[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019

Jaarverslag

Nummer: 2020D18315, datum: 2020-05-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35470-VIII-1).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35470 VIII-1 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019.

Onderdeel van zaak 2020Z08539:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019–2020
35 470VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019
Nr. 1

Jaarverslag van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en wetenschap (viii)

Ontvangen 20 mei 2020

Gerealiseerde uitgaven en ontvangsten

Figuur 1 Gerealiseerde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen).
Totaal € 43.075,4

Figuur 2 Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen).
Totaal € 1.397,6

A. Algemeen

1 1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) over het jaar 2019 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37 en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2019 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14 van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt op grond van artikel 7.15 van de Comptabiliteitswet 2016 door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Algemene Rekenkamer over:

  1. het gevoerde begrotingsbeheer, financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;
  2. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën;
  3. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
  4. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
  5. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  1. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2019;
  2. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
  3. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
  4. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2019 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2019, alsmede over de saldibalans over 2019 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,









I. K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,









A. Slob

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. Leeswijzer

Het departementaal jaarverslag 2019 bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. een algemeen deel;
  2. het beleidsverslag;
  3. de jaarrekening;
  4. de bijlagen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor Artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.

Algemeen deel

Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Grondslagen voor de vastlegging en de waardering

De verslaggevingsregels en waarderingsgrondslagen die van toepassing zijn op de in dit jaarverslag opgenomen financiële overzichten zijn ontleend aan de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2020 en de Regeling agentschappen. Voor de departementale begrotingsadministratie wordt het verplichtingen-kassstelsel toegepast en voor de baten-lasten agentschappen het baten-lastenstelsel.

Groeiparagraaf

Voor het opstellen van het Departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften is ten opzichte van het jaarverslag 2018 de bijlage Toezichtrelaties rwt's en zbo's vergaand geactualiseerd. Uitgangspunt hierbij is realistischere aanlevering van gevraagde informatie.

Voor de verantwoording 2019 heeft de Tweede Kamer verzocht om «de onderbouwing van de ramingen» voort te zetten als focusonderwerp en daarbij specifiek aandacht te besteden aan "de onderschrijdingen ten opzichte van het geraamde uitgavenkader". De Minister van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd dat in het Financieel Jaarverslag Rijk 2019 hier invulling aan gegeven zal worden (Kamerstukken II 2018/19, 31865, nr. 151).

Informatie in de begroting en andere relevante publicaties

De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Figuur 3 Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

Begin november 2018 heeft het Sociaal Cultureel Planbureau de publicatie «Het Culturele Leven» uitgebracht (Kamerstukken II 2018/2019, 32820, nr. 275). In dit rapport presenteert het Sociaal en Cultureel Planbureau een model voor een periodieke rapportage over dat culturele leven. Dit model is vervolgens in dit rapport toegepast om het culturele leven in de jaren 2012-2017 in kaart te brengen.

De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichtshouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs (Kamerstukken II 2019/2020, 35300-VIII, nr. 139) wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

De derde woensdag in mei is Verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van het Ministerie van OCW, en de laatste stand van zaken van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag kent de volgende onderdelen:

  1. beleidsprioriteiten;
  2. de beleidsartikelen;
  3. de niet-beleidsartikelen;
  4. bedrijfsvoeringparagraaf.

Beleidsprioriteiten

In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2019. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. een algemene doelstelling met een toelichting daarop;
  2. een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers;
  3. de beleidsconclusies;
  4. de tabel budgettaire gevolgen van beleid;
  5. een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel «budgettaire gevolgen van beleid»

De tabel «budgettaire gevolgen van beleid» bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand weergegeven van de ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant, wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  1. op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;
  2. op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal zbo's en rwt's verantwoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  1. toezichtrelaties rwt's en zbo's;
  2. afgerond evaluatie en overig onderzoek;
  3. externe inhuur;
  4. financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector.

B. Het Beleidsverslag

3. Beleidsprioriteiten

Inleiding

Afgelopen jaar werkten we hard aan de uitvoering van het Regeerakkoord 'Vertrouwen in de toekomst'. Het bieden van gelijke kansen aan iedereen is daarbij voor ons van groot belang, of het nu gaat om onderwijs, wetenschap, cultuur, media of emancipatie. Iedereen moet zijn of haar talent ten volle kunnen ontplooien en zich kunnen ontwikkelen. Afkomst, geloof of geslacht mogen daarbij niet in de weg staan. Dat kunnen wij niet alleen bereiken, dat doen we samen met elkaar. In het onderwijs werken we samen met leraren en docenten, met leerlingen en studenten, met schoolleiders en bestuurders, met ouders en ondersteuningsprofessionals en met gemeenten. Leraren, docenten en ook schoolleiders zijn onmisbaar. Zij maken het iedere dag weer mogelijk dat kinderen en (jong)volwassenen worden uitgedaagd en kunnen groeien. Het toenemende lerarentekort en werkdruk in het funderend onderwijs hebben daarom volop onze aandacht. We stelden eerder al structureel € 270 miljoen beschikbaar voor de modernisering van de cao primair onderwijs. We investeren extra om het tekort en de werkdruk tegen te gaan. Maar ook in de andere onderwijssectoren investeren we in de professionalisering van docenten en ander personeel, en op teamontwikkeling. In het mbo is in 2019 de eerste tranche van de kwaliteitsafspraken afgerond. Daarin is veel aandacht voor strategisch personeelsbeleid binnen de scholen, die zich steeds meer ontwikkelen tot lerende organisaties. Ook in het hoger onderwijs zijn kwaliteitsafspraken gemaakt. Instellingen nemen meer docenten aan, bevorderen de professionalisering van docenten en investeren in digitale leeromgevingen, studieplekken en ontmoetingsruimtes. Daarnaast hebben we de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst» opgesteld (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797, bijlage 913905).

Om je als individu en als samenleving te ontwikkelen, is niet alleen onderwijs van belang. Nederlandse wetenschappers zorgen voor nieuwe kennis en innovatie. Zo worden grote uitdagingen en transities ook kansen, zoals digitalisering en klimaatverandering. Erfgoed en cultuur laten ons zien waar we vandaan komen en prikkelen ons om anders tegen de toekomst aan te kijken. Kinderen hebben de mogelijkheid gekregen om tijdens schooltijd het Rijksmuseum te bezoeken. We vinden het belangrijk dat wie in de culturele sector werkt daarvoor een eerlijke beloning krijgt. En we investeren bij media in onderzoeksjournalistiek, voor meer talentontwikkeling en voor versterking van de positie van journalisten. Een belangrijke stap naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen was het besluit om een ingroei-quotum in te voeren. Nederlandse beursgenoteerde bedrijven moeten toe naar minstens 30% vrouwen in de raden van commissarissen. Voor de gelijke behandeling van LHBTI-personen: vanaf 1 november 2019 zijn transgender en intersekse personen expliciet wettelijk (Algemene wet gelijke behandeling) beschermd tegen dicriminatie (Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen, Stb. 2019, 302).

Samen zorgen voor gelijke kansen en (talent)ontwikkeling; daarvoor hebben we belangrijke stappen gezet, en daar gaan we mee door. In dit beleidsverslag gaan we nader in op wat we hebben gedaan het afgelopen jaar en de daarbij behorende belangrijke beleidsontwikkelingen. We beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op wetenschap, cultuur, media en emancipatie.

1. Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Percentage gemeenten dat doelgroeppeuters 640 uur voorschoolse educatie per jaar aanbiedt1 2020
PO 100%
Percentage voorschoolse educatie groepen waar hbo geschoolde beroepskrachten wordt ingezet2 2020
PO 100%
Sociale inclusie van laaggeletterden3 2020
MBO
Kwalificatiewinst4 2012-2013 2016-2017 2017-2018 2020
MBO 82,7% 86,9% 87,6% Hoger t.o.v. basiswaarde
Succes eerstejaars mbo5 2012-2013 2016-2017 2017-2018 2020
MBO 82,9% 84,7% 84,2% Hoger t.o.v. basiswaarde
Succes doorstromers in eerste jaar hbo6 2012-2013 2016-2017 2017-2018 2020
MBO 78% 79% 79% Hoger t.o.v. basiswaarde
Aantal nieuwe vsv’ers7 2008-2009 2017-2018 2018-2019 2019-2020
VO & MBO 41.800 25.848 26.894 20.000
  1. Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage van de gemeenten die goab-middelen ontvangen, dat 960 uur voorschoolse educatie aanbiedt aan doelgroeppeuters tussen de 2,5 en 4 jaar". De basiswaarde voor deze nieuwe indicator (31 december 2019) is 42%. Er zijn nog geen realisatiecijfers beschikbaar aangezien deze wettelijke verplichting in werking treedt per 1 augustus 2020.
  2. Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage kindercentra met een aanbod van voorschoolse educatie, dat per doelgroeppeuter 10 uur pedagogisch beleidsmedewerker per jaar inzet". Er zijn nog geen cijfers beschikbaar aangezien deze wettelijke verplichting in werking treedt per 1 januari 2022.
  3. In maart 2019 zijn de resultaten van de aanpak van laaggeletterdheid naar de Kamer gestuurd. Hieruit bleek dat 56 % van de deelnemers aan een cursus basisvaardigheden tussen 2016 en 2018 vijf maanden na aanvang van de cursus hoger scoorde op sociale inclusie. Vanaf 2020 worden gemeenten verantwoordelijk voor het meten van het effect van opleidingen basisvaardigheden. Gemeenten kiezen hierbij welke indicatoren zij verzamelen. De resultaten van deze gemeentelijke effectmetingen worden via het nieuwe landelijke Expertisecentrum Basisvaardigheden vanaf 2021 openbaar gemaakt. Wij blijven in gesprek met gemeenten om ook een landelijk beeld te kunnen geven over het bereik en effect van opleidingen basisvaardigheden voor laaggeletterden.
  4. Bron: Benchmark mbo 2018, KBA Nijmegen. Nieuwe cijfers worden verwacht in voorjaar 2020.
  5. Bron: Benchmark mbo 2018, KBA Nijmegen. Licht gewijzigde definitie met ingang van 2016/17 (zonder entree-opleidingen). Nieuwe cijfers worden verwacht in voorjaar 2020.
  6. Bron: DUO. Het betreft mbo-4 gediplomeerden die doorstromen naar het hbo en in het eerste jaar niet uitvallen. De definitie is voorlopig.
  7. Bron: DUO. Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv'ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of mbo.

Wij vinden dat elk kind zijn talenten moet kunnen ontplooien, ongeacht afkomst en geloof. Daarom hebben we in 2019 voor het primair en voortgezet onderwijs (po en vo) met 30 gemeenten meerjarige samenwerkingsagenda’s opgesteld. Het gaat om interventies voor taalbevordering, soepele overgangen en ouderbetrokkenheid ter bevordering van gelijke kansen. Daarnaast is voor het Actieplan Gelijke Kansen (Kamerstukken II 2016/17, 34550 VIII, nr. 16) een tweede ronde opengesteld van de subsidieregeling Vrijroosteren leraren (Stcrt. 2019, 32395). Daarmee kunnen twintig schoolbesturen in het po en vo gedurende twee jaar leraren ‘vrijroosteren’ voor coachingsactiviteiten en intensieve begeleiding van leerlingen. Om de overgang van po naar vo te versoepelen voor leerlingen die thuis minder ondersteuning krijgen, hebben we doorstroomprogramma’s gesubsidieerd. In 2019 werd ook de pilot met 10-14-scholen (Kamerstukken II 2017/18, 31293, nr. 391) voortgezet. Inmiddels doen 12 scholen mee. De eindrapportage van de pilot wordt verwacht in het najaar van 2020. Verder hebben we uitbreiding van het aantal uren voor voorschoolse educatie en de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker in de regelgeving opgenomen (Wijzigingsbesluit Stb. 2019, 315). De urenuitbreiding gaat in op 1 augustus 2020 en de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker op 1 januari 2022. Doelgroeppeuters krijgen daardoor meer en betere voorschoolse educatie, waarmee achterstanden vroegtijdig worden aangepakt.

In onze beleidsreactie Eindevaluatie Wet Eindtoetsing PO (Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 471) reageerden wij op het evaluatierapport dat Oberon heeft geschreven op basis van vier jaar onderzoek naar de effecten van deze wet. In onze reactie doen wij voorstellen voor een ander toezicht op de kwaliteit van de eindtoetsen. De urgentie om als overheid zelf een eindtoets aan te bieden is afgenomen, terwijl de vraag om centrale aansturing op de kwaliteit toeneemt. We stellen voor dat alleen private partijen nog toetsen aanbieden. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zal als onafhankelijk orgaan de kwaliteit van de toetsen bewaken, waarbij we opgedane kennis willen behouden.

Voorafgaande aan de evaluatie in 2020 van het passend onderwijs hebben we in 2019 uitgebreid gesproken met ouders, leerlingen, leraren, ondersteuningsprofessionals, schoolleiders, schoolbestuurders en bestuurders van samenwerkingsverbanden. We wilden weten welke mogelijkheden ze zien om passend onderwijs te verbeteren voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. Het ging om concrete oplossingen voor de kortere termijn en zaken die bijdragen aan oplossingen voor de langere termijn. De samenwerking tussen onderwijs en (jeugd)zorg is verder versterkt. Het programma ‘Met andere ogen’ helpt gemeenten en het onderwijs de volgende betekenisvolle stappen in hun samenwerking te zetten en te onderzoeken wat echt werkt. Ook namen we maatregelen voor de doelmatige besteding van middelen voor ondersteuning en een betere verantwoording daarover door samenwerkingsverbanden. Zo wordt het interne toezicht onafhankelijker en ontwikkelt de Inspectie van het Onderwijs een methode om te signaleren wanneer de reserve van het samenwerkingsverband mogelijk te hoog is. Daarnaast is een website gelanceerd waarop samenwerkingsverbanden zich kunnen verantwoorden over passend onderwijs. Een volledig overzicht van de maatregelen is te vinden in Kamerstukken II 2018/19, 31497, nr. 310 en Kamerstukken II 2018/19, 31497, nr. 334.

Om geïsoleerde scholen hun onderwijsaanbod in stand te laten houden, zijn in het Regeerakkoord extra middelen beschikbaar gesteld. Daarvoor zijn op basis van het advies van de commissie-Dijkgraaf (Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 393, bijlage 875613) de contouren van een structurele maatwerkregeling ontworpen. Daarnaast werkten we aan een regeling waarmee regio’s middelen aan kunnen vragen voor de overgang naar een toekomstbestendig onderwijsaanbod. Tot slot onderzoeken we hoe we wettelijk kunnen regelen dat besturen een brede verantwoording hebben voor het onderwijsaanbod in hun regio.

Ook in het mbo is gewerkt aan gelijke onderwijskansen. Dat thema is één van de landelijke speerpunten waar mbo-instellingen aandacht aan moesten besteden in hun nieuwe kwaliteitsagenda’s. De stijging van de kwalificatiewinst, dat meer studenten met een diploma de opleiding verlaten óf als meer studenten van het mbo doorstromen naar het hbo, ontwikkelt zich naar verwachting (indicator Kwalificatiewinst). Mbo-studenten halen een steeds hoger diplomaniveau, ook kwamen steeds meer studenten het eerste jaar goed door (indicator Succes eerstejaars mbo). Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) daalde sterk (indicator Aantal nieuwe vsv’ers). Maar beide indicatoren, die deels over hetzelfde gaan, laten de laatste jaren een verslechtering zien. Mogelijke oorzaken van de ontwikkeling van het aantal vsv-ers zijn toename van multiproblematiek en zogenaamde groenpluk (werkgevers nemen in een krappe arbeidsmarkt stagiairs in dienst die hun opleiding (nog) niet hebben afgemaakt). We hebben afgelopen jaar het CBS opdracht gegeven daar onderzoek naar te doen. Het is ook mogelijk dat hogere kwalificatiewinst en dus hogere plaatsing in beperkte mate tot meer ongediplomeerde uitval leidt. Het succes van doorstromers vanuit het mbo in het eerste jaar van het hbo is licht hoger dan in het basisjaar (indicator Succes doorstromers in eerste jaar hbo).

Per 2019 is de cascade in de mbo-bekostiging afgeschaft, de verblijfsduur van studenten in het mbo is niet langer bepalend voor het budget dat instellingen ontvangen. Verder hebben we met een wetswijziging (Kamerstukken II 2018/19, 35252, nr. 2) voorgesteld om een gelijkekansenfonds (voor studievertraging en schoolkosten) en zwangerschapsverlof voor mbo-studenten te introduceren. Met het programma «Sterk beroepsonderwijs» werkten we samen met de MBO Raad, de VO-raad en de Stichting Platforms VMBO (SPV) aan een betere aansluiting tussen vmbo en mbo. Tot slot zetten we in op het tegengaan van stagediscriminatie en het verhogen van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo. Zo werken we met veel partijen samen voor workshops en trainingen, bij het project LOB/Gelijke kansen, de pilot oriënterende bedrijfsbezoeken en de oprichting van het meldpunt stagediscriminatie. Verder startten we met het Ministerie van SZW een groot onderzoekstraject naar de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt, onder jongeren met een (niet-westerse) migratieachtergrond.

Voor het hoger onderwijs (ho) hebben we stappen ondernomen om de kennis te vergroten over het voorkomen van kansenongelijkheid. Instellingen voor hoger onderwijs zijn daarmee aan de slag, bijvoorbeeld binnen de «Learning Community» van de VSNU. Daarnaast hebben we afgelopen jaar besloten dat er een ‘Expertgroep Toegankelijkheid hoger onderwijs’ komt. Die moet eraan bijdragen dat het beleid voor toegankelijkheid gebaseerd is op de nieuwste inzichten. Er is ook aandacht voor het welzijn van alle studenten, dus ook van studenten die mantelzorger zijn of kampen met een functiebeperking of psychische problemen. Hiervoor werken we in de landelijke Werkgroep Studentenwelzijn samen met koepels, bonden en het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO). Verder halveerden we vanaf studiejaar 2018-2019 het collegegeld voor nieuwe eerstejaarsstudenten in het ho. Zij kregen een korting van ruim € 1.000 voor studiejaar 2018-2019. Voor studenten aan een lerarenopleiding geldt een extra jaar halvering.

2. Sterke docenten

Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1 2018 2020
PO 99,22% n.v.t.
Percentage van besturen dat aangeeft dat de P-MR ingestemd heeft met het voorstel voor de besteding van de werkdrukmiddelen1 2018 2020
PO 98,41% n.v.t.
Strategisch personeelsbeleid2
PO
Strategisch personeelsbeleid3
VO
  1. Bron: XBRL Onderwijsportaal, DUO. Er is geen basiswaarde omdat het om nieuw beleid gaat en de procesindicatoren nieuwe eisen betroffen waaraan schoolbesturen eerder niet hoefden te voldoen. Daarnaast is er in het werkdrukakkoord overeengekomen dat er voor deze procesindicatoren het principe van comply or explain geldt en is er geen streefwaarde afgesproken. De waardes over 2019 worden medio 2020 bekend.
  2. Binnen PO loopt een proces om met relevante partners tot een duurzame set van indicatoren te komen, dienend aan de verdere versterking van het strategisch personeelsbeleid in de sector.
  3. In 2018 is voor de VO-sector een werkgroep tot de conclusie gekomen dat het thema strategisch personeelsbeleid niet in één enkele indicator te vangen is. Er is inmiddels een duurzame set items voor verdere monitoring en verantwoording ontwikkeld waarmee een kwantitatief en kwalitatief beeld wordt gecreëerd.

Leraren zijn onmisbaar voor onze samenleving. Ze zorgen ervoor dat kinderen en (jong)volwassenen klaar zijn om de wereld in te gaan. Helaas kennen we momenteel een lerarentekort. Uit de ramingen blijkt dat de tekorten op langere termijn toenemen en in het voortgezet onderwijs (vo) lopen de tekorten in sommige vakken de komende jaren sneller op dan voorspeld. Daarom nemen we extra maatregelen, zoals een gerichte aanpak in de steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) met de grootste tekorten in het primair onderwijs (po) en extra inzet op de tekortvakken in het vo en de regionale aanpak. De maatregelen die in gang zijn gezet hebben effect, maar er is meer nodig om te voorkomen dat de tekorten verder oplopen (Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 387). Daarom is het goed dat het aantal aanvragen voor zij-instroom sterk is toegenomen, vooral in het po en mbo. In 2019 investeerden we twee keer zoveel in de zij-instroom als in 2018. Bovendien is er meer animo dan verwacht voor de regeling onderwijsassisten om zich te laten bijscholen naar leraren. Ook zijn 800 uitkeringsgerechtigden met onderwijsbevoegdheid die langer dan zes maanden in de WW zaten weer aan de slag gegaan in het po. Deze ontwikkelingen zorgen op den duur voor een toename van het aantal leraren.

Op 1 november sloten we het convenant ‘aanpak lerarentekort’ (Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 488) met de sociale partners. Voor 2020 en 2021 zijn afspraken gemaakt om meer mensen op te leiden en te behouden voor het funderend onderwijs en om ervoor te zorgen dat leraren zich ontwikkelen en goed worden begeleid. De totale investering in dit convenant is € 460 miljoen. Daarvan wordt vanaf 2020 € 16,5 miljoen structureel geïnvesteerd in de verbetering van de beloning van leraren in het voortgezet speciaal onderwijs met uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Volgens de OESO zijn de startsalarissen in het primair onderwijs goed, vrijwel op het EU-gemiddelde. Deze positie neemt echter af gedurende de loopbaan. In het (inmiddels bekrachtigde) onderhandelaarsakkoord van december 2019 voor de cao in het po is daarom een structurele loonsverhoging van 4,5% afgesproken. Leraren gaan er sinds september 2018, het begin van deze kabinetsperiode, structureel gemiddeld 14% in salaris op vooruit.

Uit mobiliteitscijfers van leraren blijkt dat weinig leraren overstappen van het po naar het vo of andersom. Relatief gezien gingen er in het schooljaar 2017-2018 meer leraren van het vo naar het po (0,5%) dan van het po naar het vo (0,3%). Na het werkdrukakkoord (voorjaar 2018) hebben schoolbesturen vorig jaar voor het eerst gerapporteerd over de besteding van de werkdrukmiddelen. Er loopt een kwalitatieve evaluatie over de effecten van de werkdrukmiddelen, die begin 2021 wordt opgeleverd. Door de extra middelen voor de bestrijding van de werkdruk in het po steeg de inzet van onderwijsondersteunend personeel met 18%. Besloten is om het geld voor het terugdringen van werkdruk eerder beschikbaar te stellen. Daardoor hebben scholen met ingang van schooljaar 2019-2020 € 333 miljoen ontvangen voor de aanpak van werkdruk, in plaats van € 237 miljoen (Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 435). Voor de lerarenbeurs zijn er minder aanvragen binnengekomen in 2019. Ondanks deze dalende trend sinds 2016 zijn leraren en schoolleiders positief over de lerarenbeurs, blijkt uit evaluatieonderzoek.

Sinds de actualisatie van de sectorakkoorden in 2018 is er meer aandacht voor strategisch personeelsbeleid in het primair en voortgezet onderwijs. Voor zowel po en vo zijn in 2019 nulmetingen gedaan naar de stand van zaken. Ze laten zien dat het belang van goed (strategisch) personeelsbeleid breed wordt erkend. Positief is ook dat alle partijen het belang van een professionele dialoog in de school zien. Desondanks kunnen scholen in het po hun personeelsbeleid beter afstemmen op schooleigen doelen en opgaven, vooral door hun doelen concreter te formuleren. Ook in het vo is een beweging in gang is gezet, bij de implementatie van strategisch personeelsbeleid in de school is nog wel verbetering mogelijk. Verder worden stappen gezet in de richting van een duurzame set items voor verdere monitoring en verantwoording. Strategisch personeelsbeleid kent veel verschillende dimensies, wat maakt dat het niet in één enkele indicator te vangen is. Daarnaast bereiden we een wetsvoorstel voor wettelijke eisen voor strategisch personeelsbeleid voor.

Voor het mbo is in 2019 de eerste tranche van de kwaliteitsafspraken afgerond. Ze waren gericht op de professionalisering van individuele docenten en ander personeel (bijvoorbeeld via ‘peer-reviews’ en docentenstages) en op teamontwikkeling. Daarbij is er ook toenemende aandacht voor strategisch personeelsbeleid binnen de scholen, die zich steeds meer ontwikkelen tot lerende organisaties. Ook in het hoger onderwijs (ho) zijn kwaliteitsafspraken gemaakt, waarna alle instellingen met de medezeggenschap overlegden over de uitwerking ervan. De plannen van de instellingen beslaan de periode 2019 tot en met 2024, en hebben veel aandacht voor studentenwelzijn en studentsucces. Die aandacht krijgt vorm door het inzetten van tutoren en studentpsychologen, maar ook door een betere voorbereiding op de arbeidsmarkt. De instellingen nemen meer docenten aan, bevorderen de professionalisering van docenten en investeren in digitale leeromgevingen, studieplekken en ontmoetingsruimtes. Voor onderwijsdifferentiatie ontwikkelen hogescholen en universiteiten talentprogramma’s, verschillende (flexibele) leerroutes en associate degree- en masteropleidingen. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) heeft in 2019 een deel van de plannen positief beoordeeld. Deze instellingen gaan aan de slag met het uitvoeren van de plannen en daarmee de verbetering van hun onderwijskwaliteit, bijvoorbeeld op de punten onderwijsintensiteit en docentkwaliteit. Een aantal instellingen heeft in 2019 een negatief besluit ontvangen. Zij kunnen, conform de afspraken in de sectorakkoorden uit 2018, opnieuw een plan indienen. In november is in een Kamerbrief (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) een beeld geschetst waaraan de opbrengsten van het leenstelsel worden besteed, met een stand van zaken van de kwaliteitsafspraken. Alle kwaliteitsafspraken per instelling en het besluit zijn ook te raadplegen op de website van de rijksoverheid.

Verder zijn in het ho aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt met alle onderwijsraden over het traject 'Opleiden in de school', onder de noemer 'Samen Opleiden'. Schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen bundelen hun krachten bij de opleiding en professionalisering van leraren. Doel is dat alle studenten aan lerarenopleidingen in 2025 binnen «Samen Opleiden» vallen en dat de samenwerking wordt uitgebreid naar de begeleiding van startende leraren. In een nieuwe Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen (2019) staat dat er maximaal 18 nieuwe aspirant-opleidingsscholen bijkomen, als eerste stap in uitbreiding van het aantal opleidingsplekken en dat de kwaliteitszorg wordt herzien door invoering van een systeem van ‘peer review’. In 2019 is subsidie toegekend aan 16 nieuwe aspirant-opleidingsscholen en zijn de concepten voor het nieuwe kwaliteitskader en de organisatie van peer review opgeleverd. Deze concepten worden begin 2020 ter besluitvorming voorgelegd aan de vijf onderwijsraden.

3. Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Verhogen kwaliteit technisch vmbo1 2020
VO
Dekkend aanbod technisch vmbo2 2020
VO
Aandeel afgestudeerden bètatechniek3 2012 2018 2019 2020
HBO 18% 20% 22% Hoger t.o.v. basiswaarde
WO 21% 27% 28% Hoger t.o.v. basiswaarde
Aandeel mbo-studenten techniek3 2011 2018-2019 2019-2020 2020
MBO 28% 27% 27% Hoger t.o.v. basiswaarde
Arbeidsmarktrendement, per opleidingsniveau4 Cohort 2012-2013 Cohort 2014-2015 Cohort 2015-2016 2020
MBO
Entree 66% 60% 59% Hoger t.o.v. basiswaarde
Niv. 2 77% 79% 80%
Niv. 3 85% 90% 90%
Niv. 4 83% 88% 88%
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was5 2012-2013 2015-2016 2016-2017 2020
MBO 76% 77% 78% Hoger t.o.v. basiswaarde
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft6 2016 2018 2020 2020
MBO 77% 77% 71% Vasthouden
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft7 2016 2018 2020 2020
MBO 76% 80% 74% Vasthouden
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)8 2010 2018 2019 2020
MBO 17% 19% 19% 20%
Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt in het hbo9
HBO
Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt in het wo10
WO
  1. Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage leidinggevenden dat (zeer) tevreden is over de kwaliteit van het techniekonderwijs". De nieuwe metingen van deze nieuwe indicator zullen in 2020/2021 worden uitgevoerd.
  2. Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage vmbo-leerlingen waarbij binnen een straal van 10 km rondom woonadres een techniekvestiging is". De nieuwe metingen van deze nieuwe indicator zullen in 2020/2021 worden uitgevoerd.
  3. Bron: DUO.
  4. Bron: CBS maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van gediplomeerde mbo-uitstromers ruim een jaar na diplomering (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober). Definitieve cijfers van 2016-2017 worden verwacht medio 2020.
  5. ROA, BVE-Monitor.
  6. Bron: Onderzoek SBB. De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.
  7. Bron: Onderzoek SBB. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.
  8. Bron: Eurostat, Labour Force Survey (LFS).
  9. Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage hbo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is". Nieuwe cijfers van deze nieuwe indicator worden verwacht in voorjaar 2020.
  10. Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage wo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is". Nieuwe cijfers van deze nieuwe indicator worden verwacht in voorjaar 2020.

Gezien het tekort aan technische mensen stimuleren wij aankomende studenten om technische opleidingen te volgen. In 2019 was een stijgende lijn zichtbaar in het hoger onderwijs (indicator Aandeel afgestudeerden bètatechniek). Via het Techniekpact (Kamerstukken II 2012/13, 32637, nr. 57, bijlage 226777) werken we daarom met de Ministeries van EZK en SZW samen om de in- en doorstroom van leerlingen en studenten in de techniek te bevorderen. Vanuit het programma «Sterk Techniekonderwijs» in het vo is bijvoorbeeld veel aandacht voor doorstroom naar het mbo. Via het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF) ontwikkelen scholen en bedrijfsleven gezamenlijk innovatief en daardoor aantrekkelijk onderwijs. Meer dan de helft van de RIF-projecten komt uit de techniek-sector. Voor de curriculumherziening van het po en vo zijn eind 2019 voorstellen opgeleverd door teams van leraren en schoolleiders. De voorstellen vormen een solide basis voor verdere uitwerking (Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 495). De curriculumherziening moet ervoor zorgen dat we leerlingen nog beter voorbereiden op hun persoonlijke, maatschappelijke en werkende leven. Goed onderwijs voor de toekomst vraagt ook dat we alert zijn op de kwaliteit van ons onderwijs. In de Kamerbrief over de versterking van de examenorganisatie (Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 408) kondigden we maatregelen aan om de (school)examens in het vo beter te organiseren. In 2019 is ook gewerkt aan de voltooiing van het wetsvoorstel voor de vereenvoudiging van de bekostiging van het voortgezet onderwijs. De scholen in Caribisch Nederland haalden in 2019 allemaal de basiskwaliteit. In de brief «Voortgang onderwijs Caribisch Nederland» (Kamerstukken II 2018/19, 35000 VIII, nr. 212) beschreven we de voortgang van de afspraken van de Tweede Onderwijsagenda (2017-2020) en namen maatregelen op die ervoor zorgen dat scholieren in Caribisch Nederland beter worden voorbereid op de toekomst.

De reserves van schoolbesturen stegen in 2018 weliswaar nog steeds, maar uit de begrotingen van besturen blijkt ook dat ze van plan zijn de komende jaren in te teren op hun reserves (Kamerstukken II 2019/20, 33495, nr. 116). Op basis van onderzoek van Oberon naar de financiële positie van onderwijsinstellingen hebben we verschillende acties aangekondigd om het aanhouden van onnodige reserves tegen te gaan (Kamerstukken II 2018/19, 35000 VIII, nr. 208). We hebben toegezegd een signaleringswaarde te ontwikkelen voor bovenmatige reserves van besturen. Die helpt ervoor te zorgen dat onnodige reserves naar het primaire proces van scholen kunnen gaan.

In mei 2019 adviseerde de Commissie Kwaliteitsafspraken MBO de kwaliteitsagenda’s van alle scholen als kwalitatief voldoende te beoordelen. Dit advies namen wij over (Kamerstukken II 2018/19, 31524, nr. 419), zodat mbo-instellingen € 1,3 miljard ontvangen voor hun kwaliteitsagenda’s. Daarin wordt veel aandacht besteed aan de invloed van technologische ontwikkelingen op beroepen. De kwaliteitsagenda’s vormen een goede basis waarmee het mbo en de regionale sectorale partners de komende jaren de kwaliteit van het onderwijs verder kunnen verbeteren. Doordat scholen zelf mogen kiezen welke thema’s en maatregelen ze uit de kwaliteitsagenda’s uitvoeren, kunnen ze beter inspelen op de vraagstukken van de regio. Hierbij speelt ook het Regionaal investeringsfonds mbo een belangrijke rol. Door deze inspanningen zien we de afgelopen jaren een verdere verbetering van de arbeidsmarktpositie van mbo-gediplomeerden. Zo steeg eind 2018 het aandeel gediplomeerden dat vindt dat hun opleiding voldoende tot goed aansluit op hun huidige functie naar 78% (indicator Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was). Ook zijn veel leerbedrijven positief over recent aangenomen mbo-ers (indicatoren Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft en Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft). Wel is in de cijfers over 2020 een daling te zien, hetgeen mogelijk te maken heeft met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dit zullen we nader bekijken.

Voor Leven Lang Ontwikkelen is in 2019 de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg (Stcrt. 2019, 51003) gepubliceerd. De subsidie stimuleert publieke en private mbo-instellingen om innovatieve en flexibele onderwijsprogramma’s in de derde leerweg te ontwikkelen. Het aantal 25- tot 64-jarigen dat deelneemt is 19% (indicator Percentage 25- tot 64-jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)). Daarnaast waren via de subsidieregeling praktijkleren middelen beschikbaar om werkgevers tegemoet te komen in de kosten voor de begeleiding van een student van de beroepsbegeleidende leerweg op een praktijkleerplaats. Wel staat het subsidiebedrag per praktijkleerplaats onder druk. Het aantal studenten in de beroepsbegeleidende leerweg is sinds 2015 met 35% toegenomen. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is, leidt dit er bij een gelijkblijvend budgettair kader wel toe dat het subsidiebedrag per volledige praktijkleerplaats daalt: van het maximale subsidiebedrag van € 2700 in 2016 naar circa € 2200 in 2019. Een verdere daling wordt verwacht. In 2018 heeft de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) haar werkwijze doelmatigheid gepresenteerd. Ook zijn in 2019 de Wet en de beleidsregel macrodoelmatigheid mbo geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt onder andere dat de zelfregulering recent met de initiatieven van SBB op gang lijkt te komen. Verder reageerden we op het rapport van de Adviescommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 744). De veranderlijkheid van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap vraagt van instellingen dat zij op reguliere basis gezamenlijk en in dialoog met maatschappelijke partners kritisch blijven kijken hoe hun opleidingsaanbod inspeelt op veranderingen in de benodigde kennis en vaardigheden en de balans op de arbeidsmarkt. Daarnaast hebben we de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) gevraagd om de macrodoelmatigheid van bestaande opleidingen in het hoger onderwijs te analyseren. In eerste instantie gebeurt dat aan de hand van de criteria die ook in het mbo worden gebruikt. Bij de analyse zal de CDHO ook kijken naar arbeidsmarktprognoses. De CDHO-analyse is in het najaar van 2020 gereed. Als hier knelpunten uit naar voren komen, zullen we de sector vragen daarmee aan de slag te gaan.

In de kabinetsreactie op het IBO Internationalisering van het Hoger Onderwijs (Kamerstukken II 2018/19, 31288, nr. 782) en het wetsvoorstel Taal en toegankelijkheid (Kamerstukken II 2018/19, 35282, nr. 1) zijn maatregelen aangekondigd voor bewuster taalbeleid bij instellingen, een beheersbare instroom van internationale studenten, en meer kennis van internationalisering. In 2019 bracht de Adviescommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek advies (Kamerstukken II 2018/19, 31288, nr. 726, bijlage 883303) uit over herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek. Om de overmatige groeiprikkel op studentenaantallen terug te dringen en de bekostiging te stabiliseren, wordt vanaf 2020 het aandeel vaste bekostiging groter en de variabele bekostiging kleiner. Het doel is dat instellingen meer gaan samenwerken en minder concurreren. Door de herverdeling van middelen op basis van het aandeel studenten bètatechniek, krijgen de vier technische universiteiten meer middelen. Met hen is afgesproken dat zij het voortouw nemen om een sectorplan onderwijs voor bètatechniek op te stellen, samen met de algemene universiteiten, het hbo, het vo en werkgevers. Het sectorplan moet de opleidingscapaciteit vergroten, het studentsucces verhogen en de aansluiting op de arbeidsmarkt verbeteren. Het experiment met leeruitkomsten is geslaagd en we willen de ruimte voor flexibilisering in dit experiment structureel vastleggen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het experiment met vraagfinanciering in het hbo is niet verlengd gezien de uitkomsten van de tussenevaluatie (Kamerstukken II 2018/19, 31288, nr. 721, bijlage 880560) in het voorjaar van 2019. Studenten die voor september 2019 zijn ingestroomd, kunnen hun opleiding vervolgen met vouchers tot het einde van de looptijd van het experiment in 2024.

4. Onderzoek van wereldformaat

Percentage open-access gepubliceerde artikelen1 2016 2017 2018 2020
OWB 42% 50% 54% 100%
  1. Bron: VSNU. VSNU zal naar verwachting de cijfers over 2019 in de tweede helft van 2020 publiceren.

Nederlandse onderzoekers behoren tot de wereldtop. Om die toppositie te behouden, ondanks de hevige internationale concurrentie, is de Nationale Wetenschapsagenda opgesteld (Kamerstukken II 2015/16, 29338, nr. 149, bijlage 631503). Belangrijk kenmerk van de agenda is samenwerking, in onderzoek en met maatschappelijke organisaties. In 2019 heeft NWO de eerste onderzoeksvoorstellen van brede consortia gehonoreerd (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 207). Daarnaast heeft NWO in 2019 de tweede oproep voor subsidieaanvragen gepubliceerd en met departementen thematische oproepen. Voor ‘Horizon Europe’ zijn in 2019 deelakkoorden gesloten. Het belangrijkste punt voor Nederland was dat excellentie en impact de leidende criteria zouden blijven voor het toekennen van budgetten onder 'Horizon Europe'. In het akkoord zijn excellentie en impact geborgd. Nederland is tevreden met het akkoord en ziet het als een gebalanceerd compromis dat op de belangrijkste punten tegemoet komt aan het Nederlandse standpunt zoals uiteen gezet in het bnc-fiche (Kamerstukken II 2018/19, 22112, nr. 2791). De definitieve besluitvorming, inclusief de budgettaire en horizontale elementen (zoals synergie met andere EU-programma’s), maakt integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor 2021-2027. De onderhandelingen over het MFK worden naar verwachting in 2020 afgerond.

