antwoord van het kabinet:
De COVID-19 crisis heeft een onevenredige impact op vrouwen en meisjes en als gevolg van deze crisis neemt seksueel en gender-gebaseerd geweld (SGBV) toe.Ook in Nederlandse focusregio’s en -landen signaleert men een toename van SGBV. Zo heeft de Nederlands ambassade in Libanon samen met collega posten een brief geschreven aan de Libanese regering met aanbevelingen om SGBV tegen te gaan. In Jordanië is er via UN Women een app opgezet, zodat vrouwen huiselijk geweld daarop kunnen melden. Een partnerorganisatie in Myanmar voert een mediacampagne voor de invoering van een wetsvoorstel op het gebied van geweld tegen vrouwen. De Secretaris Generaal van de VN (SGVN) heeft overheden in een verklaring2 opgeroepen om preventie van en bescherming tegen geweld tegen vrouwen onderdeel te maken van hun nationale responsplannen voor COVID-19. De preventie van en bescherming tegen SGBV in het algemeen, maar ook in humanitaire situaties, is reeds een prioriteit binnen het Nederlands internationaal genderbeleid. Juist in deze tijd blijft het van groot belang om hier aandacht aan te geven, bijvoorbeeld door zorg te dragen dat bestaande SGBV-responsprogramma’s kunnen inspelen op de COVID-19 crisis.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een helder overzicht te geven van alle uitgaven door haar ministerie aan de COVID-19 crisis en tevens een overzicht te verstrekken van uitgaven door andere ministeries aan corona gerelateerde zaken welke bijdrage aan de 0,7%-norm voor officiële ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
6. Antwoord van het kabinet:
Het actuele overzicht van de uitgaven van BHOS aan de COVID-19 crisis is opgenomen in de leeswijzer van de eerste suppletoire begroting (Kamerstuk35 450 XVII, nr. 2) welke naar uw Kamer is toegegaan op 28 april. Daarnaast zijn partners, onder voorwaarden, in de gelegenheid gesteld om een deel van hun bestaande subsidie in te zetten op activiteiten die verbonden zijn met de impact van COVID-19. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen in welke mate hiervan gebruik is gemaakt. Voor de ODA-uitgaven door andere departementen geldt dat deze worden gedaan in overeenstemming met de beleidsthema’s zoals beschreven in de HGIS-nota 2020 (Kamerstuk 35 301, nr. 1).
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de laatste cijfers te geven van de kapitaalvlucht uit Afrika.
7. Antwoord van het kabinet:
In het Global Financial Stability Report van 14 april jongstleden geeft het IMF aan dat de kapitaalstroom uit opkomende economieën sinds 21 januari meer dan USD 100 miljard bedraagt. Dit is het hoogste niveau ooit in termen van kapitaaluitstroom t.o.v. het Bruto Binnenlands Product van de betreffende categorie landen. De kapitaaluitstromen vanuit verschillende Afrikaanse landen zijn de snelste ooit gemeten, aldus het IMF. Over de omvang van de totale kapitaalvlucht vanuit Afrika zijn geen cijfers beschikbaar.
In de brief spreekt de Minister van 15.000 COVID-19 gevallen in Afrika. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven hoeveel dat er nu zijn en daarbij te specifiëren voor de focusregio’s. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een korte update te geven van de situatie in Jemen, de Gazastrook, de situatie in de vluchtelingenkampen van de Rohingya’s, de Griekse vluchtelingenkampen en de Venezolaanse vluchtelingen in Zuid-Amerika.
8. Antwoord van het kabinet:
De aantallen COVID-19 gevallen en het aantal slachtoffers wereldwijd verandert van dag tot dag. Voor actuele cijfers over de verspreiding in Afrika verwijst het kabinet naar bronnen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en John Hopkins University. Het totaal aantal geregistreerde gevallen kan verschillen per bron. De WHO cijfers zijn gebaseerd op data zoals gerapporteerd door getroffen landen. De cijfers van John Hopkins University zijn gebaseerd op meerdere bronnen.
Vluchtelingen, ontheemden maar ook gestrande migranten, zijn bijzonder kwetsbaar. In vluchtelingenkampen maar ook in andere dichtbevolkte, meer urbane, verblijfplaatsen, zijn maatregelen als physical distancing moeilijk in praktijk te brengen en zijn de bestaande voorzieningen op het gebied van water en sanitatie vaak ondermaats. Dat geldt onder meer in Jemen waar op dit moment slechts een COVID-19 geval officieel door de autoriteiten is bevestigd. De VN- en hulporganisaties werken vanuit de aanname dat er al veel meer besmettingen zijn. Naast voortzetting van de reguliere hulpverlening richt men zich primair op informatiecampagnes, het vergroten van toegang tot water- en sanitatievoorzieningen en maatregelen ter versterking van het zwakke gezondheidssysteem. Uitdagingen hierbij zijn onder meer gebrekkige samenwerking tussen de autoriteiten in het noorden en zuiden, afschaling van internationale staf en reisbeperkingen.
Volgens de laatst bekende cijfers (25 april) bedraagt het aantal COVID-19 besmettingen in de Gazastrook momenteel 17, waarvan 11 gezondheidswerkers. Er zijn geen dodelijke gevallen bekend. De mogelijke humanitaire impact van een COVID-19 uitbraak op de samenleving in Gaza is gezien het kwetsbare gezondheidszorgsysteem verontrustend. De Israëlische en Palestijnse autoriteiten zijn zich ervan bewust dat in deze situatie samenwerking van extra groot belang is om de crisis het hoofd te bieden. Deze neemt dan ook toe en wordt gesteund door de VN. Israël heeft de VN verzekerd dat het alles zal doen om het COVID-19 response plan van de VN snel te realiseren en heeft Gaza inmiddels van gezondheidsbenodigdheden voorzien, zoals testkits en beschermende kleding. Daarnaast heeft de Palestijnse Autoriteit (PA) een noodplan opgesteld voor de noden in de Westelijke Jordaanoever en Gaza en zijn er beschermingsmiddelen van de PA aan Gaza geleverd. Het kabinet blijft benadrukken bij de partijen dat het voorzetten van samenwerking essentieel is om de COVID-19 crisis en de sociaaleconomische impact het hoofd te bieden, ook op de middellange- en lange termijn.
Voor Rohingya-vluchtelingen in de vluchtelingenkampen in Bangladesh is de situatie verder verslechterd. Om de COVID-19 uitbraak te beteugelen hebben de Bangladeshi autoriteiten de nodige maatregelen getroffen die het leven voor de inwoners van de kampen zeer beperkt. Zo hebben hulpverleners verminderde toegang tot de kampen en is de telecommunicatie aan banden gelegd. Desondanks kunnen hulporganisaties de nodige hulp vooralsnog bieden, zoals het beschikbaar stellen van testkits, het uitbreiden van medische faciliteiten en het voeren van informatiecampagnes. Er zijn tot op heden nog geen COVID-19 ziektegevallen bekend in de Rohingya-vluchtelingenkampen. De mogelijke verspreiding van het virus tijdens de aanstaande moessonperiode in juni baart echter grote zorgen.
Op 21 april werd bekend dat in een opvanglocatie van IOM op het Griekse vasteland (Kradini) 148 migranten en 2 personeelsleden positief zijn getest op COVID-19. In Malakasa zijn er 6 besmettingen vastgesteld, en in Ritsona 23 migranten. Ook deze opvanglocaties bevinden zich op het vasteland. Op de Griekse eilanden zijn er nog geen COVID-19 besmettingen vastgesteld onder de migranten.
Ook de situatie van Venezolaanse vluchtelingen en migranten in de regio wordt door de uitbraak van COVID-19 negatief beïnvloed. De crisis leidt onder meer tot verminderde werkgelegenheid onder Venezolanen, waardoor de armoede onder deze groep vergroot. Ook hebben Venezolaanse vluchtelingen en migranten in mindere mate toegang tot schaarse gezondheidsdiensten en is de xenofobie jegens hen toegenomen. Deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat meer Venezolanen de afgelopen weken zijn teruggekeerd naar Venezuela, waar de gezondheids- en algemene humanitaire situatie nog altijd nijpend is.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister uiteen te zetten hoe ervoor gezorgd wordt dat wanneer er een vaccin is voor COVID-19 de lage en middeninkomenslanden niet achter in de rij hoeven te staan, maar ook daar het vaccin verstrekt wordt.
9. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet vindt het belangrijk dat eventuele nieuwe vaccins voor COVID-19 ook beschikbaar komen voor de allerarmsten. Het kabinet staat positief tegenover het initiatief van de WHO om een coördinatiemechanisme op te zetten voor de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe technologieën om COVID-19 te voorkomen, diagnosticeren en behandelen. Hiermee streeft de WHO er ook naar dat vaccins snel beschikbaar komen, overal en voor iedereen. Dit initiatief sluit aan bij het eerdere voorstel van Costa Rica voor het opzetten van een vrijwillige patent pool, dat eveneens op Nederlandse steun kon rekenen. GAVI heeft een belangrijke rol bij een snelle en eerlijke distributie van vaccins.
In de laatste algemene brief van het kabinet aangaande de aanpak van COVID-19 crisis geeft de Minister aan dat er mogelijk nog meer steun volgt opvolgend het noodpakket van 100 miljoen dat de Minister reeds heeft ingezet. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om de Kamer te informeren alvorens ze een nieuw pakket inzet en in dit schriftelijk overleg toe te lichten op welke manier de Kamer geïnformeerd blijft over het resultaat van de reeds uitgetrokken 100 miljoen en in hoeverre Nederlandse organisaties gebruik kunnen maken van deze extra middelen.
10. Antwoord van het kabinet:
Het steunpakket van EUR 100 miljoen betreft middelen die beschikbaar zijn gemaakt binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2020. Hiervoor verwijst het kabinet u naar de suppletoire begroting (Kamerstuk35 450 XVII, nr. 2). De verantwoording over deze inzet zal gebeuren binnen het reguliere verantwoordingsproces aan uw Kamer. Over de toebedeling van de EUR 100 miljoen is uw Kamer reeds geïnformeerd in de Kamerbrief van 14 april jl. (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 293). Nederlandse organisaties kunnen direct en indirect gebruik maken van deze middelen. Zo draagt Nederland bij aan humanitaire hulp vanuit het steunpakket via de Dutch Relief Alliance. Nederland draagt ook bij aan preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid via verschillende multilaterale organisaties, die in de uitvoering vaak gebruik maken van lokale en internationale maatschappelijke organisaties. Dit kunnen ook Nederlandse organisaties zijn.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het kabinet op korte termijn EUR 100 miljoen heeft vrijgemaakt voor de bestrijding van COVID-19. De Minister benoemt in de brief dat de aanpak van COVID-19 ook ten koste kan gaan van de reguliere zorg en de behandeling van andere ziektes als tuberculose, malaria en HIV/Aids. Zo leidt in veel ontwikkelingslanden het instellen van een lockdown tot het stopzetten van reguliere vaccinatieprogramma’s. Voorlopige resultaten van een studie naar het effect hiervan, wijzen erop dat het aantal kinderen in Afrika dat zal overlijden door het wegvallen van vaccinatieprogramma’s wel eens velen malen groter zou kunnen zijn dan het aantal sterfgevallen door corona die hiermee voorkomen worden.
Deelt de Minister de ernstige zorgen van de leden van de D66-fractie over de gevolgen van lockdowns in ontwikkelingslanden voor de reguliere zorg? Denkt de Minister dat binnen de huidige inzet van het kabinet voldoende rekening is gehouden met de impact van corona-maatregelen op de reguliere zorg? In hoeverre is daarbij rekening gehouden met toegang van kwetsbare groepen tot de zorg? In hoeverre is de Nederlandse inzet gericht op het continueren van bestaande vaccinatieprogramma’s?
11. Antwoord van het kabinet:
De respons op COVID-19, inclusief lockdowns, zet de vaak al fragiele gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden verder onder druk.
De Nederlandse inzet ter bestrijding van de pandemie is dan ook, naast de WHO, gericht op de Global Financing Facility (GFF). GFF combineert de COVID-19 response met versterking van de reguliere gezondheidssystemen die nu extra onder druk staan. Daarmee draagt GFF bij aan het voorkomen van een grotere gezondheidscrisis. Doel van de GFF is uiteindelijk zorg voor moeders, kinderen en jongeren te verbeteren. Daarmee richt het zich op groepen die juist in de COVID-19 crisis het meest kwetsbaar zijn, door bijvoorbeeld de impact van de crisis op reguliere gezondheidsdiensten, de toename van huiselijk geweld en gender-gerelateerd geweld, en de disproportionele impact van lockdown maatregelen op hun inkomen.
Nederland geeft binnen het SRGR programma nadrukkelijk aandacht aan versterking van gezondheidssystemen juist om gezondheidsinstellingen in staat te stellen de noodzakelijke reguliere zorg te kunnen blijven bieden. Internationale organisaties die Nederland steunt, zoals GFATM en GAVI, ondersteunen deels gezondheidssystemen, waaronder de systemen die nodig zijn voor vaccinaties. Veel landen hebben een deel van hun GFATM envelop omgezet naar COVID-19 respons en GAVI zal de hervatting landelijke vaccinatiecampagnes ondersteunen, zodra en waar de lockdown wordt opgeheven.
De aan het woord zijn de leden realiseren zich dat steun vanuit heel Europa nodig zal zijn om de corona-crisis in ontwikkelingslanden het hoofd te bieden. De Minister heeft aangegeven dat de Europese Commissie werkt aan een overzicht van de beschikbare middelen van andere EU-lidstaten voor de bestrijding van de Corona-crisis.
Is de Minister bereid de Kamer op de hoogte te houden van dit overzicht? Kan de Minister daarbij inzichtelijk maken welke bijdragen additioneel zijn en welke bijdragen er binnen de bestaande begrotingen worden vrijgemaakt?
12. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie houdt een overzicht bij van de bilaterale bijdragen van de Europese lidstaten voor de bestrijding van de coronacrisis, op mondiaal niveau en in specifieke geografische regio’s. Indien dit overzicht op enig moment publiek bekend wordt gemaakt, zal het kabinet dit delen met uw Kamer. Niet alle EU-lidstaten maken echter een duidelijk onderscheid tussen hun additionele bijdragen of bijdragen vanuit bestaande begrotingen. Indien deze informatie te zijner tijd publiekelijk bekend is, zal het kabinet deze bijvoegen.
