[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35457 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Regels over een tijdelijke voorziening voor de betekening van exploten op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en wijziging van de Loodsenwet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Luchtvaartwet BES in verband met de uitbraak van COVID-19 (Verzamelspoedwet COVID-19)

Regels over een tijdelijke voorziening voor de betekening van exploten op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en wijziging van de Loodsenwet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Luchtvaartwet BES in verband met de uitbraak van COVID-19 (Verzamelspoedwet COVID-19)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2020D18063, datum: 2020-05-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z08442:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W18.20.0123/IV/K	's-Gravenhage, 29 april 2020

Bij Kabinetsmissive van 28 april 2020, no.2020000896, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken en
Klimaat, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging
aanhangig gemaakt het rijkswet tijdelijke voorzieningen voor de
Rijksoctrooiwet 1995 en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en
wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de
Invorderingswet 1990 en de Luchtvaartwet BES, in verband met de uitbraak
van COVID-19, met memorie van toelichting.

Het voorstel betreft een verzamelwet waarin een aantal wijzigingen is
opgenomen in verband met de corona-crisis. Het betreft deels tijdelijke
maatregelen. 

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk maakt
onder meer opmerkingen over de keuze voor een rijkswet, het
niet-tijdelijke karakter van enige wijzigingen en de mogelijkheid de
termijnen uit de Rijksoctrooiwet 1995 op te schorten. In verband daarmee
is aanpassing wenselijk van het wetsvoorstel en de toelichting. 

1.	Rijkswet

Het voorliggende voorstel van rijkswet bevat naast een wijziging van de
Rijksoctrooiwet 1995 (“ROW 1995”) ook wijzigingen van wetten die
geen rijkswet zijn, maar slechts in het Europese deel van het Koninkrijk
gelden. De toelichting merkt hierover op dat daarmee wordt afgeweken van
het uitgangspunt dat wijziging van een niet-rijkswet bij rijkswet wordt
vermeden. Volgens de toelichting wordt deze afwijking in dit geval
gerechtvaardigd geacht, omdat de onderdelen van dit voorstel gemeen
hebben dat ze zijn ingegeven door de wens om de impact van de uitbraak
van COVID-19 en de bestrijding daarvan zo spoedig mogelijk te beperken. 

De Afdeling merkt op dat het merendeel van de voorgestelde wijzigingen
wetten betreffen die geen rijkswet zijn. De Afdeling merkt op dat de
wijziging van de ROW 1995 en de overige voorgestelde wijzigingen niet in
Ă©Ă©n voorstel van rijkswet kunnen worden ondergebracht. De spoed die is
verbonden aan de in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen doet hieraan
niet af, mede gelet op het feit dat de procedure voor de totstandkoming
van een rijkswet meer stappen vergt dan die voor een gewone wet. 

De Afdeling adviseert daarom in dit geval twee afzonderlijke
wetsvoorstellen in te dienen.

2.	Tijdelijkheid

Het wetsvoorstel beoogt enkele spoedmaatregelen te treffen in verband
met de corona-crisis. De tijdelijkheid van deze maatregelen staat
voorop. Het is van belang dat de duur van deze tijdelijke regelingen
duidelijk is bepaald en begrensd.

In verband hiermee merkt de Afdeling het volgende op.

a.	Niet-tijdelijke wijzigingen

Het wetsvoorstel bevat ook wijzigingen die niet tijdelijk van aard zijn.
Gewezen kan worden op de wijzigingen met betrekking tot de
belastingrente en de invorderingsrente, alsmede de wijziging van de
Luchtvaartwet BES. Dit betreffen wijzigingen van inhoudelijke aard,
waaraan ingrijpende gevolgen kunnen zijn verbonden. 