In 2019 hebben we extra geïnvesteerd in onderzoeksinfrastructuur (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 186). Die investering in de ‘Square Kilometer Array’ (SKA) is bedoeld voor de bouw van de grootse radiotelescoop ter wereld. Tevens investeren we, op basis van een advies en uitwerkingsplan van NWO, in digitale onderzoeksinfrastructuur (Kamerstukken II 2019/20, 29338, nr. 210). Die investeringen in digitalisering komen ten goede aan de basis van de wetenschap en dragen bij aan onze ambities voor ‘open science’. Op het terrein van ‘open access’ is 54% van de ‘peer-reviewed’ artikelen van 14 Nederlandse universiteiten over het jaar 2018 vrij toegankelijk (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 793). In 2016 (nulmeting) en 2017 lag dat percentage op respectievelijk 42% en 50% (indicator Percentage open-access gepubliceerde artikelen). Dat is een voortzetting van de stijgende lijn uit de voorgaande jaren, maar de groei lijkt enigszins af te vlakken. Daarom is in 2019 een aantal versnellingsacties ingezet om de groei een impuls te geven. 

In 2019 is aan het sectorplan bètatechniek € 47 miljoen en aan het sectorplan de sociale en geesteswetenschappen (SSH) € 8 miljoen toegekend via de eerste geldstroom. Binnen het sectorplan bèta en techniek worden 340 vaste wetenschappelijke posities gecreëerd. Hierdoor wordt de onderzoeksbasis versterkt en kan een aantal numerus fixus-opleidingen meer ruimte bieden aan studenten. Binnen het sectorplan SSH zal de basis van de rechtsgeleerdheid worden versterkt en zal een thematische versterking plaatsvinden van het onderzoek en de infrastructuur op het punt van de digitalisering. In 2019 is besloten om het deel van de sectorplanmiddelen dat oorspronkelijk via de tweede geldstroom zou lopen over te hevelen naar de eerste geldstroom (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 206).

5. Cultuur

Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1 2017 2018 2020
Cultuur 42% 55% >50%
Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat2 2013 2018 2020
Cultuur 87% 84,5%3 85,5%3
  1. Bron: Cultuureducatie met Kwaliteit. De cijfers over 2019 worden verwacht medio 2020.
  2. Bron: Erfgoedmonitor. De cijfers over 2019 worden verwacht in najaar 2020.
  3. Toelichting bij realisatie 2018 en streefwaarde: Als gevolg van een verbetering in de meetmethode is het percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijk tot goede staat in 2018 lager dan in 2013. In de meting van 2013 waren alleen rijksmonumenten opgenomen die een abonnement hadden afgesloten bij de Monumentenwacht. Die zijn gemiddeld in betere staat dan de monumenten die niet worden geïnspecteerd. De nieuwe percentages uit 2018 zijn gebaseerd op metingen bij rijksmonumenten waarvoor geen abonnement bij de Monumentenwacht is afgesloten en zijn daardoor representatiever. De komende jaren wordt de meetmethodiek verder verbeterd. Omdat de basis verandert, verandert de streefwaarde ook. De doelstelling van 1% meer rijksmonumenten in redelijk tot goede staat in 2020 blijft echter overeind (dit zijn ca 600 monumenten). In lijn daarmee is de streefwaarde voor 2020 bijgesteld naar 85,5% van de rijksmonumenten in redelijk tot goede staat.

In juni 2019 hebben we de Uitgangspunten cultuurbeleid 2021-2024 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2018/19, 32820 nr. 290, bijlage 887202). In de culturele basisinfrastructuur maken we plek voor meer spelers en voor andere genres. Het subsidiebudget van de basisinfrastructuur is uitgebreid tot € 375 miljoen, met middelen uit het Regeerakkoord. Daarnaast is het belangrijk dat wie in de culturele sector werkt daarvoor een eerlijke beloning krijgt. In de komende periode moeten instellingen daarom de vorig jaar opgestelde ‘Fair Practice Code’ onderschrijven. Zij houden zich dan aan afspraken van de sector over eerlijk loon, zoals de cao en honoreringsrichtlijnen. Door het afgesloten convenant e-lending (Stcrt. 2018, 59302) ontvangen makers vanaf 2019 een faire vergoeding voor uitlening van hun e-books door openbare bibliotheken.

Monumenten vertellen de geschiedenis van ons land. We investeren de middelen uit het Regeerakkoord om ervoor te zorgen dat weer meer gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat verkeren (indicator Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat). Het effect van deze inzet zal op langere termijn zichtbaar worden. Ook bij grote monumenten is het van belang te investeren in instandhouding, duurzaamheid en toegankelijkheid. Daarom hebben we de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019-2020 opgesteld. Verder hebben we middelen beschikbaar gesteld voor 12 Nederlandse iconen, waaronder de Sint-Janskathedraal in Den Bosch en Abdij Rolduc in Kerkrade. In de Erfgoed Deal hebben partijen afspraken gemaakt over behoud en gebruik van erfgoed bij grote ruimtelijke opgaven van dit moment zoals energietransitie, verduurzaming en stedelijke groei en krimp. Met het Regeerakkoord zijn daarvoor middelen beschikbaar gesteld.

We vinden het belangrijk om de Collectie Nederland goed te beschermen, met name van cultuurgoederen in particuliere bezit. In onze reactie op het rapport van de Adviescommissie Bescherming Cultuurgoederen gaan we in op de maatregelen voor een betere bescherming (Kamerstukken II 2018/19, 32820, nr. 332). Om dit doel te bereiken zal in 2020 ook een adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur worden gestuurd om een visie op de dynamische collectie Nederland te ontwikkelen en de lijst met beschermde cultuurgoederen te actualiseren. De uitvoering van deze maatregelen zijn onderdeel van de Erfgoedwet op het gebied van de bescherming van cultuurgoederen. Deze evaluatie dient voor juli 2021 te zijn afgerond. Verder herijkt een vorig jaar opgerichte onafhankelijke commissie de Canon van Nederland (Kamerstukken II 2018/19, 32820, nr. 289) en is in 2019 een commissie gestart die zal adviseren over de omgang met herkomst en restitutie van koloniaal erfgoed (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 319). Dat advies verschijnt voor 1 oktober 2020.

Meer scholen nemen deel aan het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit» (indicator Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK). De leesmotivatie en het leesplezier van leerlingen dalen echter, wat slecht is voor de leesvaardigheid. Daarom beginnen we een offensief (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 136) om (voor)lezen onder jongeren te stimuleren. Bibliotheken en onderwijs spelen bij deze aanpak een belangrijke rol.

In 2019 is het Beleidskader internationaal cultuurbeleid 2021-2024 verschenen (Kamerstukken II 2019/20, 31482, nr. 108). Het kader heeft drie doelstellingen. In de eerste plaats versterken we de positie van de Nederlandse culturele sector in het buitenland door zichtbaarheid, uitwisseling en duurzame samenwerking. In de tweede plaats ondersteunen we met Nederlandse cultuuruitingen de bilaterale relaties met andere landen. In de derde plaats benutten we de kracht van de culturele sector en creatieve industrie voor de 'Sustainable Development Goals'. De Tweede Kamer is in december 2019 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 330) over een nieuwe stimuleringsmaatregel om de positie van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod te versterken met een investeringsverplichting voor een viertal typen exploitanten. Hierbij gaat het om speelfilms, dramaseries, creatieve documentaires, animaties en innovatieve mediaproducties.

6. Media

Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen1 2017 2018 2020
Media 33/342 33/342 34/34
  1. Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media. De rapportage over 2019 wordt medio 2020 verwacht.
  2. De niet-behaalde afspraak is ten dele gerealiseerd.

Een belangrijke stap in 2019 was de publicatie in juni van de visiebrief (Kamerstukken II 2018/19, 32827, nr. 157) waarin we uiteenzetten hoe we de publieke omroep toekomstbestendig willen maken. De publieke omroep moet geworteld zijn in de maatschappelijke pluriformiteit, iedereen kunnen bereiken, een stabiele financiering hebben, vernieuwend zijn en kunnen samenwerken. Dat willen we bereiken door het versterken van een pluriforme programmering, de financieringsbasis en de organisatie. En in de Kamerbrief over de mediabegroting van 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 106) beschreven we hoe we de maatregelen uit de visiebrief verder zullen uitwerken. Het Commissariaat voor de Media schreef in zijn jaarlijkse rapportage over de uitvoering van de Prestatieovereenkomst over 2018 dat de NPO niet geheel heeft voldaan aan afspraak 16. Die luidt dat de NPO jaarlijks minimaal twee Telescoopfilms zal coproduceren (indicator Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen). De NPO heeft in 2018 slechts één Telescoopfilm gecoproduceerd, naar eigen zeggen omdat er niet genoeg kwaliteit was aangeleverd om een tweede film te coproduceren.

Ons doel is een stevige publieke omroep op alle schaalniveaus en een gezonde journalistieke sector. Daarom openden we in 2019 een subsidieregeling (Stcrt. 2019, 17117) voor regionale publieke omroepen. Deze regeling vervangt regeling B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016-2019, die niet goed werkte. Verder is in 2019 de pilot met regionale vensterprogrammering uitgevoerd en geëvalueerd (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 106, p. 8). Ook stelden we in 2019 en 2020 incidenteel middelen beschikbaar voor pilots met lokale (streek)omroepen. Afgelopen jaar was de eerste subsidieronde en konden lokale (streek)omroepen aanvragen indienen bij het Stimuleringsfonds. In het najaar van 2019 leverden de Raad voor Cultuur en de Raad voor het Openbaar bestuur een advies op over lokale omroepen (Kamerstukken II 2019/20, 32827, nr. 178).

Daarnaast investeerden we afgelopen jaar in onderzoeksjournalistiek, via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Hierbij lag de focus op stimulering van (onderzoeks)journalistieke producties en de journalistieke infrastructuur, investeringen in talentontwikkeling en versterking van de positie van journalisten tegen bedreiging en geweld.

7. Emancipatie

Acceptatie LHBTI1 2010 2016 2018 2020
Emancipatie 90% 93% 94% ≥ 90%
Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies2 2017 2018 2020
Emancipatie RvB: 11,0% 12,4% ≥ 30%
RvT: 16,2% 18,4% ≥ 30%
  1. Bron: LHBT monitor (SCP). Deze monitor verschijnt tweejaarlijks. Nieuwe cijfers worden verwacht voorjaar 2020.
  2. Bron: Bedrijvenmonitor topvrouwen 2019. Het RvB cijfer 2017 is gecorrigeerd, omdat het definitieve cijfer afwijkt van het eerder gepubliceerde voorlopige midterm cijfer. De monitor verschijnt tweejaarlijks. Nieuwe cijfers worden verwacht in december 2020.

De uitvoering van de regenboogmaatregelen uit het Regeerakkoord om de gelijke behandeling te bevorderen van LHBTI-personen ligt op schema. We passen vooral wetgeving aan en werken aan LHBTI-acceptatie in het onderwijs. Zo is de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) aangescherpt om expliciet te maken dat het niet toestaan van ongeoorloofd onderscheid maken op grond van geslacht ook geldt voor transgender en intersekse personen. Verder is het wetsvoorstel Herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen (Kamerstukken I 2018/19, 35080, A) aangenomen. In het voorstel worden de strafmaxima verhoogd voor het aanzetten tot geweld, haat en discriminatie (wijziging artikel 137d Sr). In het mbo zijn dit collegejaar de gewijzigde kwalificatie-eisen burgerschap (Stb. 2019, 163) ingegaan, die voorschrijven dat aandacht wordt besteed aan de acceptatie van etnische, religieuze, seksuele en genderdiversiteit. De acceptatie van LHBTI-personen is toegenomen (indicator Acceptatie LHBTI).

Op de arbeidsmarkt streven we naar een gelijk inkomen voor mannen en vrouwen en voldoende vrouwen in hoge functies. Omdat er te weinig vrouwen in hoge functies zijn (indicator Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies), is vorig jaar besloten Nederlandse beursgenoteerde bedrijven met een ingroei-quotum te verplichten een vertegenwoordiging van mannen én vrouwen van ten minste 30% vrouwen in de raad van commissarissen te realiseren. Het quotum wordt in 2020 uitgewerkt in een wetsvoorstel. Verder is besloten dat grote nv’s en bv’s ambitieuze streefcijfers moeten opstellen voor de (sub)top van het bedrijfsleven en daar transparant over moeten zijn. Het kabinet wil verder dat meer vrouwen economisch zelfstandig en financieel onafhankelijk zijn. Met het kennisprogramma «Vakkundig aan het Werk» zetten we in op effectieve werkwijzen bij gemeenten om de economische zelfstandigheid van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten (Kamerstukken II 2019/20, 30420, nr. 334). Er is ook meer aandacht voor de preventie van geweld tegen vrouwen. In 2019 is besloten de aanpak voor Veilige Steden uit te breiden en met drie jaar te verlengen.

Om meer genderdiversiteit te bereiken, voerde de alliantie Werk.en.de.Toekomst in 2019 actie voor het doorbreken van stereotypering bij de overheid, in het onderwijs en in het bedrijfsleven. De alliantie organiseerde Girlsday en maakte een video over genderstereotypering. Internationaal streven we naar meer gendergelijkheid door het naleven van de Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (CEDAW-verdrag) en de Beijing Platform for Action. Met ons emancipatiebeleid dragen we ook bij aan de uitvoering van internationale afspraken, zoals de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het VN-Vrouwenrechtenverdrag.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

1,3,4,6,7,9 Onderwijs
Beleidsdoorlichting
2014 ‒ 2018 Artikel 4 begroting
Ministerie van OCW
X Ja
Beleidsdoorlichting 2015-2018 Artikel 6 (ho) en Artikel 7(wo) X Ja
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog3 X Nee4
Doelmatigheid en focus op het onderwijs1 X Nee2
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1 X Nee2
12 WTOS
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten X Ja
14 Cultuur
Cultuur 2009-2014 X Ja
15 Media
Mediabeleid 2010-2013 Ja
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid
25 Emancipatie
Emancipatie 2011-2014 Ja
Emancipatie 2014 ‒ 2018 X Ja
  1. Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek.
  2. Zie ook: "meerjarenplanning beleidsdoorlichtigen".
  3. De overkoepelende doorlichting « Prestaties leerlingen en studenten omhoog» is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen « Doelmatigheid en focus op het onderwijs» en "Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders".
  4. Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

Overzicht van risicoregelingen

7 Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen 163.921 0 12.709 151.212
14 Indemniteits-regeling 288.096 379.617 417.359 250.354 300.000

De Indemniteitsregeling (Stb. 2015, 37956) heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

14 Achterborgovereenkomst NRF 322,7 328,0

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.

4. Beleidsartikelen

4.1 Beleidsartikel 1 Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod2 % 0,07% 0,08% 0,09% 0,10% 0,12%
Aantallen 1.161 1.197 1.396 1.525 1.771
2 Aandeel leerlingen dat de referentie niveaus lezen, taal en rekenen haalt3 Lezen4 1F 98% 97% 98% 98%
2F 76% 67% 75% 78%
Taalverzorging 1F 96% 96% 96% 97%
2F 56% 57% 59% 60%
Rekenen 1F 92% 93% 93% 94%
1S 44% 48% 49% 47%
3 Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd5 79% 83% 84% 87%
4 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt6 97% 97%
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand
  2. Bron: Leerplichttellingen. De cijfers betreffen schooljaar 2014-2015 tot en met 2018-2019.
  3. Bron: 2016: College voor Toetsen en Examens. De opgenomen cijfers betreffen het in de CvTE-rapportage 2016-2017 opgenomen bijgestelde aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2015-2016. Dit is het eerste schooljaar met verplichte rapportage. 2017 en 2018: Kamerstukken II 2018/2019, 31293, nr. 422. De opgenomen cijfers betreffen het aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2016-2017 (bijgesteld t.o.v. CvTE-rapportage 2016-2017) en in schooljaar 2017-2018. 2019: DUO. Deze cijfers betreffen schooljaar 2018-2019.
  4. De cijfers voor Lezen van 2017 verschillen met eerder gepubliceerde cijfers. Dit is te wijten aan het verschil in bronnen. In eerdere jaren is namelijk alleen naar de Centrale Eindtoets gekeken (die toen nog door het overgrote deel van de leerlingen werd gemaakt) en daarna is gewisseld naar alle eindtoetsen (aangezien inmiddels de helft van de leerling een andere eindtoets maakt dan de Centrale Eindtoets).
  5. Bron: MOOZ Onderzoek, Loopbaanmonitor 2019, Begeleiding van beginnende leraren, 2019. De cijfers over 2019 worden in het najaar van 2020 in de loopbaanmonitor bekend gemaakt.
  6. Bron: ITS monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten.
Leerlingen basisonderwijs2
geen gewicht 1.309,2 1.302,8 1.295,4 1.292,4
gewicht 0,3 70,2 64,5 60,7 56,6
gewicht 1,2 63,7 60,1 58,2 56,5
Subtotaal3 1.443,1 1.427,5 1.414,3 1.405,6 1.396,5
Leerlingen trekkende bevolking4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Totaal3 1.443,5 1.427,9 1.414,7 1.405,9 1.396,9
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs 34,7 33,9 34,0 35,0 35,7
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs 68,2 67,1 67,5 68,4 69,8
Totaal PO3 1.546,4 1.528,9 1.516,2 1.509,3 1.502,4
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand
  2. In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang van teldatum 1-10-2019 vervallen.
  3. (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.
  4. Dit zijn leerlingen van de rijdende scholen en van de school voor varende kleuters.
Primair onderwijs1 6,4 6,6 6,9 7,3 7,8
  1. In tegenstelling tot Begroting 2018 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 10.342.863 10.216.767 10.632.968 11.687.151 12.054.624 11.302.400 752.224
Waarvan garantieverplichtingen 3.700 ‒ 194 19.065 12.590 15.837 0 15.837
Waarvan overige verplichtingen 10.339.163 10.216.961 10.613.903 11.674.561 12.038.787 11.302.400 736.387
Uitgaven 10.032.762 10.212.474 10.494.756 11.142.533 11.759.120 11.302.361 456.759
Bekostiging 9.508.229 9.702.789 9.986.309 10.616.984 11.144.415 10.675.549 468.866
Hoofdbekostiging 9.362.138 9.532.349 9.742.879 10.292.897 10.822.277 10.375.315 446.962
Bekostiging Primair Onderwijs 9.347.550 9.515.642 9.725.580 10.275.784 10.803.308 10.360.985 442.323
Bekostiging Caribisch Nederland 14.588 16.707 17.299 17.113 18.969 14.330 4.639
Prestatiebox 128.675 156.230 228.085 309.368 296.983 272.234 24.749
Aanvullende bekostiging 17.416 14.210 15.345 14.719 25.155 28.000 ‒ 2.845
Overig 17.416 14.210 15.345 14.719 25.155 28.000 ‒ 2.845
Subsidies 95.901 87.272 88.877 87.640 88.316 99.704 ‒ 11.388
Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten 23.000 23.000 23.191 23.808 24.500 23.000 1.500
Nederlands onderwijs buitenland 12.513 13.394 ‒ 881
Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek) 6.089 5.900 1.519 952 720 0 720
Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs 10.442 10.130 11.510 11.900 12.664 12.130 534
Overig 56.370 48.242 52.657 50.980 37.919 51.180 ‒ 13.261
Opdrachten 8.100 9.982 6.915 6.901 4.756 14.511 ‒ 9.755
Bijdrage aan agentschappen 33.902 25.538 26.207 29.651 41.663 30.852 10.811
Dienst Uitvoering Onderwijs 33.902 25.538 26.207 29.651 41.663 30.852 10.811
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 25.180 25.443 19.997 34.907 17.625 7.734 9.891
Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds 15.229 24.358 18.412 33.502 16.225 5.231 10.994
Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid 8040 13
UWV 1.911 1.072 1.585 1.405 1.400 2.503 ‒ 1.103
Bijdrage aan medeoverheden 361.450 361.450 366.451 366.450 462.345 462.328 17
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 261.750 261.750 266.750 277.402 462.345 462.328 17
Aanvulling GOA convenant G37 95.000 95.000 95.000 84.348
Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten 4.700 4.700 4.701 4.700
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 0 11.387 ‒ 11.387
Brede Scholen 0 11.387 ‒ 11.387
Bijdrage aan sociale fondsen 0 296 ‒ 296
Brede Scholen 0 296 ‒ 296
Ontvangsten 17.530 32.607 23.358 76.894 29.049 8.661 20.388

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen in 2019 is € 752,2 miljoen hoger dan begroot.

De hogere uitgaven hangen samen met forse meerjarige uitgavenreeksen die aan de oorspronkelijke begrotingsstand zijn toegevoegd, met name loonbijstelling en investeringen voortvloeiend uit het Regeerakkoord. Ook het convenant dat het Ministerie van OCW met sociale partners heeft gesloten voor de tekortenaanpak in het funderend onderwijs, heeft geleid tot deze uitgavenstijging. In 2019 zijn daarvan niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2019 verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2020. Vanwege de bekostiging op schooljaar zijn in 2019 immers de volledige schooljaaruitgaven 2019–2020 verplicht. Vandaar dat de afwijking van de verplichtingen ten opzichte van de oorspronkelijk begrote verplichtingen hoger is dan de afwijking van de uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk begrote uitgaven.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging primair onderwijs

Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 442,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste uitgavenverhoging is de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2019 van € 302,2 miljoen. Daarnaast is er € 150,0 miljoen aan de lumpsum toegevoegd, zoals afgesproken in het Convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021 (Stcrt. 2019, 64683). Ook de nieuw vrijgekomen middelen van de Aanvullende Post voor de Aanpak werkdruk primair onderwijs (€ 40,5 miljoen), die met een kasschuif ook nog eens naar voren zijn gehaald, hebben in 2019 geleid tot een uitgavenverhoging.

Daarnaast is het budget verlaagd ten gevolge van een overboeking van € 8,4 miljoen naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen, en is op de oude gewichtenregeling ruim € 25,5 miljoen minder uitgegeven dan begroot. In het eerste deel van 2019 vielen de uitgaven aan deze regeling lager uit dan verwacht doordat er minder kinderen waren met laagopgeleide ouders dan geraamd. Sinds 1 augustus 2019 is de oude gewichtenregeling vervangen door een nieuwe systematiek om de middelen voor het bestrijden en voorkomen van onderwijsachterstanden te verdelen. Hierdoor zijn de uitgaven in het tweede deel van 2019 even hoog als begroot.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES eilanden). De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 4,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Voor een groot deel is dat te verklaren doordat de gehanteerde systematiek minder rekening hield met de leerling- en prijsontwikkelingen in het verleden. Een andere belangrijke oorzaak van het verschil tussen realisatie en begroting is de op dit instrument geboekte bijdrage aan het Expertisecentrum Onderwijszorg (EOZ)-budget van € 1,0 miljoen, waarvoor de dekking op het instrument bekostiging Primair Onderwijs stond.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de prestatiebox is € 24,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De redenen zijn het opnemen van loon- en prijsbijstelling in de voor 2019 verstrekte middelen (€ 8,5 miljoen) en een verhoging van de verstrekte middelen ten behoeve van museumbezoek (€ 4,5 miljoen). Daarnaast heeft er een correctie plaatsgevonden omdat de loonbijstelling over 2017 en 2018 nog niet in de begrote uitgaven van de prestatiebox was verwerkt.

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De gerealiseerde aanvullende bekostiging voor 2019 bestond uit uitgaven voor de regeling teambeurs voor professionalisering van teams van leerkrachten, voor de regeling tegemoetkoming vervangingskosten voor schoolleiders die een opleiding volgen, voor het Lerarenontwikkelfonds (LOF), voor de curriculumontwikkeling en hoogbegaafdheid.

De totale realisatie voor deze doelen ligt per saldo circa € 2,8 miljoen lager dan begroot. Dit is te verklaren doordat er minder gebruik is gemaakt van de regeling vervanging schoolleiders en de regeling hoogbegaafdheid dan verwacht.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. Voorbeelden van subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is in 2019 subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders van scholen in het primair- en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland ter verbetering van de onderwijskwaliteit. Ook zijn subsidies verstrekt in het kader van het sectorakkoord primair onderwijs. De realisatie op de subsidies is € 11,4 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarvan betreft € 1,3 miljoen lagere uitgaven op de regeling snel internet, lagere uitgaven van € 0,9 miljoen op de regeling cultuurbegeleider en € 3,9 miljoen lagere uitgaven in het kader van het sectorakkoord PO. Van deze lagere realisatie is € 5,3 miljoen bij de Tweede Suppletoire wet 2019 reeds ingezet voor afspraken uit het Convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021 (Stcrt., 2019, 64683).

Opdrachten

De realisatie van het instrument opdrachten heeft betrekking op de kosten voor beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel, projecten in het kader van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en de ontwikkeling van de (adaptieve) eindtoets. De realisatie op de opdrachten is € 9,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Voor € 3,4 miljoen heeft een overboeking naar artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) plaatsgevonden omdat de realisatie van begrote uitgaven voor onderzoeken uitgevoerd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) voor passend onderwijs, onderwijsachterstanden en werkplaatsonderzoeken daar heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben overboekingen plaatsgevonden voor de uitvoering van de DUO projecten (€ 4,6 miljoen) en voor kansengelijkheid (€ 0,8 miljoen) en eindtoets (€ 1,0 miljoen).

Bijdrage aan agentschappen

DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 10,8 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft interne overboekingen ter dekking van op dit instrument drukkende DUO-uitgaven voor het project doorontwikkeling BRON en dereguleringstaakstelling.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangings- en Participatiefonds aan besturen vergoeden, worden gedekt uit de premies die schoolbesturen afdragen. Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.

De realisatie op de bijdragen aan ZBO’s/RWT’s is € 9,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door een betaling van € 11,5 miljoen aan het Participatiefonds. In het huidige systeem betaalt het Participatiefonds vooraf de door uitkeringsinstanties als het UWV in rekening gebrachte uitkeringskosten voor werkloosheid voor de sector primair onderwijs. Achteraf wordt op basis van het fondsreglement per geval bekeken of deze kosten uiteindelijk ten laste komen van het fonds (het collectief) of van het schoolbestuur waar het ontslag heeft plaatsgevonden. Als het Participatiefonds besluit dat ze ten laste komen van het desbetreffende bestuur, worden de kosten door het Ministerie van OCW in mindering gebracht op de bekostiging van dat bestuur en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds (zie ook onder het kopje Ontvangsten). De betaling van € 11,5 miljoen bestaat voor het grootste deel uit een inhaalslag in de verwerking van dergelijke gevallen in de jaren vanaf 2012. De inhaalslag was eind 2019 zo goed als afgerond.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het onder dit instrument begrote bedrag betreft een bijdrage aan het Gemeentefonds voor het realiseren van combinatiefuncties op basis van de bestuurlijke afspraken tussen het Ministerie van OCW, het Ministerie van VWS en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Deze is door middel van een overboeking gerealiseerd en daarom op dit begrotingsartikel niet als uitgave zichtbaar.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 20,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt met name veroorzaakt door de op de bekostiging in mindering gebrachte uitkeringskosten voor werkloosheid; dit bedrag is aan het Participatiefonds beschikbaar gesteld (zie ook onder het kopje Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s).

4.2 Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 % 0,17% 0,19% 0,19% 0,18% 0,19%
Aantallen 1.605 1.873 1.853 1828 1912
2 Aandeel zittenblijvers2 5,43% 5,73% 5,80% 6,14%3 6,40%
3 Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren4 94,80% 95,20% 95,70% 95,90%
4 Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd5 89% 85% 80% 86%
5 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt6 95% 96,90%
6 Aantal vsv’ers7 24.353 22.953 23.793 25.848 26.894
7 Meer studenten volgen vakken op hoger niveau8 0,96% 0,96% 1,20% 1,54% 1,80%
  1. Bron: Leerplichttellingen. De cijfers betreffen schooljaar 2014-2015 tot en met 2017-2018. Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.
  2. Bron: DUO. De percentages voor het meest recente schooljaar (2019/2020) zijn gebaseerd op voorlopige, maar ook incomplete data. Aangezien de VAVO inschrijvingen nog ontbreken kan het hier gepresenteerde percentage enigzins afwijken van het percentage dat binnenkort met de zittenblijverkalenderlevering gepubliceerd zal worden.
  3. Percentage is aangepast ten opzichte van de begroting 2019. Dit komt doordat de data nu ook de VAVO inschrijvingen bevat.
  4. Bron: IPTO en CenterData. Het percentage van 2019 wordt openbaar gemaakt rond januari 2021.
  5. Bron: Loopbaanmonitor. De cijfers over 2019 worden in het najaar van 2020 in de loopbaanmonitor bekend gemaakt. De percentages begeleiding starters hebben betrekking op leraren die de lerarenopleiding hebben gevolgd. Vóór 2018 werd er geen onderscheid gemaakt tussen de sectoren vo en mbo. Vanaf 2018 wordt dat onderscheid wel gemaakt. Het hier weergegeven percentage voor 2018 gaat alleen over startende leraren in het vo. Door deze andere manier van onderzoek is het percentage leraren dat van de lerarenopleiding komt en aangeeft dat zij begeleid wordt niet vergelijkbaar met het percentage van voorgaande jaren.
  6. Bron: Praktikon monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten.
  7. Bron: DUO. Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv’ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of mbo.
  8. Bron: Examenmonitor 2019 DUO.
1. Totaal aantal ingeschreven leerlingen (x 1.000)4 966,2 970,1 961,1 974,9 956,9
Nader te verdelen in:
Vmbo (incl. lwoo) 416,2 392,6 377,9 395,6 384,2
Havo 256,2 259 261,4 258,4 256,2
Vwo 258,5 282,7 285,8 285 280,7
Pro 29,4 29,4 29,1 29,2 29,3
Vavo 6,1 6,4 6,8 6,7 6,4
2. Totaal aantal scholen 641 640 644 649 650
3. Gemiddeld aantal leerlingen per school 1.488 1.516 1.492 1.502 1.472
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand
  2. Vanaf 2018 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.
  3. Deze aantallen zijn gebaseerd op de voorlopige telling op de teldatum.
  4. Op de teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld. Vanwege een wijziging in deze toedeling is er vanaf 2016 een verschil te zien in de leerlingenaantallen in de verschillende schoolsoorten ten opzichte van de jaren ervoor.
Voortgezet onderwijs1 8,0 8,2 8,4 8,7 9,1
  1. De totale uitgaven uit tabel 18, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 16.

C. Beleidsconclusies

In het onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2019 opgenomen. Verder heeft in 2019 de evaluatie van de Pilot «Recht op Maatwerk» plaatsgevonden, zoals benoemd in de beleidsagenda van de begroting 2019. Binnen deze pilot onderzochten scholen en leerlingen hoe een recht op maatwerk voor leerlingen eruit zou kunnen zien. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemende scholen hun maatwerkaanbod significant hebben vergroot. De pilot heeft op vrijwel alle scholen voor een versnelling gezorgd om leerlingen meer uit te dagen en gebruik te maken van het versneld afleggen van een examen of het afleggen een examen op een hoger niveau (Kamerstukken II 2018/2019, 31289, nr. 395).

Scholen zien er geen meerwaarde in om een juridisch afdwingbaar recht op maatwerk op te nemen in de wet, maar benadrukken het belang om van elkaar te (blijven) leren om maatwerk van leerlingen mogelijk te maken. Na afronding van de pilot is een initiatiefgroep «Recht op Maatwerk» actief gebleven. Ook hebben meerdere scholen zich aangemeld. Voor deze groep zal het Ministerie van OCW, samen met de Inspectie van het Onderwijs en de VO-raad, een vraagbaakrol vervullen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 8.024.207 7.942.036 8.326.918 8.814.741 9.533.455 8.681.647 851.808
Waarvan garantieverplichtingen 21.057 39.487 45.105 50.192 87.747 0 87.747
Waarvan overige verplichtingen 8.003.150 7.902.549 8.281.813 8.764.549 9.445.708 8.681.647 764.061
Uitgaven 7.662.616 7.951.000 8.143.906 8.707.896 9.009.949 8.611.856 398.093
Bekostiging 7.503.239 7.800.337 7.992.965 8.527.776 8.817.242 8.438.702 378.540
Hoofdbekostiging 7.165.499 7.359.766 7.545.671 8.050.064 8.487.843 8.123.369 364.474
Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum 6.557.349 6.723.308 6.890.750 7.336.257 8.471.508 8.108.177 363.331
Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro 592.409 621.677 639.339 698.845
Bekostiging Caribisch Nederland 15.741 14.781 15.582 14.962 16.335 15.192 1.143
Prestatiebox 176.884 200.850 259.356 290.268 313.141 298.233 14.908
Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs 176.884 200.850 259.356 290.268 313.141 298.233 14.908
Aanvullende bekostiging 160.856 239.721 187.938 187.444 16.258 17.100 ‒ 842
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs) 3.120 3.515 3.906 4.700
Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers 96.578 161.929 109.922 104.768
Regeling functiemix VO Randstadregio's 61.158 61.197 61.214 61.400
Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters voor VO-scholen 13.080 12.896 16.576 16.258 17.100 ‒ 842
Subsidies 57.773 51.513 54.473 63.815 79.509 88.783 ‒ 9.274
Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO 12.000 12.300 12.280 12.260 19.774 12.240 7.534
ICT-projecten (incl. Transparantie) 700 3.293 6.172 4.749 0 5.000 ‒ 5.000
Onderwijs Bewijs 942 656
Regionale verwijzingscommissies VO 7.103
Pilots zomerscholen 4.501 8.750 8.276 7.972 8.152 9.000 ‒ 848
Overige projecten 32.527 26.514 27.745 38.834 51.583 62.543 ‒ 10.960
Opdrachten 2.360 3.730 4.981 3.861 4.936 7.425 ‒ 2.489
In- en uitbesteding 2.360 3.730 4.981 3.861 4.936 7.425 ‒ 2.489
Bijdrage aan agentschappen 31.192 30.311 32.310 54.546 52.840 29.967 22.873
Dienst Uitvoering Onderwijs 31.192 30.311 32.310 54.546 52.840 29.967 22.873
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 67.961 64.768 58.969 57.775 55.207 46.784 8.423
ZBO: College voor Toetsen en Examens 11.052 11.733 12.718 12.728 11.619 4.546 7.073
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens) 56.909 53.035 46.251 45.047 43.588 42.238 1.350
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 91 157 208 123 215 195 20
GRAZ (ECML) en PISA 91 157 208 123 215 195 20
Garantie-uitgaven 0 184
Garantie-uitgaven 184
Ontvangsten 8.795 7.936 9.173 10.287 8.855 7.391 1.464

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2019 is € 398,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 87,8 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 364,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de toevoeging van de loonbijstelling van € 215,4 miljoen en de extra middelen voor het voortgezet onderwijs van € 150 miljoen, die volgen uit het convenant «extra geld voor werkdrukverlichting» en «tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021» (Stcrt. 2019, 64683).

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is per saldo € 14,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van de loonbijstelling van € 16,9 miljoen. Daartegenover is in 2019 € 3,5 miljoen van de verkregen loonbijstelling over 2019 overgeboekt ten behoeve van SIVON.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet, voor de pilots zomerscholen en de doorstroom-regelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroeps-onderwijs bij het benutten van ict. De pilots zomerscholen hebben als doel om het aantal doubleurs te verminderen door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is € 9,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door minder aanvragen op de doorstroomregelingen. Bij het convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021 (Stcrt. 2019, 64683) is besloten € 10,6 miljoen onderuitputting op subsidies primair onderwijs en voortgezet onderwijs in te zetten voor individuele scholingsrechten in het primair onderwijs.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbe-gaafden. De realisatie ligt € 2,5 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er minder opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatie-voorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 22,9 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer een verhoging van € 15,7 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het overige verschil wordt verklaard door overboekingen voor diverse projecten van DUO, zoals doorontwikkelen BRON.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwassenen-educatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 7,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt met name doordat andere directies gedurende het jaar middelen overboeken naar artikel 3.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 1,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van Programme for International Student Assessment (PISA). De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,02 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2019 is € 1,5 miljoen meer ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetaling van onterecht betaalde subsidies.

4.3 Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1 35% 37% 38% 37%
2 Studenttevredenheid2
Cijfer opleiding 7 7,1
Cijfer instelling 6,6 6,7
Percentage tevreden over school en studie3 62%
  1. Bron: ROA. Cijfers over 2019 worden verwacht mei 2020.
  2. Bron: JOB-monitor. Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten.
  3. Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren en worden deze niet getoond.
1 Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs», (uitgezonderd 2018 en 2019) vavo)2 446,6 454,1 459 492,4 501,9
Bol 355,9 359,3 357,7 373,6 372,4
Bbl 90,5 94,8 101,3 118,8 129,5
Deeltijd-bol 0,2 0 0 0 0
Vavo 9,3 9,7 9,8 9,5 9,2
2 Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)3 8,1 8 8,1 8,3 8,2
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand
  2. (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.
  3. De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit het 1cijferbestand van DUO plus de vavo studenten.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend is het sectorbeeld 2019 van de commissie Kwaliteitsafspraken (ckmbo) en de beleidsdoorlichting over de periode 2014-2019 gepubliceerd. Uit de beleidsdoorlichting kan men concluderen dat de kwaliteit in het middelbaar beroepsonderwijs zich in de afgelopen jaren positief ontwikkeld heeft. Kanttekening hierbij is dat er nog verbetering mogelijk is in het inzichtelijk krijgen van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid. De samenvattende conclusie van het sectorbeeld is dat de kwaliteitsagenda’s, die de mbo-instellingen voor de periode 2019-2023 hebben gemaakt, een stevige grondslag bieden om deze stijgende lijn in de komende jaren door te zetten.