De COVID-19 pandemie heeft eens te meer laten zien dat het verminderen van het risico op rampen en het verhogen van de paraatheid om met rampen om te kunnen gaan van groot belang zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om hier meer in te investeren en aandacht aan te besteden, en daarbij specifiek de risico’s omtrent klimaatverandering en biodiversiteitsverlies mee te nemen? Zo ja, op welke manier?
13. Antwoord van het kabinet:
Rampenrisicovermindering of Disaster Risk Reduction (DRR) is een breed begrip. Het omvat het voorkomen van rampen (preventie), het beperken van het effect van rampen (mitigatie) en het voorbereid zijn op rampen (rampenparaatheid). Op al deze aspecten wordt ingezet: door middel van diplomatie ten gunste van preventie en door specifieke projectondersteuning op het gebied van tijdig signaleren en mitigeren van risico’s. Zo steunt Nederland het Water, Peace and Security partnership dat een early warning tool voor aan water gerelateerde veiligheidsrisico’s heeft ontwikkeld, waarin ook risico’s van klimaatverandering worden meegenomen. Ook het strategisch partnerschap Partners for Resilience is op dit terrein actief. Het Dutch Risk Reduction (DRR) team, waar buitenlandse overheden een beroep op kunnen doen, kan overheden adviseren als het gaat om water gerelateerde milieurampen. Daarbij wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan risico’s omtrent klimaatverandering. Voor investeringen in rampenparaatheid is het budget vanuit humanitaire hulp sinds 2019 meer dan verdubbeld (van EUR 2 naar 5 miljoen). Nationale Rode Kruis/Rode Halve Maan-verenigingen werken samen met nationale overheden rampenplannen uit, o.a. voor natuur- en milieurampen. Voorts draagt Nederland bij aan het voorspellend vermogen van de humanitaire sector door te investeren in dataverzameling en -analyse door het OCHA Center for Humanitarian Data.
De beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen blijft een groot probleem voor ontwikkelingslanden, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie. De schaarse middelen gaan vaak naar landen die vroeg kunnen bestellen en op tijd kunnen betalen. Is het kabinet bereid om in internationaal verband in te zetten op sterkere coördinatie met betrekking tot de verdeling van deze middelen, om te garanderen dat ook arme landen toegang hebben? Zo ja, op welke manier?
14. Antwoord van het kabinet:
Nederland is voorstander om op internationaal/mondiaal niveau te werken aan de verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen, zodat ook arme landen toegang hebben.
Hoewel het in de huidige crisis gaat om tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen of beademingsapparatuur, kan het bij een volgende pandemie om andere goederen en tekorten gaan. Daarom is Nederland voorstander van het onderzoeken van mogelijkheden voor een Essential Health Goods Agreement dat de handel in schaarse, essentiële goederen tijdens een mondiale crisis reguleert. Dergelijke afspraken zouden moeten borgen dat er geen oneigenlijke handelsbarrières worden opgeworpen, alle partijen toegang hebben tot een eerlijk deel van het internationale aanbod en dat ongerechtvaardigde prijsverhogingen worden voorkomen.
Toegang tot medische goederen voor ontwikkelingslanden kan ook voor een deel bevorderd worden via de inzet van de WHO en de Wereldbank. Zo heeft de WHO speciale lokketen voor commerciële aanbiedingen en in-kind donaties v.w.b. medische hulpmiddelen en wisselen zij met private partijen van gedachten over aanbod/productiecapaciteit en innovatieve oplossingen. De Wereldbank zet hun netwerk van belangrijke producenten en leveranciers van medische producten in en staan landen bij in onderhandelingen met deze partijen om tot redelijke prijzen te komen. Verder geeft Nederland aanvullende steun aan de Global Financing Facility (GFF), welke ontwikkelingslanden onder meer zal assisteren bij het aanschaffen van persoonlijke beschermingsmiddelen en het verkennen van mogelijkheden voor lokale productie.
De Minister merkt terecht op dat bij de ebola-crisis meer additionele sterfgevallen waren te betreuren omdat de reguliere gezondheidszorg vanwege de crisis overbelast raakte, dan sterfgevallen die direct aan ebola waren toe te schrijven. Op welke manier zet het kabinet zich in om dit effect in ontwikkelingslanden zoveel mogelijk te beperken bij de huidige pandemie, zo vragen deze leden?
15. Antwoord van het kabinet:
Door de coronacrisis komt de reguliere gezondheidszorg onder grote druk te staan. Het kabinet zet zich daarom in om gezondheidssystemen te versterken, bijvoorbeeld door een extra bijdrage aan de WHO en de Global Financing Facility (GFF) als onderdeel van het steunpakket van EUR 100 miljoen, zodat zowel de zorg voor COVID-19 patiënten als andere zorg geboden kan worden.
De financieringsnoden van ontwikkelingslanden waren voor de coronacrisis al enorm. Nu exportinkomsten sterk zijn teruggevallen en de kapitaaluitstroom juist is toegenomen, hebben landen acute behoefte aan liquiditeit in harde valuta, zoals het kabinet terecht opmerkt. Kan de Minister ingaan op recente besprekingen bij de G20 en de voorjaarsvergaderingen van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en uiteenzetten in hoeverre de uitkomsten daarvan aansluiten bij de behoeften van ontwikkelingslanden? Wat is volgens het kabinet nog meer nodig en op welke manier wordt daaraan gewerkt?
16. Antwoord van het kabinet:
De G20 nam medio april in overleg met de Club van Parijs het besluit tot opschorting van schuldendienstbetalingen («moratorium») door bilaterale crediteuren voor IDA-landen en deed daarbij een oproep aan de private sector om die oproep te volgen3. Het kabinet deelt de zorgen van de negatieve economische impact van COVID-19 op ontwikkelingslanden en steunt de oproep.
De voorjaarsvergaderingen van het IMF en de Wereldbank stonden in het teken van de respons van de instellingen op COVID-19. Tijdens het International Monetary and Financial Committee (IMFC) benadrukte het IMF klaar te staan met USD 1.000 mld leencapaciteit om landen bij te staan en verwelkomde het IMFC een pakket aan maatregelen om het IMF-instrumentarium beter aan te laten sluiten bij de hulpvraag van lage inkomenslanden en opkomende economieën4. De Minister van Financiën informeert de Kamer zoals gebruikelijk via een brief uitgebreider over het IMFC. Deze brief komt de Kamer op korte termijn toe.
Tijdens het Development Committee van de Wereldbank waaraan ik deelnam stond de respons van de Bank op COVID-19 centraal. Tevens werd het bovengenoemde voorstel van de G20 en de Club van Parijs besproken. Het kabinet zal de Kamer zoals gebruikelijk in een separate brief uitgebreider informeren over de uitkomsten van het Development Committee. Deze brief komt de Kamer op korte termijn toe.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de herkomst van de 100 miljoen euro die is vrijgemaakt binnen de huidige budgettaire kaders. Kan de Minister hier nader op ingaan? In hoeverre heeft dit gevolgen voor lopende programma’s en projecten? Op welke manier wordt de continuïteit van lopende programma’s geborgd?
17. Antwoord van het kabinet:
De budgettaire dekking is toegelicht in de eerste suppletoire begroting 2020 (Kamerstuk35 450 XVII, nr. 2) die uw Kamer op 28 april is toegegaan. De dekking is gevonden op alle beleidsartikelen, en daarbinnen waar mogelijk via onverplichte middelen. De artikelen 4.1 humanitaire hulp inclusief geestelijke gezondheid en psychosociale hulp en 3.4 onderwijs werden hierbij ontzien. De inzet op corona van EUR 100 miljoen betekent wel dat dat dit budget (ongeacht of het verplicht was) niet op de oorspronkelijk beoogde manier kan worden ingezet.
Deze leden hebben de indruk dat de 100 miljoen euro vooral via centrale kanalen wordt ingezet. Op welke manier worden ambassades, vooral in de focusregio’s, betrokken bij het vormgeven van de COVID-19 respons op landenniveau? Welke bijdrage zouden de ambassades kunnen leveren? Welke financiële middelen zijn hiervoor beschikbaar?
18. Antwoord van het kabinet:
Om de coronacrisis het hoofd te kunnen bieden in ontwikkelingslanden, is een internationaal gecoördineerde inzet en financiering wenselijk. Juist om deze reden is gebruik gemaakt van centrale kanalen en multilaterale inzet. De gefinancierde organisaties hebben de kennis, expertise en netwerk om een goede inschatting te kunnen maken waar hulp het hardste nodig is en kunnen deze via bestaande structuren snel leveren. Daarnaast zijn partners, onder voorwaarden, in de gelegenheid gesteld om een deel van hun bestaande subsidie of bijdrage in te zetten op activiteiten die verbonden zijn met de impact van COVID-19. Dit is ook van toepassing voor programma’s die via ambassades lopen. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen in welke mate maatschappelijke partners hiervan gebruik maken.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld dat de Minister ervoor kiest om de middelen om ontwikkelingslanden bij te staan bij de bestrijding van het virus alleen te zoeken binnen de huidige budgettaire kaders. Kan zij deze keuze toelichten? Waarom wordt er niet voor gekozen om extra additionele middelen vrij te maken voor ontwikkelingslanden?
19. Antwoord van het kabinet:
Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7% BNI minus EUR 1,4 miljard.
Het kabinet is gehouden aan begrotingskaders. De extra inspanningen voor het bestrijden van de coronacrisis moeten daarom vooralsnog worden gevonden binnen de huidige budgettaire kaders.
Hoe beoordeelt zij de breed gedragen oproep om 1% van de middelen voor de ondersteuning van de Nederlandse economie te reserveren voor coronahulp in ontwikkelingslanden? Is zij bereid om daaraan gehoor te geven?
20. Antwoord van het kabinet:
De oproep om 1 procent van het Nederlandse steunpakket te oormerken voor internationale COVID-19 bestrijding ziet het kabinet als een belangrijke uiting van maatschappelijke betrokkenheid in Nederland bij het mitigeren van de impact van COVID-19 in ontwikkelingslanden. Voor het beschikbaar maken van middelen ten behoeve van het bestrijden van de coronacrisis is het kabinet vooralsnog gebonden aan de budgettaire kaders van de BHOS-begroting. Het kabinet heeft de AIV gevraagd te adviseren over welke bijdrage van Nederland passend is als bijdrage aan het bestrijden en mitigeren van de coronacrisis in de meest kwetsbare landen, vooral in Afrika. Daarbij heeft het kabinet ook verwezen naar recent geuite maatschappelijke suggesties. Dit advies is inmiddels ontvangen en wordt de Kamer binnenkort toegezonden met inbegrip van de kabinetsappreciatie.
Wat is de appreciatie van de Minister van de oproep van de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) voor 500 miljard dollar aan extra ODA voor ontwikkelingslanden? Wat zou een eerlijke bijdrage van Nederland aan die oproep zijn? En kan het kabinet garanderen dat absolute ODA-uitgaven in ieder geval niet verder zullen dalen als gevolg van de verwachte economische teruggang?
21. Antwoord van het kabinet:
UNCTAD bepleit een pakket van in totaal 2,5 biljoen dollar: 1 biljoen dollar als kapitaalsinjectie via het IMF; 1 biljoen dollar in de vorm van schuldkwijtschelding en schuldverlichting en 500 miljard dollar voor medische noodhulp en sociale programma’s (een «Marshall Plan»). UNCTAD merkt daarbij op dat, wanneer alle OESO/DAC-landen het laatste decennium 0,7% van hun BNP als ODA hadden afgedragen, dit tot 2 biljoen dollar meer ODA zou hebben geleid.
Een eerlijke Nederlandse bijdrage aan de oproep van UNCTAD is niet te becijferen, omdat de oproep niet concreet is uitgewerkt en omdat Nederland op andere manieren al bijdraagt aan bestrijding van de pandemie.
Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7% BNI minus EUR 1,4 miljard. Budgettaire ruimte hangt mede samen met de BNI-ontwikkeling en de effecten hiervan op het ODA-budget. Naar verwachting zal hierover richting de zomer meer bekend worden.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse de inzet van het kabinet voor de bestrijding van de coronacrisis in ontwikkelingslanden gelezen. De leden stellen dat door deze crisis de wereldwijde ongelijkheid zal toenemen en dat de Nederlandse inzet erop moet toezien dit zoveel mogelijk te voorkomen. Bijvoorbeeld als het gaat om de wereldwijde strijd om schaarse beschermingsmiddelen, hoe kunnen we toe naar meer coördinatie en samenwerking internationaal, in plaats van de huidige concurrentie met hoge prijzen tot gevolg? Wat staat er nationaal en internationaal aan wetten en regels in de weg om dit organiseren? Wat voor hervormingen zijn er nodig op nationaal, Europees en multilateraal niveau om deze contraproductieve realiteit in de toekomst te vermijden? Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat de huidige concurrentiestrijd voor beschermingsmiddelen laat zien dat dit meer leed veroorzaakt dan strikt noodzakelijk?
22. Antwoord van het kabinet:
Een situatie van schaarste aan essentiële medische goederen kan tot ongewenste uitkomsten leiden, zoals prijsstijgingen door het prijsmechanisme en beperktere beschikbaarheid van deze goederen voor landen. Een andere onwenselijke uitkomst is dat landen die wel over productiecapaciteit beschikken hun grenzen sluiten voor export.
U wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 14 voor de inzet om zulke situaties in de toekomst waar mogelijk te vermijden.
De leden van de SP-fractie zijn blij te lezen dat er 100 miljoen beschikbaar wordt gesteld, maar vragen de Minister in detail te delen met de Kamer uit welke begrotingslijnen van artikel 4 dit precies komt? Kan de Minister daarbij ook aangeven welke potjes, fondsen of projecten hierdoor geen doorgang meer kunnen vinden?
23. Antwoord van het kabinet:
De dekking werd budgettair toegelicht in de eerste suppletoire begroting 2020 (Kamerstuk35 450 XVII, nr. 2) die uw Kamer 28 april is toegegaan. Dekking is gevonden op alle beleidsartikelen, en daarbinnen waar mogelijk via onverplichte middelen. De artikelen 4.1 humanitaire hulp inclusief geestelijke gezondheid en psychosociale hulp en 3.4 onderwijs zijn hierbij ontzien. Getracht wordt de impact op lopende programma’s zoveel als mogelijk te beperken. Deze ombuiging van EUR 100 miljoen betekent wel dat dat budget (ongeacht of het verplicht was) niet op de oorspronkelijk beoogde manier kan worden ingezet.