De Afdeling merkt op dat het niet wenselijk is wijzigingen met een
definitief karakter op te nemen in een wetsvoorstel dat tijdelijke
maatregelen bevat en met veel spoed tot wet zou moeten worden verheven.
De tijd en gelegenheid om voors en tegens van een definitieve wijziging
af te wegen heeft ontbroken. Er is verder in de voorbereidingsfase ook
geen betrokkenheid geweest van belanghebbenden bij deze wijzigingen. De
niet-tijdelijke wijzigingen met betrekking tot de belastingrente en de
invorderingsrente kunnen discussie oproepen.

De Afdeling adviseert daarom deze wijzigingen in de tijd te begrenzen.

b.	Onbepaaldheid 

In artikel 8 is bepaald dat verschillende artikelen van het wetsvoorstel
vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Daarmee is
niet voldaan aan de voorwaarde dat de duur van deze tijdelijke
regelingen duidelijk is bepaald en begrensd. 

De Afdeling adviseert dan ook een vaste datum op te nemen waarop de
betrokken tijdelijke wijzigingen vervallen, eventueel met de
mogelijkheid van een verlenging met een vooraf vastgestelde termijn. 

3.	Opschorting termijnen Rijksoctrooiwet 1995

Met het wetsvoorstel wordt voorzien in een bevoegdheid voor de directeur
van het Octrooicentrum Nederland (“OCNL”) om bij of krachtens de ROW
1995 gestelde termijnen bij besluit op te schorten. In de toelichting
wordt opgemerkt dat als gevolg van de vanwege COVID-19 getroffen
maatregelen ondernemers zijn beperkt in hun mogelijkheden tijdig
administratieve processen voor het in stand houden of aanvragen van
octrooien te doorlopen. Bij de meeste in de ROW 1995 gestelde termijnen
geldt dat overschrijding leidt tot verval van een octrooi(aanvraag). Dit
kan, zo vervolgt de toelichting, een grote impact voor octrooihouders
hebben. 

Het wetsvoorstel regelt niet welke termijnen worden opgeschort. Niet
voor alle termijnen staat vast dat het noodzakelijk is deze op te
schorten, en zo ja, voor welke duur. Dat is ter beoordeling van de
directeur van OCNL. Het voorstel stelt geen randvoorwaarden en laat
aldus de afweging en beoordeling geheel en al aan de directeur van OCNL.
Naar de Afdeling begrijpt, is aldus bedoeld aan de directeur van OCNL de
bevoegdheid tot het stellen van algemeen verbindende voorschriften toe
te kennen. De tekst van het voorstel en de toelichting zijn echter niet
helemaal duidelijk, want deze wekken de suggestie dat het (ook) om
besluiten in concrete gevallen kan gaan.

De Afdeling merkt op dat aan de directeur van OCNL een ingrijpende
bevoegdheid wordt toegekend, die vrijwel niet is afgebakend. Onduidelijk
is welke termijnen kunnen worden verlengd en welke randvoorwaarden voor
verlenging ervan gelden. Het is niet aan de directeur van OCNL om de
lastige afwegingen tussen de verschillende tegengestelde belangen te
maken, die financieel grote gevolgen kunnen hebben. Mede uit een oogpunt
van rechtszekerheid, ligt het primair op de weg van de wetgever om de
hier vereiste afwegingen te maken. Dit geldt te meer, omdat bij
dergelijke besluiten de op de staat rustende Verdragsrechtelijke en
Unierechtelijke verplichtingen in acht moeten worden genomen. 

De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande de mogelijkheid
tot opschorting van de termijnen bij of krachtens de wet te regelen. 

4.	Terugwerkende kracht rentebepalingen

Voor de artikelen 4, onderdelen A en B, en 5 is voorzien in
terugwerkende kracht. De wijziging van artikel 5 (artikel 29 van de
Invorderingswet 1990) betreft een delegatiegrondslag om de hoogte van
het percentage van de invorderingsrente te bepalen.