De beleidsdoorlichting levert een positief beeld op van de ontwikkeling van het mbo. De omgeving van het mbo verandert echter snel. Het mbo wordt geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen en vraagstukken die het mbo voor een duidelijke opgave stelt. Gezien deze opgaven en de conclusies van de beleidsdoorlichting en de sectorrapportage, zijn er drie uitgangspunten voor het beleid gericht op de mbo-sector van belang. De punten zijn:

  1. verbinding met de regio staat centraal;
  2. meer samenwerking, minder concurrentie;
  3. versterking van de beroepskolom vo-mbo-ho.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 3.964.746 4.478.441 4.333.854 4.424.079 5.275.175 4.539.026 736.149
Waarvan garantieverplichtingen 34.560 5.866 ‒ 20.656 110.994 ‒ 7.208 0 ‒ 7.208
Waarvan overige verplichtingen 3.930.186 4.472.575 4.354.510 4.313.085 5.282.383 4.539.026 743.357
Uitgaven 4.065.903 4.118.177 4.209.212 4.601.918 4.654.063 4.596.476 57.587
Bekostiging 3.686.725 3.704.063 3.786.795 4.151.144 4.210.160 4.134.041 76.119
Hoofdbekostiging 3.381.311 3.278.808 3.298.079 3.607.090 3.678.920 3.585.802 93.118
Bekostiging mbo-instellingen1 3.268.662 3.210.597 3.229.517 3.537.697 3.608.204 3.514.492 93.712
Bekostiging kbb's 46.012
Bekostiging Caribisch Nederland 6.600 7.020 6.109 5.491 5.316 7.408 ‒ 2.092
Bekostiging vavo 60.037 61.190 62.454 63.902 65.400 63.902 1.498
Kwaliteitsafspraken 214.086 298.623 366.000 399.635 417.800 417.260 540
Investeringsbudget 187.449 179.935 183.600 196.069 381.300 380.760 540
Resultaatsafhankelijk budget 26.637 118.688 182.400 203.566 36.500 36.500 0
Aanvullende bekostiging 91.327 126.632 122.716 144.419 113.440 130.979 ‒ 17.539
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo 13.939 15.003 15.000 14.938
Regionaal Investeringsfonds 11.218 15.834 20.691 22.729 21.676 42.063 ‒ 20.387
Salarismix Randstadregio's 41.277 42.293 47.591 48.397 48.528 ‒ 131
Regionaal programma 30.400 30.400 30.400 30.400 0
Tegemoetkoming schoolkosten mbo 4.968 10.000 10.000 10.000 9.988 12
Gelijke kansen 4.332 18.761 2.967 0 2.967
Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen 30.400 30.400
Programmagelden regio's 19.150 19.150
Convenanten met RMC-regio's 16.620 0
Subsidies 229.039 254.258 235.308 246.410 241.277 240.493 784
Subsidieregeling praktijkleren 188.825 188.450 196.500 201.500 204.048 204.548 ‒ 500
Permanent leren 464 7.250 ‒ 6.786
Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal 3.930 11.688 14.072 22.780 16.007 12.000 4.007
Loopbaanorientatie 1.700 737 1.462 2.949 3.234 2.253 981
ROC Leiden 32.458 7.017 525
Pilots laaggeletterdheid 5.000
Overige subsidies 29.584 20.925 16.257 18.656 17.524 14.442 3.082
Opdrachten 17.351 11.642 15.567 8.573 8.238 4.363 3.875
In- en uitbesteding 3.644 3.515 6.214 4.228 3.590 4.363 ‒ 773
Caribisch Nederland 13.707 8.127 9.353 4.345 4.648 0 4.648
Bijdragen aan agentschappen 21.191 29.760 24.328 21.108 17.831 21.690 ‒ 3.859
Dienst Uitvoering Onderwijs 17.372 27.312 22.128 18.312 15.539 19.190 ‒ 3.651
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 3.819 2.448 2.200 2.796 2.292 2.500 ‒ 208
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 20.833 3.984 51.901 54.910 54.998 64.295 ‒ 9.297
College voor Toetsen en Examens 4.467 ‒ 4.467
Wet SLOA 3.784 ‒ 3.784
SBB 20.833 3.984 51.901 54.910 54.998 56.044 ‒ 1.046
Bijdragen aan medeoverheden 90.764 114.470 95.313 119.773 121.559 131.594 ‒ 10.035
RMC's 32.550 33.350 34.068 35.309 35.309 35.309 0
Educatie 56.700 57.548 58.985 60.391 60.356 60.356 0
Caribisch Nederland 1.514 1.722 2.260 1.480 7.437 16.729 ‒ 9.292
Regionaal Programma 0 21.850 0 22.593 18.457 19.200 ‒ 743
Ontvangsten 10.875 3.338 2.786 6.742 3.875 3.000 875
  1. Vanaf 2018 inclusief de bekosting van het groen mbo-onderwijs.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 57,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging mbo-instellingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.

Per 2019 zijn de twee afzonderlijke budgetten die enerzijds voor de roc’s en vakinstellingen en anderzijds voor de aoc’s beschikbaar waren, samengevoegd tot één landelijk budget voor alle mbo-instellingen. Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entree-opleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entree-opleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl) en de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding). De cascadebekostiging, waarbij rekening werd gehouden met het aantal verblijfsjaren van een mbo-student, is afgeschaft. De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2019 is € 93,7 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de mbo-instellingen. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loonbijstelling tranche 2019.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is voor 2019 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2019 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1 oktober 2017, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2017. In 2019 is € 1,5 miljoen toegevoegd aan het budget voor de loonbijstelling tranche 2019.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Alle mbo-instellingen hebben een kwaliteitsagenda ingediend om aanspraak te kunnen maken op het investeringsbudget en resultaatafhankelijk budget voor de kwaliteitsafspraken over de periode 2019-2022. De commissie kwaliteitsafspraken mbo heeft in het voorjaar van 2019 de kwaliteitsagenda’s beoordeeld en na een herkansingsronde zijn uiteindelijk de agenda’s van alle mbo-instellingen goedgekeurd. Daardoor is aan alle instellingen het investeringsbudget toegekend.

Resultaatafhankelijk budget

In 2019 was als onderdeel van de kwaliteitsafspraken over de periode 2015-2018 nog een bedrag van € 36,5 miljoen beschikbaar als prestatiebekostiging op het thema voortijdig schoolverlaten. Dit bedrag is uitgekeerd aan de mbo-instellingen die goede resultaten hebben bereikt bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaten in het schooljaar 2017-2018.

Aanvullende bekostiging

Regionaal investeringsfonds (RIF)

Met het Regionaal investeringsfonds mbo zijn in de periode 2014 t/m 2019 middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen. Deze aanvragen moeten bijdragen aan een betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio financieel bijdragen. Wegens succes is het fonds in 2019 verlengd. In 2019 is € 21,7 miljoen uitgekeerd. Dat is € 20,4 miljoen minder dan in de vastgestelde begroting staat. Dit is met name te verklaren door een meerjarige kasschuif van € 20,0 miljoen om de beschikbare middelen voor de RIF-regeling 2019-2022 in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.

Salarismix Randstadregio’s

In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de randstadregio’s. Hiervoor was in 2019 € 48,4 miljoen beschikbaar. Van dit bedrag is 75% ingezet om docenten aan de hand van behaalde competenties in een hogere schaal te benoemen. De overige 25% is ingezet om extra docenten en instructeurs aan te nemen met als doel de werkdruk te verminderen. De mbo-instellingen hebben de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin over het geheel genomen behaald.

Regionaal programma

In 2019 zijn alle 39 RMC-regio’s (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) verder gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. In 2019 is de wet Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie in werking getreden, waarmee de aanpak structureel is geborgd. Voor de uitvoering van de regionale programma’s was in 2019 in totaal € 49,6 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,4 miljoen via de contactschool naar de regio gekomen en € 19,2 miljoen via de RMC-contactgemeente naar de regio gegaan (zie bijdrage aan medeoverheden).

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

Via de regeling «tijdelijke voorziening leermiddelen» is in 2019 € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. Hiermee wordt geborgd dat minderjarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past.

Gelijke kansen

De middelen voor Gelijke kansen zijn in 2019 besteed aan de regeling doorstroom mbo-hbo en de regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo. De realisatie in in 2019 € 3,0 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name door de betaling van € 2,8 miljoen aan subsidies die in 2018 al toegekend waren voor de regeling doorstroom mbo-hbo.

Subsidies

Subsidieregeling praktijkleren

De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps)opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding. Het budget bedroeg in 2019 € 204,0 miljoen, waarvan het grootste deel (€ 196,8 miljoen) bestemd was voor het mbo en de overige middelen bestemd waren voor de compartimenten vmbo, hbo en wo. In de regeling geldt een maximum subsidiebedrag van € 2700 per volledige praktijk- of werkleerplaats. De budgetten voor het mbo en het hbo waren niet toereikend om dit maximale bedrag uit te keren. Werkgevers ontvingen maximaal € 2217 per praktijkleerplaats in het mbo en maximaal € 876 per praktijkleerplaats in het hbo.

Permanent leren

Het Ministerie van OCW werkt met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen (permanent leren). In 2019 zijn de beschikbare OCW middelen voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen ingezet voor de subsidieregeling flexibilisering mbo voor volwassenen en de verkenning van een digitaal scholingsoverzicht. De realisatie is in 2019 € 6,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name door een kasschuif van € 4,9 miljoen om de middelen voor de subsidieregeling flexibilisering mbo in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.

Tel mee met Taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn in 2019 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan Tel mee met Taal dat door de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit actieplan worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook worden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwilligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd.

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De middelen zijn ingezet ten behoeve van betere loopbaanbegeleiding (LOB) van jongeren in vo en mbo, te weten via het Expertisepunt LOB dat vo- en mbo-scholen ondersteunt bij de professionalisering van LOBen bij betere doorstroom vo-mbo-ho. Daarnaast worden de middelen gebruikt voor het project LOB-Gelijke Kansen, gericht op ontwikkeling van LOB competenties van mbo-jongeren in een achterstandspositie en de portal Kies MBO met relevante informatie over mbo opleidingen, die helpt bij het kiezen van een vervolgopleiding in het mbo.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekwerken vo+mbo, ondersteuning RMC’s, School en veiligheid en Kennispunt onderwijs & examinering.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Caribisch Nederland

Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het scholen van docenten en de transitie naar de Engelse taal op Sint Eustatius om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren. De middelen voor Caribisch Nederland waren in zijn geheel begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 3,6 miljoen lager dan in de vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de herverdeling van de DUO-budgetten over de artikelen en een bijdrage voor de problematiek bij DUO in onderhoud en vervanging van ICT.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden middelen verstrekt voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO dat verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2019 € 4,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat deze middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (voortgezet onderwijs). Daarnaast is het budget in 2019 met € 2,5 miljoen opgehoogd in verband met de gewijzigde opzet van de Staatsexamens NT2. Dit bedrag is daarna tevens overgeboekt naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs).

Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)

De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De subsidieverlening voor Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2019 is € 3,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat er middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito. Daarnaast was de bijdrage aan het vo voor het onderdeel SLOA lager dan geraamd.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB heeft middelen ontvangen om de wettelijke taken uit te voeren. Hiermee is door SBB een bijdrage geleverd aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Dit proces omvat zowel het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur, als het werven en accrediteren van leerbedrijven. Daarnaast zorgt SBB voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert zij de kwaliteit van deze praktijkplaatsen.

Bijdragen aan medeoverheden

RMC’s

Gemeenten hebben met de RMC-functie (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) de taak om deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen van jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben. De RMC-functie zorgt er vervolgens samen met andere betrokken partijen in de regio voor dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. In 2019 was hiervoor € 35,3 miljoen beschikbaar.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Gemeenten besteden dit budget aan opleidingen Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de doelgroepen van het educatie-aanbod, waaronder laaggeletterden en niet-inburgeringsplichtige migranten. Gemeenten hebben voor de besteding van het budget bestedingsvrijheid. Zo kunnen gemeenten opleidingen aanbieden die aansluiten bij de vraag van de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba worden middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De realisatie is in 2019 € 9,3 miljoen lager dan in de vastgestelde begroting. Dit wordt met name verklaard doordat de opdrachten van € 5,1 miljoen voor Caribisch Nederland onder het instrument opdrachten gerealiseerd worden in plaats van onder het instrument bijdrage aan medeoverheden. Daarnaast is er vertraging in het masterplan onderwijshuisvesting en kunnen betalingen pas later plaatsvinden dan eerder voorzien. De hiervoor benodigde budgetten zijn via een kasschuif in de juiste jaren geplaatst op artikel 1 (Primair onderwijs), waar de middelen vanaf 2020 beheerd zullen worden.

Regionaal programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie is in 2019 een bedrag van € 18,4 miljoen uitgekeerd. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt. De realisatie is in 2019 € 0,7 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door een administratieve fout waardoor er in 2018 € 0,7 miljoen meer betaald is, terwijl dit pas in 2019 had moeten gebeuren.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 3,9 miljoen in 2019 zijn het gevolg van, onder andere, afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

4.4 Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.

Kengetallen

1 Studenttevredenheid1 Hbo 75,6% 75,8% 72,9%
Wo 84,9% 85,2% 83,9%
2 Percentage 25-64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2 18,9% 18,8% 19,1% 19,1%
3 Uitval 1e jaar3 Hbo 15,1% 15,0% 16,0% 15,5%
Wo 5,7% 6,0% 6,7% 7,1%
4 Bachelor rendement (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar4 Hbo 67,1% 67,7% 68,1% 69,0%
Wo 80,0% 81,1% 80,7% 81,2%
  1. Bron: Nationale Studenten Enquête. Voor 2018/19 zijn er geen nieuwe cijfers beschikbaar omdat de NSE niet door ging. Voor eerdere jaren is een correctie toegepast.
  2. Bron: Eurostat, Labour Force Survey (LFS).
  3. Bron: DUO. Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Dit zorgt voor een lagere uitval, omdat switchen van instelling niet meer wordt gezien als uitval. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.
  4. Bron: DUO. Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Het bachelorrendement valt hoger uit, omdat nu ook een bachelor diploma behaald aan een andere instelling dan waar de student is ingestroomd meetelt. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.
hbo voltijd associate degree 4,1 4,3 5,4 6,9 8,7
hbo voltijd bachelor 388,9 392,8 396,0 394,9 396,8
hbo voltijd master 3,2 3,5 4,1 4,8 5,3
hbo deeltijd associate degree 1,9 2,4 3,2 4,0 5,2
hbo deeltijd bachelor 35,1 34,7 35,8 36,8 38,9
hbo deeltijd master 8,8 8,4 7,7 7,8 7,9
Totaal hbo 442,0 446,1 452,2 455,2 462,8
wo voltijd bachelor 158,4 162,7 171,1 182,0 191,5
wo voltijd master 95,7 98,4 102,0 105,8 108,8
wo deeltijd bachelor 1,8 1,6 1,7 1,7 1,5
wo deeltijd master 3,4 3,3 3,2 3,2 3,0
Totaal wo 259,3 266,0 278,0 292,7 304,8
Bron: 1cijferho
2 Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1 2015 2016 2017 2018 2019
hbo voltijd associate degree 1,0 1,1 1,1 1,2 1,4
hbo voltijd bachelor 57,1 58,7 62,5 64,1 61,8
hbo voltijd master 1,3 1,3 1,3 1,5 1,9
hbo deeltijd associate degree 0,6 0,5 0,5 0,8 0,9
hbo deeltijd bachelor 6,9 6,5 5,8 6,0 5,9
hbo deeltijd master 2,2 2,5 2,4 2,2 2,0
Totaal hbo 69,1 70,6 73,6 75,8 73,9
wo voltijd bachelor 33,5 33,4 34,0 34,0 35,4
wo voltijd master 38,7 40,0 41,0 42,7 44,3
wo deeltijd bachelor 0,4 0,3 0,2 0,2 0,2
wo deeltijd master 1,4 1,1 1,1 1,1 1,1
Totaal wo 74,0 74,8 76,3 78,0 81,0
Bron: 1cijferho
3 Onderwijsuitgaven per student (Bedragen x € 1.000)2 2016 2017 2018 2019
hbo 7,1 7,2 7,5 7,5
wo 7,0 7,1 7,4 7,5
4 Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1) 2018/19
2.060
  1. De aantallen ingeschreven studenten en gediplomeerden kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset. Daarnaast zijn de aantallen nu, idem aan 2018, inclusief het groene onderwijs en daardoor niet vergelijkbaar met de aantallen uit de jaarverslagen 2015 tot en met 2017.
  2. Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2019 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

C. Beleidsconclusies

Strategische agenda hoger onderwijs 2019 en beleidsdoorlichting artikel 6 en artikel 7

Op 2 december 2019 is de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst» (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797) aan beide Kamers verzonden. Daarmee is invulling gegeven aan artikel 2.4, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (WHW). In deze agenda wordt aangegeven dat Nederland kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk onderwijs heeft. Een unieke combinatie die behouden moet blijven. Daartoe is het nodig dat overheid en instellingen de komende jaren werken aan optimale samenwerking met elkaar en tussen instellingen en aan het terugdringen van onnodige concurrentie. Het doel daarvan is om de druk in het hoger onderwijs en onderzoek te verminderen, en om internationaal competitief te blijven.

Naast deze overkoepelende doelstelling worden in deze agenda vier ambities geagendeerd die het Ministerie van OCW de komende jaren wil ondersteunen en faciliteren waar nodig:

  1. toegankelijker hoger onderwijs en groter studentsucces;
  2. flexibel hoger onderwijs;
  3. betere aansluiting op de arbeidsmarkt en samenleving;
  4. regionale verankering en internationale samenwerking.

Deze agenda is ook de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 6 (hbo) en 7 (wo) die in 2019 heeft plaatsgevonden. Op een aantal belangrijke aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting wordt ingegaan in het hoofdstuk over implementatie namelijk het belang van relevante en actuele beleidsinformatie en een heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden.

In lijn met de beleidsreactie zet het Ministerie van OCW er op in om de ambities uit deze agenda meetbaar te maken en te monitoren.Voor de totstandkoming van de agenda is gesproken met vrijwel alle universiteiten en hogescholen, studenten, medezeggenschap, docenten, onderzoekers en vakbonden. De inbreng is zeer waardevol geweest.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 2.874.883 2.867.843 3.213.191 3.461.463 3.552.945 3.258.567 294.378
Waarvan garantieverplichtingen 25.983 70.434 53.643 22.410 10.580 0 10.580
Waarvan overige verplichtingen 2.848.900 2.797.409 3.159.548 3.439.053 3.542.365 3.258.567 283.798
Uitgaven 2.811.099 2.833.160 2.925.976 3.262.539 3.399.821 3.277.742 122.079
Bekostiging 2.756.130 2.773.809 2.868.197 3.185.040 3.310.594 3.199.939 110.655
Hoofdbekostiging 2.578.000 2.584.417 2.713.021 3.185.040 3.190.628 3.082.719 107.909
Onderwijsdeel hbo 2.507.785 2.505.033 2.630.368 3.091.346 3.091.440 2.981.838 109.602
Deel ontwerp en ontwikkeling 70.046 70.915 72.439 80.191 83.670 81.751 1.919
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen 8.346 10.171 13.503 15.518 19.130 ‒ 3.612
Bekostiging experimenten open bestel
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo 169 123 43
Prestatiebox 178.130 189.392 155.176 0 119.966 117.220 2.746
Studievoorschotmiddelen 119.966 117.220 2.746
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering 178.130 189.392 155.176
Subsidies 3.798 5.569 5.001 2.077 1.013 408 605
Regeling stimulering Bèta/techniek 2758 4289 3.143 0
Overig 1.040 1.280 1.858 2.077 1.013 408 605
Opdrachten 271
Uitbesteding 271
Bijdragen aan agentschappen 17.613 17.540 14.089 12.969 13.177 15.987 ‒ 2.810
Dienst Uitvoering Onderwijs 17.613 17.540 14.089 12.969 13.177 15.987 ‒ 2.810
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 31.096 36.242 38.689 62.453 75.037 61.408 13.629
NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo) 28.696 29.477 29.329 48.963 60.813 48.513 12.300
NWO (Promotiebeurs voor leraren) 2.400 2.949 5.720 9.238 9.292 9.292 0
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)² 3.816 3.640 4.252 4.932 3.603 1.329
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 2.191
Stichting Studiekeuze 123³ 2.191
Ontvangsten 1.288 1.903 1.358 2.057 3.998 1.213 2.785
2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 4.235.203 4.391.850 4.663.507 5.038.007 5.422.362 4.928.814 493.548
Waarvan garantieverplichtingen ‒ 22.983 0 ‒ 22.983 ‒ 22.983 ‒ 22.983 0 ‒ 22.983
Waarvan overige verplichtingen 4.258.186 4.391.850 4.686.490 5.060.990 5.445.345 4.928.814 516.531
Uitgaven 4.210.383 4.328.205 4.443.628 4.860.007 5.132.352 4.898.729 233.623
Bekostiging 4.178.621 4.298.116 4.416.577 4.829.573 5.101.096 4.868.771 232.325
Hoofdbekostiging 4.042.961 4.153.232 4.300.299 4.829.573 5.028.684 4.797.809 230.875
Onderwijsdeel wo 1.675.277 1.731.117 1.831.298 2.196.748 2.281.781 2.161.085 120.696
Onderzoeksdeel wo 1.750.117 1.768.756 1.800.009 1.962.582 2.060.420 1.964.932 95.488
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek 617.567 653.359 668.992 670.243 686.483 671.792 14.691
Prestatiebox 135.660 144.884 116.278 0 72.412 70.962 1.450
Studievoorschotmiddelen 72.412 70.962 1.450
Profilering en zwaartepuntvorming
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering 135.660 144.884 116.278
Subsidies 4.709 3.160 2.553 3.573 3.675 4.641 ‒ 966
Subsidieregeling Sirius programma 1.726
Subsidieregeling Libertas Noodfonds 265
Open en online onderwijs 1.027 988 1.674 1.840 2.000 ‒ 160
Overig 2.718 2.133 1.565 1.899 1.835 2.641 ‒ 806
Opdrachten 1.374 2.716 1.851 2.404 2.536 2.024 512
Uitbesteding 1.374 2.716 1.851 2.404 2.536 2.024 512
Bijdragen aan ZBO's/RWT 4.032
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) 4.032
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 21.647 24.213 22.647 24.457 25.045 23.293 1.752
Organisaties 21.647 24.213 22.647 24.457 25.045 23.293 1.752
Ontvangsten 592 2.253 1.364 172 9 16 ‒ 7

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt voor het hbo € 122,1 miljoen en voor het wo € 233,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 2,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk worden bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 110,7 miljoen en voor het wo met € 232,3 miljoen verhoogd.
Dit betreft:

  1. aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2019 (hbo € 31,7 miljoen en wo € 47,2 miljoen);
  2. de verdeling van de loonbijstelling tranche 2019 (hbo € 75,0 miljoen en wo € 101,6 miljoen);
  3. de generaal beschikbaar gestelde intensiveringsmiddelen (hbo € 10,0 miljoen en wo € 27,0 miljoen ) voor de bekostiging van bèta/techniek-opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en in het wetenschappelijk onderwijs;
  4. de doorverdeling ( € 55,0 miljoen) van de extra onderzoeksmiddelen uit het Regeerakkoord voor de sectorplannen Bèta/Techniek en Social Sciences Humanities;
  5. een verlaging (hbo – € 1,4 miljoen) van de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen. Er werden minder vouchers toegekend dan geraamd;
  6. diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten (hbo – € 4,6 miljoen en wo € 1,5 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  1. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top);
  2. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen;
  3. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  1. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden;
  2. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten;
  3. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht;
  4. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Dit deel bestaat uit het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Het doel is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duaal onderwijs.

In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen. Bekostigde instellingen hebben meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 is er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is in april 2019 besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers. De evaluatie van het experiment vraagfinanciering vindt plaats in 2021. Het aantal aangevraagde vouchers in 2019 lag lager dan de raming. De realisatie in 2019 is daardoor € 3,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Van dit bedrag is € 2,2 miljoen conform de gehanteerde regelgeving en systematiek teruggezet naar het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van de instellingen, het restant van € 1,4 miljoen valt vrij.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 en 2018 uitgebreid met meer opleidingen. Er nemen ruim 400 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie van de experimenten en in de strategische agenda is aangekondigd dat de ruimte voor flexibele inrichting van opleidingen op basis van leeruitkomsten, zoals die in de pilots geldt, structureel wordt verankerd in de WHW. Mits het oordeel van de NVAO over de kwaliteit en het niveau van de opleidingen in de pilots positief is. Met het oog op die structurele verankering in de WHW wordt de eindevaluatie van de pilots flexibilisering naar voren gehaald, deze was eerst voorzien in 2021 maar zal nu in 2020 plaatsvinden.

Prestatiebox

Studievoorschotmiddelen (hbo en wo)

In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Sinds het voorjaar 2019 zijn alle instellingen van start gegaan om samen met de medezeggenschap te komen tot een plan voor de kwaliteitsafspraken. De plannen van de instellingen beslaan de periode van 2019 tot en met 2024 en worden beoordeeld door de NVAO. Aan de hand van het advies van de NVAO wordt door de Minister besloten of het plan van een instelling voldoende is, en of de instelling haar studievoorschotmiddelen krijgt toegekend voor de periode 2021 tot en met 2024. Als dat niet het geval is, volgt een herkansing. De instelling heeft dan tot een jaar na het besluit de tijd om een nieuw plan in te dienen. De toekenning van de middelen geldt vanaf 2021, omdat de NVAO de plannen beoordeelt in 2019 en 2020. Met de instellingen is daarom afgesproken dat zij in 2019 en 2020 de studievoorschotmiddelen ontvangen in de lumpsum. Begin november 2019 is een stand van zaken kwaliteitsafspraken (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) naar de Tweede Kamer gezonden.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

De subsidieregeling open en online is bedoeld om instellingen passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit heeft twee doelen: het versterken van open en online onderwijs en het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. Aan beide doelstellingen wordt veel aandacht besteed.

Onder begeleiding van SURF zijn in 2019 15 projecten gestart; 9 voor de pijler online onderwijs en 6 voor de pijler open leermaterialen. Deze 15 projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. De resultaten van de projecten van de instellingen dienen ook als belangrijke input voor de Kennisagenda van SURF.

Overig (hbo en wo)

Hieronder vallen, afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo, overige subsidietoekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten 

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7. Het budget voor bijdragen aan agentschappen (DUO) wordt per saldo met € 2,8 miljoen verlaagd. Enerzijds betreft het een verlaging (€ 3,8 miljoen) veroorzaakt door de herverdeling (op totaalniveau budgetneutraal) van de basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het ministerie van OCW. Anderzijds betreft het verhogingen voor investeringen onderhoud en vervanging ICT-systemen bij DUO(€ 0,8 miljoen) en de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2019 (€ 0,2 miljoen).

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s 

NWO

Het Praktijkgericht onderzoek van hogescholen groeit uit tot een eigenstandige en hoogwaardige vorm van onderzoek met een sterke binding met maatschappij en economie en een duidelijk eigen positie in het kennisbestel. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA (onderdeel van NWO) stimuleert en richt de verdere vernieuwing en uitbouw van het onderzoek aan hogescholen. In 2019 honoreerde Regieorgaan SIA daartoe 379 projecten (van 596 ontvankelijke indieningen) in 16 verschillende regelingen. In 2019 zijn 175 projecten gestart. Ultimo 2019 waren er 688 projecten in uitvoering.

Het budget voor het praktijkgericht onderwijs is met € 12,3 miljoen verhoogd in verband met:

  1. een toevoeging (€ 4,0 miljoen) vanuit het ministerie van LNV (Fonds jonge boeren) voor het programma Praktijkgericht Onderzoek ten behoeve van coaching en opleiding op het vlak van agrarische bedrijfsopvolging;
  2. een toevoeging (€ 6,6 miljoen) vanuit het ministerie van LNV voor het programma Voedsel en Groen aan grote maatschappelijke opgaven op het vlak van voedsel, kringlooplandbouw en klimaatopgaven. Een en ander als thematische samenwerking tussen het ministerie van LNV, NWO en de groene hogescholen;
  3. een toevoeging (€ 1,2 miljoen) vanuit het ministerie van EZK in het kader van stimulering van innovatie bij kleine MKB-bedrijven via verbreding van de GoChem regeling via NWO;
  1. een toevoeging van € 0,5 miljoen voor de OCW-programma’s Postdoc/City Deals Kennis.

Promotiebeurs voor Leraren

Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2019 is via NWO aan 58 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken. In 2019 is deze bijdrage verhoogd met € 1,3 miljoen. Dit met name als gevolg van aanvullende werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsafspraken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies. De verhoging in 2019 van € 2,8 miljoen wordt met name veroorzaakt door incidentele inhoudingen op in voorgaande jaren verstrekte rijksbijdrage van een aantal hogescholen.

4.5 Beleidsartikel 8 Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etcetera. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019 2019
Verplichtingen 14.645 11.001 13.080 13.236 12.426 12.785 ‒ 359
Uitgaven 12.669 12.281 11.625 12.496 12.678 12.785 ‒ 107 810
Subsidies 1.559 1.595 856 820 179 321 ‒ 142 114
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 724 632
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) 600 600 600 600
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur 135 211 186 155 114 196 ‒ 82 114
Overige incidentele subsidies 100 152 70 65 65 125 ‒ 60
Opdrachten 359 1.002 56 0 105 207 ‒ 102 0
Beleidsonderzoek en benchmarking 33 61 30 71 100 ‒ 29
Incidentele Internationale activiteiten 22 3 23 34 107 ‒ 73
EU-Voorzitterschap 304 938 3
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 10.301 9.234 10.287 11.250 11.883 11.831 52 185
OCW-vertegenwoordiging in het buitenland 135 135 135 0
Nuffic 3.505 3.566 3.838 3.875 3.858 3.858 0
Nederlandse Taalunie 4.140 2.806 2.821 2.727 2.762 2.799 ‒ 37
Europa College Brugge 30 30 30 30 30 30 0
Unesco 130 20 110
OESO CERI 69 71 74 77 81 77 4
Fulbright Center 368 368 368 468 368 368 0
DCCIC 90 90 0
Stichting Ons Erfdeel 185 185 185 185 185 185 0 185
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training 1.779 1.963 2.208 2.989 3.066 3.074 ‒ 8
EU-programma's en activiteiten 20 40 20 ‒ 20
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) 600 600 0
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 628 859 803 800 3
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken 450 450 426 426 511 426 85 511
Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa) 450 450 426 426 511 426 85 511
Ontvangsten 113 1 24 113 121 99 22

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen is € 0,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is bijna gelijk aan het oorspronkelijk begrote bedrag.

Subsidies

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad, Nuffic, KNAW, NFU, TNO, VSNU, Vereniging Hogescholen, NWO, ISO, JOB, LSVB en ZonMw. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Daarnaast vormt Neth-ER ook een platform voor vroegtijdige afstemming tussen het Ministerie van OCW en de in Neth-ER verenigde veldorganisaties op het gebied van Europees onderwijs- en wetenschapsbeleid. Neth-ER wordt gefinancierd vanuit bijdragen van de leden en een aanvullende subsidie van het Ministerie van OCW.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nuffic

Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation (DCCIC). In 2017 is de reservering voor de bijdrage aan het Cultural Contact Point overgedragen naar artikel 14 (cultuur).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het jaarboek The Low Countries, Septentrion en de Franse Nederlanden.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van Nuffic en Cinop. De omvang van het Europese programma Erasmus+ en de daarbij behorende uitvoeringskosten zijn sterk gestegen. De ophoging van de OCW-bijdrage aan het Agentschap volgt de ophoging van de Europese Commissie aan het Agentschap.

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken).

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) 3.155 3.155 2.858 2.873 2.873 2.873
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) 51.688 52.588 49.001 51.437 52.770 51.437 1.333
Internationaal beleid (artikel 8) 810 886 932 766 825 807 18
Cultuur (artikel 14) 5.393 5.739 4.640 4.617 4.617 4.617
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) 454 454 454 454 454 454
Apparaatskosten (artikel 95) 139 144 139 5
Totaal 61.500 62.822 57.885 60.286 61.683 60.327 1.356

Toelichting

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling van de HGIS middelen van het Ministerie van OCW per artikel weer.

4.6 Beleidsartikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit gebeurt via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan LeerKracht van Nederland (Kamerstukken II 2007/08, 27923, nr. 45), het in mei 2011 uitgebrachte actieplan Leraar 2020, een krachtig beroep! (Kamerstukken II 2010/11, 32500 VIII, nr. 176) en de in oktober 2013 opgestelde Lerarenagenda 2013-2020: de leraar maakt het verschil (Kamerstukken II 2013/14, 27923, nr. 171 en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.

Regisseren

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Regionale aanpak lerarentekort

De belangrijkste beleidsconclusies worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend hierop kan het volgende opgemerkt worden rondom het lerarenbeleid.

De arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel (leraren, schoolleiders, ondersteunend onderwijspersoneel) functioneert vooral regionaal. Hier treffen vraag en aanbod elkaar. Samenwerking op het gebied van de arbeidsmarkt in de regio draagt dus ook bij aan het vinden van oplossingen voor het probleem van de huidige en geraamde tekorten. Mede om die reden wordt vanaf 2018 de regionale aanpak van de tekorten gestimuleerd. De landelijke tafel voor de aanpak van de tekorten heeft daarvoor een subsidieregeling vastgesteld. De regeling is gericht op de verdere stimulering van de regionale samenwerking tussen schoolbesturen en lerarenopleidingen en op het aanpakken van personeelstekorten in het po (inclusief het (v)so), vo en mbo. In 2019 hebben 57 regio's een beroep gedaan op de subsidieregeling. Dit is boven verwachting en geeft de grote bereidheid en noodzakelijkheid aan om gezamenlijk aan de slag te gaan met de aanpak van de tekorten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 168.537 188.280 152.191 138.490 178.784 168.559 10.225
Uitgaven 209.749 208.594 162.367 140.384 172.073 168.555 3.518
Bekostiging 18.720 24.612 27.820 26.720 29.242 32.894 ‒ 3.652
Aanvullende bekostiging 18.720 24.612 27.820 26.720 29.242 32.894 ‒ 3.652
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 18.720 24.612 27.820 26.720 29.242 32.894 ‒ 3.652
Subsidies 177.228 167.251 125.339 109.289 136.960 126.721 10.239
Lerarenbeurs/zij-instroom 111.722 115.534 109.945 103.380
Lerarenbeurs 77.559 82.060 ‒ 4.501
Zij-instroom 42.540 25.588 16.952
Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo 20.366 16.774 2.625 687
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 16.779 17.418 63
Wet Beroep leraar en Lerarenregister 738 2.945 ‒ 2.207
Verankering academische opleidingsschool 2.383 1.120
InnovatieImpuls Onderwijs 385
Onderwijscoöperatie 2.908 3.015 2.945 822
Promotiebeurs voor leraren 7.610 6.502 3.251
Projecten professionalisering 1.327 1.092 3.899 1.665
Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek 4.733 654
Caribisch Nederland 2.308
Overige projecten 6.707 5.142 2.611 2.735 16.123 16.128 ‒ 5
Opdrachten 7.302 10.908 3.654 1.623 2.289 3.368 ‒ 1.079
Onderzoek, ramingen en communicatie 7.302 3.837 2.685 1.497 2.289 3.368 ‒ 1.079
Leraren- en schoolleidersregister 7.071 969 126
Bijdrage aan agentschappen 6.499 5.823 5.554 2.752 3.582 5.572 ‒ 1.990
Dienst Uitvoering Onderwijs 6.499 5.823 5.554 2.752 3.582 5.572 ‒ 1.990
Ontvangsten 7.596 12.319 11.319 9.812 8.307 9.000 ‒ 693

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 is € 3,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 0,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De verplichtingen zijn € 10,2 miljoen hoger dan in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door een ophoging van het budget voor de regeling zij-instroom en door meer verplichtingen op de aanvullende bekostigingsregeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen. Voor het schooljaar 2019-2020 zijn er 16 nieuwe (aspirant-)opleidingsscholen verplicht in 2019.

Bekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

Opleidingsscholen ontvangen aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. De realisatie is € 3,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Het aantal studenten dat bepalend is voor het niveau van de bekostiging op de opleidingsscholen heeft niet het maximum bereikt.

Subsidies

De realisatie op de subsidies is € 10,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt door het extra budget voor de regeling zij-instroom om alle subsidie-aanvragen toe te kennen. Voor de zij-instroom is er bij Voorjaarsnota € 4 miljoen extra beschikbaar gekomen en bij Najaarsnota nog eens € 11,2 miljoen extra vanuit de eindejaarsmarge. Tegelijkertijd was er een meevaller op de lerarenbeurs van € 4,5 miljoen, omdat er minder subsidie-aanvragen zijn ingediend dan verwacht.

4.7 Beleidsartikel 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd; er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl

C. Beleidsconclusies

In 2019 hebben geen grote beleidswijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot de studiefinanciering, met uitzondering van een herziening van de boete-systematiek bij het te laat stopzetten van het studenten-reisproduct. Eén van de belangrijkste wijzigingen per 1 januari 2019 is dat studenten alleen nog maar een ov-boete hoeven te betalen als ze ook daadwerkelijk met hun studentenreisproduct hebben gereisd, nadat ze daar geen recht meer op hadden. Als gevolg van deze en andere maatregelen (Kamerstukken II 2017/18, 23645, nr. 653), is het bedrag dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) per saldo aan ov-boetes heeft opgelegd gedaald van € 32,8 miljoen (in 2018) naar € 12,2 miljoen (in 2019).

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 4.367.687 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.317.390 5.583.226 ‒ 265.836
Uitgaven 4.367.687 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.317.390 5.583.226 ‒ 265.836
Inkomensoverdracht 2.261.813 3.202.597 1.496.930 3.251.767 2.248.346 2.201.267 47.079
Basisbeurs 1.307.103 1.014.122 741.403 503.228 338.654 380.511 ‒ 41.857
Gift ( R) 1.045.073 1.075.460 1.108.885 1.210.960 1.099.286 1.085.819 13.467
Prestatiebeurs (NR) 262.030 ‒ 61.338 ‒ 367.482 ‒ 707.732 ‒ 760.632 ‒ 705.308 ‒ 55.324
Aanvullende beurs 736.390 757.761 777.233 808.533 810.377 834.064 ‒ 23.687
Gift ( R) 579.340 585.282 608.481 672.109 665.431 661.126 4.305
Prestatiebeurs (NR) 157.051 172.479 168.752 136.424 144.946 172.938 ‒ 27.992
Reisvoorziening 167.521 1.420.507 ‒ 41.301 1.631.598 965.521 957.621 7.900
Gift (R) 594.044 639.958 668.643 718.370 744.544 741.716 2.828
Prestatiebeurs (NR) 175.475 150.076 25.399
Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) ‒ 811.239 ‒ 824.622 ‒ 832.335 ‒ 810.274 ‒ 912.229 ‒ 866.639 ‒ 45.590
Kosten contract OV-bedrijven (R ) 384.717 1.605.171 122.391 1.723.502 957.731 932.468 25.263
Overige uitgaven 50.798 10.207 19.595 308.408 133.794 29.071 104.723
Overige uitgaven relevant ( R) 97.552 117.723 285.356 77.750 93.059 90.082 2.977
Caribisch Nederland ( R) 3.013 3.320 3.491 3.210 3.340 3.860 ‒ 520
Overige uitgaven niet-relevant (NR) ‒ 49.767 ‒ 110.836 ‒ 269.252 227.448 37.395 ‒ 64.871 102.266
Leningen 1.974.217 2.500.210 2.934.328 2.832.535 2.946.674 3.284.173 ‒ 337.499
Rentedragende lening (NR) 1.771.421 2.238.174 2.612.321 2.480.180 2.614.154 2.900.819 ‒ 286.665
Collegegeldkrediet (NR) 202.796 262.036 322.007 352.355 332.520 383.354 ‒ 50.834
Bijdrage aan agentschappen 131.657 125.255 132.571 115.923 122.370 97.786 24.584
Dienst Uitvoering Onderwijs ( R) 131.657 125.255 132.571 115.923 122.370 97.786 24.584
Ontvangsten 764.976 795.034 826.628 846.307 914.341 893.224 21.117
Ontvangen rente en relevante hoofdsom ( R) 154.920 128.017 106.887 95.100 78.099 91.550 ‒ 13.451
Kortlopende vorderingen ( R) 92.801 83.054 93.778 57.673 41.091 81.045 ‒ 39.954
Terugontvangen hoofdsom (NR) 517.254 583.963 625.963 693.534 795.151 720.629 74.522
Terugontvangen hoofdsom (NR) 517.254 583.963 625.963 693.534 795.151 720.629 74.522
2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Totaal programma-uitgaven 4.367.687 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.317.390 5.583.226 ‒ 265.836
Relevante uitgaven: 2.024.157 3.327.547 2.097.483 3.711.550 2.773.532 2.746.218 27.314
Niet-relevante uitgaven: 2.343.531 2.500.515 2.466.346 2.488.675 2.543.858 2.837.008 ‒ 293.150
Totaal ontvangsten 764.976 795.034 826.628 846.307 914.341 893.224 21.117
Relevante ontvangsten: 247.721 211.071 200.665 152.773 119.190 172.595 ‒ 53.405
Niet-relevante ontvangsten: 517.254 583.963 625.963 693.534 795.151 720.629 74.522

Sinds de begroting van 2019 is er een wijziging in de weergave van de uitgaven aan de reisvoorziening. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De boekingswijze van de reisvoorziening is complex, omdat het naast de prestatiebeurssystematiek ook gaat over betalingen aan de OV-bedrijven en werkt met tegenboekingen om te voorkomen dat middelen twee keer worden geboekt (als uitgave aan het OV en als uitgave aan de student).