Is daarmee ook het noodhulp budget voor 2020 volledig uitgeput? Zo ja, hoe worden noden door toekomstige rampen of humanitaire crises straks gelenigd? Is de Minister het met de leden van SP-fractie eens dat er additionele budgetten nodig zijn voor ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp, aangezien de coronacrisis in veel landen nog maar aan het begin staat én andere lopende projecten niet komen stil te staan? Zo nee, waarom niet? Bovendien, vragen de leden, zijn er mogelijkheden dat het noodhulppakket ook ten goede komt aan kleinere, lokaal geïntegreerde partners opdat de snelheid en efficiëntie van de hulp beter gewaarborgd wordt dan enkel via multilaterale partners?
24. Antwoord van het kabinet:
Het steunpakket van EUR 100 mln. is additioneel aan het noodhulpbudget (art 4.1). De planning van de besteding van dit budget, zoals gedeeld met de kamer in mijn brief over humanitaire hulp en diplomatie 2019 – 2020 van 3 maart 2020 (Kamerstuk34 952, nr. 108), is hiermee niet gewijzigd. Het kabinet kiest ervoor het noodhulpdeel van het pakket te besteden via bijdragen aan de drie belangrijkste partners voor het leveren van humanitaire hulp: de VN, de beweging van het Rode Kruis/ Rode Halve Maan en de Dutch Relief Alliance (DRA). Deze partners werken samen met kleinere, lokaal geïntegreerde organisaties, waaronder bijvoorbeeld de lokale partners van de DRA, nationale NGO’s en de nationale verenigingen van het Rode Kruis/Rode Halve Maan.
Het kabinet is gehouden aan begrotingskaders. De extra inspanningen voor het bestrijden van de coronacrisis moeten vooralsnog worden gevonden binnen de huidige budgettaire kaders.
Wederom vragen de leden van de SP-fractie aandacht voor de schuldenproblematiek. Hoewel de leden erkennen dat het kabinet belangrijke stappen heeft gezet ten gunste van de uitgave van Special Drawing Rights (SDRs) en de oproep voor een breed schuldenmoratorium, vragen de leden dit kabinet ook te onderzoeken welke structurele oorzaken ten grondslag liggen aan de immer toenemende schuldenlast. In hoeverre ziet de Minister een verband tussen de deregulering van kapitaalstromen en de kwetsbaarheid van ontwikkelingslanden voor financiële schokken? Welke maatregelen zouden landen hiertegen kunnen nemen? Welke wetten en regels, alsook afspraken vastgelegd in vrijhandels- en investeringsakkoorden beletten ontwikkelingslanden momenteel van het reguleren van kapitaaluitstroom? Meer specifiek vragen de leden van de SP-fractie wat de positie is van het kabinet met betrekking tot de oproep van UNCTAD voor het annuleren van 1 triljoen aan openstaande schuld?
25. Antwoord van het kabinet:
Steeds meer ontwikkelingslanden betraden de afgelopen jaren internationale kapitaalmarkten middels de uitgifte van obligaties. Dit gaf hen de mogelijkheid om financieringsbronnen te diversifiëren, de toegang tot harde valuta te vergroten en integratie in de mondiale economie te bevorderen. Kapitaalmarktfinanciering kan echter ook leiden tot economische en financiële instabiliteit door spill-over-effecten van mondiale schokken. Bijvoorbeeld wanneer een schok als de COVID-19 crisis leidt tot een «vlucht naar veiligheid», waarbij kapitaal van ontwikkelingslanden en opkomende economieën vloeit naar ontwikkelde economieën, die minder risicovol geacht worden.
Landen kunnen een kapitaalvlucht opvangen door het beschikbaar maken van tijdelijke liquiditeit, zoals het interen op reserve of het aanvragen van noodliquiditeit. Het IMF stelt daarnaast dat landen in sommige gevallen op nationaal niveau maatregelen kunnen nemen om kapitaalstromen te beheersen om zo de gevolgen van COVID-19 op te vangen. Verschillende economische partnerschapsakkoorden die de EU heeft afgesloten met ontwikkelingslanden bevatten daarnaast een bepaling die de mogelijkheid biedt aan een verdragspartij om in het geval van ernstige monetaire of betalingsbalansproblemen tijdelijk van het vrije verkeer van kapitaal af te wijken. Ook mogen landen onder voorwaarden tijdelijk handelsbeperkende maatregelen nemen vanwege betalingsbalansproblemen.
Eerdergenoemde kwetsbaarheden kunnen deels ook gemitigeerd worden met meer lokale valutafinanciering. Nederland zet zich binnen verschillende internationale financiële instellingen (IFI’s) in voor meer ruimte hiervoor. Het IMF en de Wereldbank ondersteunen landen daarnaast bij het management van hun publieke schuld en binnenlandse belastingopbrengsten, zodat de financieringsmix verantwoord is. Nederland is een belangrijke donor aan verschillende trust funds gericht op het versterken van de schuldmanagementcapaciteit van ontwikkelingslanden.
Het Kabinet heeft de oproep van het IMF en de Wereldbank tot een tijdelijk schuldmoratorium (waar UNCTAD ook voor pleitte) gesteund. Het schuldenmoratorium geeft voor nu «ademruimte», kwijtschelding heeft meer voeten in de aarde en is vooralsnog niet noodzakelijk.
Zoals een onderzoek van Oxfam International laat zien, kunnen mogelijk een half miljard mensen extra in de armoede belanden als gevolg van de coronacrisis. De leden van de SP-fractie vragen een reactie op dit rapport.
26. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet vindt de ontwikkelingen die geschetst worden in het Oxfam rapport zorgelijk. Het beeld dat naar voren komt, komt overeen met andere recente studies; veel landen liepen al achter op het bereiken van de SDG’s in 2030, met name in Afrika, maar de COVID-19 crisis dreigt de vooruitgang richting de SDG’s zelfs teniet te doen. Het kabinet deelt de analyse dat wereldwijde actie nodig is om ontwikkelingslanden in deze moeilijke tijden bij te staan. Daarbij gaat de voorkeur uit naar multilaterale benaderingen die een flexibele, snelle en effectieve inzet van middelen mogelijk maken.
Een veelbelovende manier voor landen om mensen te ondersteunen is, zoals Oxfam stelt, via het geven van zgn. cash transfers. Met de huidige technologie is het mogelijk om deze transfers gericht te kunnen geven. Op korte termijn krijgen huishoudens zo een aanvulling op hun inkomen, dat veelal is weggevallen door de COVID-crisis. Maar ook op lange termijn stimuleren cash transfers de lokale economie en werkgelegenheid, door consumptie, productiviteit en bezit te verhogen. Een groeiend aantal landen, zowel rijk als arm, helpt werknemers en burgers met een vorm van inkomensondersteuning, of overweegt dit te gaan doen. Cash transfers maken onderdeel uit van de responsopties van de VN en van de Wereldbank. Het kabinet heeft in het verleden cash transfer initiatieven ondersteunt, zoals in Ethiopië, en blijft zich in bilateraal en multilateraal verband inzetten voor het meenemen van deze beleidsoptie als onderdeel van de mix van beleidsopties die landen tot hun beschikking hebben in antwoord op de COVID-crisis.
Oxfam doet ook een aanbeveling om kleine kwetsbare bedrijven te steunen, en bij grote bedrijven voorwaarden te stellen. Het kabinet heeft aan het Noodpakket banen en economie (Kamerstuk35 420, nr. 2) geen additionele voorwaarden over de ketenverantwoordelijkheid verbonden, maar ingezet op generieke maatregelen die zo snel mogelijk ingevoerd konden worden en zo eenvoudig mogelijk waren in de uitvoering. Ten aanzien van bedrijfsspecifieke steun, en eventuele voorwaarden hieraan, kijkt het kabinet nu naar de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 413, nr. 6) die 25 maart jl. is aangenomen tijdens het Wetgevingsoverleg met de Minister van Financiën naar aanleiding van het noodpakket.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie de Minister om in de langere termijn hulp de macht van het kapitaal aan banden te leggen en voor structurele oplossingen voor de ongelijkheid te richten op het versterken en opbouwen van de macht van de arbeid.
27. Antwoord van het kabinet:
Vermindering van armoede en ongelijkheid is een hoofddoelstelling van het BHOS-beleid. Hieraan wordt op velerlei manieren gewerkt. Voor wat betreft het vergroten van de inspraak van werkenden in ontwikkelingslanden worden lokale onafhankelijke vakbonden al jarenlang ondersteund via het vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP). Daardoor zijn deze bonden beter in staat om via de sociale dialoog de belangen van de werkenden te vertegenwoordigen en dragen zij constructief bij aan het verbeteren van de werkomstandigheden, een leefbaar loon en overige arbeidsrechten. Het kabinet steunt daarnaast bijvoorbeeld ook de Decent Work agenda van de ILO en de hiervoor relevante SDG’s.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief van de Minister over de Nederlandse inzet bij het bestrijden van de coronacrisis in ontwikkelingslanden onder meer over de waarschuwing van de Verenigde Naties voor sterke toename van gender-gerelateerd geweld als gevolg van de coronacrisis en de onevenredige impact van de crisis op vrouwen en meisjes. De COVID-19 crisis legt machtsongelijkheid meer dan eens bloot en laat ook weer zien hoe overheden crises misbruiken om de ruimte van (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers en vrouwenrechten in het algemeen in te perken. Op welke manier gaat de Minister bij de Nederlandse inzet de hulp en focus op het versterken van vrouwenrechtenorganisaties en de aanpak van de krimpende maatschappelijke ruimte behouden?
28. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment is het beoordelingsproces voor programma’s onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld in volle gang. Het overkoepelende beleidskader heeft als doelstelling het versterken van maatschappelijke organisaties. Daarnaast wordt er door verschillende fondsen specifiek ingezet op het versterken van vrouwenrechtenorganisaties. Door maatschappelijke organisaties wereldwijd te blijven steunen kunnen zij opkomen voor gemarginaliseerde groepen en hun stem laten horen tegen ongelijkheid en disproportionele maatregelen. Zo wordt bijgedragen aan het vergroten van de beweegruimte voor burgers en groepen. Daarnaast is Nederland internationaal, onder andere in de EU, zeer actief in het pleiten voor een mensenrechtenbenadering in de COVID-19 maatregelen en pleit Nederland voor proportionele en tijdelijke maatregelen. In een nieuwe regeling (zie Subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis) wordt aan maatschappelijke partner organisaties daarnaast de mogelijkheid geboden om EUR één miljoen of meer van hun nog niet gecommitteerde of bestede budget om te buigen naar COVID-19 gerelateerde activiteiten.
Ook vragen de aan het woord zijnde leden hoe de Minister er in de nieuwe regeling die is gepubliceerd waardoor het voor organisaties die één miljoen of meer niet aan andere programma’s kunnen besteden, het mogelijk is te her-alloceren voor COVID-19 response, voor gaat zorgen dat dit binnen de grenzen van haar eigen beleidskader met betrekking tot gender sensitief en gender responsive beleid blijft?
29. Antwoord van het kabinet:
De mogelijkheid te heralloceren geldt voor bestaande partners, die reeds opereren binnen bestaande beleidskaders op het terrein van vrouwenrechten en gendergelijkheid. In de nieuwe regeling wordt aan deze organisaties de mogelijkheid geboden om EUR één miljoen of meer van hun nog niet gecommitteerde of bestede budget om te buigen naar een COVID-19 gerelateerde activiteit.
De Minister biedt flexibiliteit aan programma’s die boven de één miljoen te besteden hebben. Toch zullen er ook kleinere lopende programma’s zijn die noodzakelijke activiteiten zullen willen of moeten aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden, zoals lokale partner(vrouwen)organisaties. Het gaat bij veel van deze programma’s wellicht niet om hele grote bedragen, maar juist die kleinere (lokale) projecten kunnen een grote impact hebben. Biedt de Minister de mogelijk voor de lopende programma’s met een besteedbaar budget onder de één miljoen om te her-alloceren voor COVID-19 response?
30. Antwoord van het kabinet:
Om niet voorziene uitgaven mogelijk te maken kan geschoven worden in budgetten onder de een miljoen euro, mits de uitgaven en eventuele nieuwe activiteiten voldoen aan bestaande resultaatafspraken en overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Voor wijzigingen onder EUR 25.000 binnen die randvoorwaarden is vooraf geen goedkeuring van het ministerie nodig.
Na het adresseren van de medische aanpak van het virus, is het bijna onvermijdelijk dat zich daar omheen ook sociale, economische en politieke problemen zullen voordoen. Zal de nieuwe regeling mogelijk ook gaan gelden voor langere termijn projecten gericht op sociale, economische en politieke ontwikkeling van landen?
31. Antwoord van het kabinet:
Het op 8 april gepubliceerde Subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis geldt voor alle (subsidie)beschikkingen verleend op grond van de genoemde artikelen uit de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, waarvan het tijdvak nog niet is verstreken en ten minste EUR 1 miljoen nog niet is besteed aan de activiteiten waarvoor die subsidie is verleend.
De Minister schrijft in haar brief ook dat veel Afrikaanse landen al achter liepen op het bereiken van de SDGs in 2030, maar dat de coronacrisis de voortuitgang richting de SDGs teniet dreigt te doen. De Minister heeft in haar beleidsnota «Investeren in Perspectief» onder meer de inzet op innovatieve financiering, bijvoorbeeld door middel van impact bonds en blended finance, en het betrekken van private partijen om te investeren in ontwikkelingsprogramma’s opgenomen. Eerder is al door de Verenigde Naties berekend dat 2,5–3 biljoen nodig is om de SDGs in ontwikkelingslanden te bereiken, hetgeen door de huidige crisis nog verder onder druk komt te staan. De financiering hiervan moet dus ook van andere bronnen dan alleen overheidsfinanciering komen. Welke nieuwe innovatieve financieringsmodellen zijn gestart? Wat zijn randvoorwaarden van het ministerie om dergelijke modellen te ondersteunen? Welke successen zijn behaald? Welke lessen zijn er geleerd en kunnen deze gedeeld worden?
32. Antwoord van het kabinet:
De coronacrisis vereist een versnelling om de SDG’s in 2030 alsnog te behalen. Hierbij is marktfinanciering onmisbaar. Mijn beleid op Innovatieve Financiering voor Ontwikkeling (IFO) is erop gericht dit mogelijk te maken, door enerzijds het opschalen van succesvolle financieringsvormen en anderzijds het initiëren van nieuwe initiatieven.