De Afdeling wijst erop dat een delegatiegrondslag niet met terugwerkende
kracht kan worden ingevoerd. Het toekennen van terugwerkende kracht laat
immers onverlet dat voor de datum van inwerkingtreding van het
wetsvoorstel een grondslag voor het vaststellen van regelgeving ontbrak.
In de delegatiegrondslag zelf kan wel worden voorzien in de mogelijkheid
dat aan de krachtens die delegatiegrondslag vast te stellen regelgeving
terugwerkende kracht kan worden toegekend. Dat kan in beginsel alleen in
geval van begunstigende regelgeving. 

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling geen terugwerkende kracht
toe te kennen aan artikel 5.

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk heeft
een aantal opmerkingen bij het voorstel van rijkswet en adviseert
daarmee rekening te houden voordat  het voorstel van rijkswet bij de
Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend en aan de Staten van
Aruba, die van Curaçao en aan van Sint Maarten wordt overgelegd. 

De vice-president  van de Raad van State van het Koninkrijk,

  	Zie ook het advies van de Raad van State van het Koninkrijk van 5
juli 2001 betreffende het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring en
uitvoering van de op 4 augustus 1995 te New York totstandgekomen
Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de
Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die
betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de
grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden,
met bijlagen (Trb.1996, 277 en Trb.2000, 40) (Kamerstukken II 2001/02,
27893, (R1693), A).

  	Zie in dit verband onder andere ook het onlangs gegeven advies van de
Afdeling over de Spoedwet COVID-19 Justitie en Veiligheid (Kamerstukken
II 2019/20, 35434, nr. 4). 

 	Voorgesteld artikel 4, onderdeel C.

 	Voorgesteld artikel 5.

  	Zie in dit verband onder andere het advies over het voorstel Wet
wijziging percentage belasting- en invorderingsrente (Kamerstukken II
2013/14, 33755, nr. 4).

  	Gewezen kan worden op de complicaties in verband met de samenhang met
de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.

 	Ondernemers zouden niet altijd de financiële ruimte hebben om de
verschuldigde taksen te voldoen of zouden door de maatregelen worden
belemmerd om de benodigde administratieve werkzaamheden en afstemming
tijdig af te ronden. 

 	Memorie van toelichting, paragraaf 2.1 (“Voorkomen van verval
octrooi of octrooiaanvraag”). 

 	Volgens de toelichting kan deze beoordeling het beste aan OCNL worden
gelaten, vanwege diens rol bij de aanvraag- en registratieprocedures van
octrooien. Memorie van toelichting, paragraaf 2.2 (“Bevoegdheid tot
opschorting van termijnen”). 

 	Zo luidt artikel 1, eerste lid dat de directeur bij besluit een
termijn kan verlengen, “indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is
in verband met het door een octrooihouder of aanvrager van een octrooi
niet kunnen voldoen aan die termijn”. In de artikelsgewijze
toelichting wordt in dit verband toegelicht dat, gelet op deze
clausulering van de bevoegdheid, deze noodzaak bij elk besluit moet
worden gemotiveerd en telkens moet worden bepaald voor welke duur de
termijn wordt opgeschort. 

 	Daarbij acht de Afdeling het voorstelbaar dat, gelet op de bijzondere
situatie en de spoed die is vereist, in dit geval gedacht zou kunnen
worden aan een ministeriële regeling. 

 	Aan de verenigbaarheid van het voorstel met het Europees
Octrooiverdrag (EOV) en met EU-regelgeving wordt in de toelichting
overigens geen aandacht besteed. Zo wijst de Afdeling erop dat het EOV
ook regels stelt ten aanzien van termijnen voor de betaling van taksen
(artikel 51) en de indiening van vertalingen (artikel 65). Verder wijst
de Afdeling er onder meer op dat op EU-niveau regels inzake het
eenheidsoctrooi gelden (in welk verband de ROW 1995 zal worden
gewijzigd). Verder bevat Hoofdstuk 7 van de ROW 1995 regels ten aanzien
van aanvullende beschermingscertificaten, waarop het regime van (huidig)
Verordening 469/2009 (PbEU 2009, L 152) van toepassing is. 

 	Artikel 8, eerste lid.

  PAGE  4 

........................................................................
...........

AAN DE KONING