Het betreft vier wijzigingen. Ten eerste zijn de uitgaven die betrekking hebben op het reisproduct nu geheel zichtbaar onder de post reisvoorziening. Voorheen zat een deel van de reisvoorziening in de overige uitgaven niet-relevant. Het betrof de niet-relevante uitgaven op de toekenningen en de niet-relevante tegenboeking van de omzettingen. Dit bedrag is nu zichtbaar onder de post prestatiebeurs (Niet Relevant(NR)) zoals dit ook is opgezet bij de basisbeurs en de aanvullende beurs.

Ten tweede is de post die voorheen prestatiebeurs (Relevant (R)) werd genoemd, nu zichtbaar onder de post bijdrage studerenden aan OV-contract. Hiermee wordt duidelijker aangegeven welk bedrag studenten krijgen opgeboekt voor het gebruik van het reisproduct en dus welk bedrag zij indirect voor het reisproduct betalen aan de OV-bedrijven. Voor studenten die binnen de prestatiebeurstermijn een diploma behalen, wordt dit bedrag omgezet in een gift.

In de derde plaats is ook voor bol-studenten (beroeps opleidende leerweg) van niveau 1 en 2 het bedrag dat zij bijdragen aan het OV-contract negatief in deze post opgenomen. Aangezien deze studenten de reisvoorziening als gift krijgen zit dit bedrag tevens positief in de post reisvoorziening gift. Tot slot is de boekingsgang van de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) aangepast. Het bedrag aan RBS staat weliswaar niet apart in de tabel budgettaire gevolgen van beleid, maar in tabel 11.10. Voorheen bedroeg dit een relevant bedrag waarmee de suggestie kon worden gewekt dat RBS direct een gift is. RBS is echter een prestatiebeurs, behalve voor bolstudenten van niveau 1 en 2. Omdat voorheen de RBS ook werd tegengeboekt en niet-relevant werd geboekt, waren de prestatiebeursuitgaven per saldo wel correct. In het nieuwe schema zijn de prestatiebeursuitgaven RBS opgenomen onder de niet- relevante uitgaven aan de reisvoorziening.

Bovenstaande leidt ertoe dat de uitgaven aan de reisvoorziening in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid voor de jaren tot en met 2018 niet volledig te vergelijken zijn met de uitgaven zoals ze er voor 2019 instaan. Onderstaande tabel laat zien hoe de uitgaven voor die eerdere jaren te vergelijken zijn met het huidige jaarverslag.

Was (t/m Departementaal jaarverslag 2018) Is (vanaf 2019)
Overige uitgaven (NR)

Reisvoorziening prestatiebeurs (NR)

Overige uitgaven (NR)

Reisvoorziening prestatiebeurs (R) Bijdrage studerenden aan OV-contract (R)
Reisvoorziening gift (R) exclusief bol 1–2 studenten Reisvoorziening gift (R) inclusief bol 1–2 studenten
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) exclusief bol 1–2 studenten Bijdrage studerenden aan OV contract (R) inclusief bol 1–2 studenten
Reisvoorziening gift (R) inclusief boeking RBS Reisvoorziening gift (R) exclusief boeking RBS
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) inclusief boeking RBS Bijdrage studerenden aan OV contract (R) exclusief boeking RBS

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en een uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na het behalen van diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2019 € 265,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 27,3 miljoen hoger uit dan begroot. De niet-relevante uitgaven waren € 293,2 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 21,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 53,4 miljoen lager, de niet-relevante ontvangsten € 74,5 miljoen hoger dan begroot.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2019 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Studerenden met basisbeurs 630.872 506.094 395.402 290.298 230.111 240.300 ‒ 10.189
Bol 238.947 236.048 230.764 220.603 213.388 221.900 ‒ 8.512
Hbo 265.655 197.812 132.213 64.064 15.235 15.400 ‒ 165
Wo 126.270 72.234 32.425 5.631 1.488 3.000 ‒ 1.512
(Nul)lening en geen basisbeurs 153.663 277.203 393.096 486.511 547.147 548.600 ‒ 1.453
Bol 6.975 7.702 8.432 8.067 16.873 8.100 8.773
Hbo 75.663 142.916 214.365 277.321 321.903 328.300 ‒ 6.397
Wo 71.025 126.585 170.299 201.123 208.371 212.200 ‒ 3.829
Totaal 784.535 783.297 788.498 776.809 777.258 788.900 ‒ 11.642

Toelichting

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2019 lager lag dan geraamd (11.642 studerenden minder).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol, hbo als wo met een basisbeurs is lager gerealiseerd dan geraamd. Het aantal studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs is hoger dan geraamd in de bol. In zowel het hbo als het wo is dit aantal lager dan geraamd.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Bol direct gift 103,2 85,0 79,3 82,3 80,2 77,6 2,6
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift 209,5 217,0 226,0 250,2 223,1 239,7 ‒ 16,6
Ho direct gift 2,4 2,7 3,4 6,0 2,9 2,0 0,9
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift 730,0 770,8 800,2 872,5 793,0 766,5 26,5
Totaal 1045,1 1075,5 1108,9 1211,3 1099,3 1085,8 13,5
2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Bol toekenningen 256,7 259,5 249,8 238,5 234,7 244,3 ‒ 9,5
Bol omzettingen ‒ 208,0 ‒ 217,0 ‒ 226,0 ‒ 250,2 ‒ 226,5 ‒ 239,7 13,2
Ho toekenningen 933,7 662,8 406,8 175,4 52,5 49,4 3,1
Ho omzettingen ‒ 720,4 ‒ 766,6 ‒ 798,0 ‒ 871,5 ‒ 821,4 ‒ 759,3 ‒ 62,1
Totaal 262,0 ‒ 61,3 ‒ 367,4 ‒ 707,8 ‒ 760,6 ‒ 705,3 ‒ 55,3

Toelichting

In de beroeps opleidende leerweg is in 2019 per saldo € 6,9 miljoen (€ 2,6 miljoen aan gift en ‒ € 9,5 miljoen aan prestatiebeurs) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De hogere uitgaven aan gift worden veroorzaakt door een hoger dan geraamd aantal uitwonende studenten aan een bol 1-2 opleiding. De lagere uitgaven aan prestatiebeurs worden veroorzaakt door een lager dan geraamd studentenaantal. In 2019 is in de bol € 16,6 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs in gift omgezet dan geraamd. Verder is er € 3,4 miljoen prestatiebeurs omgezet in lening.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten zijn € 0,9 miljoen hoger dan geraamd. De toekenningen van basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs zijn € 3,1 miljoen hoger gerealiseerd dan begroot. De uitgaven in het hbo waren, als gevolg van een verschuiving van thuiswonende studenten naar uitwonende studenten, hoger dan geraamd, terwijl de uitgaven in het wo lager waren dan geraamd. In het wo betreft het een lager dan geraamd aantal studenten (zowel thuis- als uitwonend). In het ho is ten opzichte van de raming € 26,5 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit is het gevolg van hogere omzettingen in zowel het hbo als het wo.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Bol 115.390 115.226 112.894 110.724 108.074 108.800 ‒ 726
Hbo 88.881 86.974 88.376 88.466 88.969 87.600 1.369
Wo 29.202 28.540 29.288 30.127 31.295 31.100 195
Totaal 233.473 230.740 230.558 229.317 228.338 227.500 838

Toelichting

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen aan bol-studenten is in 2019 iets lager uitgevallen dan geraamd. In het hbo zijn er iets meer beurzen verstrekt en in het wo nagenoeg het geraamde aantal.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Bol direct gift 239,8 228,6 224,8 228,9 229,3 225,6 3,7
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift 135,4 139,7 147,2 164,2 151,3 161,8 ‒ 10,5
Ho direct gift 48,1 47,1 51,3 54,6 53,5 53,3 0,2
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift 156,0 169,8 185,2 224,4 231,3 220,5 10,8
Totaal 579,3 585,2 608,5 672,1 665,4 661,1 4,3
2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Bol toekenningen 167,7 174,0 171,9 164,3 160,0 167,5 ‒ 7,5
Bol omzettingen ‒ 132,8 ‒ 139,8 ‒ 147,3 ‒ 164,2 ‒ 153,3 ‒ 161,8 8,5
Ho toekenningen 275,7 307,2 328,8 360,6 378,2 387,1 ‒ 8,9
Ho omzettingen ‒ 153,6 ‒ 168,9 ‒ 184,7 ‒ 224,2 ‒ 239,9 ‒ 220,0 ‒ 19,9
Totaal 157,0 172,5 168,8 136,4 144,9 172,9 ‒ 28,0

Toelichting

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2019 per saldo € 3,8 miljoen (€ 3,7 miljoen en ‒ € 7,5 miljoen) lager uitgekomen. Dit komt vooral omdat het aantal bol studenten aan een bol 3-4 opleiding lager is dan geraamd. Het aantal bol 1-2 studenten is hoger dan geraamd, wat de hogere uitgaven aan aanvullende beurs in gift grotendeels veroorzaakt.

De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van bol-studenten zijn € 10,5 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn in 2019 per saldo € 8,7 miljoen (€ 0,2 miljoen aan gift en ‒ € 8,9 miljoen aan prestatiebeurs) lager dan geraamd. Dit is het gevolg van lagere studentenaantallen dan geraamd in het hbo.

De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 10,8 miljoen hoger uit dan geraamd. Dit komt grotendeels door hogere omzettingen in het hbo (€ 7,3 miljoen), maar ook in het wo zijn de omzettingen hoger (€ 3,5 miljoen).

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Aantal gebruikers van het reisrecht 668.303 663.486 771.330 782.943 792.103 779.500 12.603
Bol 215.151 214.627 316.008 324.377 327.828 315.300 12.528
Ho 453.152 448.859 455.322 458.566 464.275 464.200 75
Aantal Reisvoorziening buitenlandse studenten (RBS) 20.614 20.568 20.480 19.314 17.250 20.800 ‒ 3.550
Bol 2.978 3.017 3.240 2.992 2.605 3.100 ‒ 495
Ho 17.636 17.551 17.240 16.322 14.645 17.700 ‒ 3.055
Totaal 688.917 684.054 791.810 802.257 809.353 800.300 9.053

Toelichting

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2019 per saldo 12.603 hoger dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. De hogere realisatie in 2019 zit zowel in de minderjarige als de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2019 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 3.550 studenten lager dan geraamd. Het aantal RBS viel zowel in de bol als in het ho lager uit dan geraamd.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Prestatiebeurs (NR) Bol prestatiebeurs 299,2 306,1 ‒ 6,9
Ho prestatiebeurs 524,9 509,0 15,9
RBS en overig prestatiebeurs 19,4 24,6 ‒ 5,2
Bol naar gift omgezette prestatiebeurs ‒ 185,8 ‒ 210,7 24,8
Ho naar gift omgezette prestatiebeurs ‒ 482,2 ‒ 478,9 ‒ 3,3
Gift (R) Bol direct gift 79,4 52,2 27,2
HO direct gift 10,2 0,0 10,2
Bol naar gift omgezette prestatiebeurs 184,3 210,7 ‒ 26,4
Ho naar gift omgezette prestatiebeurs 470,7 478,9 ‒ 8,2
Bijdrage studerenden aan OV-contract ‒ 912,2 ‒ 866,6 ‒ 45,6
Kosten contract OV-bedrijven 957,7 932,5 25,2
Totaal reisvoorziening 965,5 957,6 7,9

Toelichting

Tabel 38 is niet gevuld voor de jaren voorafgaand aan 2019. Dit is het directe gevolg van de nieuwe opzet van de tabel budgettaire gevolgen van beleid (tabel 29) per 2019. Tevens is ten opzichte van de begroting een rij toegevoegd: HO direct gift. Abusievelijk is er bij het opstellen van de begroting vanuit gegaan dat er in het ho geen uitgaven direct als gift zouden zijn in 2019, maar dit was wel het geval.

De realisatie 2019 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 7,9 miljoen hoger dan geraamd.

De uitgaven aan bol prestatiebeurs waren € 6,9 miljoen lager omdat het aantal bol 3-4 studenten lager was dan geraamd. De uitgaven aan ho prestatiebeurs waren juist € 15,9 miljoen hoger vanwege hogere gemiddelde prijzen. Ook hebben wat minder studenten gebruik gemaakt van de reisvoorziening voor buitenlandstuderenden, wat een verschuiving veroorzaakt van uitgaven aan RBS naar uitgaven aan voornamelijk de prestatiebeurs hoger onderwijs.

Studenten die niet onder de prestatiebeurs vallen, krijgen de reisvoorziening als directe gift. Tot en met 2018 kwamen deze uitgaven alleen terug onder de post kosten contract OV-bedrijven. In 2019 worden deze voor het eerst ook verantwoord onder de posten bol direct gift, ho direct gift en de tegenboeking onder bijdrage studerenden aan OV-contract. Dit blijkt om meer studenten te gaan dan geraamd, waardoor de bol direct gift € 27,2 miljoen hoger is. Ook in het ho zijn er uitgaven als gift gedaan. Het betreft onder meer studenten die sneller afstuderen dan de duur van de prestatiebeurs (5 jaren in het ho) en het resterende bedrag als gift uitgekeerd krijgen omdat zij nog verder studeren, of studenten die geen prestatiebeurs aanvragen, maar wel afstuderen binnen 10 jaar. Deze hogere bedragen dragen ook bij aan de lagere bijdrage studerenden aan OV-contract van € 45,6 miljoen. Deze verlaging wordt voor een ander deel veroorzaakt door de hogere prestatiebeurstoekenningen op de niet-relevante post die op deze relevante post worden tegen geboekt.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 26,4 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 8,2 miljoen lager.

De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 25,2 miljoen hoger dan geraamd. Dit bedrag geeft een vertekend beeld vanwege diverse kasschuiven die na vaststelling van de begroting 2019 tot stand zijn gekomen. Als gevolg van deze kasschuiven zijn de uitgaven in 2019 per saldo € 50 miljoen hoger. Dat de kosten toch maar € 25,2 miljoen hoger uit zijn gevallen komt doordat de afrekening over 2018 meeviel ten opzichte van de raming en doordat de prijzen gemiddeld wat lager waren dan begroot.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk kwijtscheldingen en technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2019 bij overige uitgaven bedraagt € 104,7 miljoen, waarvan € 2,5 miljoen relevant en € 102,3 miljoen niet-relevant. De hogere niet-relevante uitgaven zijn te wijten aan de invoering van het nieuwe Programma vernieuwing studiefinanciering (PVS) systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening. Dit betekent dat er op deze post een hoger bedrag blijft staan aan prestatiebeurzen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de Rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Rentedragende lening 1771,4 2238,2 2612,3 2480,2 2614,2 2900,8 ‒ 286,7
Collegegeldkrediet 202,8 262,0 322,0 352,4 332,5 383,4 ‒ 50,8
Totaal 1974,2 2500,2 2934,3 2832,6 2946,7 3284,2 ‒ 337,5

Toelichting

Per saldo zijn in 2019 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 337,5 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2019 per saldo € 286,7 miljoen lager dan geraamd. Voor zowel de bol als het ho (hbo en wo) geldt dat er wat minder studenten dan geraamd gebruik hebben gemaakt van de rentedragende lening. Het gemiddeld geleende bedrag was wel iets hoger voor alle niveaus. Tevens is een aanzienlijk deel van de lagere uitgaven nog te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem in 2018: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening.

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn lager gerealiseerd dan geraamd. In totaal is er € 50,8 miljoen minder collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door lagere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 24,6 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft deels (€ 4,1 miljoen) een (op totaalniveau budget neutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Daarnaast is het budget bij 1e suppletoire begroting met € 14,6 miljoen verhoogd vanwege de DUO problematiek. Ook is toen vanwege het investeringsvoorstel Persoonsgericht Innen het budget verhoogd (€ 3,1 miljoen).

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Hoofdsom (NR) 517,3 584,0 626,0 693,5 795,2 720,6 74,5
Relevante rentedragende lening 2,2 1,1 1,0 0,7 0,8 0,9 ‒ 0,1
Rente ontvangsten 146,5 126,3 105,8 93,9 76,9 90,5 ‒ 13,7
Renteloos voorschot 6,2 0,6 0,1 0,5 0,4 0,1 0,3
Totaal 672,2 712,0 732,9 788,6 873,2 812,2 61,0

Toelichting

In vergelijking met de raming is er in 2019 per saldo € 61,0 miljoen meer ontvangen dan geraamd. De belangrijkste component van deze hogere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom van € 74,5 miljoen hoger dan geraamd.

Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar in de lagere dan geraamde rente ontvangsten (- € 13,7 miljoen).

Leningen 15.083,0 16.778,1 18.812,9 20.498,8 22.222,5
Collegegeldkrediet 699,9 850,0 1.034,2 1.377,6 1.691,9
Levenlanglerenkrediet 0,0 0,0 3,9 23,9 50,5
Totaal 15.782,9 17.628,1 19.851,0 21.900,3 23.964,9

Toelichting

Tabel 41 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het levenlanglerenkrediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2019 is € 24,0 miljard. Het betreft hier de uitstaande leningen op oud-studenten en actieve studenten. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2019 gestegen met € 2,1 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het studievoorschot vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Achterstallig lager recht (ALR) 47,6 41,8 53,6 26,9 16,9 41,8 ‒ 24,9
Reisvoorziening 35,2 35,2 34,2 28,7 19,7 34,2 ‒ 14,5
Overig 10,0 6,0 6,0 2,1 4,4 5,1 ‒ 0,7
Totaal 92,8 83,1 93,8 57,7 41,1 81,0 ‒ 39,9

Toelichting

Het verschil tussen realisatie en raming 2019 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal ‒ € 40,0 miljoen. Er is voor € 24,9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Door het inwerking treden van het PVS systeem is de post achterstallig lager recht (ALR) een stuk lager. Ook de kortlopende vorderingen op de reisvoorziening zijn, als gevolg van de nieuw in werking getreden boete-maatregelen, een stuk lager dan geraamd (- € 14,5 miljoen).

De ontvangsten op de post overig zijn € 0,7 miljoen lager dan begroot.

4.8 Beleidsartikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2019 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 93.696 86.708 92.792 80.481 76.013 93.071 ‒ 17.058
Uitgaven 93.696 86.708 92.792 80.481 76.013 93.071 ‒ 17.058
Inkomensoverdrachten 75.881 69.787 76.913 78.031 73.608 77.180 ‒ 3.572
TS 17- 6.661 15 4 8 12 0 12
Minderjarige deelnemers bol ( R) 6.661 15 4 8 12 0 12
TS 18+ 5.506 5.391 5.968 5.849 6.405 5.968 437
Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) ( R) 3.634 3.327 3.741 3.611 3.847 3.741 106
Deeltijd vo ( R) 1.872 2.065 2.227 2.238 2.558 2.227 331
VO 18+ 63.713 64.381 70.941 72.174 67.189 71.212 ‒ 4.023
Volwassenenonderwijs (vavo) ( R) 6.295 5.787 6.204 6.423 4.920 6.459 ‒ 1.539
Meerderjarige scholieren vo ( R) 51.019 53.369 58.773 58.883 58.759 59.664 ‒ 905
Meerderjarige scholieren vso ( R) 5.519 4.730 4.242 3.843 3.510 4.057 ‒ 547
STOEB/ALR (NR) 880 495 1.722 3.025 0 1.032 ‒ 1.032
Bijdrage aan agentschappen 17.815 16.921 15.879 2.450 2.405 15.891 ‒ 13.486
Dienst Uitvoering Onderwijs ( R) 17.815 16.921 15.879 2.450 2.405 15.891 ‒ 13.486
Ontvangsten 3.444 2.630 3.813 4.227 3.463 3.657 ‒ 194
TS 17- ( R) 542 318 144 84 71 0 71
TS 18+ ( R) 75 85 158 215 327 158 169
VO 18 + ( R) 2.827 2.227 3.511 3.928 3.065 3.499 ‒ 434

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 17,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdracht

Uitgaven

De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2019 per saldo € 17,1 miljoen lager dan begroot. Naast de verlaging van de bijdrage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO; die hieronder toegelicht wordt) betreft dit met name lagere uitgaven aan meerderjarige vo leerlingen. Dit is het gevolg van het lager dan geraamde aantal leerlingen in het VO 18+. Verder betreft het een verlaging aan de uitgaven op de post Student op eigen benen/achterstallig lager recht (STOEB/ALR). Deze post wordt vanaf 2019 verantwoord op artikel 11 (Studiefinanciering). Het betreft een verschuiving van kortlopende vorderingen (vanwege teveel uitbetaalde WTOS die terugbetaald dient te worden) naar langlopende vorderingen. De kortlopende vorderingen worden dan omgezet in een lening die verantwoord wordt op, en onder de terugbetaalvoorwaarden valt van, artikel 11. Tot slot de uitgaven aan minderjarige deelnemers in de bol (TS17-). Dit betreffen uitgaven aan deelnemers die in het verleden recht hadden op deze regeling en achteraf nog recht op een bedrag hadden.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Aantal gebruikers TS 17- 1.859 0 0 0 0 0 0
Aantal gebruikers TS 18+ 5.470 6.092 6.363 6.891 7.273 6.400 873
Aantal gebruikers VO 18+ 33.261 32.852 35.808 36.338 34.573 35.600 ‒ 1.027

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 13,5 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verlaging van € 13,9 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2019.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil tussen de raming en realisatie 2019 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal € 0,2 miljoen.

4.9 Beleidsartikel 13 Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met schooljaar 2019-20) aangegeven.

Voltijd mbo 1.118 1.131 1.137 1.137 1.155 1.168

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2019 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 7.626 7.198 7.334 12.158 12.831 6.649 6.182
Uitgaven 7.626 7.198 7.334 12.158 12.831 6.649 6.182
Bijdrage aan agentschappen 7.626 7.198 7.334 12.158 12.831 6.649 6.182
Dienst Uitvoering Onderwijs 7.626 7.198 7.334 12.158 12.831 6.649 6.182
Ontvangsten 259.160 248.477 241.966 237.165 245.727 238.734 6.993

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 6,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 7,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 6,2 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk (€4,5 miljoen) een herverdeling van de basisbetaling aan DUO over de begrotingsartikelen van het ministerie van OCW (op totaalniveau is deze herverdeling budgetneutraal). Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer een investering in het onderhoud en vervanging van ICT-systemen.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Bol/vo 229.109 227.533 221.191 217.236 214.336 213.000 1.336

Toelichting

Het aantal lesgeldplichtigen in 2019 is hoger dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

4.10 Beleidsartikel 14 Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur, cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap, historisch-democratisch bewustzijn en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de rijksgesubsidieerde musea zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Kengetallen

1 Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht1 89%
2 Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht1 60%
3 Percentage kinderen en jongeren tussen 6 en 19 jaar die voorstellingen, musea of bibliotheken heeft bezocht1 99% (6-11 jaar) 99% (12-19 jaar)
  1. Bron: SCP/CBS. De gegevens over 2016 zijn de meest recente. Deze zijn gebaseerd op de Vrijetijdsomnibus (VTO), een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over 2017 en 2018 is nog in uitvoering. De nieuwe cijfers worden verwacht voorjaar 2020.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten zijn conform de verwachtingen in de begroting.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 599.736 2.072.046 506.851 511.415 564.102 589.734 ‒ 25.632
Waarvan garantieverplichtingen 432.037 55.649 103.359 34.823 8.404 0 8.404
Waarvan overige verplichtingen 167.699 2.016.397 403.492 476.592 555.698 589.734 ‒ 34.036
Uitgaven 713.445 795.135 738.415 852.585 960.734 967.703 ‒ 6.969
Bekostiging 616.810 600.818 633.284 717.121 829.903 832.394 ‒ 2.491
Culturele basisinfrastructuur 478.041 475.203 398.644 423.247 448.841 445.012 3.829
Vierjaarlijkse instellingen 322.949 318.126 232.252 239.409 246.119 248.365 ‒ 2.246
Vierjaarlijkse fondsen 155.092 157.077 166.392 183.838 202.722 196.647 6.075
Erfgoedwet 121.722 138.511 133.986 124.182 9.804
Huisvesting 81.547 91.860 87.088 83.025 4.063
Beheer en onderhoud collecties 40.175 46.651 46.898 41.157 5.741
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen 0 48.004 ‒ 48.004
Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen 0 24.534 ‒ 24.534
Digitale openbare bibliotheken 0 12.200 ‒ 12.200
Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten 0 11.270 ‒ 11.270
Monumentenzorg 75.266 78.754 45.953 117.814 205.974 173.119 32.855
Archieven incl. Regionale Historische Centra 25.384 26.607 24.787 25.281 25.860 25.286 574
Flankerend beleid huisvesting 28.104 10.254 31.960 2.050 5.024 6.573 ‒ 1.549
Cultuureducatie met Kwaliteit 10.000 10.000 10.218 10.218 10.218 10.218 0
Archeologie 15 0
Subsidies 37.155 58.519 45.529 76.789 71.099 77.363 ‒ 6.264
Verbreden inzet cultuur 8.519 15.043 8.991 13.903 14.233 16.516 ‒ 2.283
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 6.471 6.862 6.327 8.873 8.319 9.005 ‒ 686
Programma bibliotheekvernieuwing
Programma leesbevordering 2.900 3.476 3.437 3.427 3.427 3.350 77
Creatieve Industrie 1.609 1.823 1.998 2.397 7.475 ‒ 5.078
Monumentenzorg 6.801 5.603 5.603
Erfgoed en ruimte 2.567 2.667 2.125 258 258
Erfgoed en fysieke leefomgeving 3.000 ‒ 3.000
Programma ondernemerschap 1.575 1.575
Specifiek cultuurbeleid 16.081 28.996 22.284 39.662 36.862 38.017 ‒ 1.155
Opdrachten 14.568 95.405 16.982 14.421 14.308 14.516 ‒ 208
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis 14.568 95.405 2.233 1.235 1.139 2.101 ‒ 962
Monumentenzorg 6.941 6.732 6.850 3.717 3.133
Archeologie 1.976 1.845 3.493 4.893 ‒ 1.400
Erfgoed en ruimte 1.366 1.580 276 276
Erfgoed en fysieke leefomgeving 2.500 ‒ 2.500
Overige opdrachten 4.466 3.029 2.550 1.305 1.245
Bijdrage aan agentschappen 42.101 37.180 39.771 41.396 42.496 40.646 1.850
Nationaal Archief 42.101 37.180 39.771 27.440 27.571 26.981 590
Nationaal Archief Programma 13.956 14.925 13.665 1.260
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 2.811 3.213 2.849 2.858 2.928 2.784 144
Bijdragen aan (inter)nationale organisateis 2.928 2.784 144
Uitvoering internationale verdragen 1.163 1875 2849 2858 0
Uitvoering internationale contributies 1.648 1.338 0
Europese samenwerking 0
Ontvangsten 32.322 2.421 11.031 7.648 4.376 494 3.882

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen in 2019 is per saldo € 25,6 miljoen lager dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Dit bedrag is samengesteld uit een positief saldo van verleende en vervallen garanties (€ 8,4 miljoen) en lagere gerealiseerde dan geraamde overige verplichtingen (- € 34 miljoen). De lagere realisatie bij de overige verplichtingen wordt gedeeltelijk verklaard door de lagere uitgavenrealisatie (- € 7 miljoen). De rest betreft verplichtingenruimte die niet is benut doordat verplichtingen in een eerder of later jaar zijn, of worden aangegaan dan bij de begroting was voorzien.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017–2020 zijn in de brief van 20 september 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 32820, nr. 211) opgenomen. Voor het derde jaar van deze periode kende het Rijk subsidie toe aan 87 culturele instellingen en 6 cultuurfondsen.

Erfgoedwet 

Op basis van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511) worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak worden op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen (Stcrt. 2016, 1220) middelen beschikbaar gesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult. In 2019 is de Wsob geëvalueerd. De evaluatie vormt de basis voor nieuw beleid. Met ingang van 2019 worden in vervolg op de Motie van het lid Asscher c.s (Kamerstukken II 2017/18, 34775 VIII, nr. 27) 12 kleinere gemeenten in de regio ondersteund om de openbare bibliotheek weer terug te brengen of te verbeteren. Op basis van het convenant e-lending (Stcrt. 2018, 59302) afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken, is de collectie e-books voor gebruikers van de openbare bibliotheek uitgebreid en ontvangen de makers een eerlijke vergoeding.

Het budget is verlaagd met € 48,0 miljoen. Deze verlaging betreft grotendeels een overboeking naar artikel 16 (onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob (€ 22,6 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 12,6 miljoen voor digitale infrastructuur en € 11,7 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten). Daarnaast is als gevolg van de uitvoering van de Motie van het lid Asscher c.s € 1 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Monumentenzorg

In 2019 is een groot deel van de beschikbare intensivering voor rijksmonumenten op grond van het Regeerakkoord besteed. De kaders hiervoor zijn de Erfgoedwet en de beleidsbrief Erfgoed Telt, die in 2018 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Zo is de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019-2020 opengesteld en is de Subsidieregeling tienjarige ondersteuning iconische rijksmonumenten (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 329) in concept naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze regelingen stelt het kabinet middelen beschikbaar voor restauraties, instandhouding, verduurzaming en het verbeteren van de toegankelijkheid. Daarnaast is ook de Instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten in werking getreden. Deze regeling vervangt de fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden met ingang van 2019. Ook is in 2019 geïnvesteerd in opleidingen en vakmanschap: met steun van het Ministerie van OCW (her)ontwikkelt het Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen opleidingen voor kleinschalige restauratie-ambachten.
In het kader van Erfgoed Telt wordt onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van ratificatie en implementatie van het Verdrag van Faro (Raad van Europa, 2005). Daarvoor is in 2019 het Faro-programma gestart en is een onderzoek gestart naar internationale voorbeelden van implementatie, beleidsconsequenties bij ratificatie, interpretatie van Faro-begrippen en een inventarisatie van projecten in de geest van Faro. De RCE begeleidt Faro-proefprojecten en richt een ontwikkelplatform in waar kennis en ervaringen opgedaan in de projecten bij elkaar komen.
Het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Mondriaan Fonds voeren gezamenlijk een vrijwilligersregeling uit die recent van start is gegaan en werd aangekondigd in Erfgoed Telt. Voor de uitwerking van de Nationale vrijwilligersprijs is door Nederland Monumentenland een voorstel gemaakt. Voor de ondersteuning van lokale vrijwilligersorganisaties heeft het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst in samenwerking met het Ministerie van OCW in 2019 een verkenningsbijeenkomst georganiseerd. Op basis daarvan worden mogelijkheden samen met de erfgoedsector uitgewerkt.

Archieven inclusief Regionale Historische Centra

Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, met uitzondering van Zuid-Holland, zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie. Op 29 november 2019 is de internetconsultatie gestart voor de nieuwe Archiefwet 2021.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511). Daarnaast zijn de middelen gebruikt voor knelpunten in de huisvestingspilot en voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.

Cultuureducatie met Kwaliteit

Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is voor de periode 2017–2020 voortgezet. Het programma gaat uit van drie pijlers. Ten eerste de implementatie, verdieping en ontwikkeling van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie. Ten tweede de inhoudelijke deskundigheid versterken van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. En ten derde het versterken van de relatie van de school met de culturele en sociale omgeving. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur 

De cultuurkaart is in 2019 gecontinueerd. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet het Ministerie van OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. Aan deze impuls nemen alle pabo’s en bijna 1700 scholen voor primair onderwijs deel. Verder is de toegankelijkheid van cultuur verbeterd mede door onder andere ondersteuning van het Jeugdfonds Sport & Cultuur, een extra bijdrage aan de Brede Regeling Combinatiefuncties en een matchingsregeling bij het Fonds voor Cultuurparticipatie. De matchingsregeling richt zich op samenwerking tussen cultuur en het sociale domein en zal in 2020 de eerste resultaten opleveren. Met extra middelen voor de Brede Impuls Combinatiefuncties konden 50 extra cultuurcoaches worden aangesteld. Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed en vanuit het Regeerakkoord zijn middelen toegevoegd voor de digitale toegankelijkheid van erfgoed, archieven en collecties.

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van het Ministerie van OCW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). In de periode 2017–2020 gelden drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerstukken 2015/16, 31482, nr. 97 en Kamerstukken II 2016/17, 31482, nr. 103). In november 2019 is de rapportage van de Ministeries van OCW en BZ over de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd. 

Programma leesbevordering

In 2019 is het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal (Kamerstukken II 2014/15, 28760, nr. 39) met een jaar verlengd. Het programma Kunst van Lezen is als onderdeel van Tel mee met Taal in 2019 voortgezet, in afwachting van het tweede Actieprogramma Tel mee met Taal 2020-2024. Tel mee met Taal is een gezamenlijke aanpak van het Ministerie van OCW samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om laaggeletterdheid te voorkomen en tegen te gaan.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast zijn middelen besteed aan de restauratie en digitalisering van de ontwerptekeningen van Stichting Het Nieuwe Instituut, zoals aangekondigd in de brief Cultuur in een open samenleving (Kamerstukken II 2017/18, 32820, nr. 221).

Monumentenzorg

De middelen zijn besteed aan projecten op het gebied van archeologie, restauratie van rijksmonumenten, kwaliteit in de sector en het opleiden van vakmensen. De basis hiervoor is gelegd in de beleidsbrieven Cultuur in een open samenleving (Kamerstukken II 2017/18, 32820, nr. 221) en Erfgoed Telt. In de begroting waren voor dit onderdeel geen geraamde uitgaven zichtbaar. Dat heeft een technische reden; de middelen hiervoor zijn structureel onderdeel van de bekostiging monumentenzorg en voor 2019 pas in de loop van het jaar overgeboekt naar dit subsidiebudget, ten laste waarvan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed deze subsidies uitvoert.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

Op basis van de beleidsbrief Erfgoed Telt wordt invulling gegeven aan het ruimtelijk erfgoedbeleid, via uitvoeringsmaatregelen als de Erfgoed Deal en deelname aan de Nationale Omgevingsvisie (Kamerstukken II 2016/17, 34682, nr. 1).

Specifiek cultuurbeleid

Onder dit instrument worden verschillende incidentele en kleinere subsidies verantwoord, waarvan de grootste hierna zijn vermeld. Er is € 15 miljoen besteed aan aanvulling van het Museaal Aankoopfonds uit de Regeerakkoordmiddelen. Aan het Mondriaanfonds is € 5 miljoen betaald voor 75 jaar vrijheid, € 1,5 miljoen voor een bijdrage voor een kunstaankoop, € 1 miljoen voor de Open Oproep Beladen Geschiedenis en € 1 miljoen voor de samenwerkingsregeling musea. Het Joods Historisch Museum heeft € 1,1 miljoen ontvangen voor het Nationaal Holocaustmuseum. Cultuur + Ondernemen heeft een subsidie ontvangen van € 1,7 miljoen. Er zijn daarnaast voor ruim € 4 miljoen subsidies verstrekt voor het faciliteren en stimuleren van de arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Monumentenzorg

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur, erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor enkele ondersteuningstaken die na uitvoering van de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33053, nr. 3) aan de Tweede Kamer is gestuurd, structureel noodzakelijk worden geacht.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten die worden verstrekt in het kader van de uitvoering van het programma Erfgoed en fysieke leefomgeving.

Overige opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor onder meer opdrachten op het gebied van de programma’s Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en voor Werelderfgoed.

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst zijn apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten die onder het financiële instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

4.11 Beleidsartikel 15 Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan (Kamerstukken II 2014/15, 32827, nr. 74) sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren

Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen voor audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

Kengetallen

1 Integraal bereik NPO1 87% 86% 85% 84%
  1. Bron: NPO. Het nieuwe cijfer over 2019 wordt voorjaar 2020 bekend.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 1.020.726 990.792 996.678 915.524 1.126.387 1.000.829 125.558
Uitgaven 864.629 1.019.469 977.791 973.392 1.038.789 1.000.829 37.960
Bekostiging 859.804 1.012.881 971.732 966.516 1.019.890 994.836 25.054
Publieke omroep (omroepinstellingen) 776.518 923.624 893.656 940.139 881.620 876.476 5.144
Landelijke publieke omroep 648.767 765.473 752.149 795.844 731.822 731.821 1
Regionale omroep 127.751 158.151 141.507 144.295 149.798 144.655 5.143
Beheertaken landelijke publieke omroep 49.924 64.844 64.782 39.251 40.312 39.298 1.014
Stichting Omroep Muziek 12.358 15.952 16.143 16.366 16.766 16.348 418
Uitzenden en uitzendgereedmaken 20.725 25.577 25.730 0
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) 16.841 23.315 22.909 22.885 23.546 22.950 596
Dotaties, bijdragen publieke omroep 28.614 32.866 13.267 16.796 13.781 13.568 213
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties 17.202 19.613 0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2.185 2.156 2.119 5.434 2.272 2.139 133
Filmfonds van de omroep en Telefilm (CoBO) 6.534 8.064 8.106 8.274 8.335 8.335 0
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik) 1.446 1.498 1.498 1.519 1.561 1.522 39
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) 1.247 1.535 1.544 1.569 1.613 1.572 41
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMr) 4.258 ‒ 8.917 ‒ 463 ‒ 30.040 83.808 65.174 18.634
Overige bekostiging media (uit rente AMr) 165 134 490 370 369 320 49
Basisinfrastructuur Cultuur 2013-2016 325 330 0 0 0
Vierjaarlijkse instellingen 325 330 0
Subsidies 463 358 311 1.820 13.935 894 13.041
Subsidies 463 358 311 1.820 13.935 894 13.041
Opdrachten 552 899 650 170 167 430 ‒ 263
Opdrachten 552 899 650 170 167 430 ‒ 263
Bijdragen aan ZBO's en RWT's 3.750 5.271 5.038 4.826 4.736 4.609 127
Commissariaat voor de Media 3.750 5.271 5.038 4.826 4.736 4.609 127
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 60 60 60 60 61 60 1
Uitvoering internationale verdragen en contributies 60 60 60 60 61 60 1
Ontvangsten 191.501 206.979 199.517 164.157 172.003 163.000 9.003

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt hoger dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van een meevaller op de ontvangsten (€ 9,0 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 19,0 miljoen), toevoeging van de Regeerakkoordmiddelen onderzoeksjournalistiek € 4,9 miljoen), toevoeging eindejaarsmarge 2018 (€ 2,0 miljoen), toevoeging middelen motie Sneller (3,0 miljoen) en overige kleine mutaties. Per saldo is dit € 38,0 miljoen.