Een voorbeeld van een nieuw programma waaraan Nederland bijdraagt is AFAWA, van de African Development Bank, waarbij garanties worden verstrekt aan financiële instellingen in OS-landen om vrouwen toegang tot financiering te geven. Een ander IFO-initiatief is het Dutch Fund voor Climate and Development dat vorig jaar werd gelanceerd. Dit blended finance model trekt verschillende type partners en private investeerders aan voor klimaatadaptatie en mitigatie, waaronder mogelijk institutionele beleggers. Ook zet het kabinet zich in voor de oprichting van de International Finance Facility for Education, een innovatief mechanisme dat met garanties en giften via de multilaterale ontwikkelingsbanken extra onderwijsfinanciering kan genereren.
Innovatieve modellen moeten bijdragen aan de Nederlandse beleidsdoelstellingen en worden aan dezelfde randvoorwaarden getoetst als andere OS-programma’s. Aanvullend daarop is voor IFO additionaliteit, minimale concessionaliteit en het voorkomen van marktverstoring cruciaal. Zo kan de mate van de benodigde concessionaliteit per investering sterk verschillen, omdat de ene investering minder publieke financiële ondersteuning nodig heeft dan de andere om commercieel haalbaar te worden. Verder zijn schaalbaarheid en demonstratie-effecten van belang. Deze randvoorwaarden komen mede voort uit de lessen die we op dit vlak de afgelopen jaren hebben geleerd.
Het succes van deze modellen vertaalt zich allereerst in de ontwikkelingsimpact die wordt bereikt. Daarnaast dienen de IFO-modellen als hefboom voor private investeringen. Deze resultaten worden gemeten en gepubliceerd via de reguliere resultaatrapportages. Ook de evaluaties van de programma’s worden gepubliceerd.
De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen dat SDG 3 Goede gezondheid en welzijn, en daarvan in het bijzonder de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en de waarborging van seksuele rechten (SRGR) onder druk staat. Als gevolg van de COVID-19 crisis kunnen er tekorten ontstaan van essentiële middelen, door problemen met aanvoer van grondstoffen, fabrieken die stil liggen, en producten die niet vervoerd kunnen worden en als gevolg van een virus zijn veel mensen aan huis gebonden. Dit kan tot gevolg hebben dat veilige toegang tot abortus, HIV-medicatie, anticonceptie, zwangerschapscontroles en veilige bevallingen die onder normale omstandigheden al moeilijk zijn nu nog moeilijker gaan worden, zeker voor kwetsbare groepen zoals meisjes en andere jongeren. Het risico is groot dat maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn op dit terrein grote gevolgen ondervinden voor hun werk door een gebrek aan digitale voorzieningen, onveilige digitale hulpmiddelen, verbod op samenkomsten en waarschijnlijk ook onvoldoende flexibele financiering. Voor het overeind houden van SRGR zijn deze organisaties van groot belang en daarom willen de aan het woord zijnde leden graag van de Minister weten of zij ook hier mogelijkheden ziet om SRGR, inclusief HIV/aids te verankeren in de COVID-19 respons en gerelateerde noodhulp, en welke flexibiliteit ingebouwd kan worden om organisaties in staat te stellen hun werk te blijven doen.
33. Antwoord van het kabinet:
Door de coronacrisis komt de gezondheidszorg, inclusief zorg voor SRGR en hiv/aids, onder grote druk te staan. Het kabinet zet zich daarom niet slechts in om COVID-19 te bestrijden, maar juist ook om reguliere gezondheidssystemen te versterken. Dit doet het kabinet bijvoorbeeld door extra bijdragen aan de WHO en de Global Financing Facility (GFF) als onderdeel van het steunpakket van EUR 100 miljoen. Zo worden ook SRGR- en hiv/aids- en andere basiszorg gewaarborgd. Bovendien bied ik flexibiliteit binnen bestaande partnerschappen met maatschappelijke organisaties, inclusief voor organisaties actief op SRGR en hiv/aids voor herallocatie van budget van tenminste EUR 1 miljoen ten behoeve van de COVID-19 respons.
Wat betreft de inzet voor internationale coronabestrijding zouden de leden van de ChristenUnie-fractie een concreter beeld willen hebben van de daadwerkelijke situatie. In de brief wordt gesproken over 15000 vastgestelde gevallen in Afrika, maar hoe zijn deze over de landen verdeeld en wat is de respons in elk van die landen? Zijn er specifieke hulpvragen uit getroffen landen gekomen? Zijn er inmiddels nieuwe cijfers over de verspreiding?
34. Antwoord van het kabinet:
Voor het monitoren van het aantal geregistreerde gevallen per land raadpleegt het kabinet verschillende bronnen. Voor actuele cijfers over deze landen verwijst het kabinet naar bronnen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en John Hopkins University. Het totaal aantal geregistreerde gevallen kan verschillen per bron. WHO cijfers zijn gebaseerd op data zoals gerapporteerd door getroffen landen. De cijfers van John Hopkins University zijn gebaseerd op meerdere bronnen.
De COVID-19 respons van Afrikaanse landen loopt uiteen, van het hanteren van een meer strikte lockdown tot minder of geen maatregelen. Landen worden hierin geadviseerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), afhankelijk van de lokale context. In samenwerking met de WHO worden vervolgens nationale plannen opgesteld. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het instellen van maatregelen rondom zaken zoals physical distancing ligt bij overheden. Nederland onderschrijft de leidende rol die de WHO speelt bij de respons, het belang van hun adviserende rol op basis van expertise, en ondersteunt de WHO ook financieel. Nederland ondersteunt de internationale respons via verschillende partners. Dit is uiteengezet in de Kamerbrief van 14 april jl. (Kamerstukken33 625 en 25 295, nr. 293).
Het kabinet bevestigt dat er hulpvragen zijn binnengekomen van diverse getroffen landen. Nederlandse steun wordt verleend via multilaterale kanalen, die beter in staat zijn te wegen waar de hulp het hardste nodig is.
In het licht van de wereldwijde coronapandemie constateert de Minister terecht dat het gezondheidssysteem in veel Afrikaanse landen zwak is. Tevens wordt vastgesteld dat Afrikaanse landen naar verwachting ook economisch fors geraakt worden door het coronavirus, alleen al vanwege de omvangrijke informele economie en het grote aantal «dagloners». De leden van de SGP-fractie verwelkomen dat Nederland een bedrag van EUR 100 miljoen gealloceerd heeft voor het bestrijden van de coronacrisis. Is Nederland bereid hier indien nodig een bedrag aan toe te voegen, zo vragen deze leden? Zij verwijzen daarbij ook naar oproepen als «No country is safe until every country is safe» van onder meer vertegenwoordigers van Amref Flying Doctors, Cordaid en Philips Nederland, en naar het verzoek van het Rode Kruis om additionele financiële middelen vrij te maken voor de internationale noden, waaronder voor rampen-risicovermindering, paraatheid en innovatie. Graag vernemen zij hoe de Minister deze oproepen beoordeelt, en in hoeverre zij de noodzaak ziet om hier concreet gevolg aan te geven.
35. Antwoord van het kabinet:
We zijn zo sterk als de zwakste schakel. De crisis bestrijden en de gevolgen ervan mitigeren is in het belang van de mensen daar, maar ook in het belang van de volksgezondheid en het economisch herstel hier. Daarom heeft het kabinet begin april al EUR 100 miljoen beschikbaar gemaakt op mijn begroting ten behoeve van preventie, humanitaire hulp en economische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit in de meest kwetsbare landen. Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7% BNI minus EUR 1,4 miljard. Budgettaire ruimte hangt mede samen met de BNI-ontwikkeling en de effecten hiervan op het ODA-budget. Naar verwachting zal hierover richting de zomer meer bekend worden. Tegelijkertijd voorzien eerste analyses van IMF, Wereldbank en VN forse impact van de coronacrisis op de politieke en sociaaleconomische omstandigheden in ontwikkelingslanden en overstijgen de internationale steunverzoeken voor humanitaire bijstand en economisch herstel nu al ruimschoots de beschikbaarheid van financiering. Afwegingen over de doorvertaling daarvan worden integraal bekeken in het licht van de humanitaire en ontwikkelingssituatie, de Rijksbrede prioriteiten en de budgettaire kaders.
Het kabinet heeft naar aanleiding van het plenair debat met de Tweede Kamer over ontwikkelingen rondom het coronavirus op 16 april 2020 de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) verzocht een spoedadvies op te stellen over de wijze waarop Nederland effectief en op gepast niveau kan bijdragen aan de mondiale strijd tegen de impact van het corona virus, met speciale aandacht voor de meest kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika. Dit advies is inmiddels ontvangen en wordt de Kamer binnenkort toegezonden met inbegrip van de kabinetsappreciatie.
De leden van de SGP-fractie roepen de Minister op (extra) budgetten niet als vanzelfsprekend via multilaterale organisaties te alloceren, maar steun en financiering ook via kleinere en/of gespecialiseerde (non-gouvernementele) organisaties te laten verlopen. Gedegen kennis van de lokale context blijft immers cruciaal voor effectieve interventies. Tot slot verzoeken deze leden de Minister om, onder meer op basis van de aangenomen motie Van der Staaij, niet alleen te investeren in versterking van gebrekkige gezondheidszorgsystemen in ontwikkelingslanden, maar eveneens te (blijven) investeren in een goede voedselvoorziening en het mitigeren van economische nadelen voor met name mensen in de informele economie.
De leden van de SGP-fractie zien de WHO als een belangrijke internationale organisatie voor het gecoördineerd bestrijden van het coronavirus. Wat is de inzet van de Minister om binnen de WHO een open en effectieve dialoog te bevorderen over de bestrijding van het coronavirus, maar ook over de oorza(a)k(en) ervan – in het bijzonder in het licht van «wildmarkten» in China?
36. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet maakt zich sterk voor de structurele deelname van lokale partners in ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp, ook in het kader van gemaakte afspraken over lokalisatie in de Grand Bargain voor een effectiever en efficiënter humanitair hulpsysteem. Het kabinet heeft ervoor gekozen het noodhulpdeel van het steunpakket van EUR 100 miljoen te besteden via onder andere de Country Based Pooled Funds. Lokale organisaties kunnen rechtstreeks aanspraak maken op financiering uit deze pooled funds. Verder heeft het kabinet een bijdrage gegeven aan de Dutch Relief Alliance (DRA). Deze partners werken samen met lokaal geïntegreerde organisaties, waaronder nationale NGO’s.
Het kabinet kijkt naar de uitvoering van de motie van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstuk25 295, nr. 192) die 26 maart jl. is aangenomen. Betreffende de voedselvoorziening ondersteunt Nederland jaarlijks miljoenen boeren in ontwikkelingslanden bij het verbeteren van hun productiviteit. Nederlandse kennis en kunde is daar onderdeel van. De Corona-crisis stelt boeren voor nieuwe uitdagingen, zoals beperkingen bij de toevoer van inputs (zaden, kunstmest, arbeid) en bij het bereiken van markten. In lopende programma’s wordt onderzocht hoe – met de beperkingen als gevolg van lockdowns – boeren toch bereikt kunnen worden en hoe markten en handelsketens kunnen blijven functioneren. Eerste prioriteit is daarbij dat boeren kunnen planten voor het aankomende seizoen. NGO’s hebben via het subsidiekader «NGO’s Corona-crisis» (Staatscourant 2020, 21245) de mogelijkheid om waar nodig programma’s aan de nieuwe situatie aan te passen. Het Netherlands Food Partnership (NFP) faciliteert verder de dialoog tussen partners in het voedselzekerheidsprogramma over welke extra inzet nodig is en hoe daarbij kan worden samengewerkt.
Door de COVID-19 crisis en de bijbehorende lockdown maatregelen zijn globale productieketens en de informele economie vrijwel tot stilstand gekomen met bijbehorend desastreuze verliezen aan werkgelegenheid, inkomen en bestaanszekerheid. Het mitigeren van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-crisis vergt het uiterste van alle betrokkenen, lokaal en internationaal, zowel financieel als beleidsmatig. De multilaterale ontwikkelingsbanken en het IMF hebben hiertoe met steun van Nederland grote financieringspakketten vrijgemaakt. Het Response and Recovery Trust Fund van de SG is de centrale, gecoördineerde VN inzet gericht op het opvangen en mitigeren van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis.
De inzet van het kabinet is erop gericht de WHO te steunen in onder andere de coördinerende rol bij advies en het opstellen van richtlijnen voor de bestrijding en preventie van COVID-19. Daarnaast coördineert de organisatie het onderzoek en innovatie om het virus te bestrijden. Nederland neemt actief deel aan deze internationale dialoog, onder andere met inzet van nationale experts. Vanuit deze coördinerende taak zal de WHO ook een belangrijke rol op zich nemen in het onderzoeken van de oorza(a)k(en) van de COVID-19 crisis.
Het kabinet steunt een conceptresolutie die momenteel wordt voorbereid voor de (verkorte en virtuele) jaarvergadering van de WHO, waarin wordt opgeroepen tot een grondige externe evaluatie van de aanpak van de Coronacrisis, inclusief de rol van eventuele overdracht van dier op mens.
Beaamt de Minister bovendien dat ook onder meer Taiwan, die een bewezen effectieve aanpak van het coronavirus organiseerde, op serieuze en zinvolle wijze gehoord en betrokken dient te worden bij de coronabestrijding in WHO-verband? Zo ja, hoe kan en wil zij dit bevorderen?
37. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet en de EU zijn van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, overigens zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn. Dit geldt temeer wanneer deelname van Taiwan de EU- en mondiale belangen dient, zoals het geval is bij de bestrijding van een pandemie. Overigens neemt Taiwan deel aan technische werkgroepen van WHO, zoals deze laatste meermalen heeft onderstreept in haar communicatie. Nederland zal zich, binnen de kaders van zijn één-Chinabeleid, met gelijkgezinde landen blijven inzetten voor betekenisvolle participatie van Taiwan in multilaterale fora.