De realisatie van de verplichtingen 2019 ligt € 125,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2019 aangegane verplichtingen voor 2020 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2020. Het budget in 2020 ligt hoger, het verplichtingenbudget 2019 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2020. Daarnaast zijn de verplichtingen verhoogd om aan te sluiten bij de Mediawet 2008 en/of de Aanwijzing voor subsidieverstrekking waarbij binnen 13 weken na aanvraag de beschikking tot subsidieverlening moet worden gegeven. Voorheen werd voor een aantal instellingen de verplichting vastgelegd in het jaar waarin de uitgaven werden gedaan. Om dit te corrigeren is voor een aantal instellingen in 2019 twee keer een verplichting aangegaan.

De raming van de ontvangsten is met € 9,0 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van hogere reclame-inkomsten dan verwacht.

Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.

De hogere uitgaven van de regionale omroepen zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 3,4 miljoen en een toevoeging van € 1,5 miljoen aan het budget voor Regionale Samenwerking.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren. De hogere uitgaven van de SOM zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 0,4 miljoen. Naast de reguliere activiteiten heeft de SOM in 2019 verder ingezet op het waarborgen van de kwaliteit, het versterken van zijn omroeptaak en het creëren van ruimte voor innovatie en talentontwikkeling om zo ook nieuwe doelgroepen te bereiken.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Daarnaast voert het NIBG activiteiten uit op onder andere het terrein van digitaal erfgoed en onderwijs, worden via het museum van het NIBG collecties van onder meer het voormalig Persmuseum tentoongesteld aan het bredere publiek en neemt het NIBG zitting in meerdere samenwerkingsverbanden, zoals het Netwerk Mediawijsheid. De hogere uitgaven van het NIBG zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 0,6 miljoen.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in de samenleving.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

De Stichting Co-productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO) ondersteunt de documentaire-sector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.

Dotatie Algemene Mediareserve

De AMr dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMr. De hogere dotatie aan de AMr van in totaal € 18,6 miljoen is het gevolg van:

  1. een uitgedeelde prijsindex 2019 van - € 5,1 miljoen;
  2. gecorrigeerde prijsindex 2018 van - € 0,4 miljoen;
  3. prijsbijstelling 2019 van € 18,5 miljoen;
  4. hogere STER-inkomsten van € 9,0 miljoen;
  5. toevoeging niet bestede omroepmiddelen 2018 van € 2,0 miljoen;
  6. samenwerkingsverbanden regionale publieke omroepen per saldo - € 6,0 miljoen;
  7. lagere realisatie op de diverse instrumenten van € 0,9 miljoen;
  8. diverse kleine hogere en lagere uitgaven van - € 0,2 miljoen;

De liquiditeitsstand van de AMr heeft zich in 2019 als volgt ontwikkeld:

Saldo AMr per 01-01-2019 3.654
Uitgaven, aflossing lening NTR en overige mutaties1 ‒ 30.951
Via begroting aan AMr toegevoegd (incl. hoger Sterinkomsten)1 83.808
Saldo AMr per 31-12-2019 56.511
  1. In de uitgaven en toevoeging Amr is € 40 miljoen ter compensatie van de tegenvallende reclame-inkomsten opgenomen.

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan de Stichting Arbeidsmarkt-, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De hogere uitgaven van € 13,0 miljoen zijn het gevolg van € 5,1 miljoen uit het Regeerakkoord voor onderzoeksjournalistiek die op het instrument bekostiging zijn ontvangen en zijn gerealiseerd op subsidies. Voor Regionale Samenwerking is € 5,0 miljoen gerealiseerd op het instrument subisidies. Voor de uitvoering van de motie Sneller is € 3,0 miljoen gerealiseerd.

Opdrachten

Te laste van dit budget zijn onder meer de kosten van de landsadvocaat betaald en zijn er uitgaven gedaan voor incidentele opdrachten zoals voor "Samenwerkingsagenda Duurzaam medialandschap", evaluatieonderzoek Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) en een aantal kleine opdrachten.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk en niet-landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM de taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 0,1 miljoen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Dit betreft de jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.

Ontvangsten

Deze betreffen de reclameopbrengsten van de STER. De werkelijke ontvangsten in 2019 zijn uiteindelijk € 9,0 miljoen hoger dan geraamd.

4.12 Beleidsartikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren: 

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  1. kwaliteit en excellentie;
  2. zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;
  3. samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.

Regisseren

De Minister schept voorwaarden voor:

  1. een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
  2. de borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;
  3. het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;
  4. de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;
  5. de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Kengetallen

1 Top 5-positie qua budget Kaderprogramma dat naar Nederland gaat1 5 6 6 6 6
2 Publieke investering in R&D als % bbp2 0,71 0,70 0,67 0,72 0,69
3 R&D personeel (fte) als‰ van de totale beroepsbevolking3 15,6 16,2 16,7 17,2
  1. Bron: H2020 Database, bewerking Rathenau Instituut.
  2. Bron: Eurostat en TWIN-overzicht 2017-2023, Rathenau Instituut. Cijfers van 2018 en 2019 zijn voorlopig en kunnen nog worden bijgesteld. In 2019 zijn de R&D-statistieken gereviseerd door het CBS, naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe OESO Frascati Manual. De bron die voorgaande jaren werd gebruikt voor het berekenen van dit kengetal baseert zich mede op deze R&D-statistieken, echter zijn voor dit kengetal de gevolgen van de revisie nog niet voor alle afgelopen jaren doorberekend. Er is daarom dit jaar gekozen voor een bron die hier geen gebruikt van maakt en die daarmee een vergelijking over jaren mogelijk maakt.
  3. Bron: CBS Statline, berekening Rathenau Instituut. Cijfers voor 2018 zijn voorlopig en kunnen nog worden bijgesteld. In 2019 zijn de R&D-statistieken gereviseerd door het CBS, naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe OESO Frascati Manual. Als gevolg hiervan zijn de R&D-statistieken, ook voor eerdere jaren, naar boven bijgesteld.

C. Beleidsconclusies

In het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2019 opgenomen. Aanvullend zijn in 2019 meerdere stappen gezet in de uitvoering van de afspraken in het Regeerakkoord over de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 207). Verder is er een akkoord bereikt over het negende Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, Horizon Europe, dat in 2021 van start moet gaan (Kamerstukken II 2018/19, 22112, nr. 2791). De omvang van Horizon Europe is onderdeel van de nog lopende onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021-2027.

Via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft het Ministerie van OCW in het kader van talentontwikkeling € 5 miljoen euro ingezet voor veelbelovend talent. Deze middelen zijn ingezet om onderzoekers met een migratieachtergrond en vrouwen in bèta en techniek te stimuleren. Dit heeft onder andere geleid tot de honorering van extra Veni’s in de gebieden Exacte en Natuurwetenschappen en Toegepaste en Technische wetenschappen. Ook is een deel van de middelen besteed aan de Hestia-impuls om gevluchte wetenschappers mee te laten werken aan onderzoek in Nederland. In totaal zijn daarmee 21 projecten gefinancierd, verdeeld over 2 rondes.

Hiernaast is in 2019 de evaluatie van de instituten-portfolio van de NWO en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) afgerond. De portfoliocommissie concludeert dat het huidige portfolio van nationale onderzoeksinstituten waarde toevoegt aan het stelsel van kennisinstellingen in Nederland doordat het de slagkracht van de Nederlandse wetenschap als geheel vergroot. Daarnaast beoogt het Ministerie van OCW met de sectorplannen onder andere de volgende ambities te realiseren: het versterken van de onderzoekbasis, het creëren van meer vaste contracten voor onderzoekers en het zorgen voor profilering tussen universiteiten (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 206).

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 1.038.163 964.085 1.064.240 1.122.383 1.154.701 1.179.678 ‒ 24.977
Waarvan garantieverplichtingen ‒ 846 ‒ 889 ‒ 934 ‒ 981 0 ‒ 981
Waarvan overige verplichtingen 1.038.163 964.931 1.065.129 1.123.317 1.155.682 1.179.678 ‒ 23.996
Uitgaven 1.034.719 1.040.139 1.034.753 1.216.958 1.250.760 1.228.371 22.389
Bekostiging 913.370 923.215 913.550 1.101.220 1.131.218 1.106.383 24.835
Hoofdbekostiging 661.764 669.606 657.342 742.322 719.555 707.581 11.974
NWO-wet en WHW
NWO 483.207 489.560 475.144 556.834 528.488 571.192 ‒ 42.704
KNAW 88.880 89.435 89.573 89.646 92.728 89.216 3.512
KB 89.677 90.611 92.625 95.842 98.339 47.173 51.166
Aanvullende bekostiging 251.606 253.609 256.208 358.898 411.663 398.802 12.861
NWO Talentenontwikkeling 162.318 161.409 161.246 160.885 170.885 170.885 0
NWO STW 8.000 8.000 8.000 8.000 8.000 8.000 0
NWO Grootschalige researchinfrastructuur 54.243 55.295 55.382 85.380 85.380 85.380 0
NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek 21.603 23.258 25.933 28.986 33.751 20.890 12.861
Poolonderzoek 2.942 3.147 3.147 3.147 3.147 3.147 0
Caribisch Nederland 2.500 2.500 2.500 2.500 2.500 2.500 0
NWO NWA 70.000 108.000 108.000 0
Subsidies 25.759 22.123 21.746 22.549 21.918 26.237 ‒ 4.319
Stichting NLBIF 550 550 550 0
Naturalis Biodiversity Center 6.262 6.266 6.265 6.265 6.265 6.265 0
BPRC 8.359 8.359 9.608 9.608 9.608 9.608 0
NCWT/NEMO 3.366 3.393 3.366 3.366 3.366 3.366 0
STT 219 221 221 221 221 221 0
Stichting AAP 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032 0
Nationale coördinatie 2.885 1.352 1.254 1.507 876 5.195 ‒ 4.319
Bilaterale samenwerking 3.636 1.500 0
Opdrachten 691 318 223 163 248 300 ‒ 52
Opdrachten 691 318 223 163 248 300 ‒ 52
Bijdrage aan agentschappen 303 291 950 673 918 944 ‒ 26
Dienst Uitvoering Onderwijs 303 291 286 0 280 ‒ 280
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 664 673 918 664 254
Bijdrage aan medeoverheden 650 813 0 0 0 0 0
Nationaal contactpunt Kaderprogramma 650 813 0
Bijdrage aan internationale organisaties 93.946 93.379 98.284 92.353 96.458 94.507 1.951
EMBC 812 832 853 918 941 853 88
EMBL 4.846 5.016 5.198 5.176 5.227 5.198 29
ESA 30.950 31.061 31.065 31.065 32.783 31.065 1.718
CERN 47.832 44.937 49.891 44.199 46.278 44.800 1.478
ESO 7.032 9.044 8.773 8.425 8.626 10.019 ‒ 1.393
NTU/INL 2.474 2.489 2.504 2.570 2.603 2.572 31
Ontvangsten 441 722 3.793 504 1.375 101 1.274

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2019 ligt € 22,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is € 1,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

De realisatie van de verplichtingen zijn per saldo € 25,2 miljoen lager dan verwacht. Deze verlaging wordt met name veroorzaakt door het afboeken van de verplichtingen aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Het afboeken is een gevolg van vernieuwde afspraken tussen het Ministerie van OCW en NWO.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt structureel bij aan:

  1. de NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;
  2. de NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de “vernieuwingsimpuls” ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;
  3. de NWO voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma “Wetenschap op de Cariben” en het in stand houden en in bedrijf houden van een multifunctioneel kenniscentrum op Sint Eustatius;
  4. de NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.
  5. het NWO-programma voor het uitvoeren van vernieuwend en maatschappelijk relevant onderzoek via de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).

De bekostiging is per saldo met € 24,8 miljoen verhoogd. Oorzaak hiervan is:

  1. interne overboeking vanuit het NWO budget voor de uitvoering van de Commissie Sectorplannen (-€ 42,7 miljoen);
  2. diverse interne overboekingen op het KNAW budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 3,5 miljoen);
  3. een overboeking van art. 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de KB (€ 50,7 miljoen);
  4. diverse interne overboekingen ten behoeve van het KB-budget (€ 0,4 miljoen;
  5. diverse interne overboekingen onder andere ten behoeve van het Nationaal Regiorgaan Onderwijsonderzoek (€ 12,9 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om bijdragen aan:

  1. Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
  2. het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
  3. Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en –educatie.

Het budget voor subsidies is per saldo met € 4,4 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door interne overboekingen naar andere instrumenten binnen artikel 16.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschappen

Opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie ‘Horizon 2020’. Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij de RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen de Nederlandse wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van Nederlands nationale onderzoeksbestel.

Het budget is per saldo met € 2 miljoen gestegen. De achterliggende oorzaak is onder andere een ongunstige wisselkoers van de Zwitserse Frank met betrekking tot de contributie aan CERN. Daarnaast is door ESO minder contributie opgevraagd dan verwacht was en is het ESA budget hoger uitgevallen door een interdepartementale overboeking.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende subsidies. In 2019 is een aantal oudere subsidies verantwoord waarbij sprake was van een overschot aan ontvangen subsidie. Deze overschotten zijn conform afspraken teruggevorderd.

4.13 Beleidsartikel 25 Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslacht in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren

De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en LHBTI-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen over gender- en LHBTI gelijkheid.
Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Kengetallen

1 Economische zelfstandigheid van vrouwen1 59,3% 60,7% 62,3%
2 Financiële onafhankelijkheid van vrouwen2 48,5% 50,0% 51,5%
  1. Bron: CBS. De cijfers van 2016 en 2017 zijn gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers. Het cijfer van 2018 is een voorlopig cijfer.
  2. Bron: CBS. Het cijfer van 2016 is gecorrigeerd, omdat het definitieve cijfer afwijkt van het eerder gepubliceerde voorlopige cijfer. Het cijfer van 2018 is een voorlopig cijfer.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn genoemd in het onderdeel beleidsprioriteiten. Deze paragraaf bevat aanvullende beleidsconclusies voor het emancipatiebeleid.

Het kabinet heeft in 2018 opdracht gegeven tot een interdepartementaal onderzoek deeltijdwerk (IBO Deeltijdwerk). In dit IBO is gekeken naar de oorzaken van het vele deeltijdwerken in Nederland. Er zijn beleidspakketten ontwikkeld voor de verschillende visies op deeltijdwerk. Het IBO en de kabinetsreactie worden begin 2020 aan de Kamer gezonden.

Met gemeenten zet de Minister in op de preventie van geweld tegen vrouwen in een samenhangende aanpak van Veilige Steden. Ook werd met de Veilige Steden ingezet op veilig uitgaan en het leggen van verbinding tussen de Veilige Steden en de Ben je oké? Campagne.

Voor het tegengaan van onnodige sekseregistratie is gewerkt aan een afwegingskader onnodige sekseregistratie en aan het ontwikkelen van een online toolbox. Instanties en bedrijven het afwegingskader kunnen gebruiken om te bepalen wanneer het gerechtvaardigd is (doel/criteria/grondslag) om naar geslacht te vragen. In de toolbox worden de gebruiksvriendelijke versie van het afwegingskader geplaatst en goede voorbeelden en handreikingen gegeven voor de sectoren rijksoverheid, gemeenten en bedrijfsleven.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 7.145 13.475 45.373 6.003 4.305 6.643 ‒ 2.338
Uitgaven 12.968 11.614 12.363 12.929 12.540 15.880 ‒ 3.340
Bekostiging 4.148 4.198 6.199 8.500 8.447 8.270 177
Kennisinfrastructuur 4.148 4.198 6.199 8.500 8.447 8.270 177
Vrouwenemancipatie 2.948 2.948 2.949 0
LHBT 1.200 1.250 1.250 0
Gender- en LHBTI-gelijkheid 2.000 8.500 8.447 8.270 177
Subsidies 6.814 5.985 4.963 3.613 3.278 3.431 ‒ 153
Subsidieregeling emancipatie 291 0 0 0 0 0 0
Vrouwenemancipatie 267 0
LHBT 24 0
Subsidieregeling emancipatie 2011 6.523 5.985 4.266 1.844 600 786 ‒ 186
Vrouwenemancipatie 3.687 3.846 2.557 1.100 234 786 ‒ 552
LHBT 2.836 2.139 1.709 744 366 366
Subsidieregeling Gender- en LHBTI- gelijkheid 2017-2022 697 1.769 2.678 2.645 33
Opdrachten 1.730 1.096 1.024 783 815 1.043 ‒ 228
Vrouwenemancipatie 1.297 625 913 0
LHBT 433 471 111 0
Gender- en LHBTI-gelijkheid 783 815 1.043 ‒ 228
Bijdrage aan agentschappen 151 145 137 3 0 136 ‒ 136
DUO 151 145 137 3 136 ‒ 136
Bijdrage aan medeoverheden 0 0 0 0 0 3.000 ‒ 3.000
Gemeentefonds BZK 0 0 0 0 0 3.000 ‒ 3.000
Gender- en LHBTI-gelijkheid 3.000 ‒ 3.000
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 125 190 40 30 0 0 0
LHBT 125 190 40 30 0
Ontvangsten 58 284 54 53 150 0 150

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2019 ligt € 3,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 2,3 miljoen verlaagd. Bij Voorjaarsnota 2019 zijn de verplichtingen met € 0,8 miljoen verlaagd. De uitgaven zijn met € 0,9 miljoen verhoogd. Bij Najaarsnota zijn de uitgaven met € 3,2 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 0,9 miljoen verlaagd. Bij Slotwet zijn de verplichtingen met € 0,6 miljoen verlaagd.

Bekostiging

De Minister bekostigt vanaf 2018 acht strategische allianties van in totaal vijftien organisaties. Het budget is met € 0,2 miljoen verhoogd. De strategische allianties zijn in 2018 gestart met de uitvoering van hun activiteitenplannen.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018 ‒ 2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van het emancipatiebeleid 2018–2021 zijn de «Subsidieregeling emancipatie 2011» en de «Subsidieregeling gender- en lhbti- gelijkheid emancipatie 2017-2022». Aan een instelling kan de Minister projectsubsidie verstrekken voor de kosten van de uitvoering van een project dat in de Nederlandse samenleving in belangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van gendergelijkheid of LHBTI-gelijkheid.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan DUS-I wordt niet meer uit dit instrument betaald. Bij Najaarsnota is dit gecorrigeerd.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van gender- en LHBTI- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het Gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 1,3 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 54 gemeenten in het kader van het programma «Regenboogsteden» Om gemeenten te stimuleren om de sociale veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te vergroten is voor het programma «Veilige steden» een bedrag van € 0,3 miljoen overgemaakt voor 11 gemeenten. Een aantal gemeenten heeft geen beroep gedaan op aanvraag voor een bijdrage uit het Gemeentefonds. Hierdoor is de realisatie € 1,3 miljoen lager dan begroot.

5. Niet-beleidsartikelen

5.1 Niet-beleidartikel 91 Nog onverdeeld

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  1. loonbijstelling;
  2. prijsbijstelling;
  3. onvoorzien.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 0 0 0 0 0 0 0
Totale uitgaven 0 0 0 0 0 0 0
Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
waarvan programma 0 0 0 0 0 0 0
waarvan apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
waarvan programma 0 0 0 0 0 0 0
waarvan apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Onvoorzien 0 0 0 0 0 0 0
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2019 blijft per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2019 die verplicht is, is direct structureel verdeeld over de artikelen.

5.2 Niet-beleidsartikel 95 Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Verplichtingen 249.788 243.981 234.043 250.379 266.515 259.975 6.540
Uitgaven 249.788 243.565 234.542 250.379 266.317 259.975 6.342
Personele uitgaven 179.076 184.613 189.432 185.942 197.662 192.869 4.793
waarvan eigen personeel 170.675 174.681 180.150 177.316 188.890 183.336 5.554
waarvan inhuur externen 4.809 5.880 4.884 5.190 5.614 5.751 ‒ 137
waarvan overige personele uitgaven 3.592 4.052 4.398 3.436 3.158 3.782 ‒ 624
Materiële uitgaven 69.562 57.844 43.979 63.217 67.336 67.106 230
waarvan ICT 27.032 21.721 17.833 23.442 23.719 24.198 ‒ 479
waarvan bijdrage aan SSO's 31.021 19.982 14.687 15.121 15.926 25.385 ‒ 9.459
waarvan overige materiële uitgaven 11.509 16.141 11.459 24.654 27.691 17.523 10.168
Begrotingsreserve schatkistbankieren 1.150 1.108 1.131 1.220 1.319 0 1.319
Ontvangsten 2.973 1.467 3.000 2.428 1.980 567 1.413

Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2019 € 6,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:

  1. de personele uitgaven zijn € 4,8 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt door toevoeging van de loonbijstelling tranche 2019;
  2. de materiële uitgaven zijn per saldo € 0,2 miljoen hoger dan begroot. De raming voor de bijdrage aan Shared Service Organisaties (SSO’s) is te hoog ingeschat. De daadwerkelijk uitgaven zijn € 9,5 miljoen lager dan begroot. Daartegenover is er meer gebruik gemaakt van in- en uitbesteding van diensten. De uitgaven onder het instrument overige materiële uitgaven zijn daardoor € 10,2 miljoen hoger dan begroot;
  3. tenslotte staat het Ministerie van OCW garant voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. De ontvangen risicopremie in 2019 bedraagt € 1,3 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2019 € 1,4 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat het Ministerie van OCW garant staat voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, ontvangt zij een vergoeding (risicopremie). De ontvangen risicopremie in 2019 bedraagt € 1,3 miljoen.

2015 2016 2017 2018 2019 2019 2019
Totaal apparaatsuitgaven Ministerie 249,7 243,6 234,5 250,4 266,3 260,0 6,3
Kerndepartement 136,7 135,9 131,8 143,1 154,7 158,0 ‒ 3,3
Rijksdienst Cultureel Erfgoed 38,0 34,6 32,9 34,9 36,8 32,6 4,2
Inspectie van het Onderwijs 66,8 64,0 61,5 64,6 66,5 62,3 4,2
Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed 2,3 2,3 2,4 2,3 2,5 2,3 0,2
Onderwijsraad 2,2 2,9 2,3 2,2 2,4 2,3 0,1
Raad voor Cultuur 2,3 2,5 2,5 2,0 2,2 2,0 0,2
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid 1,4 1,4 1,1 1,3 1,2 0,5 0,7
Totaal apparaatskosten agentschappen 336,6 356,4 351,4 365,6 360,0 308,6 51,4
Dienst Uitvoering Onderwijs 303,4 313,3 314,1 326,8 318,6 271,6 47,0
Nationaal Archief 33,2 43,1 37,3 38,8 41,4 37,0 4,4
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's 111,5 129,5 153,9 361,6 0,0 141,4 ‒ 141,4
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten 4,4 4,4 6,1 7,0 6,0 ‒ 6,0
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie 1,9 1,9 2,6 2,8 3,1 ‒ 3,1
Stichting Mondriaanfonds 2,2 2,2 2,9 3,6 ‒ 3,6
Stichting Nederlands Filmfonds 3,1 2,6 3,9 4,3 3,8 ‒ 3,8
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie 1,6 1,1 1,9 2,0 2,0 ‒ 2,0
Stichting Nederlands Letterenfonds 2,0 1,1 2,7 0,0
Bureau Architectenregister 0,9 0,9 0,0
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) 1,6 1,7 nvt nvt 0,0
Commissariaat voor de Media (CvdM) 3,8 5,3 7,4 6,6 4,5 ‒ 4,5
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) 2,6 2,6 1,5 2,1 2,3 ‒ 2,3
Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) 0,0 0,0 1,5 1,0 1,0 ‒ 1,0
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 4,0 3,8 3,6 4,3 0,0
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) 15,0 13,5 14,1 54,2 13,6 ‒ 13,6
Koninklijke Bibliotheek (KB) 15,3 26,5 36,7 63,1 58,6 ‒ 58,6
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) 32,3 41,6 47,4 208,0 37,6 ‒ 37,6
Stichting Participatiefonds 2,5 2,3 2,1 2,0 nnb 2,0 0,0
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) 15,3 15,3 15,3 0,0
Stichting Vervangingsfonds 3,2 3,0 2,8 2,7 nnb 2,7 0,0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 0,7 0,6 0,5 0,6 0,6 ‒ 0,6

In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het vorige Regeerakkoord (Rutte II) weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.

Departementale taakstelling (totaal) 24,0 54,0 67,0 67,0
Kerndepartement 6,9 20,0 26,5 26,5
Agentschappen
DUO 12,1 23,5 27,9 27,9
NA 0,8 1,0 1,0 1,0
Totaal Agentschappen 12,9 24,5 28,9 28,9
ZBO’s
Cultuurfondsen 0,5 1,1 1,4 1,4
Commissariaat voor de Media 0,2 0,5 0,6 0,6
Nederlandse Publieke Omroep 0,1 0,3 0,4 0,4
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 0,2 0,4 0,5 0,5
Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW) 0,7 1,6 2,0 2,0
Kon.Bibliotheek (KB) 0,6 1,3 1,6 1,6
Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) 1,5 3,5 4,3 4,3
Participatiefonds 0,1 0,3 0,4 0,4
Vervangingsfonds 0,2 0,4 0,5 0,5
Stimuleringsfonds voor de Pers 0,0 0,1 0,1 0,1
Totaal ZBO's 4,2 9,5 11,8 11,8

6. Bedrijfsvoeringsparagraaf

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

Paragraaf 1 – Uitzonderingsrapportage

Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de Rijksbrede normering toegepast. Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Dit geldt voor artikel 8, 9 en 14.

Bij het begrotingsartikel 8, Internationaal Beleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 1,3 miljoen. Bij dit artikel is in 2019 sprake geweest van onzekerheden in de rechtmatigheid in de aangegane verplichten ter grootte van € 3,9 miljoen. Dit betreft 31,2% van het artikel. Deze afwijking is in belangrijke mate veroorzaakt door risico’s op staatssteun in de subsidiebeschikkingen aan Nuffic (€ 2,5 miljoen), Neth-ER (€ 0,6 miljoen) en het Duitsland Instituut Amsterdam (€ 0,8 miljoen) voor 2020. Mede naar aanleiding van deze bevinding is het Ministerie van OCW bezig de subsidierelatie met de genoemde instellingen te herzien. Gezien de langjarige subsidierelatie met de organisaties moet hier zorgvuldig mee om worden gegaan en kost de herziening tijd. De eerste verbeteringen worden in 2020 doorgevoerd.

Bij het begrotingsartikel 9, Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 17,9 miljoen. Bij dit artikel overschrijden wij de tolerantiegrens. Dit wordt deels veroorzaakt doordat de ADR controle voor de bekostigings- en subsidie-instrumenten middels een statistische steekproef heeft uitgevoerd. De basisonnauwkeurigheid die voortvloeit uit de gehanteerde steekproefmethode is € 10,6 miljoen. In de steekproef zelf zijn geen fouten gesignaleerd. Dit is mede het resultaat van alle maatregelen die wij dit jaar getroffen hebben voor de lerarenbeurs, waaronder een 100 procentscontrole door DUO bij de initiële aanvragen en de herhaalaanvragen met studieverlof (zie paragraaf 3).

De daadwerkelijk geconstateerde fouten en onzekerheden op artikel 9 vallen lager uit dan de rapporteringstolerantie en komen uit op € 9,5 miljoen. Dit betreft:

  1. een begrotingsonrechtmatigheid van € 4,8 miljoen. die wordt veroorzaakt door het niet tijdig vermelden van verplichtingenmutaties in de begroting. Hier zullen we komend jaar nog scherper op toezien;
  2. een onrechtmatigheid op inkoop van € 2,4 miljoen. die het gevolg is van het bewust afwijken van de aanbestedingsregels voor arbeidsmarktramingen. In ons inkoopbeheer blijven we sturen op de naleving van de aanbestedingsregels.;
  3. een onzekerheid van € 2,3 miljoen. bij herhaalaanvragen zonder studieverlof Lerarenbeurs. Bij deze aanvragen in 2019 is standaard geen werkgeversverklaring opgevraagd. Voor aanvragen in 2020 is dit wel ingeregeld.

Bij het begrotingsartikel 14, Cultuur, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 28,2 miljoen. Bij dit artikel overschrijden we de tolerantiegrens. De gevonden fouten en onzekerheden komen uit op € 34,2 miljoen. De fouten bestaan uit het onjuist toepassen van de inkoopregels voor circa € 1,3 miljoen door de RCE en € 17,5 miljoen aan fouten die worden veroorzaakt door het niet naleven van de formele procedures rondom staatssteun. De onzekerheden hebben voor € 4,5 miljoen betrekking op de RCE en zijn voor € 10,9 ontstaan door risico’s op staatssteun. De risico’s omtrent staatssteun spelen onder andere bij het mogelijk niet goed toepassen van het selectiviteitscriterium bij subsidies van circa € 5,5 miljoen en het ontbreken van een staatsteuntoets bij aangegane verplichtingen onder de € 125.000,- (€ 3,1 miljoen). Voor het gehele Ministerie van OCW worden verbetermaatregelen genomen om de risico’s op staatssteun te verkleinen.

Artikel 8 Internationaal Beleid Verplichtingen € 12,4 mln. € 1,3 mln. € 3,9 mln. € 3,9 mln. 31,2%
Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid Verplichtingen € 178,8 mln. € 17,9 mln. € 7,2 mln. € 2,3 mln. € 9,5 mln. 5,3%
Artikel 14 Cultuur Verplichtingen € 564,1 mln. € 28,2 mln. € 18,8 mln. € 15,4 mln. € 34,2 mln. 6,0%

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De directie FEZ is verantwoordelijk voor het begrotingsbeheer, binnen de door de wet- en regelgeving en het ministerie van Financiën gestelde kaders. De Tweede Kamer is bij brief van 13 december geïnformeerd over de beleidsmatige mutaties na de Najaarsnota (Kamerstuk 35300-VIII, nr. 138). De realisatie van de uitgaven en verplichtingen is hiermee in overeenstemming, met uitzondering van begrotingsartikel 3 Voortgezet Onderwijs en begrotingsartikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid; enkele verplichtingen waren niet gemeld bij de 2e suppletoire wet. Verder heeft de Algemene Rekenkamer (AR) in het verantwoordingsonderzoek over 2018 vier onvolkomenheden geconstateerd, te weten bij het Inkoop- en Uitvoeringscentrum Noord, autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), toezicht op het voorschottenbeheer en informatiebeveiliging kerndepartement. OCW heeft in 2019 veel ondernomen voor het oplossen van alle onvolkomenheden. Hieronder volgt de status:

Dienstverlening Inkoop- en Uitvoeringscentrum Noord

Een belangrijke aanbeveling van de AR was, dat er dient te worden gewerkt volgens het Rijksinkoopstelsel. OCW heeft hiertoe in 2019 onder meer aandacht gegeven aan de ketenproblematiek van de inkoopketen. De taken, rollen en verantwoordelijkheden in de inkoopketen zijn nader uitgewerkt conform de principes van het Rijksinkoopstelsel en er zijn afspraken gemaakt over de onderlinge samenwerking in de inkoopketen. Tevens zijn er in de rapportagecyclus verbeteringen doorgevoerd: afspraken zijn gemaakt rondom tijdig informeren van betrokkenen in de keten, zodat beter en tijdig inzicht in de inkooptrajecten wordt verkregen én beter kan worden gestuurd op doel- en rechtmatigheid. Een verdiepingsslag van de proces-
aanpassingen zal in 2020 worden opgepakt. Voor het belang van het waarborgen van een onafhankelijke positie van het IUC-Noord is in 2019 gestart met een nieuwe governance structuur (afnemersberaad, directeurenoverleg en governanceboard).

Autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs

De AR heeft over 2018 (opnieuw) een onvolkomenheid geconstateerd op autorisatiebeheer bij DUO. Er waren onder meer risico’s doordat medewerkers te veel rechten hadden. Ook de periodieke controles hierop werden in 2018 beperkt uitgevoerd . DUO heeft in 2019 hoge prioriteit gegeven aan de verbetering van de controles op autorisatiebeheer. De eerste stappen zijn gezet naar de inrichting van gecentraliseerd en geautomatiseerd autorisatiebeheer door middel van Role Based Access Management. Hierbij worden autorisaties toegekend op basis van rollen en worden bijbehorende autorisatieprofielen gedefinieerd. Daarnaast zijn er risicoanalyses uitgevoerd om te bepalen welke systemen, applicaties en rollen prioriteit behoeven in de controles op uitgegeven autorisaties.

In de tweede helft van 2019 is vooral ingezet op het verbeteren en uitvoeren van het controleproces van de uitgegeven autorisaties. De autorisaties van alle DUO-medewerkers zijn gecontroleerd voor wat betreft toegang tot data, de centrale systemen en applicaties . Daarmee is ook een deel van de risicovolle autorisaties gecontroleerd. De toegang tot mappen en mailboxen isbuiten de scope gehouden op basis van een risicoafweging. Autorisaties in decentrale systemen en IT-infrastructuur zijn gedeeltelijk gecontroleerd. De niet-persoonsgebonden accounts en het databasesysteem zijn geïnventariseerd, geclassificeerd en de verantwoordelijkheid voor controle op de accounts is belegd. Als onderdeel van deze actie zijn ook autorisatiematrices gerealiseerd. DUO had als voornemen om voor alle hoog geclassificeerde systemen de matrices gereed te hebben. Dit is deels gelukt en zal in 2020 worden afgerond. De autorisatiematrices worden begin 2020 getoetst op juistheid en volledigheid.

Er is een plan van aanpak opgesteld voor 2020 om te waarborgen dat DUO in control blijft ten aanzien van aan medewerkers en systemen verstrekte autorisaties, alsmede een risicoanalyse op autorisatiebeheer DUO waarin is beschreven hoe DUO de risico’s gaat beheersen. Ook zal de rapportagecyclus binnen DUO worden verbeterd.

Toezicht op het voorschottenbeheer

De AR en de ADR constateerden beiden over 2017 en 2018 dat er bij het Ministerie van OCW onvoldoende waarborgen voor ordelijk voorschottenbeheer aanwezig waren. In 2018 zijn de aanbevelingen ter hand genomen en in 2019 is dit voortgezet. Een plan van aanpak is opgezet en uitgevoerd. De nadruk in 2019 lag op het beoordelen van de voorschottenrapportages en het uitvoeren van analyses door het Ministerie van OCW. Daarnaast is meer aandacht gegeven aan het voorschottenbeheer van DUO, doordat DUO nu ook een voorschottenrapportage opstelt en deze wordt beoordeeld. Beiden maken nu een vast onderdeel uit van de werkzaamheden van het Ministerie van OCW. Hiermee is geborgd dat het Ministerie van OCW het toezicht op het voorschottenbeheer ook in de komende jaren blijft uitvoeren.

Informatiebeveiliging kerndepartement

De AR heeft over 2018 de volgende aandachtsgebieden bij het Ministerie van OCW opgemerkt:

  1. bestuur van de informatiebeveiliging;
  2. organisatie van de informatiebeveiliging;
  3. incidentenmanagement;
  4. en risicomanagement.

Het Ministerie van OCW heeft bij het jaarverslag 2018 geconstateerd dat deze beoordeling door de AR afwijkend is van de beoordeling door de ADR. Ondanks dat heeft het Ministerie van OCW de volgende verbeteringen, in lijn met de aanbevelingen van de AR, in 2019 doorgevoerd:

  1. de basis van de informatiebeveiliging op het kerndepartement verder op orde brengen: het Ministerie van OCW heeft het informatiebeveiligingsbeleid verder uitgewerkt en geoperationaliseerd bij alle aangesloten directies op basis van een jaarkalender. Deze stap komt voort uit de nieuw ontwikkelde informatiebeveiliging visie. De nieuwe inormatiebeveiliging visie gaat het Mnisterie van OCW in 2020 inzetten om te groeien naar het volgende volwassenheidsniveau. Hiermee zijn het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet. De volgende stap is expliciete centrale sturing en informatievoorziening verder ontwikkelen, met als kernthema’s risicomanagement en incidentmanagement;
  2. ook worden de departementsleiding en directeuren minimaal twee maal per jaar geïnformeerd over de te nemen acties bij de informatiebeveiliging op lokaal en centraal niveau;
  3. vanuit een bottom-up aanpak zijn in 2019 bij alle directies de te beschermen belangen, risico’s en primaire processen en systemen inzichtelijk gemaakt, deze inzichten worden komende tijd besproken met de departementsleiding volgens de Plan Do Check Act cyclus.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Paragraaf 2 - Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

MenO- risico's en ontwikkelingen betreffende het M&O-beleid

Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 dienen ministeries in het kader van het M&O-beleid toe te zien op het financieel beheer van de subsidiestroom. Sinds de aanpassing van de controleprotocollen 2019 houden de cultuurdirecties geen toezicht meer op het volgen van de aanbestedingsregels door de subsidieontvangers. Het Ministerie van OCW onderzoekt hoe dit toezicht weer in het toezichts- en controlebeleid kan worden opgenomen.

Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico oftewel restant M&O. Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen.

Onderstaande tabel beschrijft per begrotingsartikel de geldstromen met restant M&O dat overblijft na inzet van beheersmaatregelen als aan het betreffende begrotingsartikel een restant M&O kleeft groter dan € 1 miljoen. Tevens is het totaal aan restrisico van de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen als percentage weergeven van de totale uitgaven op artikelniveau.

Artikel 1: Primair onderwijs
1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs 167,9 1,43%
2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond - Cumi 20,1 0,17%
3. Nederlands onderwijs aan anderstaligen - Noat 4,9 0,04%
Artikel 11: Studiefinanciering
4. Aanvullende beurs 32,8 0,62%
5. Uitwonende beurzen 5,01 0,09%
  1. Het betreft een geïmporteerd restrisico voor OCW.

Hieronder volgt een toelichting op de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Basisscholen ontvangen extra bekostiging voor bestrijding van onderwijsachterstanden. Sinds schooljaar 2019-2020 wordt voor de berekening van de onderwijsachterstanden gebruik gemaakt van een door het CBS berekende achterstandsscore. Het gebruik van door scholen aangeleverde gewichten is dan niet meer nodig. Slechts voor de overgangsperiode, dit duurt tot en met schooljaar 2021-2022, zijn de gewichten op 1 oktober 2018 nog van toepassing, zij het steeds in mindere mate. Vanaf schooljaar 2019-2020 zijn risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik niet meer aan de orde.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond - Cumi

Speciale scholen voor basisonderwijs met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende bekostiging. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond bedragen in 2019 € 20,1 miljoen. De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfforumlieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.

Voor 2019 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond derhalve € 20,1 miljoen.

3. Nederlands onderwijs aan anderstaligen - Noat

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de voormalige Nederlandse Antillen of Aruba, wordt bij de basisscholen in de materiële instandhouding een Noat-bekostiging gegeven voor Nederlands onderwijs aan anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2019 € 4,9 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Sinds invoering van het onderwijsnummer kan deels worden gecontroleerd aan de hand van de Basisregistratie Personen (BRP); dit is echter niet altijd mogelijk.

Voor 2019 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen daarmee € 4,9 miljoen.

4. Aanvullende beurs

Studenten kunnen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert de inkomensgegevens uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken. Er zijn een kleine 14 duizend studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op bij de ouders of bij de student.

In 2019 is in totaal € 835,5 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 41,6 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland. DUO vraagt de bewijsstukken op, maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO. Uitzondering hierop zijn de voormalige Nederlandse Antillen ad € 8,7 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 32,8 miljoen.

5. Studiefinanciering uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een hogere beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor mbo-studenten en voor studenten van het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschotstelsel vallen. In 2019 is de basisbeurs voor een uitwonende mbo student € 3.278 (en voor een thuiswonende mbo student € 1.004). De totale uitgaven aan uitwonende beurzen voor studenten bedroegen in 2019 € 171,7 miljoen (WSF 2000). De uitwonende basistoelage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan uitwonende scholieren is verstrekt, bedroeg in 2019 € 5,6 miljoen.

Bij de vaststelling van de studiefinanciering van studerenden die in Nederland wonen, wordt nu uitgegaan van het geregistreerde adres in de Basisregistratie Personen (BRP), maar niet alle studerenden wonen hier daadwerkelijk. Daarom worden fysieke controles op het geregistreerde woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2019 ongeveer 1.500 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ruim 500 gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd. Bij studerenden in het buitenland wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Indien dat zo is, wordt er aangenomen dat de student in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

Het misbruik is substantieel afgenomen als gevolg van getroffen maatregelen en het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden met invoering van het studievoorschotstelsel. Het huidige restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijvingen in het BRP en wordt niet aan het Ministerie van OCW toegerekend. Er is dus sprake van een geïmporteerd risico. In 2017 is een aselecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert in 2019 nog een restrisico van ongeveer € 5 miljoen (ter vergelijking: dit was in 2014 rond de € 17 miljoen).

6. Terugbetalen studieschulden

Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet altijd bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij mogelijk geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (inclusief bewijsstukken). Ultimo 2018 ontbrak nog van circa 2,4% van de debiteuren een betrouwbaar adres (afgerond 20.000 van de circa 835.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (was 4% van het totaal aantal debiteuren).

Van oud-studenten is niet altijd bekend of zij een partner hebben. Oud-studenten met een partner dienen deze partner door te geven aan DUO, omdat de draagkracht van een oud-student mede bepaald wordt door de aanwezigheid van een partner en zijn/haar inkomen. Het belang van partnercontroles is toegenomen sinds de invoering van het Commercieel, Administratief, Technisch en Sociaal-systeem (inkomen partner telt sindsdien verplicht mee). Bovendien kan door de partnerdefinitie in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) sneller geconstateerd worden (zonder te bevragen) of personen als partners aangemerkt kunnen worden. Er zijn gemiddeld 150.000 debiteuren met een draagkrachtregeling die geen partner hebben opgegeven. In 2019 zijn 4.700 debiteuren door DUO gecontroleerd op partnerschap. Hiervan bleken 1.706 debiteuren een verzwegen partner te hebben (36,3%).

Grote lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent in 2019 drie ICT-projecten groter dan € 5 miljoen (waarvan er in de loop van 2019 één is afgerond): Doorontwikkelen Basisregistratie Onderwijs (BRON), ICT werkplekdienstverlening OCW en Implementatie Wet Beroep Leraar (voorheen: Krachtig Leraarschap en Lerarenregister, afgerond in 2019). Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan het Ministerie van BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Voor alle projecten geldt dat Chief Information Officer (CIO)- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA) een plaats gekregen.

Gebruik open standaarden en open source software 

In het kader van veilig internet- en mailverkeer zijn er diverse ‘open standaarden’ van toepassing. Deze worden steeds strikter toegepast. De overheid heeft zich verplicht om per 1 januari 2020 deze standaarden geïmplementeerd te hebben, zodat een burger zekerheid heeft over het verkeer met het Ministerie van OCW en vice versa. het Ministerie van OCW heeft deze datum niet volledig gehaald. Een deel van de webomgeving en een deel van de mailomgeving voldoet niet aan alle afgesproken open standaarden. De oorzaak hiervan ligt bij de inrichting van een nieuwe werkplek omgeving waarbij focus is gegeven aan een correcte migratie. De beschermende maatregelen uit de oude omgeving zijn meegenomen naar de huidige omgeving. Door inzet van de betreffende openstandaarden kan spam-mail met een hogere accuratesse worden herkend. Eind 2019 is de migratie van de werkplek afgerond. Nu volgt in een tweede stap de aanpassing van omgeving naar de open standaarden. De afronding van deze implementatie van open standaarden zal in de tweede helft van 2020 zijn voltooid.

Betaalgedrag

Het streefcijfer voor tijdig betalen is 95% van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2019 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97,6%.

Conform de Richtlijn ‘Elektronische facturering bij overheidsopdrachten’ van de Europese Unie zijn alle aanbestedende diensten in Europa verplicht per november 2018 e-factureren te implementeren. Dit betekent dat de diensten e‑facturen van leveranciers moeten kunnen ontvangen en verwerken. Tot 2019 werden leveranciers nog niet structureel aangesproken op het niet naleven van de plicht tot e-facturatie. In de loop van 2019 is hier verandering in gekomen. De voorbereiding hield onder andere in dat leveranciers op verschillende manieren (aanvullend op de bestaande informatie in het contract tussen leverancier en departement) zijn geïnformeerd over de start van de controle op het naleven van de inkoopvoorwaarde e-facturatie. Er is tevens in voorzien dat leveranciers in heel uitzonderlijke gevallen een tijdelijke ontheffing kunnen krijgen. De controle is medio 2019 gestart waarbij 1 augustus 2019 van start is gegaan met het terugsturen van niet-e-facturen. Sindsdien neemt het aantal e-facturen toe, dit ondanks de onbekendheid van leveranciers met e‑facturatie en de technische storingen die af en toe optreden.

Audit Committee

Het afgelopen jaar is het Audit Committee (AC) vier keer bij elkaar geweest. Conform de regeling Audit Committees heeft het Ministerie van OCW in 2019 het AC geëvalueerd en is tot de conclusie gekomen dat ze het AC op een andere manier wil samenstellen. Hierdoor heeft de evaluatie geleid tot het terug brengen van het aantal externe leden van vier naar twee externe leden. Eén van de vergaderingen van het AC heeft plaats gevonden zonder externe leden vanwege de duur van de werving van de externe leden. De Secretaris-Generaal, als voorzitter, vormt vanaf 2020 samen met de leden van het MT-OCW, de ADR (en open stoel AR) en twee externe leden het AC. In 2021 zal het AC opnieuw worden geëvalueerd, om na te gaan of de veranderingen een verbetering van de werking van het AC teweeg hebben gebracht. 

De onderwerpen die in het afgelopen jaar aan de orde zijn gekomen hebben, naast de evaluatie, vooral betrekking op het departementaal jaarverslag, het samenvattend auditrapport hierop van de ADR en het verantwoordingsonderzoek van de AR. Onderwerpen als autorisatiebeheer en inkoopbeheer komen hier bijvoorbeeld aan de orde. Daarnaast zijn ook het jaarwerkplan en reviewbeleid van de Inspectie van het Onderwijs besproken.

Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s

Het Ministerie van OCW past in haar toezichtsrelaties met de zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak (zbo's en rwt's) het normenkader waar mogelijk toe. In bijlage 1 «Toezichtsrelaties en zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak» wordt ingegaan op eventuele uitzonderingen.

Paragraaf 3 -Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Aanpassingen in bedrijfsprocessen voor subsidiebeheer en departementsbrede analyse op sturingsrelaties

In navolging van de in 2018 gestarte verbetering van de bedrijfsprocessen heeft het Ministerie van OCW een verdere verfijning doorgevoerd. Voor een belangrijk deel heeft dit te maken met het implementeren van wet- en regelgeving. Bij bijna alle subsidieprocessen is een ex-ante analyse op het verlenen van staatssteun uitgevoerd en aan het subsidiedossier toegevoegd. In 2020 worden deze analyses nog verder uitgebreid. Tevens is er binnen het bestuursdepartement een traject in gang gezet waarbij wordt gekeken of de sturingsrelatie die OCW met partijen heeft, effectief is en past binnen de interne en externe kaders. In voorkomend geval is de sturingsrelatie en de bijhorende wijze van financiering bijgesteld of is het voornemen tot bijstelling genomen.

Lerarenbeurs

De ADR had over 2018 een gemiddelde bevinding gemeld op de regeling Lerarenbeurs. De bevinding betrof de onrechtmatige verstrekking van subsidies als gevolg van het steekproefsgewijs uitvoeren van controles, in het bijzonder de controle op een geldige werkgeversverklaring. Verder constateerde de ADR dat verschillen tussen de diverse administraties die ten behoeve van de regeling worden gevoerd, onvoldoende bewaakt werden door een gebrek aan monitoring over de keten.

In 2019 heeft het Ministerie van OCW de bevindingen zeer voortvarend opgepakt. Binnen de keten zijn werkafspraken gemaakt die jaarlijks worden geëvalueerd en mogelijk herzien. Er is op de regeling een risicoanalyse uitgevoerd en er is een 100% controle op de ontvangen werkgeversverklaringen uitgevoerd voor de initiële en herhaalaanvragen met studieverlof. In 2019 waren alleen herhaalaanvragers die subsidie voor studieverlof aanvroegen verplicht om een werkgeversverklaring bij te voegen, initiële aanvragers moesten in alle gevallen een werkgeversverklaring bijvoegen. Voor 2020 wordt het (controle)beleid aangescherpt:

  1. 100% controle op alle bedragen boven het wettelijk collegegeld;
  2. 100% controle op werkgeversverklaring in 2020;
  3. bij iedere initiële en iedere herhaalaanvraag is het aanleveren van een werkgeversverklaring verplicht.

Interne beheersing Studiefinancieringssysteem (SFS)

De oorspronkelijke lichte bevinding conform het ADR auditrapport 2018 betrof het ontbreken van aantoonbare monitoring van de volledig geautomatiseerd verwerkte transacties in SFS. In reactie op de bevinding heeft DUO de monitoring doorontwikkeld op verwerkte transacties en is bezig dit periodiek zichtbaar te maken met behulp van standaardrapportages. DUO gaat in 2020 de monitoring, waaronder ook de monitoring van geldstromen, met behulp van een standaardrapportage verder operationaliseren, zodat nog meer inzicht wordt verkregen in een aantoonbare juiste en rechtmatige verwerking van gegevens door het geautomatiseerde systeem SFS.

Getrouwbeeldweergave Nationaal Archief (NA)

In de jaarrekening van het NA is onder de passiva bij zowel de langlopende als de kortlopende schulden voor in totaal € 19,5 miljoen aan posten opgenomen welke niet in lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften zijn. Het gaat hier om ontvangen bedragen van het Ministerie van OCW voor investeringsbijdrage en projectgelden. Hier staan prestaties in de toekomst tegenover. Het NA gaat in overleg met de eigenaar, opdrachtgever en het Ministerie van Financiën over de te hanteren systematiek in de toekomst.

Datalekken OCW en DUO

Ook in 2019 hebben het Ministerie van OCW en DUO veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Het aantal datalekken bij OCW (exclusief DUO) is 8 geweest. Hiervan zijn er 2 bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gemeld.

Er is sprake van een stijging van het aantal meldingen bij het meldpunt datalekken van DUO. In 2019 zijn binnen DUO in totaal 80 incidenten gemeld die zijn gekwalificeerd als datalek. Hiervan hebben 20 uiteindelijk, volgens de voorschriften vanuit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), tot een melding bij de AP geleid. DUO heeft ook 17 incidenten gemeld bij het meldpunt datalekken van andere departementen voor wie DUO regelingen uitvoert.

Organisatieontwikkeling bij DUO

DUO heeft in 2019 belangrijke stappen gezet bij de verdere implementatie van life cycle management (LCM). Er is inmiddels een meerjarige vervangingsportfolio conform de IV-strategie en is gestart met het structureel onderhoud van de systemen. DUO heeft prioriteit gegeven aan noodzakelijk onderhoud en vervanging van de bestaande IT-systemen in het belang van de continuïteit van de dienstverlening aan onderwijsinstellingen en studenten.

DUO staat voor flinke uitdagingen op het terrein van HRM. Hiervoor is in 2019 een Strategisch Personeelsplan opgezet. In 2020 zal verder gewerkt worden aan onder meer het vervangingsvraagstuk: hoe komen we aan voldoende, goed personeel gezien de uitstroom in verband met vergrijzing de komende 10 jaar? Daarnaast is ook het zorgen dat de werknemers de gewenste competenties hebben om goed om te gaan met de impact van digitalisering en het groeiende belang van data, een belangrijk speerpunt.

Binnen DUO wordt gestuurd op een verdere daling van het aantal externen om te komen tot een evenwichtige verhouding tussen vast en flexibel. In 2019 zijn er minder externen omgezet in internen dan we hadden beoogd. Dat komt enerzijds omdat er extra werkzaamheden waren (zoals VDI voor bestuursdepartement van het Ministerie van OCW), maar anderzijds ook omdat er voor ICT en data-functies sprake is van een krappe arbeidsmarkt. Het lukt lang niet altijd om een vaste medewerker te vinden. Er wordt zo breed mogelijk geworven via stagiairs, trainees, klasjes en het inhuren van medewerkers vanuit Rijks ICT-Gilde en I-Interim Rijk. Ondanks deze inzet blijft het wel een risico, zowel financieel, voor de continuïteit als voor de borging van kennis binnen de organisatie.

Werk aan uitvoering/ Manifestgroep

De regering is zich ervan bewust dat de uitvoerende overheid de laatste jaren te weinig aandacht heeft gehad. Door vele bezuinigingsrondes en te hoge verwachtingen van de digitale dienstverlening zijn er bij veel uitvoeringsorganisaties nijpende situaties ontstaan. Er is sprake van legacy in de IT-systemen, moeite om medewerkers aan te trekken en te behouden en de dienstverlening schiet soms tekort.

DUO werkt vanaf medio 2019 samen met enkele departementen en uitvoeringsorganisaties in het traject «Werk aan Uitvoering» van ABD Topconsult, dat een analyse en handelingsperspectieven zal opleveren voor de uitvoering. In het programma staan de continuïteit van de dienstverlening, de ruimte voor nieuw beleid (wendbaarheid) en maatwerk aan burgers, bedrijven en instellingen centraal. Er is aandacht voor de wetgeving, besturing in de driehoek, data, IT- en HRM-vraagstukken.

DUO werkt op verschillende vlakken samen met andere uitvoeringsorganisaties. Een formeel verband waarin die samenwerking vorm krijgt is de Manifestgroep en het daarboven opererende Netwerk Publieke Dienstverleners. Hier worden inzichten rond uitvoering ontwikkeld en gedeeld en naar voren gebracht richting gremia waarbij de uitvoeringsorganisaties een gemeenschappelijk belang hebben. Daarnaast worden enkele concrete projecten ontwikkeld, zoals het programma digitale inclusie dat beoogt de digitale vaardigheden van burgers te verhogen en de toegang tot digitale dienstverlening makkelijker te maken door het aanbieden van een cursusaanbod (Klik en Tik en Digisterker) en door het inrichten en onderhouden van een landelijk dekkend netwerk van Informatiepunten.

Het Kabinet heeft een Ministeriele Commissie Uitvoering ingesteld met als doel de dienstverlening, continuiteit en wendbaarheid van uitvoeringsorganisaties te versterken. In dat kader werkt DUO mee aan onder meer het traject Werk Aan Uitvoering ABD Topconsult, dat een analyse en handelingsperspectieven zal opleveren voor de uitvoering.

Implementatie aanbevelingen doorlichting DUO

In het voorjaar heeft in samenwerking met het Ministerie van Financiën een doorlichting DUO plaatsgevonden. Het doorlichtingsrapport concludeert dat de ingezette organisatieontwikkeling bij DUO de goede richting heeft. De transitie is een meerjarig proces dat van invloed is op de sturingsrelatie tussen het bestuursdepartement en DUO, de sturing binnen DUO en de financiering. Het rapportage bevat een aantal aanbevelingen om de noodzakelijke transitie te doen slagen. In 2019 is een start gemaakt met de implementatie van de aanbevelingen. In 2020 wordt hier verder aan gewerkt.

DUO en het Ministerie vanOCW zijn in de zomer 2019 gestart met de voorbereidingen van de Management Afspraak (MA) 2020, conform de aanbevelingen uit de Doorlichting DUO. Verbeteringen daarin waren de verscherpte aandacht voor het meerjarig karakter, de geintensiveerde samenwerking tussen DUO-business en OCW-beleid en de verbreding van de gesprekken naar de going concern van DUO. Dit heeft ertoe geleid dat de MA2020 in december 2019 vastgesteld kon worden.

ICT-rijksbreed

DUO zet zich in om ook compliant te zijn aan wet- en regelgeving en bovendepartementale afspraken op het gebied van (generieke) ICT. Het betreft regelgeving die belangrijk is voor burgers en bedrijven (ook in Europees verband) vanuit digitale inclusie/toegang, gebruikersgemak en veiligheid. Dit vraagt een forse inspanning van DUO. In 2019 is in dit verband gewerkt aan onder meer eIDAS en aan de Single Digital Gateway. Dit zal in 2020 en daarna alleen maar meer worden met onder meer de verdere invoering van de Wet Digitale overheid en bijbehorende regelgeving, de Single Digital Gateway en de Wet modernisering electronisch bestuurlijk verkeer. We werken in het verband van ICT-rijksbreed onder andere aan e-Herkenning, informatiebeveiliging e-ID en toegankelijkheid voor Europese burgers.

C. Jaarrekening

7. Departementale verantwoordingsstaat

Art. Omschrijving Vastgestelde begroting Realisatie Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten
TOTAAL 41.611.603 42.024.208 1.329.157 44.552.015 43.075.430 1.397.629 2.940.412 1.051.222 68.472
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 20.458.168 20.940.607 1.141.105 21.658.765 21.095.499 1.179.415 1.200.597 154.892 38.310
Beleidsartikelen
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.539.026 4.596.476 3.000 5.275.175 4.654.063 3.875 736.149 57.587 875
6 Hoger beroepsonderwijs 3.258.567 3.277.742 1.213 3.552.945 3.399.821 3.998 294.378 122.079 2.785
7 Wetenschappelijk onderwijs 4.928.814 4.898.729 16 5.422.362 5.132.352 9 493.548 233.623 ‒ 7
8 Internationaal beleid 12.785 12.785 99 12.426 12.678 121 ‒ 359 ‒ 107 22
11 Studiefinanciering 5.583.226 5.583.226 893.224 5.317.390 5.317.390 914.341 ‒ 265.836 ‒ 265.836 21.117
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 93.071 93.071 3.657 76.013 76.013 3.463 ‒ 17.058 ‒ 17.058 ‒ 194
13 Lesgelden 6.649 6.649 238.734 12.831 12.831 245.727 6.182 6.182 6.993
14 Cultuur 589.734 967.703 494 564.102 960.734 4.376 ‒ 25.632 ‒ 6.969 3.882
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.179.678 1.228.371 101 1.154.701 1.250.760 1.375 ‒ 24.977 22.389 1.274
25 Emancipatie 6.643 15.880 0 4.305 12.540 150 ‒ 2.338 ‒ 3.340 150
Niet-beleidsartikelen
91 Nog onverdeeld 0 0 0 0 0 0 0 0 0
95 Apparaat Kerndepartement 259.975 259.975 567 266.515 266.317 1.980 6.540 6.342 1.413
Basis- en Voorgezet onderwijs en Media 21.153.435 21.083.601 188.052 22.893.250 21.979.931 218.214 1.739.815 896.330 30.162
Beleidsartikelen
1 Primair onderwijs 11.302.400 11.302.361 8.661 12.054.624 11.759.120 29.049 752.224 456.759 20.388
3 Voortgezet onderwijs 8.681.647 8.611.856 7.391 9.533.455 9.009.949 8.855 851.808 398.093 1.464
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 168.559 168.555 9.000 178.784 172.073 8.307 10.225 3.518 ‒ 693
15 Media 1.000.829 1.000.829 163.000 1.126.387 1.038.789 172.003 125.558 37.960 9.003

8. Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

begroting vastgestelde begroting t-1
Baten-lastenagentschap DUO
Totale baten 281.363 337.010 55.647 342.882
Totale lasten 281.363 336.125 54.762 342.407
Saldo van baten en lasten 0 885 885 475
Totale kapitaaluitgaven ‒ 10.794 ‒ 34.219 ‒ 23.425 ‒ 39.452
Totale kapitaalontvangsten 1.248 22.125 20.877 16.800
Baten-lastenagentschap NA
Totale baten 39.662 43.325 3.663 40.311
Totale lasten 39.662 43.124 3.462 40.381
Saldo van baten en lasten 0 201 201 ‒ 70
Totale kapitaaluitgaven ‒ 7.751 ‒ 769 6.982 ‒ 6.787
Totale kapitaalontvangsten 0 600 600 0

De Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2020 laten enige ruimte voor interpretatie ten aanzien van de vraag wat als omzet van een baten-lastenagentschap kan of dient te worden aangemerkt. In bepaalde gevallen is hieraan daarom via de begrotingswet nadere invulling gegeven. Bij de herziening van de regelgeving in 2020 en verder, zullen verduidelijkingen worden aangebracht, zodat voortaan alleen bijdragen die een directe relatie hebben met geleverde producten/diensten als omzet kunnen worden verantwoord en het niet meer nodig is in de begrotingswet nadere duiding te geven aan het begrip omzet. Om dit over 2020 mogelijk te maken, zullen door de regering voorstellen worden ingediend om de inmiddels door de Staten-Generaal goedgekeurde begrotingen bij suppletoire wet aan te passen in lijn met deze voorgenomen herziening. Om ook over 2019 een transparant beeld te geven, is in de toelichting bij de jaarrekening van elk agentschap een nadere specificatie opgenomen van de gerealiseerde omzet, waaruit aard en omvang duidelijk blijken.

9. Jaarverantwoording agentschap per 31 december 2019

9.1 Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord (SSO-Noord) waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en andere overheidsorganen.

Baten
Omzet 281.363 334.633 53.270 342.869
Omzet moederdepartement 218.863 269.790 50.927 270.500
Omzet overige departementen 57.300 58.663 1.363 64.880
Omzet derden 5.200 6.180 980 7.489
Rentebaten
Vrijval voorzieningen 669 669 13
Bijzondere baten 1.708 1.708
Totaal baten 281.363 337.010 55.647 342.882
Lasten
Apparaatskosten 271.563 318.561 46.998 326.811
Personele kosten 184.563 224.694 40.131 232.026
Waarvan eigen personeel 146.960 167.336 20.376 156.284
Waarvan inhuur externen 31.603 46.813 15.210 68.515
Waarvan overige personele kosten 6.000 10.545 4.545 7.227
Materiële kosten 87.000 93.867 6.867 94.785
Waarvan apparaat ICT 22.000 22.975 975 23.542
Waarvan bijdrage aan SSO’s 22.000 24.236 2.236 23.374
Waarvan overige materiële kosten 43.000 46.656 3.656 47.869
Rentelasten 91 91 15
Afschrijvingskosten 9.700 15.423 5.723 12.448
Materieel 7.700 10.656 2.956 10.418
Waarvan apparaat ICT 7.400 10.353 2.953 10.127
Waarvan overige materiële afschrijvingskosten 300 303 3 291
Immaterieel 2.000 4.767 2.767 2.030
Overige lasten 2.000 2.000 3.034
Dotaties voorzieningen 2.000 2.000 3.034
Bijzondere lasten
Totaal lasten 281.263 336.075 54.812 342.308
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 100 935 835 574
Agentschapsdeel Vpb-lasten 100 50 50 99

Toelichting

DUO heeft een positief resultaat van € 0,9 miljoen gerealiseerd. Het positieve resultaat wordt toegevoegd aan het eigen vermogen. In het vervolg wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

Omzet moederdepartement

Waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten 269,8
Waarvan productgroep/dienstengroep Bekostiging 35,0
Waarvan productgroep/dienstengroep Studiefinanciering 92,0
Waarvan productgroep/dienstengroep Examendiensten 24,0
Waarvan productgroep/dienstengroep Basisregister 35,0
Waarvan productgroep/dienstengroep Informatiediensten 7,0
Waarvan productgroep/dienstengroep Overige taken 20,9
Waarvan productgroep/dienstengroep Opdrachten 38,5
Waarvan productgroep/dienstengroep Examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs 11,1
Waarvan productgroep/dienstengroepShared Service 6,3

De omzet moederdepartement is € 50,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit SSO-Noord voor € 6,3 miljoen verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel was van de omzet in de Rijksbegroting. Daarnaast betreft het looncompensatie 2019 van € 3,0 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening € 11,8 miljoen, zoals de uitvoering van diverse zogenaamde overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering Intensivering Handhaving Studiefinanciering en uitvoering eindtoets primair onderwijs en uitvoering persoonsgericht innen). Daarnaast is € 5,5 miljoen beschikbaar gesteld voor noodzakelijk onderhoud en beheer, uitgevoerd om systemen operationeel te houden. Tevens zijn vervangingsinvesteringen in het ICT landschap gedaan, € 8,7 miljoen, en is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren € 4,0 miljoen. Verder is € 2,1 miljoen ingezet voor de uitvoering van persoonsgericht innen, € 1,6 miljoen ingezet ter dekking van Rijksbrede kosten voor DigiD en € 2,6 miljoen voor compensatie niet gerealiseerde deregulering. Daarnaast is incidenteel nog eens € 12,7 miljoen beschikbaar gesteld voor de implementatie van de werkplekdienstverlening ten behoeve van het departement. Van de beschikbare middelen voor projecten is € 7,4 miljoen doorgeschoven naar 2020, mede als gevolg van het inbedden van de activiteiten doorontwikkelen BRON in de Life Cycle Management methodiek, waarbij een substantieel gedeelte van het project is geactiveerd. De genoemde extra omzet van € 50,9 miljoen wordt voor € 6,3 miljoen gedekt vanuit middelen die OCW en de onder haar vallende diensten in haar eigen begroting hebben opgevoerd, € 37,3 miljoen gedekt vanuit de voorjaarsnota OCW en de overige € 7,3 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de OCW begroting.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 58,7 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de Inburgeringstaak (€ 34,4 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 7,5 miljoen), allen voor het Ministerie van SZW, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,0 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het CJIB (€ 1,2 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van JenV. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van SSO-Noord voor diverse Ministeries (€ 12,2 miljoen). De afnemers zijn de Ministeries van JenV (€ 5,7 miljoen), EZK (€ 2,3 miljoen), IenW (€ 1,5 miljoen), BZK (€ 1,3 miljoen) en VWS (€ 1,4). Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 1,1 miljoen) en overige werkzaamheden voor overige departementen (€ 0,3 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 1,3 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 2,8 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van SZW in het kader van de Inburgeringstaak. Hier staat en daling tegenover voor de werkzaamheden ten behoeve van het Landelijk Register Kinderopvang van minus € 0,2 miljoen. Daarnaast is de dienstverlening vanuit SSO-Noord met € 1,5 miljoen gedaald.

Omzet derden

De omzet derden (€ 6,2 miljoen) betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 2,3 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,4 miljoen), leges voor Verklaring Afgelegd Examen (€ 0,2 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,3 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen SSO-Noord (€ 0,9 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,1 miljoen). De stijging ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 1,0 miljoen. De stijging heeft grotendeels betrekking op de getemporiseerde afbouw van de werkzaamheden van het participatiefonds.

Vrijval voorziening

De vrijval voorziening van € 0,7 miljoen heeft grotendeels betrekking op regelingen die in het verleden waren voorzien maar niet zijn geëffectueerd en derhalve vrij kunnen vallen.

Bijzondere baten

De bijzondere baten van € 1,7 miljoen betreft een vrijval van een balanspositie voorgaand boekjaar waar € 0,7 miljoen kosten tegenover staan. Het restant van € 1,0 miljoen wordt toegevoegd aan het eigen vermogen.

Lasten

De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 54,8 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 40,1 miljoen. De toename is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden in de basisdienstverlening, extra onderhoud en beheer, telefonische dienstverlening, uitvoering van persoonsgericht innen en investering in het ICT landschap en de loonontwikkeling in 2019. Een deel personele inzet 2019 is geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De materiële kosten laat een stijging zien van € 6,9 miljoen. Ook zijn de afschrijvingskosten toegenomen met € 5,7 miljoen als gevolg van uitbreidingsinvesteringen onder meer in het ICT-landschap. Tevens is een dotatie aan de voorzieningen opgenomen van € 2,0 miljoen, onder andere aan de voorziening Sociaal Beleidskader Rijk en maatwerkregelingen in relatie tot uitstroom personeel, die in de oorspronkelijke begroting niet was meegenomen.

Rentelasten

De rentelasten van € 0,1 miljoen hebben betrekking op de leningen afgesloten ter financiering van de immateriële vaste activa, met name zelfontwikkelde software.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 2,0 miljoen (2018: € 3,1 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2019 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit voor de komende jaren.

Activa
Vaste activa 79.589 63.826
Immateriële vaste activa 54.234 33.173
Materiële vaste activa 25.355 30.653
Grond en gebouwen
Installaties en inventarissen 25.355 30.653
Overige materiële vaste activa
Vlottende Activa 37.092 23.279
Voorraden en onderhanden projecten 380 289
Debiteuren 5.895 4.177
Overige vorderingen en overlopende activa 16.190 12.339
Liquide middelen 14.627 6.474
Totaal activa 116.681 87.105
Passiva
Eigen Vermogen 1.698 813
Exploitatiereserve 813 338
Onverdeeld resultaat 885 475
Voorzieningen 3.124 3.943
Langlopende schulden 34.706 22.208
Leningen bij het Ministerie van Financiën 34.706 22.208
Kortlopende schulden 77.153 60.141
Crediteuren 11.633 13.352
Schulden bij het Rijk
Belastingen en premies sociale lasten
Leningen bij het Ministerie van Financiën 6.480
Overige schulden en overlopende passiva 59.040 46.789
Totaal passiva 116.681 87.105

Toelichting

Activa

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte software licenties opgenomen, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software. De boekwaarde is toegenomen met € 15,8 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 16,3 miljoen), activa in ontwikkeling (€ 1,0 miljoen) en software en licenties € 3,3 miljoen. Op de totale immateriële vaste activa is € 4,8 miljoen afgeschreven. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft zesenveertig projecten met een totale waarde van € 17,3 miljoen. Waardering van de materiele kosten heeft plaatsgevonden tegen werkelijke kosten. Uren externe inzet eveneens tegen werkelijke kosten en interne inzet tegen handleiding overheidstarieven. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de 3 en 10 jaar). Er heeft een herrubricering vanuit materiële vaste activa plaatsgevonden van € 5,2 miljoen wat een verklaring is voor de forse toename van de immateriële vaste activa.

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2019 met € 0,1 miljoen afgenomen. Het investeringsniveau was in 2019 nagenoeg gelijk aan de afschrijvingslast. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt drie tot tien jaar. Er heeft een herrubricering naar immateriële vaste activa plaatsgevonden van € 5,2 miljoen wat een verklaring is voor de forse daling van de materiële vaste activa. 

Voorraden

Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 1,7 miljoen toegenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 3,2 miljoen aan vorderingen op andere Ministeries opgenomen te weten; Ministerie van OCW € 0,3 miljoen, Ministerie van BZK € 0,5 miljoen, Ministerie van Financiën € 0,4 miljoen, Ministerie van JenV € 0,4 miljoen, Ministerie van VWS € 0,1 miljoen, Ministerie van EZK € 1,1 miljoen en Ministerie van IenW € 0,4 miljoen.

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2019 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 14,5 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,9 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Financiën € 0,2 miljoen, Ministerie van SZW € 0,7 miljoen.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2019 met € 8,2 miljoen toegenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 20,3 miljoen, de gepleegde investeringen van € 31,2 miljoen waar een lening van € 22,0 miljoen tegenover staat. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na dotatie van het exploitatieresultaat 2019 € 1,7 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 1% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 16,5 miljoen). Van het eigen vermogen is € 1,0 miljoen geoormerkt voor eventuele verliezen of innovaties binnen het SSO-Noord.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorziening voor wachtgeld € 0,9 miljoen en overige € 2,2 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,1 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2019. Aan de voorziening is € 2,0 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,7 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke reeds waren voorzien, maar waar deelnemers om verschillende redenen geen gebruik meer van wensen te maken. Hierdoor valt de stand van de reservering 2019 lager uit dan de stand van de reservering 2018.

Voorzieningen

Wachtgeld 1.298 ‒ 346 137 ‒ 174 915
Overige 2.645 ‒ 1.776 1.924 ‒ 495 2.298
Totaal voorzieningen 3.943 ‒ 2.122 2.061 ‒ 669 3.213

Leningen bij het Ministerie van Financiën

DUO heeft in 2019 gebruik gemaakt van de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 3361 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 8,3 miljoen met een looptijd van 4 jaar en een rentepercentage van 0,0%. En lening nummer 3360 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 13,7 miljoen met een looptijd van 10 jaar en een rentepercentage van 0,01%.

DUO heeft in 2018 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 3167 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 16,8 miljoen met een looptijd van 10 jaar en een rentepercentage van 0,53%.

DUO heeft in 2017 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 2951 ten behoeve van het Programma Dienstverlening Instellingen van € 6,8 miljoen met een looptijd van 5 jaar een rentepercentage van 0,0%.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2019 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,1 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en € 1,1 miljoen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Overige schulden en overlopende passiva

De balanspost Overige schulden en Overlopende passiva van € 59,0 miljoen bevat voor € 36,1 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van OCW. Het betreft geoormerkt geld voor taken / projecten (vaak ICT gerelateerd) in opdracht van het Ministerie van OCW, gericht op dienstverlening ten behoeve van voornamelijk het onderwijsveld. Deze werkzaamheden lopen door en worden afgerond in 2020. Daarnaast is een verplichting van € 0,05 miljoen opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken, verhuur computerruimte aan derden en werkzaamheden Participatiefonds. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2019 van het personeel in loondienst (€ 13,8 miljoen) en schulden met afdracht verplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 7,7 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investering specifieke financiële bijdragen van de Ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,3 miljoen waarvan € 0,8 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

In de nog te betalen bedragen is € 0,5 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander Ministerie opgenomen te weten; Ministerie van SZW € 0,1 miljoen (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen) en Ministerie van BZK € 0,4 miljoen.

1. Rekening courant RHB 1 januari 2019 + stand depositorekeningen 14.040 6.432 ‒ 7.608
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 281.363 358.067 76.704
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) ‒ 271.663 ‒ 337.779 ‒ 66.116
2. Totaal operationele kasstroom 9.700 20.288 10.588
Totaal investeringen (-/-) ‒ 9.858 ‒ 31.187 ‒ 21.329
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 115 115
3. Totaal investeringskasstroom ‒ 9.858 ‒ 31.072 ‒ 21.214
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
Eenmalig storting door het moederdepartement (+)
Aflossingen op leningen (-/-) ‒ 936 ‒ 3.032 ‒ 2.096
Beroep op leenfaciliteit (+) 1.248 22.010 20.762
4. Totaal financieringskasstroom 312 18.978 18.666
5. Rekening courant RHB 31 december 2019 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 14.194 14.626 432

Toelichting

Naast de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (RHB) heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,00 miljoen staat (op 31 december 2018 was dit € 0,04 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De positieve operationele kasstroom (€ 20,3 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 273,2 miljoen), overige departementen (€ 40,7 miljoen), Derden (€ 27,9 miljoen) waar aan uitgaven tegenover staan aan crediteuren en personeel (€ 341,8 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. In 2019 is tevens fors geïnvesteerd in het ICT-landschap waarvoor gebruik is gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.

2016 2017 2018 2019 2019
Generiek Deel
Kostprijzen per product (groep) n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Tarieven/uur
ICT gerelateerd 104 104 112 114 112
Overige uren 74 74 77 78 78
Omzet per productgroep (pxq)
Omzet Bekostiging Instellingen 34 36 39 35 36
Omzet Studiefinanciering 90 91 108 92 82
Omzet Examendiensten 25 23 25 24 23
Omzet Basisregister 25 28 30 35 31
Omzet Informatiediensten 7 6 6 7 6
Totaal omzet basiscontract OCW 182 184 207 193 178
FTE-totaal (excl. externe inhuur) 1.894 2.014 2.217 2.331 2.200
Saldo van baten en lasten (%) 99 98 100 100 100
Kwaliteitsindicatoren
Klantcontact digitaal 7 6 6 7 6
Klantcontact traditioneel 7 7 7 8 7

Toelichting

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2019 ligt € 15,0 miljoen hoger dan begroot. Dit als gevolg van extra onderhoud en beheer wat in de kostprijs tot uitdrukking komt, alsmede als gevolg van de investeringen in het ICT-landschap waarvan de afschrijvingslasten drukken op de kostprijs van de dienstverlening. Ook is de reguliere stijging als gevolg van loon- en prijsontwikkeling zichtbaar. Daarnaast is extra ingezet op de verbetering van de telefonische bereikbaarheid wat heeft geleid tot een hogere kostprijs voor het product Studiefinanciering maar wat ook weerspiegeld wordt in een hogere klanttevredenheid.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2019. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2019 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 114 per uur en met € 2 gestegen ten opzichte van 2018.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 77,50 per uur en met € 1 gestegen ten opzichte van 2018.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2019 van € 0,9 miljoen bedraagt 0,0% van de baten.

Indicatoren: Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel. 

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2019 heeft deze indicator een score van 7 op een schaal van 0 tot 10. Over 2018 bedroeg de score 6 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2019 heeft deze indicator een score van 8 op een schaal van 0 tot 10. Over 2018 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.

9.2 Nationaal Archief

Het Nationaal Archief beheert de archieven van de rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto’s.