Nieuwe jongerenstrategie «Youth at heart»
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nieuwe jongerenstrategie van de Minister. Zij hebben hier nog enkele vragen over. Terecht wijst de Minister in haar brief op het belang van onderwijs en werkgelegenheid voor jongeren in focuslanden, om hen in hun thuisland perspectief te bieden. De voorgenoemde leden plaatsen deze inzet ook in het kader van de afspraken in het regeerakkoord, waarin een focus op het tegengaan van de grondoorzaken van migratie is afgesproken. Kan de Minister bevestigen dat de jongerenstrategie in dit perspectief bezien moet worden? Zo ja, kan zij toelichten waarom het tegengaan van de grondoorzaken van migratie niet in de onderliggende jongerenstrategie vermeld wordt? Op welke wijze is bij het formuleren van deze strategie rekening gehouden met de grondoorzaken van migratie en de manier waarop deze het best weggenomen kunnen worden? Op welke manier kan de jongerenstrategie een bijdrage leveren aan het verbeteren van de terugkeer van uitgeprocedeerde migranten, bijvoorbeeld door hen aansluiting te laten vinden bij een door het ministerie ondersteund project in hun thuisland?
38. Antwoord van het kabinet:
De jongerenstrategie vloeit voort uit de afspraken zoals die in het regeerakkoord gemaakt zijn en sluit aan bij de prioriteiten zoals die gesteld zijn in de BHOS-nota «Investeren in Perspectief».
De strategie richt zich op het bieden van perspectief aan jongeren in de focusregio’s. Zoals het kabinet in de begeleidende brief (Kamerstuk34 952, nr. 104) bij de strategie stelt, wordt daarmee bijgedragen aan het voorkomen van instabiliteit en irreguliere migratie.
De jongerenstrategie en de daarin gepresenteerde programma’s richten zich niet specifiek op (jonge) teruggekeerde uitgeprocedeerde asielzoekers. Deze groep kan echter eveneens profiteren van een verbeterd economisch en maatschappelijk klimaat voor jongeren in hun land van herkomst.
Kan zij eveneens toelichten met welke maatschappelijke organisaties gesproken is gedurende de totstandkoming van de strategie?
39. Antwoord van het kabinet:
Naast individuele gesprekken met jongeren, experts, bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn voor de totstandkoming van de strategie in Nederland bijeenkomsten gehouden waaraan in totaal meer dan zeventig personen deelnamen. Het merendeel van deze deelnemers was afkomstig uit het (Nederlandse) maatschappelijke middenveld, daarnaast waren er participanten vanuit bijvoorbeeld het bedrijfsleven, kennisinstellingen en jongerenorganisaties. Op een online consultatie reageerden 26 particulieren en organisaties. Ook hiervan betrof het merendeel reacties van maatschappelijke organisaties.
In de jongerenstrategie wijst de Minister terecht op het belang van de aansluiting tussen onderwijs en de praktijk. De leden van de VVD-fractie menen echter dat voor het structureel verbeteren van het onderwijs in focuslanden op dit punt niet alleen het opzetten van eigen programma’s een mogelijk middel is, maar dat het ook effectief kan zijn om hierover in dialoog te gaan met de betrokken focuslanden. Is de Minister dit van plan?
40. Antwoord van het kabinet:
Overheden in de focusregio’s zijn verantwoordelijk voor het onderwijs in hun landen. Dat maakt hen belangrijke partners. Het is uiteindelijk aan lokale overheden om bijvoorbeeld curricula aan te laten sluiten op de beroepspraktijk. Op verschillende niveaus wordt daarom de dialoog met overheden gezocht, waarbij wordt samengewerkt met partners, zoals gelijkgezinde internationale organisaties.
Ook in het bredere onderwijsbeleid is samenwerking met overheden vanzelfsprekend. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld het Global Partnership for Education (GPE), dat intensief samenwerkt met partnerlanden en samen met hen nationale onderwijsplannen ontwikkelt. Hetzelfde geldt voor steun aan de onderwijssector via de Wereld Bank.
De leden van de VVD-fractie lezen eveneens in de jongerenstrategie dat aansluiting gezocht zal worden met de handelsagenda. Kan zij toelichten hoe deze aansluiting eruit ziet? Wordt het Nederlandse bedrijfsleven betrokken bij het opzetten van werkgelegenheidsprojecten? Kan de Minister toelichten met welke sectoren zij contact heeft binnen het Nederlandse bedrijfsleven ten behoeve van de jongerenstrategie?
41. Antwoord van het kabinet:
Nederlandse bedrijven die investeren in ontwikkelingslanden zijn gebaat bij de beschikbaarheid van geschoolde lokale arbeidskrachten. Tegelijk kunnen deze bedrijven bijdragen aan werkgelegenheid, en daarmee perspectief, voor jongeren. Ik zoek daarom de dialoog met Nederlandse bedrijven die actief zijn in de focusregio’s om te bezien hoe we vaardigheden van jongeren beter kunnen laten aansluiten bij de behoeftes vanuit deze bedrijven en welke rol deze bedrijven daarbij kunnen spelen.
Verder wordt in verschillende programma’s ingezet op samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven bij het bieden van kansen voor jongeren. Dit is niet beperkt tot specifieke sectoren. Nederlandse bedrijven zijn bijvoorbeeld betrokken bij Orange Corners en wordt er gestreefd naar samenwerking via het Challenge Fund for Youth Employment en Generation Unlimited. In het partnerschap Generation Unlimited zijn Unilever, ING en DSM actief.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor de nieuwe jongerenstrategie «Youth at heart». Deze leden vragen de Minister ten eerste welke gevolgen de huidige crisis heeft voor deze strategie. Dient deze in de ogen van de Minister aangepast te worden? Aangezien de Minister stelt dat de jongerenstrategie in het hart van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid staat en jongeren waarschijnlijk onevenredig hard economisch getroffen worden door de crisis, vragen deze leden de Minister in hoeverre er nu extra ingezet wordt op het perspectief voor jongeren. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in aanvulling op de beschreven jongerenstrategie de gevolgen van COVID-19 crisis te analyseren op de drie kernthema’s zoals geformuleerd in de brief, namelijk werk, onderwijs en maatschappelijke positie van jongeren.
42. Antwoord van het kabinet:
De COVID-19 crisis -met name de maatregelen tegen de verspreiding van het virus- treft jongeren hard. De consequenties op het gebied van onderwijs zijn groot: meer dan anderhalf miljard kinderen en jongeren gaan nu niet naar school. Vooral meisjes en jonge vrouwen lopen een vergroot risico op schooluitval, bijvoorbeeld door kindhuwelijken en zwangerschappen. Veel meisjes en jonge vrouwen keren daarom mogelijk niet meer terug naar school.
Terwijl fiscale vooruitzichten voor overheden verslechteren, zijn er op de middellange termijn grote investeringen nodig om onderwijssystemen «pandemie-proof» te maken, bijvoorbeeld door curricula en lerarenopleidingen aan te passen. Op dit moment proberen veel landen afstandsonderwijs mogelijk te maken, maar vooral voor de armste regio’s en de meest kwetsbare groepen, zoals ontheemden, vluchtelingen of jongeren met een beperking, is dit een enorme uitdaging. Toegang tot internet en digitale middelen zijn niet gelijk verdeeld. De crisis dreigt daarmee bestaande ongelijkheden verder te vergroten.
Ook op het gebied van werk worden de gevolgen van de crisis zichtbaar. Het IMF voorspelt over 2020 een economische krimp van 1,6 procent in Afrika, ten opzichte van een groei van 3,1 procent vorig jaar. In het Midden-Oosten voorspelt de ILO een vermindering van het aantal werkuren in het tweede kwartaal van 2020 dat gelijk staat aan vijf miljoen voltijdbanen. Jongeren worden onevenredig getroffen. Ze werken relatief vaker in de informele sector, waar financiële buffers klein zijn en formele sociale vangnetten nagenoeg ontbreken. De ILO schat dat werkenden in de informele sector in Afrika in de eerste crisismaand 81 procent van hun inkomen zagen verdampen. Bedrijven richten zich op behoud van banen in plaats van het werven van jonge toetreders tot de arbeidsmarkt. Daarbij geldt vaak het «last in, first out»-principe. Veel jongeren zullen noodgedwongen voor zichzelf beginnen als ondernemer, maar de marktcondities, waaronder toegang tot leningen, zijn aanzienlijk uitdagender geworden.
Op veel plaatsen ondernemen jongeren actie om de crisis het hoofd te bieden. Zo zijn jongeren in de focusregio’s initiatieven gestart om nepnieuws aan te pakken, bewustwording over hygiëne en physical distancing te vergroten en noden te lenigen door crowdsourcing-acties te starten. Tegelijkertijd eisen het verslechterde perspectief, gekoppeld aan de maatregelen om verspreiding van het virus tegen te gaan, hun tol ten aanzien van de psychische gezondheid van jongeren. Dit geldt in het bijzonder voor jongeren met al bestaande psychische kwetsbaarheden, zoals getraumatiseerde jonge vluchtelingen.
Vaak hebben de leiders in de focusregio’s in het verleden al weinig gewicht toegekend aan de specifieke kansen voor en uitdagingen van jongeren; het «sociaal contract» tussen jongeren en overheden kan door de huidige ontwikkelingen nog verder onder druk komen te staan. Inperking van maatschappelijke ruimte voor organisaties en repressief optreden om physical distancing af te dwingen kunnen onvrede verder aanwakkeren. In het licht van bovenstaande blijft een inzet op de stem van jongeren zoals beschreven in de strategie «Youth at heart» van belang.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de jongerenstrategie «Youth at heart» en hebben hierover nog enkele vragen.
Kan de Minister toelichten welk deel van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2020 wordt vrijgemaakt voor de jongerenstrategie «Youth at heart»? Kan de Minister daarbij onderscheid maken tussen de uitgaven voor onderwijs, werk en de maatschappelijke positie van jongeren?
43. Antwoord van het kabinet:
Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen | Challenge Fund for Youth Employment | 17.200.000 | Werkgelegenheid |
Nexus Skills and Jobs | 16.650.000 | Werkgelegenheid en onderwijs | |
Local Employment in Africa (LEAD) – vervolgfase | 9.340.000 | Werkgelegenheid | |
Orange Corners Innovatiefonds | 2.500.000 | Werkgelegenheid | |
Youth Entrepreneurship and Innovation Multi-donor Trustfund AfDB | 3.400.000 | Werkgelegenheid | |
Artikel 3: Sociale vooruitgang | Generation Unlimited | 2.000.000 | Werkgelegenheid en onderwijs |
Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling | Partnership for improving Prospects for Forcibly Displaced Persons and Host Communities (Prospects)* | 97.000.000 | Werkgelegenheid en onderwijs |
Totaal | 144.690.000 | ||
* Jongeren zijn een belangrijke doelgroep van het Prospectspartnerschap. Naast onderwijs en werkgelegenheid, richt Prospects zich ook op bescherming. Het betreft het gereserveerde budget. ** De inzet op jongeren is er mede op gericht om de aansluiting tussen onderwijs en werk te verbeteren. Vaak gebeurt dit binnen programma’s. Zo bevatten veel programma’s op het gebied van werkgelegenheid ook activiteiten op het terrein van onderwijs (trainingen). |
Voor wat betreft «De stem van jongeren» geldt dat de inzet is gericht op het betrekken van jongeren in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid en het versterken van de maatschappelijke positie van jongeren. Voor dit laatste biedt bijvoorbeeld het Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld ruimte.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nieuwe jongerenstrategie en verwelkomen deze. Investeren in het perspectief van jongeren is van het grootste belang. Wat betekent de COVID-19 pandemie voor de strategie? Welke delen van de strategie verdienen bijzondere aandacht in de huidige context en in hoeverre kan de inzet op deze onderdelen worden versneld?
44. Antwoord van het kabinet:
Bij programma’s in het kader van de jongerenstrategie worden kansen en uitdagingen op lokaal en mondiaal niveau in kaart gebracht en waar nodig aanpassingen doorgevoerd. Meer inzet op leren op afstand en een versnelling op het aanleren van digitale vaardigheden voor potentiele werknemers en ondernemers liggen voor de hand. In sommige landen zal een heroverweging plaats moeten vinden over kansrijke sectoren voor jongerenwerkgelegenheid en ondernemerschap, maar tegelijk bestaat nog veel onduidelijkheid over de langetermijngevolgen van de crisis.
De uitgangspunten van de jongerenstrategie blijven ongewijzigd. Aandacht blijft nodig voor kwetsbare groepen en jonge vrouwen, juist nu de crisis bestaande ongelijkheden dreigt te vergroten. Een integrale visie op de arbeidsmarkt, waarbij aandacht is voor zowel aanbod, vraag als de aansluiting daartussen, blijft van belang. Juist nu de schaal van de uitdagingen op het gebied van onderwijs en werk groter is geworden, is samenwerking met partners cruciaal. Ook illustreert de crisis hoezeer jongeren vaak een positieve rol spelen in de respons; ik wil mede daarom blijven inzetten op het versterken van de stem van jongeren.
Deze leden hebben de indruk dat de nieuwe programma’s vooral gericht zijn op de aanbodkant van de arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden. Deelt de Minister deze inschatting en kan zij nader ingaan op de concrete wijze waarop de verschillende programma’s pogen bij te dragen aan banengroei voor jongeren?
45. Antwoord van het kabinet:
Nederland investeert in een aanpak die zowel de aanbodkant van de arbeidsmarkt (vaardigheden van jongeren), de vraag (vanuit de arbeidsmarkt) als de aansluiting tussen beide centraal stelt. Het Challenge Fund for Youth Employment (CFYE) beoogt bijvoorbeeld banengroei te stimuleren, baankansen voor jongeren te verbeteren door vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar aan te laten sluiten en specifieke knelpunten voor jongeren weg te nemen. Met het programma Nexus Skills and Jobs ondersteunt Nederland jonge vrouwen en mannen bij de overgang van onderwijs naar fatsoenlijk werk of een beter inkomen. Verder is Nederland voornemens in het programma Generation Unlimited te investeren. Het programma richt zich op de transitie van onderwijs naar werk en ondernemerschap. Ook bevordering en ondersteuning van jong ondernemerschap draagt immers bij aan werk en inkomen voor jongeren. Nederland investeert daarin onder meer via Orange Corners en het Youth Entrepreneurship and Innovation Multi Donor Trust Fund van de African Development Bank.
Ook het Prospects partnerschap dat eind 2019 van start is gegaan richt zich zowel op de vraag als aanbodkant van de arbeidsmarkt in de 8 gekozen focuslanden. Binnen dit partnerschap wordt zowel gekeken naar private sector ontwikkeling als onderwijs en training om ook de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te verbeteren.
Deze leden vragen zich ook af hoe het kabinet kijkt naar de rol van overheden van ontwikkelingslanden bij het bereiken van de doelstellingen van de jongerenstrategie. Zijn er programma’s binnen de strategie die zullen werken aan het versterken van de capaciteiten van overheden, zoals Ministeries van Werkgelegenheid of vergelijkbare instituties?
46. Antwoord van het kabinet:
Bij het Nexus Skills and Jobs programma kunnen ook overheidsinstanties betrokken worden bij de uitvoering van activiteiten, en daarmee versterkt worden. Nederland draagt ook bij aan kennisopbouw en -deling op het gebied van jeugdwerkgelegenheid via initiatieven van ILO, Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank. Deze kennis wordt gebruikt bij advisering en technische assistentie aan overheden.
Daarnaast is eind 2019 het Prospects partnerschap gelanceerd, een van de kernprogramma’s van de jongerenstrategie. Deze samenwerking tussen IFC, de Wereldbank, ILO, UNICEF en UNHCR richt zich specifiek op het bieden van toekomstperspectief aan vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. Bovenstaande partners werken samen met overheden om inclusie te bewerkstelligen op het gebied van onderwijs, bescherming en werkgelegenheid. De samenwerking met overheden (in de 8 focuslanden: Irak, Libanon, Jordanië, Egypte, Soedan, Ethiopië, Kenia en Uganda) richt zich zowel op technische ondersteuning, lobby als ook het opbouwen van capaciteiten.
Deze leden delen de analyse dat de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), vaak specifiek van meisjes en jonge vrouwen, van groot belang is om kansen op het gebied van onderwijs en werk te kunnen benutten. Vroegtijdige zwangerschappen en gedwongen huwelijken vormen bijvoorbeeld een grote belemmering voor de kansen van jonge meisjes. Hoe verhoudt de nieuwe jongerenstrategie zich tot de inzet van Nederland op het gebied van SRGR? Is de Minister bereid om binnen deze strategie extra aandacht te besteden aan interventies die meisjes en jonge vrouwen ondersteunen met toegang tot essentiële goederen, diensten, informatie en voorlichting op dit gebied?
47. Antwoord van het kabinet:
Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn belangrijke voorwaarden voor meisjes en jonge vrouwen om deel te kunnen nemen aan onderwijs en werk. Anderzijds leiden onderwijs en werk tot grotere zelfstandigheid en meer keuzevrijheid van meisjes en jonge vrouwen. Mijn inzet op onderwijs en werk en die op SRGR zijn daarom complementair.
In mijn beleid voor SRGR, inclusief hiv/aids, zijn jongeren en met name meisjes en jonge vrouwen een belangrijke doelgroep. Zo zet het kabinet zich in voor hun toegang tot essentiële goederen, diensten, informatie en voorlichting voor het tegengaan van o.a. tienerzwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen en kindhuwelijken.
Een hoger aandeel vrouwelijke leerkrachten op scholen kan ook een grote bijdrage leveren, zo denken deze leden. Zij vervullen een voorbeeldfunctie voor jonge meisjes, dat een baan ook voor hen is weggelegd, en kunnen bovendien meisjes op school betere ondersteuning bieden op het gebied van SRGR. Is de Minister bereid om bij interventies op onderwijsgebied structureel aandacht te besteden aan het opleiden en werven van meer vrouwelijke leerkrachten?
48. Antwoord van het kabinet:
Vrouwelijke leerkrachten kunnen fungeren als rolmodellen, niet alleen voor meisjes, maar ook voor jongens. Belangrijke onderwijspartners van Nederland, zoals het Global Partnership for Education en UNICEF gebruiken reeds richtlijnen voor gender-responsieve onderwijssectorplannen bij hun onderwijsinterventies. Het opleiden en werven van vrouwelijke leerkrachten om onderwijs aantrekkelijker te maken voor meisjes vormt daarbij een structureel aandachtspunt.
Deze leden zijn blij dat de strategie zich onder andere richt op goed onderwijs. Bij de interventies gaat de strategie in op verschillende manieren waarop het beroepsonderwijs wordt versterkt. Kan de Minister ingaan op de wijze waarop ook wordt gewerkt aan het versterken van de capaciteit van instellingen in het hoger onderwijs?
49. Antwoord van het kabinet:
Het Orange Knowledge Programme (OKP) biedt ruimte voor institutionele samenwerking tussen kennisinstellingen in 21 OKP-partnerlanden. De samenwerking vindt plaats binnen de vier prioritaire thema’s van het OKP, te weten Voedselzekerheid, Water, SRGR en Veiligheid en Rechtsorde. Inmiddels zijn ruim 57 capaciteitsversterkingsactiviteiten opgestart.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de COVID-19 pandemie voor onderwijssystemen in ontwikkelingslanden, nu veel landen hebben besloten om de scholen te sluiten. Op welke manier spelen de onderwijsprogramma’s die door Nederland worden ondersteund hierop in? In hoeverre kunnen deze programma’s hun interventies snel aanpassen om bijvoorbeeld digitale vormen van onderwijs mogelijk te maken?
50. Antwoord van het kabinet:
Wereldwijd zijn scholen gesloten als gevolg van de COVID-19 pandemie. Op basis van ervaring met bijvoorbeeld de ebola-epidemie zullen hierdoor naar verwachting leerresultaten verslechteren en drop-out toenemen, vooral in de armste landen en bij de meest kwetsbare groepen, waaronder meisjes. Ook zullen naar verwachting huiselijk geweld, kinderarbeid en kindhuwelijken toenemen. Nederland steunt het Global Partnership for Education en Education Cannot Wait die in hun respons op de COVID-19 pandemie extra inzetten op de continuïteit van het leren via afstandsonderwijs. De wijze waarop hangt af van lokale mogelijkheden en behoeften. Indien kinderen geen toegang hebben tot internet, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van radio of tv. Daarnaast is de inzet om onderwijssystemen weerbaarder te maken door bijvoorbeeld extra aandacht voor hygiëne, via voorlichting en maatregelen op het terrein van water en sanitatie.
Met betrekking tot het ondersteunen van beroepsopleidingen en trainingen vragen deze leden zich af in hoeverre daarbij wordt rekening gehouden met lange termijn trends, zoals klimaatverandering, milieuvervuiling en biodiversiteitsverlies. Wordt binnen de strategie specifiek aandacht besteed aan het ondersteunen van opleidingen rond deze thema’s, zoals duurzaam bosbeheer?
51. Antwoord van het kabinet:
In nieuwe initiatieven als het Challenge Fund for Youth Employment en het Programma Nexus Skills and Jobs investeert Nederland in een aanpak waarbij jongeren vaardigheden ontwikkelen via lokaal beroepsonderwijs en -training dat beter is aangesloten op de kansen op fatsoenlijk werk en inkomen op de lokale arbeidsmarkt. Welke vaardigheden worden ontwikkeld is daarbij afhankelijk van de perspectieven op de lokale arbeidsmarkt. Voor het Challenge Fund for Youth Employment worden bijvoorbeeld kansen voor jongeren in de groene economie, hernieuwbare energie en recycling verkend.
Door de huidige coronacrisis wordt er noodzakelijkerwijs minder gereisd en meer thuisgewerkt, waardoor we allemaal meer gewend raken aan digitale interacties, zo merken deze leden. Is het kabinet bereid om er op aan te sturen dat trainingen en korte cursussen in het kader van de jongerenstrategie, waar mogelijk, meer gaan inzetten op digitale hulpmiddelen, en dat op deze manier het aantal langeafstandsvluchten voor korte cursussen kan worden verminderd?
52. Antwoord van het kabinet:
In beginsel worden trainingen en korte cursussen uitgevoerd door lokale trainers en opleidingsinstituten. Vanwege de maatregelen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan zal echter ook lokaal vaker moeten worden uitgeweken naar training op afstand. Binnen het Prospects partnerschap vinden reeds de eerste verschuivingen naar gebruik van digitale hulpmiddelen plaats. De (lokale) trainingen en workshops op thema’s als onderwijs, bescherming en werkgelegenheid worden digitaal gegeven in plaats van fysiek.
De leden van de PvdA-fractie willen de Minister bedanken voor de strategie «Youth at heart». Wel willen de leden graag weten wat de (eventuele) gevolgen van de COVID-19 crisis zijn op de strategie «Youth at heart»? Kunnen de geplande programma’s die zich richten op onderwijs en jongerenwerkgelegenheid nog wel doorgang vinden? Denkt de Minister dat het nog mogelijk is om eind 2020 een internationale conferentie te organiseren?
53. Antwoord van het kabinet:
Ik onderzoek de mogelijkheden om de conferentie digitaal vorm te geven. Juist in de context van deze crisis is het van belang om het perspectief van jongeren niet uit het internationale oog te verliezen, samenwerkingen te zoeken en te luisteren naar de stem van jongeren zelf. Ten aanzien van de (eventuele) gevolgen van de COVID-19 crisis verwijs ik naar het antwoord op vraag 41.
De Minister geeft in de strategie aan dat het behalen van onder meer SDG 4 op het gebied van kwaliteitsonderwijs nog niet op koers ligt. Er zijn een aantal lopende programma’s die een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van onderwijs in focuslanden, waaronder het Orange Knowledge Programme, het Challenge Fund for Youth Employment, het Nexus Skills And Jobs programma, het Global Partnership for Education en het «Education can not wait»-programma. Hoe ziet de Minister de toekomst van kennissamenwerking in dit kader?
54. Antwoord van het kabinet:
Binnen de Nederlandse inzet op onderwijs is ruimte voor kennissamenwerking via het Orange Knowledge Programme (OKP). Dit programma biedt mogelijkheden voor samenwerking tussen Nederlandse en zuidelijke kennisinstellingen in het hoger- en beroepsonderwijs. Nederland ondersteunt ook INCLUDE, een Nederlands-Afrikaans kennisplatform voor inclusieve ontwikkeling in Afrika. INCLUDE is betrokken bij de leeragenda van het Challenge Fund for Youth Employment en is kennispartner in het ILO Global Initiative on Decent Jobs for Youth. Het Global Partnership for Education (GPE) biedt via het Programma Knowledge and Innovation Exchange (KIX) ruimte voor kennissamenwerking tussen GPE-partners bij het versterken van onderwijssystemen in OS-landen. Daarnaast werkt Education Cannot Wait nauw samen met het Interagency Network on Education in Emergencies aan een gezamenlijke leeragenda en kennisdeling voor effectieve onderwijsnoodhulp.
Vooral meisjes en jonge vrouwen ervaren grote obstakels tot het volgen van onderwijs, bijvoorbeeld door menstruatie, vrouwelijke genitale verminking of zwangerschap. Juist door de COVID-19 crisis staat voor veel vrouwen de toegang tot menstruatieproducten en veilige, schone sanitaire voorziening, maar ook tot anticonceptie en veilige abortus nog meer onder druk. Is de Minister bereid zich in te spannen voor het waarborgen en bevorderen van toegang tot deze essentiële voorzieningen, en hierbij niet alleen het perspectief maar ook de stem van jongeren actief te betrekken?
55. Antwoord van het kabinet:
Met het beleid voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten inclusief hiv/aids zet het kabinet zich in voor toegang tot goede gezondheidszorg en seksuele voorlichting voor jongeren, inclusief meisjes en jonge vrouwen. Wanneer zij gezonde en goed geïnformeerde keuzes kunnen maken over hun eigen lichaam en leven, draagt dat ook bij aan hun onderwijs- en toekomstige arbeidskansen. De stem van jongeren neemt het kabinet mee in dit beleid, onder andere via de SRGR Jongerenvertegenwoordiger. Ook zijn er jongerenorganisaties vertegenwoordigd in of uitvoerder van SRGR NGO partnerschappen. Jongerenparticipatie op het terrein van het SRGR-beleid is relatief ver ontwikkeld en vormt een inspiratie om de stem van jongeren ook op andere beleidsterreinen luider te laten klinken.
De huidige COVID-19 crisis maakt de noodzaak voor vernieuwing en innovatie in ontwikkelingslanden op onderwijsgebied extra urgent. Te denken valt aan bijvoorbeeld online onderwijs. Nederland wil zich internationaal als digitale koploper positioneren. Hoe ziet de Minister de toekomst van Nederlandse kennissamenwerking op dit punt?
56. Antwoord van het kabinet:
Binnen de Nederlandse inzet op onderwijs is ruimte voor kennissamenwerking via het Orange Knowledge Programme (OKP). Dit programma biedt mogelijkheden voor samenwerking tussen Nederlandse en zuidelijke kennisinstellingen in het hoger en beroepsonderwijs, ook op het terrein van innovatie en vernieuwing in onderwijs, zoals online onderwijs. Op welk terrein wordt samengewerkt, hangt af van de lokale prioriteiten en mogelijkheden. Als het gaat om online onderwijs is daarbij ook van belang of de lokale infrastructuur dit mogelijk maakt.
De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of er binnen de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als gevolg van de herschikking van middelen die ingezet worden in de strijd tegen COVID-19 nog voldoende middelen beschikbaar zijn om de strategie «Youth at heart» te financieren?
57. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment zijn voldoende middelen beschikbaar voor de uitvoering van de strategie. Mocht hierin een wijziging optreden dan wordt uw Kamer hierover te gelegener tijd geïnformeerd.
Op dit moment komen de extra middelen uit het noodhulpbudget, de COVID-19 crisis komt bovenop andere crises waar veel mensen al onder gebukt gaan, zoals gewapende conflicten, honger, onvoldoende toegang tot zorg en sprinkhanenplagen die voedselzekerheid ondermijnen. Het virus zal helaas niet voorkomen dat er ook andere crises zich zullen aandienen. Is de Minister bereid gehoor te geven aan de oproep om 1% van het pakket aan Nederlandse noodmaatregelen te oormerken voor de internationale bestrijding om de extra uitgaven uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor de bestrijding van de COVID-19 crisis op te vangen?
58. Antwoord van het kabinet:
De oproep om 1 procent van het Nederlandse steunpakket te oormerken voor internationale COVID-19 bestrijding ziet het kabinet als een belangrijke uiting van maatschappelijke betrokkenheid in Nederland bij de impact van COVID-19 op en de sociaaleconomische gevolgen hiervan voor ontwikkelingslanden. Voor het beschikbaar maken van middelen ten behoeve van het bestrijden van de coronacrisis is het kabinet vooralsnog gebonden aan de budgettaire kaders van mijn begroting. Het kabinet heeft de AIV gevraagd te adviseren over welke bijdrage van Nederland passend is als bijdrage aan het bestrijden en mitigeren van de coronacrisis in de meest kwetsbare landen, vooral in Afrika. Daarbij heeft het kabinet ook verwezen naar recent geuite maatschappelijke suggesties.