De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC’s). De RHC’s zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Deze begroting handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s zijn onderdeel van artikel 14 van de begroting van het Ministerie van OCW.

Baten
Omzet 36.649 41.235 4.586 39.751
Omzet moederdepartement 35.566 40.017 4.451 38.559
Omzet overige departementen 400 400 0 400
Omzet derden 683 818 135 792
Vrijval voorzieningen 55 20 ‒ 35 144
Mutatie projectgelden 2.959 2.070 ‒ 889 416
Bijzondere baten 0 0 0 0
Rentebaten 0 0 0 0
Totaal baten 39.662 43.325 3.663 40.311
Lasten
Apparaatskosten 37.006 41.391 4.385 38.818
Personele kosten 17.532 19.158 1.626 18.305
Waarvan eigen personeel 15.664 15.721 57 14.892
Waarvan inhuur externen 872 2.461 1.589 2.335
Waarvan overige personele kosten 996 976 ‒ 20 1.078
Materiële kosten 19.474 22.233 2.759 20.513
Waarvan apparaat ICT 1.001 676 ‒ 325 912
Waarvan bijdrage aan SSO’s 5.017 4.819 ‒ 198 2.726
Waarvan overige materiële kosten 13.456 16.738 3.282 16.875
Afschrijvingskosten 2.636 1.672 ‒ 964 1.554
Materieel 2.636 1.672 ‒ 964 1.554
Waarvan apparaat ICT 291 97 ‒ 194 97
Immaterieel 0 0 0 0
Overige kosten 0 0 0 0
Dotaties voorzieningen 0 54 54 0
Bijzondere lasten 0 0 0 0
Rentelasten 20 7 ‒ 13 9
Totaal lasten 39.662 43.124 3.462 40.381
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 0 201 201 ‒ 70
Agentschapsdeel Vpb-lasten 0 0 0
Saldo van baten en lasten 0 201 201 ‒ 70

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

Waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten 40,0
waarvan productgroep/dienstengroep Fysiek archief 6,900
waarvan productgroep/dienstengroep Digitaal archief 9,400
waarvan productgroep/dienstengroep Publiek 9,500
waarvan productgroep/dienstengroep Digitalisering 8,800
waarvan productgroep/dienstengroep Kennis en advies 5,400

De omzet van het moederdepartement over 2019 bedraagt € 40,0 miljoen en betreft de vergoeding voor de producten en diensten die het Nationaal Archief aan OCW levert. De stijging ten opzichte van de begroting is onder andere veroorzaakt door tweede geldstroom projecten van totaal € 0,8 miljoen, de loon- en prijsbijstellingen van 2018 en 2019 van totaal € 1,8 miljoen en € 0,7 miljoen additionele bijdragen van het Ministerie van OCW voor onder meer arbeidsparticipanten en ICT medewerkers. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2019 betreft de programma’s Handschriftherkenning, Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed, Kennis & Innovatie en het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding. Het Nationaal Archief presenteert de doorbetalingen van gelden van OCW aan het centraal bureau voor de genealogie en de regionale historische centra niet in de eigen omzet omdat het NA hierbij alleen een kassiersfunctie vervult.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door een hogere omzet van het moederdepartement vanwege loon- en prijscompensatie, programmageld en een per saldo lager dan verwachte onttrekking uit de projectgelden. 

Omzet overige departementen

De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

Omzet derden

De omzet derden is iets hoger dan voorgaand jaar door een hogere opbrengst voor de dienstverlening en verkoop van producten.

Rentebaten

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten omdat over direct opneembare tegoeden bij het schatkistbankieren geen rente wordt vergoed.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorziening betreft een deel van de reorganisatievoorziening voor aansluiting bij FM Haaglanden nadat die aansluiting halverwege het traject is gestaakt vanwege de specifieke aard van het pand. Er is een voorziening gevormd voor de afvloeiing van een medewerker.

Mutatie Projectgelden

In de staat van baten en lasten wordt de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Tegenover de toegekende projectgelden voor onder meer DTR en het depot in Emmen, staan toekomstig te leveren prestaties aan de opdrachtgever OCW. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.

De mutatie projectgelden is lager dan begroot vanwege de langere doorlooptijd van de Europese aanbesteding van netwerkcomponenten. Uitgaven op projecten zijn in 2019 vooral kosten geweest. Voor de staat van baten en lasten zijn de onttrekkingen aan de projectrekeningen in 2019 groter geweest dan de toevoegingen. De projectgelden op de balans nemen af.

Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten bedragen € 41,4 miljoen en liggen circa € 4,4 miljoen boven de begroting. De kosten voor eigen personeel zijn hoger door cao loonstijgingen. Verder is er meer ICT personeel ingehuurd voor de ontwikkeling van de digitale infrastructuur.

De materiële kosten zijn vooral door de opening van de locatie Emmen hoger dan 2018.

De presentatie van de bijdrage aan SSO’s is conform de gehanteerde definitie van SSO’s volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Gedurende 2019 is het voor ons verbouwde pand aan het Bendienplein 5 in Emmen door de RVB opgeleverd en in gebruik genomen. Hierdoor stijgen de overige materiele kosten.

Afschrijvingskosten

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2019 geen software aanwezig is die voldoet aan alle criteria voor activering.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,7 miljoen en is € 1,0 miljoen lager dan begroot. Dit komt door lagere investering in Emmen dan begroot en doordat de afschrijvingen voor Emmen later in het jaar starten door een latere ingebruikname van het pand.

Activa
Vaste activa 11.028 12.045
Immateriële vaste activa 0 0
Materiële vaste activa 11.028 12.045
Grond en gebouwen 820 953
Installaties en inventarissen 10.176 7.330
Overige materiële vaste activa 32 3.762
Vlottende Activa 30.772 35.406
Voorraden en onderhanden projecten 36 35
Debiteuren 185 149
Overige vorderingen en overlopende activa 1.757 4.437
Liquide middelen 28.794 30.785
Totaal activa 41.800 47.451
Passiva
Eigen Vermogen 2.135 1.934
Exploitatiereserve 1.934 2.004
Onverdeeld resultaat 201 ‒ 70
Voorzieningen 161 159
Langlopende schulden 15.027 18.175
Leningen bij het Ministerie van Financiën 725 300
Investeringsbijdrage 7.545 7.884
Projectgelden 6.757 9.991
Kortlopende schulden 24.477 27.182
Investeringsbijdrage 969 839
Projectgelden 4.274 3.272
Crediteuren 1.944 2.086
Belastingen en premies sociale lasten 58 0
Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 160 100
Overige schulden en overlopende passiva 17.072 20.886
Totaal passiva 41.800 47.451

Toelichting

Activa

De balans van het NA vertoont een daling van de totale activa en passiva vanwege de afname van overige schulden en overlopende passiva, de overige vorderingen en overlopende activa en de liquide middelen. De liquide middelen zijn gedaald door betalingen van gelden aan de RHC’s. Het Ministerie van OCW heeft in 2018 een fonds voor huisvesting gevormd ter dekking van de risico’s vanwege het nieuwe huisvestingsstelsel van de RHC’s. De middelen zijn afkomstig van de bestemmingsfondsen voor huisvesting bij zeven RHC’s. De RHC’s zijn nu verantwoordelijk voor het onderhoud aan hun pand. Het fonds is opgenomen als kortlopende schuld aan het moederdepartement. Twee RHC’s maakten begin 2019 nog een restant deel van in totaal € 0,9 miljoen over. Op basis van een opname van het RVB is aan de RHC’s € 4,8 miljoen betaald voor nog uit te voeren onderhoudswerkzaamheden die bij de overgang naar het nieuwe stelsel door de RHC’s zelf gedaan moeten worden.

Vaste Activa

De post Installaties en Inventarissen stijgt met € 2,8 miljoen doordat de investeringen in de stellingen en ontzurings-machine in Emmen voor € 3,2 miljoen zijn overgeboekt vanuit de overige materiele vaste activa. Verder zijn de afschrijvingen op de post installaties en inventarissen € 0,5 miljoen hoger dan de investeringen in het jaar.

Vlottende Activa

De vlottende activa dalen door een daling van de nog te ontvangen bedragen van overige organisaties.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Vorderingen op het moederdepartement
Vorderingen op overige departementen 146 14
Vorderingen op overige debiteuren 39 135
Stand per 31 december 185 149
Nog te ontvangen van moederdepartement
Nog te ontvangen op overige departementen 89
Nog te ontvangen van overige organisaties 1.668 4.437
Stand per 31 december 1.757 4.437

De daling van de vorderingen op overige organisaties met ruim € 2,7 miljoen is vanwege eind 2018 vooruitbetaalde kosten van € 1,3 miljoen aan de nieuwe dienstverlener voor applicatieontwikkeling en beheer in het eerste kwartaal van 2019 en van € 0,3 miljoen aan ICT licenties. Verder is er eind 2018 nog € 0,9 miljoen ontvangen van twee RHC’s i.v.m. de terugvordering van de middelen uit de bestemmingsfondsen voor huisvesting.

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gedaald als gevolg van betalingen aan de RHC’s. De liquide middelen blijven hoog mede omdat namens het Ministerie van OCW het bestemmingsfonds voor huisvesting van de RHC’s groot € 14,7 miljoen volledig in liquide middelen wordt aangehouden.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2019 € 2,1 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Eigen Vermogen
Saldo per 1 januari 1.934 2.504 2.269
Onverdeeld resultaat 201 ‒ 70 235
Overige directe mutaties
Directe vermogensmutatie
Bijdrage door moederdepartement 0 0 0
Overige directe mutaties 0 ‒ 500 0
Saldo per 31 december 2.135 1.934 2.504

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2019 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2020. Het plafond aan eigen vermogen dat het NA mag aanhouden van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar is € 2,0 miljoen. Omdat er € 2,1 miljoen aan eigen vermogen is heeft het NA een surplus van € 0,1 miljoen.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn per saldo vrijwel gelijk gebleven. Dit is het saldo van dotaties onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de reorganisatievoorziening:

Stand 1/1/2019 114 45 159
Dotatie 2 52 54
Onttrekking 27 5 32
Vrijval 0 20 20
Stand 31/12/2019 89 72 161

Langlopende schulden

Onder de passiva heeft in de vergelijkende cijfers 2018 een reclassificatie plaats gevonden van Kortlopende schulden naar Langlopende schulden voor een bedrag van € 17,9 miljoen. Dit betreft de Investeringsbijdrage en Projectgelden, omdat deze posten een langlopend karakter hebben. Beide posten zijn niet in lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften. Het Nationaal Archief gaat gezien voorgaande constatering in overleg met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek in de toekomst.

De langlopende schulden nemen toe doordat een nieuwe lening van € 0,6 miljoen is afgesloten bij het Ministerie van Financiën. Op de lening bij het Ministerie van Financiën wordt binnen een jaar € 0,16 miljoen afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder de kortlopende schulden.

De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten Emmen en DTR en de afschrijvingen op bestaande activa. Een oorzaak van de lagere stand van de projectgelden zijn kosten van de projecten Emmen, DTR en metamorfose en de investeringen in het nieuwe depot op locatie Emmen en DTR. Na ingebruikname van het pand in juni is gestart met de afschrijving op de voor Emmen aangeschafte activa.

Kortlopende schulden

In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.

In de post ‘investeringsbijdrage’ staan bedragen waartegenover investeringen staan, zoals de depotstellingen, een ontzuringsmachine, het e-Depot en ICT devices voor de nieuwe werkplek. Investeringen zijn bedrijfsmiddelen met een aanschafwaarde boven de € 10.000.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Schulden op het moederdepartement 0 0
Schulden op overige departementen 523 878
Schulden op overige crediteuren 1.421 1.208
Stand per 31 december 1.944 2.086
Nog te betalen aan moederdepartement 14.668 18.775
Nog te betalen aan overige departementen 102 144
Nog te betalen aan overige organisaties 2.302 1.967
Stand per 31 december 17.072 20.886

De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn de terugontvangen gelden van de RHC’s uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting. Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar.

1. Rekening courant RHB 1 januari 2019 + stand depositorekeningen 16.719 30.785 14.066
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 36.349 43.506 7.157
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) ‒ 37.026 ‒ 45.327 ‒ 8.301
2. Totaal operationele kasstroom ‒ 677 ‒ 1.821 ‒ 1.144
Totaal investeringen (-/-) ‒ 7.151 ‒ 654 6.497
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 0 0
3. Totaal investeringskasstroom ‒ 7.151 ‒ 654 6.497
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) 0 0 0
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) 0 0 0
Aflossingen op leningen (-/-) ‒ 600 ‒ 115 485
Beroep op leenfaciliteit (+) 0 600 600
4. Totaal financieringskasstroom ‒ 600 485 1.085
5. Rekening courant RHB 31 december 2019 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 8.291 28.795 20.504

Toelichting

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het NA zijn in 2019 met circa € 2 miljoen afgenomen. De belangrijkste oorzaak van deze afname is de betaling aan de RHC’s. De operationele kasstroom is € 1,1 miljoen lager dan begroot. De investeringskasstroom is lager ten opzichte van de begroting als gevolg van minder investeringen op projecten. De gedane investeringen betreffen met name investeringen in het kader van het project Masterplan Archiefdepots in stellingen en een ontzurings-machine voor het depot in Emmen en investeringen in ICT in het kader van het DTR project. Een vorig jaar geboekte investering onder de overige materiële vaste activa voor het pand in Emmen betrof voornamelijk de sloopkosten van het oude pand en is in 2019 niet meer als activa opgenomen maar in de kosten geboekt.

De financieringskasstroom is positief vanwege het aangaan van een nieuwe lening van € 0,6 miljoen en de jaarlijkse € 0,1 miljoen aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA in 2013.

2016 2017 2018 2019 2019
Generiek Deel
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep
de (gem) prijs per meter fysiek archief (capaciteit) zie toelichting zie toelichting 15 15 13
de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief zie toelichting zie toelichting 1163 1.231 1.290
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel
primaire taken - activiteiten 50 55 53 53 55
programma's en projecten 2e en 3e geldstromen 50 54
Aantal fte
formatie op lumpsum en projecten 186,32 194,83 198,29 207,71 200-210
formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven 0 0 0 0 0
Saldo baten en lasten 609.108 235.434 ‒ 70.332 201.162 0
Ontwikkeling aantallen bezoekers
bezoekers - tentoonstelling 12.288 17.482 19.078 18.398 20.000
onderwijs 3.527 12.655 7.539 8.922 13.000
studiezaal - bezoekers 12.328 14.940 15.433 17.121 12.000
studiezaal - raadplegingen archiefstukken 114.297 114.349 104.570 134.071 100.000
website Nationaal Archief 1.183.834 1.350.798 1.721.451 1.601.889 1.500.000
Cijfer bezoeker tevredenheid 7 7,5 7,5 7,5 8
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk *** *** *** ***
Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie
fysieke dienstverlening; geopend:
informatiecentrum en studiezaal di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr
tentoonstelling di t/m vr di t/m zo di t/m zo di t/m zo di t/m zo
ontvangst schoolgroepen ma t/m vr ma t/m vr
digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)
beschikbaarheid (%) nvt nvt nvt nvt
helpdesk openingstijden op werkdagen 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00

Toelichting

De afgelopen jaren waren er geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en in 2018 en 2019 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel is het nu mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken. De kostprijzen per 2019 zijn opgenomen in de tabel.

In 2019 komt het uurtarief voor primaire taken en activiteiten uit in lijn met de voorgaande jaren.

10. Saldibalans

31-12-2019 31-12-2018 31-12-2019 31-12-2018
Intra-comptabele posten
1 Uitgaven ten laste van de begroting 43.075.426 42.326.872 2 Ontvangsten ten gunste van de begroting 1.397.628 1.368.558
3 Liquide middelen 270 277
4 Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding 4a Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding 41.673.736 40.954.114
5 Rekening-courant RHB Begrotingsreserve 55.093 40.300 5a Begrotingsreserves 55.093 40.300
6 Vorderingen buiten begrotingsverband 281 174 7 Schulden buiten begrotingsverband 4.613 4.651
Subtotaal intra-comptabel 43.131.070 42.367.623 Subtotaal intra-comptabel 43.131.070 42.367.623
Extra-comptabele posten
9 Openstaande rechten 216.424 219.419 9a Tegenrekening openstaande rechten 216.424 219.419
10 Vorderingen 31.597.175 29.962.993 10a Tegenrekening vorderingen 31.597.175 29.962.993
11a Tegenrekening schulden 0 0 11 Schulden 0 0
12 Voorschotten 6.017.262 5.100.292 12a Tegenrekening voorschotten 6.017.262 5.100.292
13a Tegenrekening garantieverplichtingen 3.226.766 3.135.369 13 Garantieverplichtingen 3.226.766 3.135.369
14a Tegenrekening andere verplichtingen 30.550.918 29.165.728 14 Andere verplichtingen 30.550.918 29.165.728
15 Deelnemingen 15a Tegenrekening deelnemingen
Subtotaal extra-comptabel 71.608.545 67.583.801 Subtotaal extra-comptabel 71.608.545 67.583.801
Totaal 114.739.615 109.951.424 Totaal 114.739.615 109.951.424

Toelichting

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2019

De uitgaven over 2019 zijn uitgekomen op € 43.075.425.218,07 en de ontvangsten op € 1.397.627.118,44. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 43.075.430.000,00 en de ontvangsten op € 1.397.629.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2019 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Totaal liquide middelen 270 277

4. Rekening-courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën, wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Museaal aankoopfonds 29.747 15.000 1.526 43.221 14
Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen 10.553 1.437 118 11.872 95
Totaal 40.300 16.437 1.644 55.093

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intracomptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2019 is er voor 1 aankoop een bijdrage geleverd:

de aankoop van het werk het Godenbanket van Joachim Anthonisz Wtewael. Naast de aankoop is het saldo van het fonds ook verlaagd doordat over 2019 sprake was van negatieve rente.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van OCW staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procentpunt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procentpunt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intracomptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Te verrekenen personeel en voormalig personeel 98
Dienst Uitvoering Onderwijs 183
Totaal 281

7. Schulden buiten begrotingsverband

Codarts 3.531
Overig 1.082
Totaal 4.613

De post Codarts betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (€ 0,35 miljoen), legaten (€ 0,05 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen BTW (€ 0,35 miljoen).

9. Openstaande rechten

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO.

Lesgelden 216.424
Totaal 216.424

10. Vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2019 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

1 Primair onderwijs 8.927 12.852
3 Voortgezet onderwijs 962 1.224
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 2.140 2.862
6 Hoger beroepsonderwijs 9.795 10.427
7 Wetenschappelijk onderwijs 17 0
8 Internationaal beleid 0 17
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 5.051 6.588
11 Studiefinanciering 31.502.184 29.853.450
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 8.338 9.049
13 Lesgelden 0
14 Cultuur 58.831 64.184
15 Media 0 0
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 0 1.210
25 Emancipatie 52 305
95 Apparaat Kerndepartement 878 825
Lening Bonaire 0
Totaal 31.597.175 29.962.993

De overige openstaande vorderingen (€ 95,0 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Niet-relevante langlopende vorderingen 30.843.438 29.092.214
Leningen - hoofdsom 23.467.964 21.312.139
Prestatiebeursleningen - hoofdsom 7.375.474 7.780.075
Relevante langlopende vorderingen 534.956 633.160
Leningen - rente 478.519 568.418
Prestatiebeursleningen - rente 14.063 24.179
Overig 42.374 40.563
Relevante kortlopende vorderingen 123.790 128.076
Totaal 31.502.184 29.853.450

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Openstaande bedragen per 01-01-2019 29.853.450 28.192.644
Mutatie bruto vorderingen 4.720.025 4.883.780
Omgezet in gift ‒ 2.052.408 ‒ 2.255.641
Afgelost (ontvangen en verrekend) ‒ 914.731 ‒ 847.248
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding ‒ 104.152 ‒ 120.085
Totaal 31.502.184 29.853.450

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of woren ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift en doordat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2019 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

1 Primair onderwijs 1.315.503 856.348
3 Voortgezet onderwijs 140.071 113.187
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 670.528 632.675
6 Hoger beroepsonderwijs 31.890 37.637
7 Wetenschappelijk onderwijs 42.543 25.880
8 Internationaal beleid 19.304 20.448
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 144.696 176.856
11 Studiefinanciering 1.821.473 1.760.012
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0 0
13 Lesgelden 0 0
14 Cultuur 1.577.540 1.086.986
15 Media 24.899 10.286
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 205.302 360.161
25 Emancipatie 23.486 19.640
95 Apparaat Kerndepartement 27 176
Totaal 6.017.262 5.100.292

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 (Studiefinanciering) betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven. In 2019 heeft de betaling voor zowel 2019 als 2020, voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat, plaatsgevonden. De toename van het openstaande voorschot komt voor rekening van artikel 1 (Primair onderwijs) en artikel 14 (Cultuur).

Niet in de voorschotten opgenomen zijn de uitstaande voorschotten voor subsidieregelingen voor instandhouding van monumenten. Deze regelingen worden uitgevoerd door het Nationaal Restauratiefonds (NRF). Het uitstaande voorschot hiervoor bedraagt ultimo 2019 € 231,6 miljoen.

De stand van de voorschotten per 31-12-2019 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

2003 1.340 1.340
2004 8.336 8.315 21
2005 8.658 5.185 3.473
2006 38.022 5.800 32.222
2007 68.113 33.160 34.953
2008 64.994 33.160 31.833
2009 54.714 33.360 21.353
2010 58.139 33.860 24.279
2011 33.840 9.622 24.218
2012 28.252 7.560 20.692
2013 42.064 21.647 20.417
2014 82.139 37.857 44.282
2015 103.178 52.154 51.025
2016 192.338 76.614 115.724
2017 1.115.529 185.171 930.358
2018 3.200.636 1.109.758 2.090.878
2019 2.577.340 7.146 2.570.194
Totaal 5.100.292 2.577.340 1.660.370 6.017.262

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen. Het Rijk staat garant voor de rente en aflossingsverplichtingen richting de geldverschaffers. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het Ministerie van OCW ultimo 2019 loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de ultimo 2019 openstaande garanties gespecificeerd opgenomen:

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen 151.212 163.921
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo 0 0
Garanties Cultuur 761.502 753.098
Garantie Vervangingsfonds 23.000 23.000
Garantie Participatiefonds 7.000 7.000
Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid 22.350 23.330
Garanties Wetenschappelijk Onderwijs 244.209 254.483
Garanties Hoger beroepsonderwijs 777.048 766.468
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 636.328 643.536
Garanties Voortgezet onderwijs 479.263 391.516
Garanties Primair onderwijs 124.854 109.017
Totaal 3.226.766 3.135.369

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 761,5 miljoen. Hiervan is € 507,6 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 250,4 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 3,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 22,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Wetenschappelijk onderwijs (€ 244,2 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 777,0 miljoen), het Beroepsonderwijs en (€ 636,3 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 479,3 miljoen) en het Primair onderwijs (€ 125,0 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen en rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. De geldleningen in het wo, hbo en mbo worden verstrekt onder hypothecaire zekerheid, de geldleningen in het po en vo onder gemeentegarantie. Het risico voor het Ministerie van OCW is hierdoor beperkt. Voor de rekening-courantkredieten wordt geen zekerheid gevraagd. De garantstelling betreft het maximaal mogelijke krediet. In de praktijk wordt dit zelden volledig benut. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen per onderwijssector voor het maximaal mogelijke krediet en voor de daadwerkelijk uitstaande leningen.

Wetenschappelijk onderwijs 136,4 107,8
Hoger onderwijs 201,9 575,1
Beroepsonderwijs en volwasseneducatie 158.5 477,9
Voortgezet onderwijs 156,3 323
Primair onderwijs 32,3 92,6

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen is als volgt:

Bij: Aangegane verplichtingen 2019 674.463
Af: Afgelopen garantie 2019 583.066
Af: Verrichte betalingen 2019 0
Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2019 0
Stand 31 december 2019 3.226.766

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen is als volgt:

Bij: aangegaan 2019 44.460.615
Af: Tot betaling gekomen in 2019 43.075.425
Stand 31 december 2019 30.550.918

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2019 is hieronder opgenomen.

3 Voortgezet onderwijs 7.938.906
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.387.551
6 Hoger beroepsonderwijs 3.377.918
7 Wetenschappelijk onderwijs 5.206.090
8 Internationaal beleid 8.366
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 26.245
11 Studiefinanciering 0
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0
13 Lesgelden 0
14 Cultuur 890.649
15 Media 992.822
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.029.835
25 Emancipatie 27.177
95 Apparaat Kerndepartement 201
Totaal 30.550.918

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 1 november 2019 is het ‘convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021’ afgesloten met de onderwijsbonden en de sectorraden. In dit convenant stelt het kabinet in totaal € 459,5 miljoen beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs. Hiervan is inmiddels € 314,2 miljoen betaald dan wel verplicht. Het restant, zijnde € 145,3 miljoen, is nog niet als juridische verplichting vastgelegd en betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting. Dit gaat om € 16,5 miljoen voor hoger salaris leraren vso welke in 2020 verplicht en betaald zal worden. Daarnaast is er afgesproken dat er € 10,6 miljoen beschikbaar komt voor Samen Opleiden. In 2020 gaat dit om € 2,0 miljoen en het overige deel voor Toekomstige jaren. Ook wordt er € 21,2 miljoen vrijgemaakt voor individuele scholingsrechten leraren po. Dit heeft voor de helft betrekking op 2020 en voor de andere helft op 2021. Het laatste deel gaat over € 97,0 miljoen welke eerder beschikbaar komt voor de aanpak van werkdruk in het po. Bij Voorjaarsnota 2020 wordt deze kasschuif verwerkt.

Op 26 november 2014 is het bestuursakkoord PO 2014-2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord is voor 2020 en verder een additioneel bedrag van € 444,0 miljoen beschikbaar. Ultimo 2019 zijn de daarin afgesproken toevoegingen aan prestatiebox (€ 263,0 miljoen) en aan lumpsum (€ 142,0 miljoen) volledig als juridische verplichting vastgelegd. Van de voor 2019 afgesproken € 39,0 miljoen aan overige bestemmingen is ultimo 2019 € 7,3 miljoen vastgelegd als juridische verplichting. De overige € 31,7 miljoen voor 2020 betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting.

Op 31 mei 2018 is het sectorakkoord VO 2018–2020 met de VO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2019 en 2020 een additioneel bedrag van € 12,0 miljoen per jaar beschikbaar. Voor 2020 is daarvan circa € 3,9 miljoen niet juridisch verplicht en derhalve niet in de saldibalans opgenomen.

Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022: Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de tweede tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.670,8 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2019 een bedrag van € 821,3 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 849,5 miljoen is ultimo 2019 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Vanuit het convenant onderwijshuisvesting CN is er in totaal $ 64,7 miljoen (US dollars) beschikbaar. Voor de jaren 2020 geldt dat er hiervoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan die nog niet juridisch verplicht zijn en derhalve niet in de saldibalans zijn opgenomen. Het gaat in totaal om een bedrag van $ 58,8 miljoen (US Dollars).

Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019-2024 ‘Investeren in Onderwijskwaliteit’. Hiermee is naar prijspeil 2019 een bedrag van in totaal € 2.366,0 miljoen (€ 1.470,0 miljoen voor het hbo en € 896,0 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019-2024. Van dit bedrag is ultimo 2019 voor de jaren 2019 en 2020 al een bedrag van € 419,0 miljoen (€ 261,0 miljoen hbo en € 158,0 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2021 t/m 2024 van € 1.947,0 miljoen (€ 1.210 miljoen voor het hbo en € 737,0 miljoen voor het wo) is ultimo 2019 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Op 21 februari 2019 is de Erfgoed Deal ondertekend. In de Erfgoed Deal maken verschillende overheden en maatschappelijke organisaties afspraken over het behoud en het gebruik van erfgoed bij de grote ruimtelijke opgaven van dit moment, zoals energietransitie en verduurzaming, klimaatadaptatie en stedelijke groei en krimp. Het Ministerie van OCW heeft zich met ondertekening bestuurlijk verplicht tot een bijdrage van € 20,0 miljoen. Daarvan was ultimo 2019 € 18,0 miljoen nog niet juridisch verplicht.

11. WNT-verantwoording 2019 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk bezoldigingsmaximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigings­maximum bedraagt in 2019 € 194.000.

Nieuw in 2019 is, dat een topfunctionaris die stopt met zijn werkzaamheden als topfunctionaris, maar een dienstverband behoudt bij dezelfde WNT-instelling toch nog vier jaar aangemerkt blijft als topfunctionaris.

Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2019 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2019 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

Er zijn in 2019 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT in verband met de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

CvTE1 P. Hendrikse Voorzitter 0,2 (0,2) € 24.020 (€ 23.770) € 24.020 (€ 23.770) € 38.800
CvTE T.G.M. Bekker2 Plv. lid > lid 1/3/19
CvTE A.M.L. Jansen Plv. lid > lid 1/3/19 0,025 (-) € 1.868 (€ -) € 1.868 (€ -) € 4.850
CvTE Y. van Zijl-Med Lid 0,025 (0,025) € 1.806 (€ 2.452) € 1.806 (€ 2.452) € 4.850
CvTE A. Kaim Lamers Lid 0,025 (0,025) € 2.694 (€ 1.025) € 2.694 (€ 1.025) € 4.850
CvTE D.J.M. Majoor2 Lid
CvTE L.S.J.M. Henkens Lid 0,025 (0,025) € 2.024 (€ 2.032) € 2.024 (€ 2.032) € 4.850
CvTE M.A. Jansen2 Plv. lid
CvTE H. de Deugd2 Plv. lid 24-6-2019
CvTE G.J. Zomer2 Plv. lid
CvTE J.C. Krijt2 Lid 28-2-2019
CvTE W.L.M. de Koning2 Plv. lid
CvTE Y.B. Walvisch-Stokvis2 Plv. lid
  1. College voor Toetsen en Examens
  2. Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris.

D. Bijlagen

Bijlage 1: Toezichtrelaties rwt's en zbo's

ZBO's
Stichting Nederlans Fonds voor Podiumkunsten+ € 64.879 € 66.570 Nee
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie € 32.226 € 35.221 Nee
Stichting Nederlands Fonds voor de Film € 54.177 € 59.335 Nee
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie € 17.021 € 20.772 Nee
Stichting Mondriaan Fonds € 30.629 € 41.239 Nee
Stichting Nederlands Letterenfonds € 12.425 € 14.059 Nee
Bureau Architectentregister Nee
Commissariaat voor de Media € 4.906 € 4.736 Nee
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie € 3.603 € 4.932 Realisatiecijfers 2019 zijn juli 2020 beschikbaar. Cjfers hebben betrekking op de bijdrage van NL-zijde.
Koninklijke Bibliotheek € 47.173 € 98.339 Nee
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek € 571.192 € 528.487 € 32.727 € 34.844 Nee
Stichting Participatiefonds (PF) € 1.972 nnb 0 nnb Realisatiecijfers 2019 komen medio maart 2020 beschikbaar.
Stichting Vervangingsfonds (VF) € 2.730 nnb 0 nnb Realisatiecijfers 2019 komen medio maart 2020 beschikbaar.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek € 2.105 € 2.272 Nee
College voor Toetsen en Examens € 11.618 Nee
Nederlandse Publieke Omroep € 731.821 € 731,82 Nee
Regionale Publieke Omroep € 144.655 € 147.507 Nee
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen € 89.216 € 92.728 Ja/Nee
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) € 56.044 € 54.998 Nee
RWT's
Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen € 210.800 € 223.482 Nee
Certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen Deze vijf commerciële instellingen zijn niet gehouden cijfers e.d. aan OCW te overleggen.
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs onbekend € 10.803.308 Ja; betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 4.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2018
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs onbekend € 8.817.242 Ja; betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 4.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2018
Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen € 3.514.492 € 3.608.204 Nee
Instellingsbesturen hogescholen € 3.199.939 € 3.310.594 Nee
Instellingsbesturen universiteiten € 4.196.979 € 4.414.613 Nee
Academische Ziekenhuizen € 671.792 € 686.483 Nee
Stichting Cito € 31.724 € 32.738 Nee
Stichting SLO € 10.514 € 10.850 Nee

Toelichting

Op basis van artikel 4.2, lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW), is het Ministerie van OCW, als moederdepartement verantwoordelijk voor de bijdrage aan het zbo en het afleggen van verantwoording over een bepaald onderwerp waarbij verschillende Ministeries zijn betrokken. Omdat van de meeste zbo’s het jaarverslag over 2019 nog niet zodanig beschikbaar is, dat ze voor het jaarverslag van het Ministerie van OCW gebruikt kunnen worden, worden alleen de bijzonderheden in de tabel opgenomen die vóór 15 maart bekend zijn. In het geval er een bijzonderheid bekend wordt, ná het verschijnen van het jaarverslag, wordt de Kamer hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.

Mede doordat het jaarverslag van het zbo nog niet gereed is ten tijde van het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van OCW is het opnemen van met name kwalitatieve informatie over de activiteiten van het betreffende zbo lastig. Een optie is gebruik te maken van het jaarverslag van het zbo van het jaar ervoor (t-1). Het geeft echter een scheve vergelijking om deze gegevens op te nemen in het jaarverslag jaar t van het departement.

Gezien de goede kwaliteit van het jaarverslagen van de zbo’s, met als voorbeeld het jaarverslag van het NWO, de verschillende Kamerbrieven die over de werkzaamheden van het NWO in het afgelopen jaar zijn verstuurd, de omvang van het jaarverslag van het Ministerie van OCW en het uitgangspunt van de CW, artikel 4.2, lid 2, in de Memorie van Toelichting (praktische regels ten aanzien van de verantwoording over een bepaald onderwerp), wordt met het oog op het beperken van de administratieve lasten of ondoelmatigheden vooralsnog verwezen naar het jaarverslag NWO (Jaarverslag NWO 2018).

Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Competenties van leerkrachten ivm Passend onderwijs (NRO) 2015
Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal‐emotionele uitkomsten 2015
Evaluatie Passend Onderwijs (NRO) 2015
Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs) 2016
Effectief taalonderwijs (NRO) 2016
Effectief rekenonderwijs (NRO) 2016
Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek 2016
Toptalenten in het onderwijs 2017
Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage 2017 Kamerstukken II 2017/18, 28760 nr. 69 2017
Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid Kamerstukken II 2017/18, 27 020 nr. 73 2017
Tussenrapportage Evaluatie Wet Eindtoetsing PO Kamerstukken II 2017/18, 31289 nr. 343 2017
Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010-2014 Kamerstukken II 2017/18, 31293 nr. 373 2017
Evaluatie landelijke geschillen commissie Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 258 2017
Evaluatie pilot tweetalig primair onderwijs 2018
Evaluatie wet versterking medezeggenschap Kamerstukken II 2018/19, 33223 nr. 7 2018
Evaluatie NOB 2018
Evaluatie wet eindtoetsing po 2019
Diverse studies i.h.k.v. evaluatie passend onderwijs 2019
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten 2015
Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO) 2015
Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO) 2015
Opbrengstgericht besturen (NRO) 2015
Professionalisering passend onderwijs (NRO) 2015
Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO) 2015
Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO) 2015
Voortgang code Goed Bestuur (NRO) 2015
IBO Schatkistbankieren2 2016
Quick scan leerlingendaling 2016
Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs 2016
Onderzoek Regeldruk 2016
Onderzoek leermiddelenmarkt PO 2016
Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen 2016
OESO stelselreview 2016
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs 2017
Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken 2017
Monitor bestuursakkoord PO - tabellenrapport 2017 2017
Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 242 2017
Licht op schaduwonderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31 289 nr. 358 2017
Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo Kamerstukken II 2017/18, 34 775 nr. 115 2017
Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 ‒ 2016 2017
Formatief evalueren: vraag en aanbod samengebracht 2017
Peil. Kunstzinnige oriëntatie 2015 ‒ 2016 2017
Quickscan leerlingendaling PO en VO - Schoolbesturen, gemeenten, provincies 2017
Eindrapport Bewegingsonderwijs en vakleerkrachten Kamerstukken II 2017/18, 27 923 nr. 245 2017
Rapportage Referentieniveau 2016 ‒ 2017 2017
Eindrapport Advies over Instemming 2017
Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen 2017
Regeldruk en de regeldrukagenda in po, vo en mbo (NRO) 2017
Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school Kamerstukken II 2017/18 31497 nr. 242 2017
Enquête beurs voor bewegingsonderwijs 2017
Twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262 2018
Monitor leerlingenvervoer Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262 2018
Toepassing en werking van de protocollen ernstige reken- en wiskunde problemen in het onderwijs (po, vo, mbo) Kamerstukken II 2019/20, 31293 en 31289 nr. 498 2019
Het verhaal achter de financiële cijfers (po, vo, mbo, ho) 2019
De inzet van hbo-geschoolde beroepskrachten in de vve 2019
Kunstmatige intelligentie (AI) in het onderwijs 2019
4. Toetsbare beleidsplannen3
N.v.t.
  1. De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
  2. Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.
  3. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog Kamerstukken II 2015/16, 31511, nr. 201 2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties 2015
Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen 2016
Evaluatie wet gratis schoolboeken Kamerstuk II 2016/17, 33088, nr. 5 2016
De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 341 2016
Voortgangsrapportage regelluwe scholen Kamerstukken II 2016/17, 29546, nr. 26 2016
Monitor Techniekpact Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249 2016
Evaluatie kiezen voor techniek Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249 2016
Monitor diagnostische tussentijdse toets Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 231 2016
Onderzoek groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2016/17, 31293, nr. 351 2016
Voortgang sectorakkoord 2016
Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO 2017
Evaluatie vaststelling DAMU licentie VO (toptalenten) Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 407 2018
Evaluatie project flexibele en digitale examens vmbo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 395 2019
Evaluatie Klachtenregeling po/vo 2019
Opting out lwoo/pro 2019
Evaluatie CvTE 2019
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Doorstroom Havo-VWO Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392
3. Overig onderzoek
Laks monitor scholieren 2015
Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1 2015
Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015 2015
PISA 2015 2016
OESO stelsel review 2016
Digitale doorstroom atlas Reguliere update
Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving Kamertukken II 2017/18, 27923, nr. 282 2017
IPTO (integrale personeelstellingen onderwijs) 2017
Monitor onderwijshuisvesting Kamerstukken II 2017/18, 34775, nr. 115 2017
Quick scan leerlingendaling 2017
Dyslexie nader verklaard 2017
De inrichting van de onderbouw Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 344 2017
Toptalenten in het onderwijs 2017
Bekend maakt bemind: onderzoek banenafspraak in het VO 2017
Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs 2017
Eindrapport advies over instemmingsrecht 2017
Groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2017/18, 31293, nr. 385 2018
Monitor 10-14 onderwijs 2018
Examenmonitor 2018
Monitor techniek pact 2018
Bestuurlijke constructen in het voortgezet onderwijs 2019
Quick scan toelatingsbeleid funderend onderwijs 2019
Monitor sterk techniekonderwijs, nulmeting Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 108 2019
Schoolkostenmonitor 2018-2019 Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 450 2019
Toelatingscriteria vwo-scholen voor doorstromers vanaf het havo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392 2019
  1. De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 2015
Beleidsdoorlichting artikel 4 2019
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 2015
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014 2015
Evaluatie laaggeletterdheid 2012-2015 2015
Monitoring en evaluatieonderzoek VSV 2012-2015 2015
Analyse Effectrapportage RMC 2016
Job-monitor 2016 2016
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (POA) 2017
Tussentijdse evaluatie kwaliteitsafspraken MBO 2017
Rapportage monitor keuzedelen februari 2017 2017
Rapportage monitor keuzedelen september 2017 2017
Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2017) 2017
Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2017) 2017
Studentlabs; doorstroom Mbo-Hbo 2017
Toekomst van Volwasseneneducatie Evaluatie wijziging Wet Educatie & Beroepsonderwijs 2017
Monitor RIF 2017
Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage 2017
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016 2017
Rapportage monitor keuzedelen september 2018 2018
Job-monitor 2018 2018
Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen BOL-BBL (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie regeling praktijkleren 2018
Evaluatie Wet Macrodoelmatigheid 2019
Monitor Actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018 2019
Evaluatie taaltrajecten 2019
Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo 2019
Evaluatie herziening kwalificatiestructuur mbo 2019
Evaluatie wet «Doelmatige Leerwegen» mbo 2019
Rapportage monitor keuzedelen 2019 2019
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO 2016
Arbeidsmarktrelevantie MBO niveau 2 2017
Literatuurverkenning arbeidsmarktperspectief van niveau 2-opleidingen 2017
MBO-instellingen en de arbeidsmarktrelevantie van het opleidingenaanbod op niveau 2 2017
3. Overig onderzoek
De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs 2015
vsv evaluatieonderzoek (pantheia) 2015
School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken 2015
OESO stelsel review 2016
Lonen van BBL-leerlingen en het wettelijk minimum jeugdloon 2017
Goal; Guidance & Orientation Adult Learners; Cross Country Reports Wave 1 2017
De waarde van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt 2018
Evaluatie nieuwe bekostiging VAVO 2018
Onderzoek tevredenheid bedrijven BBL/BPV (motie Straus) 2018
Achtergronden van ontwikkelingen in de instroom in de bbl 2018
Monitor Sociale Veiligheid 2018
Kwalitatieve evaluatie schoolmaatschappelijk werk 2018
Evaluatie instrumentkeuze middelen schoolmaatschappelijk werk in het MBO 2018
De kosten en baten van BBL 2018
Onderzoek gezamenlijke huisvesting 2018
Evaluatie wettelijke taken SBB zoals vastgelegd in de WEB 2018
Onderzoeksrapport NCOR over nut onderwijsovereenkomst en rechtspositie mbo-student 2018
Bedrijfsscholen voor mbo-opleidingen: een eerste verkenning 2019
Het verhaal achter de financiele cijfers 2019
Het loslaten van de verplichte koppeling van keuzedelen aan kwalificaties in het mbo 2019
Verkenning digitaal scholingsoverzicht 2019
Schoolkostenmonitor po, vo, mbo 2018/2019 2019
4. Toetsbare beleidsplannen2
N.v.t.
  1. De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
  2. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting artikel 6 en 7 2019
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
De jongens tegen de meisjes. Onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, hbo en wo 2015
Kerncijfers hoger onderwijs in internationaal perspectief 2015
Uitbreiding studievoorschot naar nieuwe doelgroepen 2015
De transformatie van handicap + studie. Een externe evaluatie 2015
Big Data in onderwijs en wetenschap 2015
Beter benutten voor beter onderwijs. 2015
Monitor uitrol Associate degree 2015
Onderzoek naar de werking van het Sirius Programma om excellentie in het ho te bevorderen 2015
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 ROA-R-2015/6 2015
Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs. Een verkennend en vergelijkend onderzoek 2015
Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF) 2016
Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs 2016
Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed) 2016
Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct 2016
Studentplannen doorstroom mbo-hbo 2016
Monitor Beleidsmaatregelen 2015 2016
Rapport project wetenschap en technologie op de pabo's 2016
Dyslexieverklaringen 2017
Monitor Beleidsmaatregelen 2016 ‒ 2017 2017
Studentenmonitor gegevens tot en met 2016 2017
De Studiekeuzecheck 2017
Onderzoek schakeltrajecten 2017
Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs 2017
Sectoranalyse van het Croho onderdeel onderwijs 2017
Evaluatie nadere vooropleidingseisen mbo-hbo 2018
Evaluatie van het accreditatiestelsel 2018
Stelselreview Benchmarking higher education system performance (OESO) 2018
Onderzoek gezamenlijke huisvesting i.k.v. publiek/ privaat 2018
Onderzoek bekostigingssystematiek 2018
Monitor Beleidsmaatregelen 2017 ‒ 2018 2018
Tussenevaluatie experimenten vraagfinanciering en flexibilisering deeltijd en duaal hoger onderwijs 2019
OECD Education at a glance 2019
Specialisatiemogelijkheden in lerarenopleidingen 2019
Monitor Beleidsmaatregelen 2018 ‒ 2019 2019
Werking van het bindend studieadvies 2019
Instellingsaccreditatie in het buitenland 2019
Ervaren regeldruk rond kwaliteitszorg in het onderwijs 2019
Het experiment promotieonderwijs: een tussenevaluatie 2019
IBO Internationalisering van het (hoger) onderwijs 2019
Derde cyclus hbo in het buitenland en samenwerking hbo en wo in onderzoek in Nederland 2019
4. Toetsbare beleidsplannen2
N.v.t.
  1. De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
  2. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam. 2015
Evaluatie subsidieregeling Internationalisering po en vo 2019
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland. 2016
Evaluatie en nationaal rapport Erasmus+ 2017
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Monitoring en evaluatie beleidsmaatregelen ter verbetering opleidingen leraren beroepsonderwijs (mbo en vmbo) 2015
Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008 ‒ 2013 2015
Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo) 2015
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (tussenmeting) 2015
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e tussenmeting 2015
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting 2016
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting) 2017
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting 2017
3. Overig onderzoek
Monitoring van Lerarenagenda 2015
Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo 2015
Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren 2015
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015) 2015
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025 2015
Uitkomsten scenario’s po met mirror 2016
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo 2016
Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren 2016
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025 2016
Loopbaanmonitor onderwijs 2016 2016
Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo 2016
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016 2016
Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo 2016
Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs 2016
Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs 2017
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo 2017
Arbeidsmarktbarometer 2017 po, vo en mbo 2017
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281 2017
Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281 2017
Eindevaluatie Wetenschap & Technologie op de pabo 2017
TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report 2017
Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering Kamerstukken II 2016/2017,
31293, nr. 358
2017
Personeel niet in loondienst Kamerstukken II 2017/18, 27923 nr. 281 2017
Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265 2017
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het po 2017
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het vo 2017
Quickscan effecten WWZ Kamerstukken 2016/17, 27923, nr. 249 2017
Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265 2017
Onderzoek naar kosten zij-instroom Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 2017
Anders organiseren van het onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 2017
Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaal-economische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 2017
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 2018
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 2018
Loopbaanmonitor Onderwijs 2018 Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 2018
Onderzoek naar Financiering Opleiden in de School 2018
Arbeidsmarktbarometer 2017 ‒ 2018 Kamerstukken 2018/19, 27923, nr. 344 2018
Onderzoek leer- en ontwikkelbehoeften van teamleiders VO 2018
Arbeidsmarkt Barometer po, vo en mbo 2018-2019 Kamerstukken 2019/20, 27923, nr. 388 2019
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 2019
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 2019
Loopbaanmonitor Onderwijs 2019 Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 2019
Professionalisering: Lerarenregister: nulmeting en monitoring wet op beroep leraar Kamerstukken II 2019/2020, 27923, nr. 387 2019
Professionalisering: Strategisch personeelsbeleid in het VO 2019
Evaluatieonderzoek toelatingseisen pabo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 387 2019
Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387 2019
4. Toetsbare beleidsplannen2
N.v.t.
  1. De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
  2. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Motieven mbo-studenten om al dan niet door te stromen naar hbo 2016
Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct 2017
Mogelijkheden stopzetten studentenreisproduct 2017
Monitor beleidsmaatregelen ho (periodiek) 2018
Studentenmonitor (periodiek) 2018
Monitor beleidsmaatregelen 2018-2019 2019
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.
  1. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting 2009 ‒ 2016 2017
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Schoolkostenmonitor 2015–2016 2016
Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers 2016
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
N.v.t.
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.
  1. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting Cultuur 2009-2014 2015
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra 2015
Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst 2015
Evaluatie programma Kunst van Lezen 2015
Gemeentelijke bestedingen aan Beeldende Kunst & Vormgeving - Evaluatie van de Decentralisatie-Uitkering Beeldende Kunst & Vormgeving (Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 274) 2018
Evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen 2019
Derde evaluatie wet op de vaste boekenprijs. Periode 2013-2018 2019
ZBO-evaluatie bureau Architectenregister 2019
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Het culturele draagvlak - Gisteren vandaag 2015
Economisch onderzoek 2009-2014 2015
Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg 2015
Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015-2018 2015
Een toekomstgericht restitutiebeleid 2015
Notitie Mattheüseffect 2015
Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA) 2015
Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen 2015
Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015 2015
Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen 2015
Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector 2015
Sport en cultuur – patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak) 2016
Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009-2015 2016
Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers 2016
Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014 2016
Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen 2016
Nulmeting nieuw huisvestingsstelsel - Rijksmusea 2016
Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16) 2016
Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017-2020 2016
Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector 2016
Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving 2016
Van binnen naar buiten 2016
Monitor Cultuureducatie voortgezet onderwijs 2017 2017
Evaluatie programma ondernemerschap 2017
Meta-analyse ondernemerschap BIS aanvragen 2017-2020 2017
Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009-2016 2017
Onderzoek Sectorbeschrijvingen Cultuur 2017
Midterm Review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorziening 2017
Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006-2015) 2017
Impactanalyse vervroegen overbrengingstermijn archiefwet 2017
Sturen met betekenis 2017
Ondersteuningsstructuur cultuursector 2018
Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg 2018
Van de canon en de mug: een inventarisatie van inzichten rondom de culturele niet-bezoeker 2018
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2017
Evaluatie expertisecentrum Mediawijzer.net 2015-2018 (Kamerstukken II 2017-2018, 31434, nr. 8) 2018
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Must carry on - Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting 2017
Verheffing of verstoring-effecten stimuleringsmaatregelen audiovisuele productie in Nederland (Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 330) 2019
3. Overig onderzoek
Commissariaat van de Media - Mediamonitor Jaarlijks
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor) 2015
Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor) 2015
SCP: Het culturele draagvlak - Media:tijd in Beeld - Dagelijkse tijdbesteding aan media en communicatie 2015
Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep 2015
Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media 2015
Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) 2016
Televisie à la carte (Mediamonitor) 2016
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) 2016
Financieel onderzoek EYE 2016
Financieel onderzoek Beeld en Geluid 2016
Governance STER 2016
Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet 2017
Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen 2017
Diversiteit van televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) 2017
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) 2017
Veranderend kijkgedrag (Mediamonitor) 2017
Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW 2017
Onderzoek inkomstenopties 2017-2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO) 2017
Onderzoeksjournalistiek in Nederland (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127) 2018
Op het tweede gezicht.. Regionale en lokale media en journalistiek, 2000 ‒ 2017 (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127) 2018
Beyond the filter bubble: concepts, myths, evidence and issues for future debates (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127) 2018
Ontwikkelingen journalistieke infrastructuur 2000-2018 (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127) 2018
Inventarisatie methodes om «nepnieuws» tegen te gaan (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127) 2018
Onderzoek financiering toezichtskosten Commissariaat voor de Media 2018
Actualisatie budgetbehoefte Commissariaat voor de Media 2018
Mediamonitor 2018 2018
Mediamonitor 2019 2019
Evaluatie van de gemeentelijke bekostiging lokale publieke media-instellingen 2016-2018 (Kamerstukken II 2019-2020, 35300-VIII, nr. 147) 2019
SCP Trends in Media: Tijd
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Portfolio-analyse KNAW 2019
Portfolio-analyse NWO 2019
Evaluatie KB 2019
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop 2016
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.
  1. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting 2014-2018 2018
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Eindrapportage Eigen Kracht 2015
Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs 2015
Resultaatmeting»We can Young Campagne» 2015
Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport 2016
Evaluatie regenboogsteden 2015-2017 2017
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Verschillen in studiesucces jongens en meisjes 2015
Internationale voorbeelden beleid topvrouwen 2015
Onderzoek database topvrouwen 2015
Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen 2015
Cyberpesten 2015
Wel werk, maar niet economisch zelfstandig 2015
Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012-2015 2015
Black box 2016
Emancipatiemonitor 2016 2016
Bedrijvenmonitor 2016 2016
LHBT monitor 2016 2016
Lekker vrij 2016
Vrije plekke rvc's en rvb's 2016
Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen 2016
Verdient een man meer? 2016
Preventie intergenerationeel geweld in Nederland en EU 2016
Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen 2016
Genderscan aanpak huiselijk geweld 2016
Werkloos toezien; gevolgen van de crisis van emancipatie 2016
Doorstroming vrouwen naar de subtop 2017
Leren van verschillen 2017
Eerste treden op de arbeidsmarkt 2017
Gelijk verdeeld? 2017
Bedrijvenmonitor 2017 2017
Voorstudie sectorale benchmark 2018
Emancipatiemonitor 2018 2018
LHBT monitor 2018 2018
Toelichting op female board index 2018 2018
Sociale veiligheid en economische zelfstandigheid van vrouwen 2018
Werken aan de start 2018
Genderdatabase m/v 2018
Bedrijvenmonitor 2019 2019
Mediapresentator 2019
Kennissynthese «Wat werkt» 2019
IBO Deeltijd 2019
In dit overzicht zijn linken opgenomen voor SCP en CBS. Dit zijn onderzoeksinstituten die ook onder Overheid.nl zijn opgenomen.
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.
  1. In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Bijlage 3: Inhuur externen

1. Interim-management 512
2. Organisatie- en Formatieadvies 41
3. Beleidsadvies 533
4. Communicatieadvisering 209
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) 1.295
5. Juridisch Advies 96
6. Advisering opdrachtgevers automatisering 50.277
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie 94
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) 50.467
8. Uitzendkrachten (formatie & piek) 18.196
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8) 18.196
Totaal uitgaven inhuur externen 69.958

Toelichting

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2019 bedraagt 15,30%, de beleidsgevoelige inhuur bedraagt 0,28%. Het agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 24,95%. In opdracht van OCW zelf maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld SZW en Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze veelal ICT-gerelateerde opdrachten maakt DUO vanwege het ontbreken van de benodigde expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. Meer informatie over de ontwikkeling van de externe inhuur binnen DUO vindt u in de bedrijfsvoeringsparagraaf.

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief 0

Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2019 is gedaald ten opzichte van 2018 van 20,19 % naar 15,30 %. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO en anderzijds door terughoudendheid in gebruikmaking van inhuur bij de overige organisatieonderdelen van het Ministerie van OCW.

Uitgaven ambtelijk personeel 387.392 201.201 186.191
Uitgaven externe inhuur 69.958 8.075 61.883
Waarvan beleidsgevoelige inhuur 1.295 1.228 67
Totale personele uitgaven 457.350 209.276 248.074
Percentage Externe inhuur 2019 15,30% 3,86% 24,95%

Bijlage 4 Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2014 t/m 2018. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2018 Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 139, van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is 17 december 2019 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage. Opgemerkt wordt dat in de gegevens in de Financiële Staat van het Onderwijs al sprake is van afrondingsverschillen waardoor de totalen in de verschillende tabellen niet sluitend zijn.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2019 de gegevens over 2018 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2019 worden voor 1 juli 2020 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen conform de Financiële Staat van het Onderwijs 2018:

Rentabiliteit: De rentabiliteit geeft aan of er sprake is van een positief of negatief financieel resultaat, ook wel exploitatieresultaat genoemd. Dit is de verhouding tussen het financiële resul­taat en de inkomsten (resultaat/(totaal baten + financiële baten)*100). 

Solvabiliteit II : De solvabiliteit geeft aan in hoeverre een organisatie in staat is om op korte en lange termijn haar schulden te kun­nen voldoen. Als specifieke indicatie voor continuïteitsri­sico’s kijken wij naar de solvabiliteit 2 ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva).

Liquiditeit : De liquiditeit geeft aan hoeveel geld er beschikbaar is om geplande en onvoorziene uitgaven te kunnen voldoen. Dit wordt berekend door de vlottende activa, die over het alge­meen bestaan uit liquide middelen en vorderingen, te delen door de kortlopende schulden.

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 76 78 82 75 69
1.2 Materiële vaste activa 13.789 14.081 14.300 14.565 14.720
1.3 Financiële vaste activa 830 759 702 736 752
Totaal vaste activa 14.694 14.917 15.085 15.376 15.541
1.4 Voorraden 27 21 19 17 16
1.5 Vorderingen 2.439 2.319 2.445 2.340 2.327
1.6 Effecten 170 108 96 96 94
1.7 Liquide middelen 7.019 7.592 7.865 8.234 8.960
Totaal vlottende activa 9.654 10.040 10.425 10.687 11.396
Totaal Activa 24.349 24.957 25.510 26.063 26.937
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 12.484 12.887 13.126 13.417 13.805
2.2 Voorzieningen 1.881 2.048 2.202 2.360 2.583
2.3 Langlopende schulden 3.065 3.010 3.097 3.182 3.210
2.4 Kortlopende schulden 6.918 7.012 7.084 7.104 7.340
Totaal Passiva 24.349 24.957 25.510 26.063 26.937
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 26.875 27.822 28.508 30.959 32.438
3.2 Overige overheidsbijdragen 550 584 576 589 638
3.3 College-, cursusgelden etc. 1.402 1.474 1.535 1.611 1.641
3.4 Baten werk in opdracht 2.063 2.184 2.195 2.266 2.326
3.5 Overige Baten 1.853 1.704 1.729 1.698 1.765
Totaal baten 32.742 33.768 34.543 37.123 38.807
Lasten
4.1 Personeelslasten 24.445 25.067 25.893 26.729 27.858
4.2 Afschrijvingen 1.485 1.448 1.504 1.521 1.563
4.3 Huisvestingslasten 2.177 2.309 2.317 2.296 2.393
4.4 Overige lasten 4.286 4.366 4.479 6.226 6.498
4.5 Doorbet. Schoolbesturen
Totaal lasten 32.393 33.190 34.193 36.771 38.312
Saldo baten en lasten 349 578 350 352 495
HR Gerealiseerde herwaardering 2 1 1 1 1
Financiële baten 73 53 33 16
Financiële lasten 121 130 115 120
5 Financiële baten en lasten ‒ 44 ‒ 48 ‒ 78 ‒ 82 ‒ 104
Resultaat 306 530 273 272 392
6 Belastingen 1 2 3 3 2
7 Resultaat deelnemingen ‒ 2 3 3 5 8
Resultaat na belastingen 304 531 274 274 398
8 Aandeel derden in resultaat 5 16 15 15 16
Netto resultaat 299 515 258 259 382
Buitengewone baten 0 0 1 0 0
Buitengewone lasten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 1 0 1 0 0
Totaal resultaat 300 516 259 259 382
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Rentabiliteit % 1,40 1,43 1,47 1,50 1,55
Solvabiliteit 0,59 0,60 0,60 0,61 0,61
Liquiditeit 0,90 1,60 0,80 0,70 1,00
1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 1.373 1.417 1.464 1.514 1.582
Gebouwen, terreinen 331 376 381 409 420
Inventaris en overige 1.041 1.041 1.084 1.105 1.162
1.3 Financiële vaste activa 299 269 252 242 235
Totaal vaste activa 1.672 1.686 1.716 1.756 1.817
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 828 765 760 761 812
1.6 Effecten 36 30 26 29 31
1.7 Liquide middelen 2.081 2.316 2.449 2.567 2.580
Totaal vlottende activa 2.945 3.111 3.235 3.356 3.424
Totaal Activa 4.617 4.797 4.951 5.113 5.241
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2.873 2.950 3.017 3.122 3.122
2.2 Voorzieningen 474 562 632 678 727
2.3 Langlopende schulden 86 102 103 113 121
2.4 Kortlopende schulden 1.184 1.183 1.200 1.200 1.271
Totaal Passiva 4.617 4.797 4.951 5.113 5.241
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 8.767 9.041 9.222 9.483 10.026
3.2 Overige overheidsbijdragen 237 297 294 294 324
3.3 College-, cursusgelden etc. 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 9 7 11 9 9
3.5 Overige Baten 475 380 372 379 388
Totaal baten 9.488 9.725 9.899 10.166 10.747
Lasten
4.1 Personeelslasten 7.854 7.892 7.982 8.176 8.788
4.2 Afschrijvingen 225 236 241 254 260
4.3 Huisvestingslasten 629 723 727 735 750
4.4 Overige lasten 847 861 886 895 938
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 0 7 5
Totaal lasten 9.556 9.712 9.836 10.067 10.741
Saldo baten en lasten ‒ 67 13 63 99 6
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 27 17 13 7
Financiële lasten 6 6 6 7
5 Financiële baten en lasten 34 21 12 8 0
Resultaat ‒ 33 34 74 106 6
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 1
Resultaat na belastingen ‒ 33 34 74 106 6
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat ‒ 33 34 74 106 6
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
Buitengewone lasten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat ‒ 33 34 75 106 6
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Rentabiliteit % ‒ 0,30 0,40 0,70 1,00 0,10
Solvabiliteit 0,73 0,73 0,74 0,74 0,73
Liquiditeit 2,49 2,63 2,70 2,80 2,69
  1. Primair onderwijsbesturen kennen ook scholen in andere sectoren. Van de rijksbijdrage 2018 was € 182 miljoen voor vo-leerlingen.
1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 1 1 1 1 1
1.2 Materiële vaste activa 2.125 2.158 2.183 2.237 2.271
Gebouwen, terreinen 1.298 1.308 1.349 1.442 1.490
Inventaris en overige 827 850 835 795 781
1.3 Financiële vaste activa 217 215 231 263 269
Totaal vaste activa 2.343 2.373 2.416 2.501 2.542
1.4 Voorraden 10 4 4 2 3
1.5 Vorderingen 313 298 295 321 325
1.6 Effecten 20 21 15 14 18
1.7 Liquide middelen 1.468 1.596 1.608 1.753 1.985
Totaal vlottende activa 1.810 1.918 1.920 2.090 2.331
Totaal Activa 4.153 4.292 4.336 4.591 4.873
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 1.993 2.035 2.071 2.149 2.240
2.2 Voorzieningen 520 586 642 694 759
2.3 Langlopende schulden 382 429 436 531 586
2.4 Kortlopende schulden 1.258 1.243 1.186 1.217 1.289
Totaal Passiva 4.153 4.292 4.336 4.591 4.873
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 7.287 7.585 7.843 8.061 8.279
3.2 Overige overheidsbijdragen 147 135 131 134 151
3.3 College-, cursusgelden etc. 7 8 8 9 9
3.4 Baten werk in opdracht 2 5 5 5 6
3.5 Overige Baten 410 403 407 398 433
Totaal baten 7.853 8.135 8.395 8.608 8.877
Lasten
4.1 Personeelslasten 6.206 6.390 6.622 6.803 6.941
4.2 Afschrijvingen 274 279 284 280 302
4.3 Huisvestingslasten 507 508 526 513 552
4.4 Overige lasten 892 901 935 935 972
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 0 7 6
Totaal lasten 7.879 8.078 8.366 8.537 8.773
Saldo baten en lasten ‒ 26 58 28 70 105
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 17 11 7 6
Financiële lasten 16 17 14 17
5 Financiële baten en lasten 12 2 ‒ 5 ‒ 7 ‒ 11
Resultaat ‒ 14 59 23 63 94
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen ‒ 14 59 23 63 94
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat ‒ 14 59 23 63 94
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat ‒ 14 59 23 63 94
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Rentabiliteit % ‒ 0,20 0,70 0,30 0,70 1,10
Solvabiliteit 0,61 0,61 0,63 0,62 0,62
Liquiditeit 1,44 1,54 1,62 1,72 1,81

Figuur 3

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 3 1 2 2 2
1.3 Financiële vaste activa 0 0 0 0 0
Totaal vaste activa 3 2 2 2 3
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 19 7 6 9 12
1.6 Effecten 0 0 0 0 0
1.7 Liquide middelen 105 105 127 139 149
Totaal vlottende activa 124 111 133 148 161
Totaal Activa 127 113 135 151 164
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 60 76 101 112 118
2.2 Voorzieningen 1 1 1 1 1
2.3 Langlopende schulden 1 0 0 0 0
2.4 Kortlopende schulden 65 37 33 38 45
Totaal Passiva 127 113 135 151 164
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 187 154 152 793 839
3.2 Overige overheidsbijdragen 10 6 7 7 7
3.3 College-, cursusgelden etc. 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 0 0 0 0 0
3.5 Overige Baten 36 12 6 10 11
Totaal baten 233 172 165 810 857
Lasten
4.1 Personeelslasten 114 76 81 87 93
4.2 Afschrijvingen 1 0 0 1 1
4.3 Huisvestingslasten 3 2 2 2 2
4.4 Overige lasten 123 47 57 33 34
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 0 677 721
Totaal lasten 240 125 140 800 851
Saldo baten en lasten ‒ 8 48 25 10 6
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 0 0 0 0
Financiële lasten 0 0 0 0
5 Financiële baten en lasten 1 0 0 0 0
Resultaat ‒ 7 48 26 10 6
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen ‒ 7 48 26 10 6
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat ‒ 7 48 26 10 6
Buitengewone baten 0 0 0 0
Buitengewone lasten 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat ‒ 7 48 26 10 6
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Solvabiliteit po 0,48 0,68 0,76 0,74 0,73
Liquiditeit po 1,90 3,04 4,02 3,86 3,61
  1. De breuk in de baten en lasten tusen 2016 en 2017 is veroorzaakt door een verandering in de wijze van registreren van gegevens.
1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 3 3 3 4 6
1.3 Financiële vaste activa 1 1 1 1 1
Totaal vaste activa 4 4 4 5 8
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 10 13 12 16 13
1.6 Effecten 0 0 0 0 0
1.7 Liquide middelen 59 101 124 142 162
Totaal vlottende activa 69 114 135 158 175
Totaal Activa 73 118 140 164 182
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 44 82 105 127 142
2.2 Voorzieningen 1 1 3 2 2
2.3 Langlopende schulden 0 0 0 0 0
2.4 Kortlopende schulden 28 35 32 34 38
Totaal Passiva 73 118 140 164 182
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 58 129 141 1.237 1.298
3.2 Overige overheidsbijdragen 9 12 11 10 9
3.3 College-, cursusgelden etc. 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 1 3 3 2 2
3.5 Overige Baten 19 28 19 18 21
Totaal baten 88 172 174 1.267 1.330
Lasten
4.1 Personeelslasten 43 70 80 82 87
4.2 Afschrijvingen 1 1 1 1 1
4.3 Huisvestingslasten 3 4 4 4 5
4.4 Overige lasten 28 63 66 47 47
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 0 1.112 1.177
Totaal lasten 75 137 151 1.246 1.317
Saldo baten en lasten 13 35 23 21 13
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 0 0 0 0
Financiële lasten 0 0 0 0
5 Financiële baten en lasten 0 0 0 0 0
Resultaat 13 35 23 21 13
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 13 35 23 21 13
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 13 35 23 21 13
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
Buitengewone lasten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 13 35 23 21 13
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Solvabiliteit vo 0,61 0,71 0,77 0,79 0,79
Liquiditeit vo 2,43 3,27 4,26 4,60 4,61
  1. De breuk in de baten en lasten tusen 2016 en 2017 is veroorzaakt door een verandering in de wijze van registreren van gegevens.
1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 5 6 13 12 11
1.2 Materiële vaste activa 3.575 3.553 3.562 3.610 3.591
Gebouwen, terreinen 3.047 2.992 2.975 3.006 3.020
Inventaris en overige 528 561 587 604 572
1.3 Financiële vaste activa 77 59 61 62 65
Totaal vaste activa 3.657 3.618 3.636 3.685 3.667
1.4 Voorraden 3 4 4 4 4
1.5 Vorderingen 202 173 187 179 176
1.6 Effecten 69 13 13 13 10
1.7 Liquide middelen 903 931 988 984 1.096
Totaal vlottende activa 1.178 1.121 1.192 1.179 1.286
Totaal Activa 4.835 4.739 4.828 4.864 4.954
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2.422 2.506 2.583 2.583 2.677
2.2 Voorzieningen 267 250 276 308 338
2.3 Langlopende schulden 1.177 1.038 1.049 1.024 973
2.4 Kortlopende schulden 969 945 920 949 966
Totaal Passiva 4.835 4.739 4.828 4.864 4.954
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 4.177 4.379 4.496 4.542 4.715
3.2 Overige overheidsbijdragen 109 99 97 97 92
3.3 College-, cursusgelden etc. 48 45 53 59 63
3.4 Baten werk in opdracht 166 157 174 191 186
3.5 Overige Baten 210 198 194 190 197
Totaal baten 4.710 4.879 5.013 5.077 5.252
Lasten
4.1 Personeelslasten 3.299 3.387 3.606 3.741 3.816
4.2 Afschrijvingen 335 303 295 307 309
4.3 Huisvestingslasten 330 333 345 347 342
4.4 Overige lasten 658 628 641 639 656
Totaal lasten 4.622 4.651 4.887 5.033 5.123
Saldo baten en lasten 88 228 126 44 129
Gerealiseerde herwaardering 2 1 1 1 1
Financiële baten 5 3 2 2
Financiële baten 51 49 40 40
Financiëlebaten en lasten ‒ 46 ‒ 46 ‒ 46 ‒ 38 ‒ 38
Resultaat 44 183 81 7 92
6 Belastingen 0 1 1 0 0
7 Resultaat deelnemingen ‒ 6 1 1 0 2
Resultaat na belastingen 38 182 81 7 93
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 38 182 81 7 93
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewoon resultaat 0 1 0 0 0
Totaal resultaat 38 183 81 7 93
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Rentabiliteit % 0,80 3,70 1,60 0,10 1,80
Solvabiliteit 0,55 0,58 0,59 0,59 0,61
Liquiditeit 1,10 1,19 1,30 1,24 1,33
1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 13 6 11 10 8
1.2 Materiële vaste activa 2.374 2.447 2.501 2.501 2.537
Gebouwen, terreinen 1.914 2.163 2.166 2.212 2.234
Inventaris en overige 460 284 335 289 303
1.3 Financiële vaste activa 24 26 21 24 38
Totaal vaste activa 2.411 2.480 2.533 2.535 2.583
1.4 Voorraden 3 2 1 2 2
1.5 Vorderingen 327 316 315 152 153
1.6 Effecten 2 3 2 1 0
1.7 Liquide middelen 948 941 886 965 1.128
Totaal vlottende activa 1.280 1.262 1.205 1.119 1.283
Totaal Activa 3.691 3.741 3.737 3.654 3.866
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 1.709 1.729 1.639 1.623 1.745
2.2 Voorzieningen 182 198 202 244 272
2.3 Langlopende schulden 687 668 732 741 769
2.4 Kortlopende schulden 1.113 1.147 1.164 1.047 1.081
Totaal Passiva 3.691 3.741 3.737 3.654 3.866
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 2.772 2.837 2.852 2.942 3.160
3.2 Overige overheidsbijdragen 34 32 36 46 53
3.3 College-, cursusgelden etc. 811 841 861 887 878
3.4 Baten werk in opdracht 174 174 182 194 199
3.5 Overige Baten 206 161 164 170 166
Totaal baten 3.997 4.046 4.095 4.239 4.456
Lasten
4.1 Personeelslasten 2.850 3.002 3.143 3.229 3.309
4.2 Afschrijvingen 248 226 240 240 246
4.3 Huisvestingslasten 237 238 233 232 231
4.4 Overige lasten 481 531 544 523 533
Totaal lasten 3.815 3.997 4.160 4.224 4.318
Saldo baten en lasten 182 49 ‒ 65 15 138
HR Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 5 3 1 1
Financiële lasten 29 29 27 26
5 Financiële baten en lasten ‒ 23 ‒ 24 ‒ 26 ‒ 26 ‒ 25
Resultaat 159 25 ‒ 91 ‒ 11 113
6 Belastingen 1 1 1 2 1
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 159 24 ‒ 92 ‒ 12 112
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 159 24 ‒ 92 ‒ 13 112
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 159 24 ‒ 92 ‒ 13 112
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Rentabiliteit % 4,00 0,60 ‒ 2,20 ‒ 0,30 2,50
Solvabiliteit 0,51 0,52 0,49 0,51 0,52
Liquiditeit 1,15 1,10 1,03 1,07 1,19
1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 56 64 58 51 49
1.2 Materiële vaste activa 4.336 4.502 4.584 4.696 4.730
Gebouwen, terreinen 3.571 3.614 3.894 3.915 3.994
Inventaris en overige 765 888 690 782 735
1.3 Financiële vaste activa 212 188 136 144 143
Totaal vaste activa 4.604 4.755 4.778 4.891 4.921
1.4 Voorraden 10 11 11 9 8
1.5 Vorderingen 741 746 872 902 835
1.6 Effecten 42 42 39 40 34
1.7 Liquide middelen 1.455 1.603 1.683 1.685 1.860
Totaal vlottende activa 2.249 2.403 2.605 2.636 2.737
Totaal Activa 6.853 7.157 7.383 7.528 7.658
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 3.384 3.510 3.609 3.702 3.761
2.2 Voorzieningen 436 449 447 433 485
2.3 Langlopende schulden 733 775 778 774 762
2.4 Kortlopende schulden 2.301 2.423 2.549 2.619 2.650
Totaal Passiva 6.853 7.157 7.383 7.528 7.658
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 3.626 3.697 3.802 3.901 4.121
3.2 Overige overheidsbijdragen 3 1 1 1 1
3.3 College-, cursusgelden etc. 536 580 614 657 691
3.4 Baten werk in opdracht 1.712 1.838 1.820 1.865 1.925
3.5 Overige Baten 496 523 566 534 550
Totaal baten 6.373 6.639 6.803 6.957 7.288
Lasten
4.1 Personeelslasten 4.079 4.251 4.381 4.610 4.825
4.2 Afschrijvingen 402 404 443 440 445
4.3 Huisvestingslasten 468 501 479 463 511
4.4 Overige lasten 1.258 1.335 1.351 1.325 1.373
4.5 Versterkte subsidies 27 36
Totaal lasten 6.207 6.491 6.654 6.864 7.190
Saldo baten en lasten 167 148 149 93 98
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 18 17 9 0
Financiële lasten 19 30 27 30
5 Financiële baten en lasten ‒ 22 ‒ 2 ‒ 12 ‒ 19 ‒ 30
Resultaat 144 147 137 74 67
6 Belastingen 0 0 1 1 1
7 Resultaat deelnemingen 4 2 2 5 5
Resultaat na belastingen 148 149 138 78 71
8 Aandeel derden in resultaat 5 16 15 14 15
Netto resultaat 143 133 123 64 56
Buitengewone baten
Buitengewone lasten
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 143 133 123 64 56
Kengetallen 2014 2015 2016 2017 2018
Rentabiliteit % 2,30 2,20 2,00 1,10 0,90
Solvabiliteit 0,56 0,55 0,55 0,55 0,55
Liquiditeit 0,98 0,99 1,02 1,01 1,03

Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap treft u onder meer het «dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door het Ministerie van OCW bekostigd worden. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.

Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

po vo mbo ho
Aantal onrechtmatigheden 18 12 4 1
Bedrag per sector (x € 1.000) 10.753 4.799 10.857
Totaal lasten per sector (x € 1.000)4 11.591.196 10.089.923 5.123.042 11.507.854
Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%) 0,09 0,05 0,21
Totaal aantal besturen 1.039 361 60 53
  1. Bron: DUO
  2. Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij ijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring en waarbij deze bevinding gekwantificeerd is.
  3. Het totaal van de lasten betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.
  4. Betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

Toezegging aan Tweede Kamer

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per instelling weergegeven en ook is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2015-2018 in figuur ('Geldstromen in WO') opgenomen.

In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:

  1. de eerste geldstroom bestaat uit de Rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden;
  2. de tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW);
  3. de derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.
Erasmus Universiteit Rotterdam 1e geldstroom 361,500 55,7
2e geldstroom 24,000 3,7
3e geldstroom 263,900 40,6
Het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen 1e geldstroom 345,910 60,1
2e geldstroom 50,863 8,8
3e geldstroom 178,947 31,1
Het College van Bestuur van de Vrije Universiteit 1e geldstroom 385,289 71,7
2e geldstroom 28,192 5,2
3e geldstroom 123,918 22,9
Maastricht University 1e geldstroom 294,952 66,3
2e geldstroom 17,064 3,8
3e geldstroom 132,996 29,9
Open Universiteit 1e geldstroom 62,316 92,1
2e geldstroom 0,256 0,4
3e geldstroom 5,101 7,5
Rijksuniversiteit Groningen 1e geldstroom 466,510 69,6
2e geldstroom 36,428 5,4
3e geldstroom 167,072 24,9
Stichting Katholieke Universiteit Brabant 1e geldstroom 161,312 71,2
2e geldstroom 8,789 3,9
3e geldstroom 56,366 24,9
Technische Universiteit Delft 1e geldstroom 472,530 66,2
2e geldstroom 58,384 8,2
3e geldstroom 183,229 25,7
Technische Universiteit Eindhoven 1e geldstroom 247,100 65,4
2e geldstroom 19,300 5,1
3e geldstroom 111,700 29,5
Universiteit Leiden 1e geldstroom 426,500 65,4
2e geldstroom 51,700 7,9
3e geldstroom 174,100 26,7
Universiteit Twente 1e geldstroom 237,900 71,5
2e geldstroom 28,200 8,5
3e geldstroom 66,800 20,1
Universiteit Utrecht 1e geldstroom 561,663 65,6
2e geldstroom 65,754 7,7
3e geldstroom 228,159 26,7
Universiteit van Amsterdam 1e geldstroom 527,200 66,3
2e geldstroom 40,400 5,1
3e geldstroom 227,500 28,6
Wageningen University 1e geldstroom 242,008 66,8
2e geldstroom 30,454 8,4
3e geldstroom 90,044 24,8
Stichting Universiteit voor Humanistiek 1e geldstroom 6,469 82,1
2e geldstroom 0 0
3e geldstroom 1,412 17,9
Protestantse Theologische Universiteit (PThU) 1e geldstroom 9,871 91,3
2e geldstroom 0 0
3e geldstroom 0,935 8,6
Theologische Universiteit Apeldoorn 1e geldstroom 1,444 58,9
2e geldstroom 0 0
3e geldstroom 1,006 41,1
Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerk (Vrijg) in Nederland 1e geldstroom 1,618 37,8
2e geldstroom 0 0
3e geldstroom 2,667 62,2