En is de Minister bereid om meer te investeren in de rampen-risicovermindering, paraatheid en innovatie? Hoe kan de Minister zorgen dat investeringen via kanalen als de Wereldbank, rekening houden met rampenrisico's, en daarbij specifiek klimaatverandering en herstel van ecosystemen meenemen?
59. Antwoord van het kabinet:
Zie ook het antwoord bij vraag 13. Vanuit het budget voor humanitaire hulp wordt tevens geïnvesteerd in innovatie van de humanitaire respons, ter verbetering van de effectiviteit en efficiëntie. De totale investering in innovatie is in 2020 met meer dan 25% toegenomen t.a.v. 2019. Hiermee wordt bijvoorbeeld bijgedragen aan beter delen en gebruik van data, o.a. voor het voorspellen van noden. Ook wordt bijgedragen aan innovaties die de weerbaarheid van gemeenschappen die worden blootgesteld aan terugkerende natuurrampen vergroten.
Het analyseren van elk project op risico’s op het gebied van natuurrampen en klimaat geldt als een zeer belangrijke stap bij de vergroening van de ontwikkelingsbanken. De Wereldbank (de Bank) heeft dit inmiddels ingevoerd, ook bij het private sectorloket van de Bank, IFC. Ook op andere manieren wordt gewerkt aan het tijdig signaleren en mitigeren van risico’s. Het Global Facility for Disaster Risk Reduction and Recovery, een door de Bank beheerd multi-donor trustfund, biedt schenkingen aan landen voor technische assistentie, onder andere op risicoanalyse en -mitigatie, alsmede op weerbare wederopbouw. Financiering van de Bank op het gebied van rampenrisicobeheer komt jaarlijks neer op gemiddeld USD 5 miljard, ofwel 10,6% van de totale leenportfolio van de Bank. Daarnaast heeft de Bank zich gecommitteerd aan significante groei van de uitgaven voor adaptatie binnen haar klimaatfinanciering. Ook in de ontwikkeling van het steunpakket van de Bank in het kader van COVID-19, onderstreept Nederland het uitgangspunt van «building back better», waarbij gestreefd wordt naar een inclusieve en duurzame – dus toekomstbestendige – economie.
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich goed vinden in de aanpak die de Minister kiest in het vergroten van de perspectieven voor jongeren in ontwikkelingslanden. Het lijkt hen inderdaad van belang dat onderwijs beter aansluit op behoeften van de lokale economieën. Is de Minister het echter met deze leden eens dat ook rechtszekerheid een belangrijke factor is voor de kansen die jongeren hebben op werk en op het kunnen starten van een eigen onderneming? Zo ja, hoe kan aan deze belangrijke voorwaarde voor ontwikkeling worden bijgedragen door het Nederlandse beleid?
60. Antwoord van het kabinet:
Rechtszekerheid is inderdaad van belang, ook voor jongeren. Verbetering van wet- en regelgeving krijgt op verschillende manieren aandacht. Veelal gebeurt dat in multilateraal verband in samenwerking met bijvoorbeeld de Wereldbank en ILO, die technische assistentie op landenniveau geven. De ILO werkt in het kader van het Prospects-programma aan het beleid en de regelgeving rond arbeidsrechten en de toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren in Soedan. Via het Youth Entrepreneurship and Innovation MDTF van de African Development Bank wordt in enkele landen betere regelgeving voor jong ondernemerschap ondersteund.
De leden van de SGP-fractie zijn in algemene zin buitengewoon positief over de inzet voor onderwijs, werk en de politiek-maatschappelijke participatie van jongeren in lage- en middeninkomenslanden. Deze leden erkennen dat de voorgestelde aanpak in belangrijke mate kan bijdragen aan het realiseren van SDGs 4 (onderwijs) en 8 (waardig werk en economische groei). Zij waarderen de inzet om de dialoog en samenwerking tussen overheid, onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld in doellanden te bevorderen, zodat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter overeenkomen. Anders gezegd: zodat jongeren de kennis en vaardigheden opdoen om zich te ontwikkelen tot goede werknemers en/of ondernemers. Deze leden steunen het uitgangspunt hierbij zo goed mogelijk aansluiting te zoeken op de lokale context. Ook feliciteren de leden van de SGP-fractie de Minister met het aanstellen van een Ambassadeur voor Jongeren, Onderwijs en Werk, en wensen de ambassadeur veel succes bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
De leden van de SGP-fractie vragen in algemene zin naar de gevolgen van de coronacrisis voor de uitvoering van de jongerenstrategie. Kan de komende jaren op de oorspronkelijk beoogde wijze worden geïnvesteerd in en door middel van de zeven genoemde programma’s? Kan de Minister verduidelijken hoe capaciteit en budgetten over de diverse genoemde mechanismen verdeeld worden?
61. Antwoord van het kabinet:
Continuering van programma’s op het gebied van jongeren in de focusregio’s ligt, gezien de verslechterende omstandigheden voor jongeren, voor de hand. Door de coronacrisis zijn de omstandigheden echter gewijzigd, en voor de zeven programma’s gericht op onderwijs en werk voor jongeren wordt thans bezien of, en zo ja hoe, deze moeten worden aangepast (zie ook antwoord 4). De volgende meerjarige budgetten zijn gereserveerd en deels gecommitteerd (zie voor verdeling in 2020 antwoord 43):
Challenge Fund for Youth Employment | EUR 150 mln. (2019–2025) |
Nexus Skills and Jobs | EUR 101,7 mln. (2019–2024) |
Partnership for improving Prospects for Forcibly Displaced Persons and Host Communities (Prospects)* | EUR 500 mln. (2020–2023) |
Generation Unlimited | EUR 10 mln. (2020–2024) |
Local Employment in Africa (LEAD) – vervolgfase | EUR 35 mln. (2020–2023) |
Orange Corners Innovatiefonds | EUR 13,9 mln. (2019–2023) |
Youth Entrepreneurship and Innovation Multi-donor Trustfund AfDB | USD 17 mln. (2019–2022) |
* Jongeren zijn een belangrijke doelgroep van het Prospectspartnerschap. Naast onderwijs en werkgelegenheid, richt Prospects zich ook op bescherming. |
Voor welke programma’s is of wordt wel gekozen voor concrete streefcijfers, voor welke niet, en waarom, zo willen deze leden weten? Op welke wijze wordt inzicht verkregen in de efficiëntie en effectiviteit van programma’s bij het ontbreken van streefcijfers? Kan de Minister tevens de keuze toelichten voor de specifieke focus- of partnerlanden binnen bijvoorbeeld de programma’s Nexus Skills and Jobs, Prospects en Orange Corners, zo vragen de leden van de SGP-fractie?
62. Antwoord van het kabinet:
Behalve het Challenge Fund for Youth Employment hanteren de andere programma’s geen streefcijfers op programmaniveau. Dit doen ze echter wel op projectniveau. Voor Orange Corners is een specifiek Monitoring en Evaluatie protocol opgesteld, waarbij de samenhang tussen de programmadoelstellingen, de Theory of Change en de indicatoren is uitgewerkt. Het monitoren en evalueren van het Orange Corners Innovatiefonds zal hier onderdeel van uitmaken. Bij de ontwikkeling van ieder project in het kader van het Nexus, Skills and Jobs programma worden beoogde resultaten en streefwaarden vastgesteld. Aan de hand van deze streefcijfers wordt de voortgang nauwlettend gemonitord. Tevens worden er (tussentijdse) interne en externe evaluaties uitgevoerd om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de projecten. Ditzelfde geldt voor LEAD en het Prospects partnerschap. Er zijn programma-specifieke Monitoring & Evaluatie raamwerken opgesteld met indicatoren waar de partners op rapporteren.
De keuze van focus- of partnerlanden per programma hangt samen met de aard en omvang van lokale problematiek en de capaciteit en meerwaarde die Nederland daarbij te bieden heeft. Voor het Prospects partnerschap geldt specifiek dat gekozen is voor landen die met grote uitdagingen kampen als het gaat om vluchtelingen, ontheemden en gastgemeenschappen, al verschilt de lokale context. Door verschillende contexten met elkaar te kunnen vergelijken kan er ook geleerd worden wat wel en niet werkt.
Ook vragen de leden van de SGP-fractie in hoeverre de coronacrisis invloed heeft op de ambitie om juist op de terreinen onderwijs, werk en jongerenparticipatie wereldwijd een «voortrekkersrol» te vervullen? Hoe ziet de Minister die voortrekkersrol precies, en zijn er andere landen die evenals of in navolging van Nederland eenzelfde jongerenstrategie uitrollen, zo vragen de leden van de SGP-fractie?
63. Antwoord van het kabinet:
Juist nu jongeren onevenredig door de gevolgen van de COVID-19 crisis worden getroffen, wil het kabinet internationaal de uitdagingen voor jongeren signaleren en hun stem versterken. De voortrekkersrol wil ik ten eerste vervullen door in onderwijs en werk te blijven investeren. De voortrekkersrol uit zich verder in de programma’s van de strategie – waarin de aansluiting tussen onderwijs en werk centraal staat en waarin jongerenparticipatie een belangrijke rol speelt- en de aanstelling van een ambassadeur voor Jongeren, Onderwijs en Werk. Ik onderzoek de mogelijkheden om de in de strategie aangekondigde jongerenconferentie digitaal vorm te geven in 2020.
Er zijn steeds meer donoren actief op jongerenthema’s. DFID (het VK) heeft bijvoorbeeld ook een jongerenstrategie. Ook Scandinavische landen investeren in perspectief voor jongeren. Denemarken heeft recentelijk een strategie gepubliceerd.
De leden van de SGP-fractie steunen in het kader van onderwijs de inzet op het ontwikkelen van digitale kennis, sociale vaardigheden, en aanpassings- en probleemoplossend vermogen. Terecht gaat daarbij bijzondere aandacht uit naar kwetsbare groepen zoals meisjes en vluchtelingen. Inzake vluchtelingen vragen de leden van de SGP-fractie naar het draagvlak voor gerichte onderwijs-, werk- en ondernemerschapsprojecten onder de autoriteiten van gastlanden.
64. Antwoord van het kabinet:
Eind 2019 is het Prospects-partnerschap gelanceerd. In dit partnerschap bundelen IFC, de Wereldbank, ILO, UNICEF, en UNHCR hun krachten om perspectief te creëren en inclusie te bewerkstelligen voor vluchtelingen, ontheemden en hun gastgemeenschappen op gebied van onderwijs, bescherming en werkgelegenheid. De vijf bovengenoemde partners werken allen nauw samen met de lokale overheden in de acht gekozen landen (Irak, Jordanië, Libanon, Egypte, Soedan, Kenia, Ethiopië, Uganda).
Wat betreft de positie van meisjes steunen deze leden de inzet om gedwongen (kind)huwelijken en tienerzwangerschappen tegen te gaan. Wil de Minister in dat kader waar nodig extra inzetten op veiligheid en rechtsbescherming, in lijn met SDG 16? Wat wordt daarnaast bij (onbedoelde) zwangerschappen concreet de inzet op goede moeder- en kindzorg? Wat de leden van de SGP-fractie betreft vervangt deze zorg het (mede) mogelijk maken van «veilige abortus».
65. Antwoord van het kabinet:
Binnen het beleid voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten inclusief hiv/aids zet het kabinet zich onder andere in voor het verminderen van ongeplande en ongewenste zwangerschappen, gedwongen (kind)huwelijken en het terugdringen van moeder- en kindsterfte. Dat doet het kabinet door te investeren in betere toegang tot moderne anticonceptie, seksuele voorlichting en zorg rondom zwangerschap en bevalling. Naast het bestaande beleid voor SRGR inclusief hiv/aids, draagt het kabinet extra bij aan de Global Financing Facility en WHO. Via stille en luide diplomatie komt het kabinet op voor de rechten van vrouwen en meisjes, en daarmee ook hun recht om vrij te zijn van gedwongen (kind)huwelijken. Dit draagt bij aan SDG 16. Zo was Nederland in juni 2019 nog trekker van een resolutie over dit gedwongen (kind)huwelijken tijdens de 41ste zitting van de Mensenrechtenraad. Onveilige abortus is een belangrijke oorzaak van moedersterfte. Daarom zet ik mij naast het voorkomen van ongeplande zwangerschap ook in op toegang tot veilige abortus.
De leden van de SGP-fractie steunen de kabinetsinzet op beter beroepsonderwijs en verbetering van het imago daarvan. Dit kan werkloosheid helpen tegengaan. De leden van de SGP-fractie steunen tevens de speciale focus op de landbouw- en ICT-sector. In hoeverre zijn of worden het Nederlandse Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, maar ook Nederlandse kennisinstellingen zoals agrarische hogescholen of de Wageningenuniversiteit (WUR), betrokken bij de inzet op onderwijs en ondernemerschap binnen de agri- en energiesector?
66. Antwoord van het kabinet:
De landbouwsector is van groot belang voor de economie en werkgelegenheid in de focusregio’s, met name in de Sahel en de Hoorn van Afrika. Ook duurzame energie biedt kansen voor jongerenwerkgelegenheid. De WUR naam deel aan een online consultatie ten behoeve van de totstandkoming van de strategie. Verdere samenwerking met Nederlandse kennisinstellingen wordt nagestreefd.
Samen met het Ministerie van LNV wordt voor de tweede keer de Youth World Food Day georganiseerd. Studenten uit Nederland en ontwikkelingslanden krijgen cases voorgelegd over landbouwontwikkeling, gezonde voeding en voedselzekerheid en werken aan oplossingen.
Het Netherlands Food Partnership organiseert het Excellence Programme Food and Nutrition Security waarbij studenten cases van ambassades op het gebied van voedselzekerheid uitwerken.
Kan de Minister tot slot toelichten wat naar verwachting de gevolgen zijn van beter onderwijs en meer werkgelegenheid in de beoogde lage- en middeninkomenslanden op de omvang van (irreguliere) migratie naar Europa?
67. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zet met beter onderwijs en meer werkgelegenheid voor jongeren in deze landen in op het verbeteren van het toekomstperspectief in de eigen regio voor deze groep. Deze inzet is tevens een lange termijn investering in het tegengaan van irreguliere migratie naar Europa.
Reactie op moties ingediend tijdens het VAO Versterking Maatschappelijk Middenveld
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het toezenden van een reactie op de tijdens het VAO Maatschappelijk Middenveld ingediende moties. Zij hebben hier enkele vragen over. Zo lezen zij dat «beperkte inzet buiten de focusregio’s en -landen mogelijk blijft» bij het aanvragen van subsidie in het beleidskader. Kan de Minister toelichten of zij tot dusver signalen of aanvragen heeft ontvangen van maatschappelijke organisaties om gesubsidieerde projecten uit te voeren buiten de focusregio’s? Zo ja, om welke projecten gaat het en in welke landen zullen deze projecten plaatsvinden? Kan de Minister toelichten wat in dit verband haar interpretatie van «beperkte inzet» is? Wat is het maximumbedrag dat gealloceerd zal worden voor projecten buiten de focusregio’s? En deelt de Minister daarbij eveneens de observatie dat het aanbrengen van focus in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid dit beleid effectiever maakt? Zo ja, kan zij toezeggen dat met het toekennen van subsidie voor projecten buiten focusregio’s grote terughoudendheid zal worden betracht, teneinde de effectiviteit van het beleid te bevorderen?
68. Antwoord van het kabinet:
Focus aanbrengen is noodzakelijk voor effectief ontwikkelingsbeleid. Echter, ook buiten de focusregio’s staat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld onder druk. Daarom is er in het beleidskader er voor gekozen om ook inzet in andere landen mogelijk te maken, zij het beperkter dan voorheen. Bij de beoordeling van aanvragen zullen aanvragen met een hogere inzet in de landen in de focusregio’s een grotere waardering krijgen dan aanvragen waar deze inzet minder is. Op dit moment is de beoordeling van aanvragen voor subsidie uit een van de fondsen onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld nog in volle gang. Daarom kan het kabinet op dit moment nog geen specifieke informatie verstrekken over het type projecten en bijbehorende budget in landen buiten de focusregio’s. Zodra de gehele beoordelings- en selectieprocedure is afgerond wordt deze verdeling bekend en kan deze gedeeld worden.
Tot slot vragen de voorgenoemde leden of de Minister kan toelichten of zij aanleiding ziet in de recente ontwikkelingen rondom het coronavirus om terughoudendheid te betrachten bij het al te snel toekennen van subsidies en het tekenen van contracten. Deze leden wijzen er namelijk op dat als gevolg van de snelle ontwikkelingen rondom het coronavirus de uitdagingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in de focusregio’s aan voortdurende verandering onderhevig is. Is de Minister bereid toe te zeggen dat ze waar mogelijk terughoudendheid zal betrachten bij het toekennen van subsidies of het tekenen van contracten binnen het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld zolang de situatie rondom het coronavirus nog zo diffuus is?
69. Antwoord van het kabinet:
Een sterk maatschappelijk middenveld is noodzakelijk voor burgers om zich uit te spreken tegen disproportionele mensenrechtenschendingen, tegen de krimpende ruimte om hun werk te kunnen doen en voor gemarginaliseerde groepen die door deze crisis hard getroffen worden. De gewijzigde situatie als gevolg van het coronavirus zal zeker invloed hebben op de vormgeving van deze programma’s. Het is aan de organisaties zelf om deze veranderde situatie mee te nemen in het ontwikkelen van de volledige programma’s. Voorzien is dat de contracten in december 2020 getekend zullen worden. De sociaaleconomische en politieke gevolgen van de corona-crisis maken deze programma’s urgenter dan ooit tevoren.
En kan zij toelichten in hoeverre zij overweegt om eventuele gebudgetteerde bijdragen binnen het beleidskader vooralsnog te reserveren voor een eventuele additionele bijdrage aan de internationale inzet gericht op het bestrijden van het coronavirus in ontwikkelingslanden?
70. Antwoord van het kabinet:
In de uitwerking van de programma’s onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld zal aandacht uit gaan naar het bestrijden van de maatschappelijke en politiek-economische lange-termijn gevolgen van COVID-19 met name voor meest gemarginaliseerde groepen en de positie van maatschappelijke organisaties in de samenleving, die als gevolg van deze crisis in veel landen verder onder druk zijn komen te staan. Er zal binnen het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld geen additionele reservering worden gemaakt voor COVID-19 bestrijding.
Tot slot hebben de leden van D66-fractie met belangstelling kennisgenomen van de toelichting van de Minister op de opvolging van de moties ingediend tijdens het VAO Versterking Maatschappelijk Middenveld. Zij lezen dat het binnen het beleidskader mogelijk is voor maatschappelijke organisaties om vanuit het gekozen thema verbindingen te leggen met andere thema’s.
Welke mogelijkheden biedt het beleidskader voor maatschappelijke organisaties om in te spelen op de uitdagingen van de corona-crisis?
71. Antwoord van het kabinet:
Het beleidskader biedt deze mogelijkheid in voldoende mate. In de uitwerking van de programmavoorstellen zullen consortia in samenspraak met lokale maatschappelijke organisaties uiteraard de uitdagingen en gevolgen van COVID-19 op hun gekozen thema en in de context die voor hen van toepassing is verder uitwerken. Want de uitdagingen en gevolgen van de corona-crisis zullen niet alleen op het terrein van gezondheid liggen maar ook sociaaleconomisch en politiek. Het is van belang dat het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden, die hard getroffen worden en waar armoede toeneemt, in staat is om zich te blijven uitspreken tegen disproportionele mensenrechtenschendingen en de krimpende ruimte, om hun werk te kunnen doen en op te komen voor gemarginaliseerde groepen die door deze crisis hard getroffen worden.
Kan de Minister aangeven in hoeverre de corona-crisis vertragingen oplevert voor de uitvoer van het subsidiekader? Zijn er NGO’s die problemen ondervinden bij het aanvragen van subsidies?
72. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment is er voor de eerste twee fasen van het beoordelingsproces geen vertraging voorzien. We bezien of, gezien de huidige crisis, de derde fase (uitwerken volledig programmavoorstel) zo ingericht kan worden dat het voor de geselecteerde maatschappelijke organisaties voldoende flexibiliteit is om het programma uit te voeren binnen de gestelde termijnen.
Overig
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor het beantwoorden van de vragen in het schriftelijk overleg Noodhulp. Daarin geeft de Minister aan dat de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties gebruik kunnen maken van het Nederlandse Noodpakket voor Werkgelegenheid (NOW). De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een korte toelichting op de gesprekken die gevoerd zijn met de sector over het functioneren van de sector in de huidige crisis en tegen welke problemen de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties en Nederlandse ontwikkelingsprojecten aanlopen.
73. Antwoord van het kabinet:
Ontwikkelingsorganisaties hebben zorgen geuit over de impact van COVID-19 op hun activiteiten. Veel organisaties voorzien vertraagde uitvoering door lockdowns, beperkte mogelijkheden tot monitoring door reisbeperkingen en het wegvallen van inkomsten, maar willen tegelijkertijd salarissen van (inter)nationale staf kunnen doorbetalen. De onveilige situatie voor personeel in landen waar zij actief zijn, de grote impact op gemarginaliseerde groepen en zorgen over mogelijkheden om deze groepen te kunnen blijven helpen leiden tot bezorgdheid. Er bestaan tevens grote zorgen over de noodmaatregelen van overheden die fundamentele vrijheden en civic space verder inperken en leiden tot toenemende digitale bedreigingen.
Tegelijkertijd horen we ook van weerbaarheid en strijdbaarheid, van leiderschap van zuidelijke organisaties, van snel omschakelen naar digitale bijeenkomsten en trainingen en innovatieve manieren van werken om toch gemarginaliseerde groepen en kwetsbare mensen te helpen en op te komen voor een mensenrechtenbenadering in de aanpak van deze crisis.
Wederom willen de leden van de CDA-fractie de inbreng afsluiten met de Minister kracht en wijsheid toe te wensen in deze uitzonderlijke crisis.
Tenslotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enige vragen over de mogelijk negatieve gevolgen van contraterrorisme-maatregelen voor ontwikkelingsprojecten die niet direct onder humanitaire hulpverlening vallen. Kan de Minister ingaan op de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van de maatregelen in de context van dergelijke projecten? Is zij in gesprek met haar collega’s van de ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid over de impact van de maatregelen voor ontwikkelingsprojecten die niet humanitaire hulpverlening betreffen?
74. Antwoord van het kabinet:
Het is van belang dat contraterrorisme-maatregelen (CT-maatregelen) proportioneel, context-specifiek en in lijn zijn met het internationale recht om de veiligheid te vergroten en de mogelijke negatieve gevolgen op ontwikkelingsprojecten te mitigeren. Er vindt een regelmatig overleg plaats met het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Nederlandse bankensector en maatschappelijk organisaties gericht op het kaart in brengen van de negatieve gevolgen voor maatschappelijke organisaties als gevolg van sanctiemaatregelen, contraterrorisme financieringsbeleid en Financial Action Taskforce (FATF)-standaarden. Er wordt gezamenlijk toegewerkt naar praktische oplossingen.
Nederland vraagt aandacht in internationale en multilaterale fora voor de impact van CT-maatregelen op maatschappelijke organisaties en onderstreept het belang van de mensenrechtenbenadering en maatschappelijke organisaties voor ontwikkeling, veiligheidsbeleid en het voorkomen en tegengaan van gewelddadig extremisme.
Daarnaast leidt Nederland binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF) een reeks bijeenkomsten gericht op de uitvoering van VNVR-resolutie 2462 over het tegengaan van terrorismefinanciering. Het doel van dit GCTF-initiatief is beleidsaanbevelingen te ontwikkelen op dit thema, die er tevens op toezien dat de ruimte voor maatschappelijke organisaties zo min mogelijk wordt beperkt door dergelijke maatregelen.
De leden van de PvdA-fractie hebben nog een vraag over een specifieke voorwaarde die in het Maatschappelijk Middenveld-beleidskader is opgenomen waarin staat dat indieners verplicht zijn om uit te sluiten dat Nederlandse steun in welke vorm dan ook terechtkomt bij organisaties en/of personen op sanctielijsten en dit geldt niet alleen voor directe samenwerking, maar ook voor het aannemen van onderaannemers en natuurlijke personen inclusief deelnemers aan workshops, trainingen en andere ontvangers van hulp. Deze leden willen graag weten hoe de praktische gevolgen van deze voorwaarden uitpakken voor NGO’s en hun medewerkers. Kan de Minister aangeven hoe zij de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van deze regels kan waarborgen? Gaat de Minister in overleg met (potentiële) hulporganisaties hoe waarborgen wel en niet in de praktijk kunnen worden gebracht? Is de Minister in overleg met haar collega’s van de ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid over de impact en gevolgen van deze maatregelen op ontwikkelingssamenwerkingsprojecten?
75. Antwoord van het kabinet:
Zie tevens vraag 74. Nederlandse subsidieontvangers zijn vanzelfsprekend verplicht om te voldoen aan internationale sanctiemaatregelen en contraterrorisme standaarden volgens Nederlandse wetgeving. De passage in de subsidiebeleidskaders Versterking Maatschappelijk Middenveld maakt deze bestaande wettelijke verplichting expliciet; door deze ook aan de subsidieverlening te verbinden komt zij ook op niet-Nederlandse subsidieontvangers te rusten en kan indien niet voldaan wordt aan die verplichting, worden ingegrepen in de subsidierelatie. Wat van subsidieontvangers wordt verwacht ten aanzien van de naleving van de verplichting die moet zorgen dat subsidieontvangers voorkomen dat subsidiemiddelen terecht komen bij organisaties of personen die vermeld staan op sanctielijsten, wordt verder uitgewerkt in fase 3 van het selectieproces van projecten onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld.
Tot slot hebben de leden van de PvdA-fractie nog steeds grote zorgen over de acute humanitaire nood in vluchtelingenkampen op de Griekse eilanden. Kan de Minister aangeven hoeveel kwetsbare kinderen er nog vastzitten, hoeveel kinderen inmiddels al zijn opgehaald door andere EU landen, en wat de situatie is voor kinderen die naar het Griekse vasteland zijn gebracht? En is Minister bereid zich nogmaals in kabinetsverband in te spannen om te zorgen dat ook Nederland deze kinderen gaat opvangen, zoals veel gemeenten en ngo's hebben bepleit?
76. Antwoord van het kabinet:
De totale groep alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland bestaat uit bijna 5.000 kinderen, waarvan circa 1.500 op de Griekse eilanden. Op dit moment zijn ca. 60 kinderen herplaatst naar Luxemburg en Duitsland. Over de situatie in de opvangkampen in Griekenland en het Griekse verzoek tot overname van alleenstaande minderjarige asielzoekers is recent veelvuldig met de kamer gecorrespondeerd. Voor een nadere toelichting verwijst het kabinet naar de beantwoording door de staatsecretaris Justitie en Veiligheid uit het Schriftelijk Overleg iJBZ-Raad van 28 april jl.5
Tot slot zouden de leden van de ChristenUnie-fractie graag meer willen weten over het «Partnership for improving Prospects for host communities and forcibly displaced persons». Kan de Minister de Kamer een brief sturen waarin zij hier meer informatie over geeft?
77. Antwoord van het kabinet:
Ja, dat kan. Informatie over Prospects wordt opgenomen in de brief aangaande Opvang in de Regio, die u separaat wordt toegestuurd. In het Prospects partnerschap bundelen IFC, de Wereldbank, ILO, UNICEF, en UNHCR hun complementaire krachten om toekomstperspectief te creëren en inclusie te bewerkstelligen voor vluchtelingen, ontheemden en hun gastgemeenschappen op gebied van onderwijs, bescherming en werkgelegenheid. De 5 bovengenoemde partners werken allen nauw samen met de lokale overheden in de 8 gekozen landen (Irak, Jordanië, Libanon, Egypte, Soedan, Kenia, Ethiopië, Uganda) om deze inclusie te bewerkstelligen. Met deze aanpak wordt bovendien beoogd een verschuiving te laten plaatsvinden van een humanitaire naar een meer ontwikkelingsgerichte aanpak van gedwongen ontheemding.
https://www.who.int/publications-detail/strategic-preparedness-and-response-plan-for-the-new-coronavirus↩︎
https://www.un.org/sg/en/content/sg/statement/2020-04-05/secretary-generals-video-message-gender-based-violence-and-covid-19-scroll-down-for-french↩︎
https://g20.org/en/media/Documents/G20_FMCBG_Communiqu%C3%A9_EN%20(2).pdf↩︎
https://www.imf.org/en/News/Articles/2020/04/16/communique-of-the-forty-first-meeting-of-the-imfc↩︎
Kamerstukken 32 317 en 25 295, nr. 615↩︎